Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Pijnacker-Nootdorp

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatiePijnacker-Nootdorp
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2022
CiteertitelBeleidsregels jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Jeugdwet
  2. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. De Verordening jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-12-2022paragraaf 4.6

23-12-2022

gmb-2022-576392

1375660/1225192
17-02-202229-12-2022nieuwe regeling

08-02-2022

gmb-2022-68728

1311397/1170567

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2022

Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

 

gezien het advies van de afdeling d.d. 8 februari 2022;

 

gelet op de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

besluit:

 

de volgende Beleidsregels jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2022 vast te stellen:

 

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1 Inleiding

Deze beleidsregels en de Nadere regels jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020 vormen een nadere uitwerking van de Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020 en zijn hiermee onlosmakelijk verbonden. Met deze beleidsregels in de zin van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht geeft het college een nadere invulling aan de bevoegdheden die zijn gegeven op grond van de Jeugdwet en de verordening.

 

De gemeente Pijnacker-Nootdorp vindt het belangrijk dat jeugdigen kansrijk, veilig en gezond opgroeien.

Met ons jeugdbeleid zetten we in op preventie en positief opgroeien: problemen voorkomen waar dat kan door in te zetten op beschermende factoren, vroegsignalering om erger te voorkomen en leren omgaan met problemen. Uitgaan van de mogelijkheden en talenten van het kind en de rest van het gezin, vormen hierbij het vertrekpunt. Daarbij de-medicaliseren, ontzorgen en normaliseren wij door onder meer het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, scholen en voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen.

 

Ouders zijn als eerste zelf verantwoordelijk voor het opvoeden en opgroeien van hun kinderen. Opgroeien gaat vaak met vallen en opstaan. Niet elke kwetsbaarheid of moeilijkheid dient daarom te worden geproblematiseerd of voorzien van een label. Het uitgangspunt is dat ouders en jeugdigen veel zelf kunnen en samen met mensen in hun omgeving oplossingen kunnen vinden voor alledaagse problemen. We stimuleren jongeren daarom hun talenten te ontdekken en te ontwikkelen in plaats van te focussen op wat fout gaat. Ook ondersteunen we ouders/opvoeders bij de opvoeding en geven hun zelfvertrouwen. Hierin is het Kernteam de spil met aandacht voor de één gezin, één plan, één regisseur aanpak. Dit bevordert doelmatigheid in de aanpak, geeft een integraal beeld van de zorgbehoefte en biedt de basis voor optimale afstemming van het zorgaanbod. Het Kernteam levert zelf de lichte ondersteuning. Indien toch specialistische jeugdhulp nodig is, dan wordt deze alleen op maat ingezet en niet langer dan noodzakelijk. Normaliseren en het ‘goed genoeg’ principe zijn hierbij belangrijke uitgangspunten. We gebruiken hiervoor de leidende principes. De in bijlage 1 opgenomen leidende principes sturen de inrichting van ons zorglandschap. We gebruiken ze om richting te geven aan het handelen van professionals en we passen ze toe in de omgang met partners en inwoners. Ook zijn ze bruikbaar in het gesprek met elkaar. De leidende principes zijn ons gezamenlijke kompas.

 

1.2 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • -

    verordening: de Verordening jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020;

  • -

    nadere regels: de Nadere regels jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020;

  • -

    wet: de Jeugdwet;

  • -

    gemeente: de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

  • -

    overal waar we in dit document spreken over ouders bedoelen we de ouder met gezag, en in bepaalde situaties ook de adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt;

  • -

    overal waar we in dit document spreken over hij of zijn bedoelen we ook zij of haar.

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, de Regeling Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de verordening en de nadere regels.

 

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de toegangsprocedure van melding tot besluitvorming beschreven.

In hoofdstuk 3 worden voorwaarden en weigeringsgronden uiteengezet die een rol spelen bij de afweging of een jeugdige en/of ouder(s) in aanmerking komen voor een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet.

In hoofdstuk 4 worden de voorwaarden voor een aantal veelvoorkomende individuele voorzieningen toegelicht.

Hoofdstuk 5 beschrijft de voorwaarden en weigeringsgronden voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget.

In hoofdstuk 6 worden de toezicht- en handhavingsbevoegdheden van het college nader toegelicht.

Hoofdstuk 7 regelt het overgangsrecht, de inwerkingtreding en citeertitel van deze beleidsregels.

Hoofdstuk 2. Procedure

 

In dit hoofdstuk wordt een nadere toelichting gegeven op de toegangsprocedure die gehanteerd wordt vanaf het moment dat er een melding van een hulpvraag bij het college wordt gedaan.

 

2.1 Melding

Wanneer een jeugdige en/of ouder(s) behoefte hebben aan hulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, kunnen zij contact opnemen met het Kernteam. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende zijn voor de jeugdige en/of ouder(s) om het ondervonden probleem op te lossen of te normaliseren. Hiermee bedoelen we dat uitdagingen en vragen horen bij het ouderschap en dat sommige vragen alledaagse opvoedvragen kunnen zijn. Een overige voorziening kan hier mogelijk voorliggend voor zijn.

 

Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt, dan is sprake van een melding. Jeugdige en/of ouder(s) kunnen ook rechtstreeks een hulpvraag melden bij het college. De jeugdige en/of ouder(s) ontvangen een schriftelijke ontvangstbevestiging van de melding. Hierin wordt aangegeven dat de jeugdige en/of ouder(s) gebruik kunnen maken van gratis cliëntondersteuning en dat zij de mogelijkheid hebben om een persoonlijk plan in te dienen. Hierin dient gemotiveerd te worden aangegeven welke jeugdhulp volgens hen nodig is. In spoedeisende gevallen treft het college na de melding direct een tijdelijke individuele voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

 

2.2 Cliëntondersteuning

Cliëntondersteuning is een onafhankelijke ondersteuning aan de inwoners van onze gemeente. Deze ondersteuning bestaat uit informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en/of participatie op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

 

Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning en wijst de jeugdigen en ouders voor het jeugdonderzoek op de mogelijkheid om gebruik te maken van deze ondersteuning.

 

2.3 Vertrouwenspersoon

Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is ervoor verantwoordelijk dat jeugdigen en ouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon. Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) voert dit vertrouwenswerk in de praktijk uit. De vertrouwenspersoon van het AKJ geeft informatie en advies aan jeugdigen en ouders over hun (rechts)positie binnen de Jeugdwet en ondersteunt hen bij bemiddeling. Hij kan ook helpen bij het formuleren, indienen en afhandelen van klachten over de jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering.

 

Het college informeert de jeugdigen en ouders over de mogelijkheid gebruik te maken van een onafhankelijk vertrouwenspersoon.

 

2.4 Onderzoek

Naar aanleiding van een melding start het onderzoek naar de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s). Het is van belang dat het onderzoek zorgvuldig en in de juiste volgorde plaatsvindt.1

De volgende stappen worden tijdens het onderzoek achtereenvolgend gezet.

 

1. Vaststellen van de hulpvraag

Na bevestiging van de melding vindt een gesprek plaats tussen de medewerker van het Kernteam en de jeugdige en/of ouder(s). Tijdens dit gesprek wordt de identiteit van de jeugdige en/of ouder(s) vastgesteld en informeert de medewerker van het Kernteam de jeugdige en/of ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

 

Tijdens het gesprek wordt vervolgens in kaart gebracht wat de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s) is. Deze hulpvraag is het uitgangspunt bij de start van het onderzoek, maar is niet leidend voor het verdere onderzoeksproces. Jeugdige en/of ouder(s) vragen soms om hele concrete hulp, terwijl na onderzoek blijkt dat andere hulpverlening passender is. Of dat meer of minder ondersteuning nodig is dan in eerste instantie is gevraagd.

 

2. Vaststellen of het college verantwoordelijk is

Nadat is vastgesteld wat de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s) is, wordt beoordeeld of het college hiervoor verantwoordelijk is op grond van het woonplaatsbeginsel.2 Hiermee wordt helderheid verschaft welk college verantwoordelijk is voor de in te zetten jeugdhulp. Als een ander college verantwoordelijk blijkt te zijn, dan stuurt het college de melding (inclusief de toegevoegde stukken) door naar het bevoegde college.

 

3. Onderzoek of sprake is van beperkingen/problematiek

Na het vaststellen van de hulpvraag wordt onderzocht of sprake is van opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s) of adoptie gerelateerde problemen en zo ja welke problemen of stoornissen dat zijn.

 

Voor het vaststellen van de concrete problematiek is deskundigheid vereist. Als deze deskundigheid niet aanwezig is bij het Kernteam, dan wordt externe deskundigheid ingeschakeld. De jeugdige en/of ouder(s) worden altijd op de hoogte gesteld wie (met welke deskundigheid) dit deel van het onderzoek uitvoert.

 

4. Bepalen welke hulp nodig is

Als duidelijk is wat de beperkingen en/of problemen van de jeugdige en/of ouder(s) zijn, wordt bepaald welke hulp nodig is in vorm, duur en frequentie zodat de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • -

    gezond en veilig op te groeien;

  • -

    te groeien naar zelfstandigheid;

  • -

    voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te kunnen participeren.3

Hierbij wordt rekening gehouden met leeftijd, ontwikkelingsniveau, behoeften, persoonskenmerken, godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond van de jeugdige en/of ouder(s).4

 

5. Onderzoek naar eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, wordt onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. In de verordening is vastgelegd dat het college onder ‘eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’ in ieder geval verstaat:

  • de gebruikelijke hulp die ouders geacht worden aan hun kinderen te bieden;

  • de hulp die kan worden geboden door andere personen uit het sociale netwerk van de jeugdige en ouder(s);

  • het aanspreken van een aanvullende verzekering.5

Het afwegingskader gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp is uitgewerkt in paragraaf 3.2 van deze beleidsregels.

 

6. Onderzoek naar mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening

Als vaststaat welke hulp de jeugdige en/of ouder(s) nodig hebben en dat zij en/of het sociaal netwerk hier niet (geheel) in kunnen voorzien en geen aanspraak kan worden gemaakt op een aanvullende verzekering, dan wordt onderzocht of aanspraak gemaakt kan worden op een andere voorziening. Een andere voorziening is een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet. In paragraaf 3.5 van deze beleidsregels worden de andere voorzieningen nader toegelicht.

 

7. Onderzoek om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening

Beoordeeld wordt of de inzet van een overige voorziening een passende oplossing kan bieden voor de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s). Overige voorzieningen zijn voorzieningen die veelal vrij toegankelijk zijn. In paragraaf 3.6 wordt een overzicht gegeven van de overige voorzieningen die in de gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikbaar zijn.

 

8. Onderzoek inzet individuele voorziening

Na het doorlopen van bovenstaande stappen is duidelijk of, en zo ja in welke vorm, duur en frequentie het college aan de jeugdige en/of ouder(s) een individuele voorziening moet verstrekken.

 

2.5 Medewerkings- en inlichtingenplicht

De jeugdige en/of ouder(s) zijn verplicht aan het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor uitvoering van de Jeugdwet.6 Van de jeugdige en/of ouder(s) wordt daarom verlangd dat zij de gegevens verstrekken die nodig zijn voor een goede beoordeling van de hulpvraag en dat zij zo goed mogelijk meewerken aan een daarvoor benodigd onderzoek. Als dat een inbreuk op het gezinsleven betekent, dan mag worden verwacht dat de jeugdige en/of ouder(s) hier toestemming voor geven voor zover de informatie nodig is om op de aanvraag voor jeugdhulp te beslissen.

 

Als de jeugdige en/of ouder(s) niet of onvoldoende meewerken aan het onderzoek naar de benodigde jeugdhulp, moet het college een besluit nemen op basis van de gegevens waarover het wel kan beschikken.7 Het kan zijn dat door het ontbreken van informatie niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een noodzaak tot jeugdhulp. In dat geval wijst het college de aanvraag af. Het kan ook zijn dat op grond van de aanwezige informatie geoordeeld wordt dat een andere vorm van jeugdhulp nodig is dan die de jeugdige en/of ouder(s) hebben gevraagd. In dat geval kent het college alleen die vorm van jeugdhulp toe en wijst de gevraagde jeugdhulp af.

 

De inlichtingenplicht ligt in het verlengde van de medewerkingsplicht. Dat wil zeggen dat de jeugdige en/of ouder(s) het college actief moeten informeren over alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de toekenning of heroverweging van een individuele voorziening of het daaraan gekoppelde persoonsgebonden budget.8

 

2.6 Het gezinsplan

Nadat het onderzoek is afgerond ontvangen de jeugdige en/of ouder(s) een gezinsplan met daarin de schriftelijke weergave van de uitkomst van het onderzoek en de in te zetten hulp. Vervolgens wordt aan hen gevraagd het gezinsplan te ondertekenen. Zij hebben hierbij de optie om voor ‘akkoord’ of voor ‘gezien’ te tekenen. Wanneer zij voor ‘gezien’ tekenen kunnen zij aangeven waarom zij niet akkoord gaan met de uitkomst van het onderzoek en indien van toepassing aangeven voor welke individuele voorziening een aanvraag wordt ingediend. Het ondertekende gezinsplan dient binnen 5 werkdagen na ontvangst te worden geretourneerd aan het college.

 

2.7 De aanvraag

Een ondertekend gezinsplan wordt aangemerkt als aanvraag voor een individuele voorziening, als de jeugdige en/of ouder(s) dat in het gezinsplan hebben aangegeven. Indien de jeugdige en/of ouder(s) dit uitdrukkelijk wensen kan op elk moment in de procedure een (schriftelijke) aanvraag worden ingediend. Gebruikelijk is dat de procedure begint met een melding en dat de aanvraag wordt ingediend nadat het gesprek en het onderzoek hebben plaatsgevonden.

 

2.8 De beschikking

Een door de jeugdige en/of ouder(s) ondertekend gezinsplan kan door het college worden aangemerkt als een beschikking. In dat geval zendt het college het gezinsplan toe onder vermelding van de mogelijkheid tot bezwaar. Indien sprake is van toekenning van een persoonsgebonden budget of een afwijzing wordt een beschikking afgegeven.

 

Hoofdstuk 3. Voorwaarden en weigeringsgronden

 

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste voorwaarden en weigeringsgronden die in de weg kunnen staan aan toekenning van een individuele voorziening voor jeugdhulp nader toegelicht.

 

3.1 Inleiding

Jeugdigen en ouders komen in aanmerking voor een individuele voorziening voor jeugdhulp als uit onderzoek blijkt dat zij geen oplossing voor hun hulpvraag kunnen vinden. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, wordt onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. In de verordening is vastgelegd dat het college onder ‘eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’ in ieder geval verstaat:

  • de gebruikelijke hulp die ouders geacht worden aan hun kinderen te bieden;

  • de hulp die kan worden geboden door andere personen uit het sociale netwerk van de jeugdige en ouders;

  • het aanspreken van een aanvullende verzekering.9

Bij de constatering van onvoldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouder(s) worden de mogelijkheden onderzocht om met de inzet van een andere voorziening, overige voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige hulp.

 

3.2 Gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders. Zij behoren de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook als het kind een ziekte, aandoening of beperking heeft. Bij gebruikelijke hulp worden daarom door het college de volgende algemene uitgangspunten gehanteerd.

  • 1.

    Ouders zijn primair zelf verantwoordelijk voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen.

  • 2.

    De zorgplicht van ouders strekt zich uit over het bieden van:

    • -

      een veilige woonomgeving aan hun kind(eren) waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd;

    • -

      een passend pedagogisch klimaat;

    • -

      zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans die nodig is voor de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid, ongeacht de leeftijd van het kind.

  • 3.

    Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Het hoeft niet te betekenen dat de ouders deze hulp zelf uitvoeren. De gebruikelijke hulp kan door de ouders ook aan derden uitbesteed worden of met eigen financiële middelen ingekocht worden.

  • 4.

    Voor gebruikelijke hulp wordt geen (aanvullende) hulp geboden vanuit de Jeugdwet, tenzij uit onderzoek blijkt dat ouders overbelast zijn of dreigen te raken.

  • 5.

    Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder, al dan niet naast fulltime (vrijwilligers)werk of opleiding, de gebruikelijke hulp over. De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindiging van de relatie. Er wordt wel rekening gehouden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.

  • 6.

    Onder gebruikelijke hulp valt in ieder geval:

    • a.

      de aanwezigheid van ouders;

    • b.

      het bieden van ouderlijk toezicht;

    • c.

      het bieden van een beschermende woonomgeving;

    • d.

      het bieden van structuur;

    • e.

      het bieden van begeleiding en stimulans bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

    • f.

      het begeleiden naar huisarts, ziekenhuis of therapie;

    • g.

      het maatschappelijk verkeer, als bezoek aan familie, vrienden, school, sport etc.;

    • h.

      in kortdurende zorgsituaties wordt van ouders of andere verzorgers/opvoeders verwacht dat ze alle persoonlijke verzorging en begeleiding zelf bieden. Alleen in langdurige zorgsituaties kan sprake zijn van bovengebruikelijke hulp waarvoor het college jeugdhulp moet inzetten. Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college jeugdhulp in kan zetten.

In bijlage 2 is de ‘Richtlijn gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel’ opgenomen die het college als leidraad hanteert.10 Deze richtlijn bevat een omschrijving van de hulp en ondersteuning die elk kind bij het opgroeien van zijn ouder(s) nodig heeft tijdens de verschillende ontwikkelfasen. Bij de beoordeling welke hulp hier substantieel bovenuit gaat, betrekt het college de volgende 4 factoren:

 

Factor 1. De kalenderleeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige

Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde kalenderleeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind. Het bieden van hulp en ondersteuning is eerder bovengebruikelijk wanneer de kalenderleeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige meer dan gemiddeld afwijken van elkaar.

 

Factor 2. De aard van de benodigde ondersteuning

Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, wordt geen hulp toegekend. Gebruikelijke hulp bij jeugdigen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle jeugdigen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen. Voorbeelden kunnen zijn: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen, bij een jeugdige met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie, het geven van sondevoeding in plaats van eten of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen. Indien de benodigde hulp uitzonderlijk is en bovenop (niet in plaats van) andere zorghandelingen komt, dan kan sprake zijn van bovengebruikelijke hulp.

 

Factor 3. Frequentie en patroon van de zorghandelingen

Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een jeugdige, zoals 3 keer eten per dag, worden als gebruikelijke hulp aangemerkt. Denk bijvoorbeeld aan het geven van medicijnen tijdens de maaltijden. Als de zorghandelingen in frequentie en patroon afwijken van het ‘normale patroon’ van dagelijkse zorg voor een jeugdige, dan kan sprake zijn van bovengebruikelijke hulp.

 

Factor 4. Tijdsomvang van de zorghandelingen

De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan ervoor zorgen dat er niet langer sprake is van gebruikelijke hulp. Alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en aankleden. Als deze handelingen veel meer tijd kosten, bijvoorbeeld vanwege spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.

 

De hiervoor genoemde beoordelingsfactoren worden telkens in samenhang met elkaar beoordeeld. Hierbij wordt gekeken naar de individuele omstandigheden van de jeugdige en het gezin. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een jeugdige van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie). Of veel meer tijd kosten (tijdsomvang), waardoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

 

Gebruikelijke hulp is niet of in mindere mate van toepassing als uit objectief onderzoek blijkt dat de ouder(s) niet in staat zijn om (een aantal) taken over te nemen vanwege:

  • langdurige fysieke afwezigheid;

  • een beperking van de ouder(s) en beperkte leerbaarheid van ouder(s);

  • (dreigende) overbelasting, waarbij het evenwicht tussen draagkracht en draaglast onder spanning staat. Bij het onderzoek naar de gebruikelijke hulp moet het college vaststellen of degene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden, of dat sprake is van (dreigende) overbelasting. Als uit onderzoek blijkt dat sprake is van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een voorziening verstrekken. In eerste instantie zal deze voorziening van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

3.2.1 Bovengebruikelijke hulp door ouder(s)

Indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van bovengebruikelijke hulp, wordt onderzocht in welke mate deze hulp redelijkerwijs door ouder(s) geboden kan worden. Bovengebruikelijke hulp kan in beginsel namelijk van ouder(s) worden verwacht. Dat kan ook worden afgeleid uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.11 Deze oordeelde dat de ouder, die haar baan uit eigen beweging had opgezegd in verband met de zorg voor haar kind, beschikbaar was om deze zorg aan haar kind te bieden. Dat deze ouder de zorg ook aankon en bekwaam verleende en dat daarom de zorg van haar mocht worden verwacht. Er was sprake van voldoende eigen kracht. Verder heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat het uitgangspunt van de Jeugdwet is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en jeugdigen zelf ligt. 12

 

Of sprake is van voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouder(s) wordt op basis van deze uitspraken volgens de volgende 3 onderzoeksvragen bepaald.

 

1. Zijn de ouder(s) in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

Bij het onderzoek moet worden vastgesteld of de ouder(s) daadwerkelijk in staat zijn om de noodzakelijke hulp te kunnen bieden aan hun kind. Uit onderzoek moet blijken dat zij over de benodigde vaardigheden beschikken om adequaat en zorgvuldig te handelen.

 

2. Zijn de ouder(s) beschikbaar om de noodzakelijke hulp aan hun kind te bieden?

Bij het onderzoek moet worden vastgesteld of de ouder(s) daadwerkelijk beschikbaar zijn om de noodzakelijke hulp te kunnen bieden aan hun kind.

 

3. Levert het bieden van de hulp door ouder(s) geen overbelasting op?

Bij het onderzoek wordt de draaglast en draagkracht van de ouder(s) beoordeeld. Hierbij wordt ook gekeken naar de gezinssituatie. Onderzocht wordt of de ouder(s) naast hun werk en de te verlenen gebruikelijke hulp fysiek en psychisch nog in staat zijn de bovengebruikelijke hulp te verlenen. Als dat niet het geval is en er sprake is van (dreigende) overbelasting, dan zal het college een voorziening verstrekken. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

 

Als uit onderzoek naar deze onderzoeksvragen volgt dat de ouder(s) de noodzakelijke hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan het college concluderen dat sprake is van voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouder(s) en is er geen aanspraak op een individuele voorziening mogelijk. Het college onderzoekt bij de constatering van onvoldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen de mogelijkheden om met inzet van een andere voorziening, overige voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige hulp.

 

3.3 Hulp uit het sociale netwerk

Als personen uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of ouder(s) kunnen bijdragen aan het verminderen of oplossen van de problematiek, wordt dit ook gezien als het aanspreken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. Van belang is dat de vraagverlegenheid van de jeugdige en/of ouder(s) en de handelingsverlegenheid bij de personen uit het sociale netwerk worden verminderd. Daarom wordt hier bij het onderzoek nadrukkelijk bij stil gestaan. Hulp uit het sociale netwerk kan niet worden afgedwongen. Als het beschikbaar is, mag het college wel verlangen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) hier gebruik van maken.

 

3.4 Aanvullende verzekering

Als uit het onderzoek blijkt dat de jeugdige en/of ouder(s) aanvullend verzekerd zijn voor de noodzakelijke jeugdhulp, wordt verwacht dat in dat geval de jeugdige en/of ouder(s) aanspraak maken op die aanvullende zorgverzekering. Het college hoeft namelijk geen voorziening voor jeugdhulp te treffen als de jeugdige en/of ouder(s) in staat zijn zelf de problemen op te lossen.

 

3.5 Andere voorzieningen

Volgens de Jeugdwet is het college niet verplicht een individuele voorziening te verstrekken als recht bestaat op zorg op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of een andere wettelijke bepaling.

 

Van de jeugdige en/of ouder(s) wordt verwacht dat zij actief aanspraak proberen te maken op een andere voorliggende voorziening. De jeugdige en/of ouder(s) dienen daarom op verzoek van het college binnen twee weken een aanvraag onder een andere wet of een declaratie op basis van de (aanvullende) verzekering in. Als aan het verzoek van het college niet binnen twee weken gevolg wordt gegeven, is de weigering om het verzoek in te willigen tezamen met de mening van het college dat er sprake is van een voorliggende voorziening een afwijzingsgrond voor de aanvraag voor een individuele voorziening jeugdhulp.

 

Van een andere voorliggende voorziening is geen sprake als vaststaat dat de voorziening op basis van de andere wettelijke bepaling is afgewezen of als vaststaat dat de jeugdige daar niet voor in aanmerking komt.

 

Omdat de afbakening tussen de Jeugdwet met de Wlz en de Zvw veelvuldig voorkomt, worden deze hieronder nader toegelicht.

 

Afbakening Wlz

Voor zover de jeugdige de benodigde zorg vanuit de Wlz kan krijgen, hoeft het college hiervoor geen jeugdhulp in te zetten. Dit geldt ook wanneer er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor een indicatie voor Wlz-zorg, maar hij of zijn ouder(s) weigeren mee te werken aan het verkrijgen van dit indicatiebesluit. Ook in dat geval mag het college een voorziening op grond van de Jeugdwet weigeren.13

 

Jeugdigen kunnen in aanmerking komen voor een indicatie op grond van de Wlz als ze een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid vanwege de volgende beperkingen:14

  • -

    een somatische aandoening of beperking;

  • -

    een verstandelijke beperking;

  • -

    een lichamelijke beperking;

  • -

    een zintuiglijke beperking.

Wlz-zorg wordt geïndiceerd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).

 

Afbakening Zvw

Als een jeugdige de benodigde zorg op grond van de Zvw krijgt, bestaat er geen recht op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. De Zvw regelt het recht op geneeskundig zorg of een hoog risico daarop. Met ‘hoog risico daarop’ wordt bedoeld dat geneeskundige zorg op grond van de Zvw ook verleend kan worden aan verzekerden bij wie nog geen sprake is van een ziekte, aandoening of beperking maar wel een ‘hoog risico’ hierop hebben.

 

De Zvw-aanspraken zijn door de overheid vastgelegd in een basispakket. Het basispakket geeft jeugdigen recht op:15

  • -

    geneeskundige zorg, waaronder de integrale eerstelijnszorg zoals die door huisartsen en verloskundigen worden geboden;

  • -

    mondzorg;

  • -

    farmaceutische zorg (inclusief verstrekking van medicijnen);

  • -

    hulpmiddelenzorg;

  • -

    medisch-specialistische zorg (verpleging en verzorging, inclusief wijkverpleging),zie ook paragraaf 4.3.2 van deze beleidsregels;

  • -

    verblijf in verband met geneeskundige zorg;

  • -

    zintuiglijk gehandicaptenzorg;

  • -

    paramedische zorg (fysiotherapie, oefentherapie, logopedie, ergotherapie en diëtetiek);

  • -

    ziekenvervoer.

De aanvullende zorgverzekering is geen andere wettelijke voorliggende voorziening. Echter in het kader van de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen wordt wel verwacht dat ouders en jeugdigen hier gebruik van maken, zie paragraaf 3.4 van deze beleidsregels.

 

3.6 Overige voorzieningen

Overige voorzieningen zijn voorzieningen waar iedereen, of een bepaalde groep inwoners, gebruik van kan maken. Soms gaat hier een toets aan vooraf. De toegang tot overige voorzieningen is laagdrempelig. Het uitgangspunt is dat de ondersteuning dicht bij de jeugdige en/of ouder(s) plaatsvindt, dat de jeugdige en/of ouder(s) centraal staan en dat het gaat om het leveren van maatwerk.

Als uit onderzoek blijkt dat de jeugdige en/of ouder(s) geen eigen oplossing hebben voor hun hulpvraag, wordt beoordeeld of er overige voorzieningen zijn die de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s) (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Er wordt altijd naar de individuele situatie gekeken. Beoordeeld wordt of de inzet van de overige voorziening een passende oplossing op de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s) is. Jeugdigen en ouders kunnen ook rechtstreeks gebruik maken van overige voorzieningen.

In de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn ten tijde van het vaststellen van deze beleidsregels (onder andere) de volgende overige voorzieningen beschikbaar:

  • informatie, training en (opvoed)advies;

  • jongerencoaching;

  • jeugdgezondheidszorg;

  • maatschappelijk werk;

  • praktijkondersteuners jeugd, zie sub paragaaf 3.6.2;

  • professionele ondersteuning van het kernteam, waaronder:

    • -

      ambulante opvoedondersteuning;

    • -

      kortdurende individuele begeleiding;

    • -

      kortdurende lichte ambulante behandeling;

    • -

      gezinsondersteuning waaronder gezinscoaching;

  • (voor)school maatschappelijk werk;

  • welzijnswerk;

  • zorgcoördinatie.

3.6.1 Inzet vrijwilligers

Bij de beoordeling of een overige voorziening een passende oplossing is voor de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s), wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om taken door een vrijwilliger uit te laten voeren. De vrijwilliger is geen hulpverlener, maar kan de jeugdige en/of ouder(s) ondersteunen die om diverse redenen extra aandacht en hulp kunnen gebruiken.

 

De ondersteuning van vrijwilligers kan ook bij een organisatie zijn belegd. Voorbeelden hiervan zijn een maatjes- en mentorproject. Daarbij biedt de vrijwilliger een luisterend oor, bevestigt de jeugdige en/of ouder(s) in hun eigenwaarde en reikt nieuwe perspectieven aan. Samen trekken ze als maatjes met elkaar op.

3.6.2 Praktijkondersteuner jeugd

De praktijkondersteuner jeugd is in dienst van de gemeente en is werkzaam in de huisartsenpraktijk. Door de goede samenwerking tussen de praktijkondersteuners jeugd en de huisartsen kunnen jeugdigen tijdig de juiste hulp krijgen, worden ze niet onnodig doorverwezen naar de jeugd-ggz of krijgen ze juist snel specialistische hulp als dat nodig is.

 

De huisarts bepaalt of de aard van de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s) reden is voor doorverwijzing naar de praktijkondersteuner jeugd. Indien de hulpvraag van de ouders onduidelijk is, kan de huisarts ook beslissen om naar een praktijkondersteuner te verwijzen om de hulpvraag te verhelderen. De praktijkondersteuner jeugd is op afgesproken momenten aanwezig in de huisartsenpraktijk en voert daar een diversiteit aan taken uit:

  • -

    de praktijkondersteuner jeugd is een sparringpartner voor de huisarts en brengt specifieke kennis over jeugd- en gezinsproblematiek en van het beschikbare aanbod in;

  • -

    de praktijkondersteuner jeugd verzorgt de vraagverheldering van ouders en jeugdigen door het houden van spreekuren in de praktijk van de huisarts. Vervolgens kan de praktijkondersteuner jeugd de huisarts adviseren, dan wel zelf een vervolgtraject inzetten;

  • -

    de praktijkondersteuner jeugd biedt opvoedingsondersteuning en laagdrempelige advisering, voorlichting, denkt mee over oplossingen, geeft wanneer mogelijk kortdurende probleemgerichte begeleiding/ behandeling (tussen 5 en 8 consulten). De praktijkondersteuner jeugd kan zowel jeugdigen als familie en naasten ondersteunen;

  • -

    de praktijkondersteuner jeugd zorgt voor gerichte doorverwijzing;

  • -

    de praktijkondersteuner jeugd informeert de huisarts over het plan, dan wel de verwijzing.

3.6.3 Schoolmaatschappelijk werk

Het schoolmaatschappelijk werk fungeert als een verbindende schakel tussen scholen en het Kernteam, heeft een vroegsignalerende functie en speelt een belangrijke rol in de toegang tot de jeugdhulp. De schoolmaatschappelijk werker is onderdeel van het Kernteam en de vaste contactpersoon voor school. Vanuit het Kernteam ondersteunt hij leerlingen bij het zo gezond en veilig mogelijk opgroeien en een optimale ontwikkeling.

 

3.7 Individuele voorzieningen

Een individuele voorziening is het aanbod van jeugdhulp dat alleen na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van jeugdige en de ouder(s), via een beschikking toegankelijk is. In de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn de individuele voorzieningen beschikbaar zoals genoemd in artikel 2.2 van de Verordening. In hoofdstuk 4 van deze beleidsregels worden een aantal individuele voorzieningen nader toegelicht.

 

3.8 Afbakening jeugdhulp 18-/18+

Het uitgangspunt is dat jeugdhulp geboden wordt aan jeugdigen tot 18 jaar. Daarna kan de benodigde hulp doorgaans gegeven worden op grond van een andere wet, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Zvw of de Wlz.

 

Volgens de Jeugdwet kan een jongvolwassene, een jeugdige van 18 tot 23 jaar, slechts onder de volgende voorwaarden als ‘jeugdige’ worden aangemerkt en daarmee in aanmerking komen voor verlengde jeugdhulp.16 Deze voorwaarden zijn:

  • -

    de jeugdige ontving vóór het bereiken van de leeftijd van 18 jaar al jeugdhulp en voortzetting van deze hulp is na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar noodzakelijk;

  • -

    vóór het bereiken van de leeftijd van 18 jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is; of

  • -

    na de beëindiging van jeugdhulp, die startte voordat de jeugdige 18 jaar was, is bepaald dat hervatting van deze hulp binnen 6 maanden noodzakelijk is.

Van verlengde jeugdhulp kan alléén sprake zijn als uit onderzoek blijkt dat deze jeugdhulp noodzakelijk is en er geen ander wettelijk kader is dat in deze hulp voorziet na het 18e levensjaar. Slechts die hulp kan na het 18e jaar doorlopen als sprake is van één van de hierboven genoemde voorwaarden.

 

Bestuurlijke afspraak: Pleegzorg en gezinshuis standaard tot 21 jaar

Per 1 juli 2018 is een bestuurlijke afspraak tussen de Vereniging van Nederlandse gemeenten, Jeugdzorg Nederland en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van kracht die regelt dat pleegzorg voortaan standaard tot 21 jaar ingezet wordt, tenzij het pleegkind heeft aangegeven geen gebruik meer te willen maken van pleegzorg. Voor pleegzorg geldt dus een afwijkende regeling. Een gelijksoortige regeling geldt sinds 30 januari 2020 voor verblijf in gezinshuizen.

 

Voor jeugdigen die na hun 18e jaar aanspraak willen maken op pleegzorg of verblijf in een gezinshuis en vóór hun 18e geen pleegzorg of verblijf in een gezinshuis hebben ontvangen is de bestuurlijke afspraak niet van toepassing, zie bovenstaande voorwaarden voor verlengde jeugdhulp.

 

Jeugdhulp in het kader van een strafrechtelijke beslissing

De leeftijdsgrens van 18 jaar geldt niet als de jeugdhulp wordt ingezet in het kader van een strafrechtelijke beslissing. In dat geval kan de hulp doorlopen na het 18e jaar. Dat geldt voor alle vormen van jeugdhulp. Voor deze hulp geldt dat het moment waarop de hulp start en eindigt voortvloeit uit het Wetboek van Strafrecht. Het gaat dan om de jeugdige die 18 jaar oud is en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat hierbij in het kort om het jeugdstrafrecht. Dat wordt toegepast voor jeugdigen die op het moment van het begaan van het delict jonger zijn dan 23 jaar. Op het moment van berechting of gedurende de tenuitvoerlegging van de straf, kunnen ze echter ouder zijn dan 23 jaar. De jeugdhulp loopt in dat geval dus ook door na het 23e jaar.

 

3.9 Jeugdhulp met terugwerkende kracht

Bij de beoordeling of jeugdhulp met terugwerkende kracht wordt vergoed, wordt onderscheid gemaakt tussen twee situaties:

 

1. Het hulpverleningstraject is al afgerond

Alleen wanneer het Kernteam nog kan vaststellen dat er in het verleden aanspraak was op jeugdhulp, die het college normaal gesproken vergoed zou hebben, wordt met terugwerkende kracht de jeugdhulp alsnog (deels) vergoed. Dat betekent dat het Kernteam moet kunnen vaststellen dat op het moment van het zelf inschakelen van de hulp sprake was van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen. Bovendien moet de zelf ingeschakelde hulp ook de noodzakelijke en passende hulp zijn geweest.

 

Is niet meer vast te stellen dat er passende en noodzakelijke ondersteuning is ingezet, dan wordt de jeugdhulp niet met terugwerkende kracht vergoed. Kan de noodzaak nog wél worden vastgesteld dan zal het college de jeugdhulp vergoeden over een periode van maximaal drie maanden vóór de aanvraag voor een vergoeding van de gemaakte kosten.

 

2. Het hulpverleningstraject loopt nog

Als het hulpverleningstraject nog loopt op het moment dat de jeugdige en/of de ouder(s) zich melden, dan zal het Kernteam onderzoeken of de hulp die loopt ook de passende en noodzakelijke hulp is.

 

De al verleende hulp kan alleen met terugwerkende kracht vergoed worden wanneer vastgesteld wordt dat de hulp al passend en noodzakelijk was op het moment van de start van de hulp. Kan dit niet meer vastgesteld worden, dan zal de hulp niet met terugwerkende kracht vergoed worden. Het college vergoedt slechts de gemaakte kosten over een periode van drie maanden voor de aanvraag.

 

Indien het Kernteam constateert dat sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen, maar op dit moment niet de passende ondersteuning geboden wordt, dan wordt alsnog de juiste ondersteuning ingezet.

 

3.10 Niet erkende hulpvormen

Van sommige hulpvormen, bijvoorbeeld paardentherapie en autismegeleidehonden, is het effect (nog) niet wetenschappelijk erkend. Volgens jurisprudentie is het college niet verplicht om die vorm van hulp in te zetten als er twijfels zijn over het resultaat dat die hulp kan bereiken.17 Het college kan in zeer bijzonder situaties niet erkende hulpvormen toekennen, als de inzet hiervan in de individuele situatie door het college toch als meest passend wordt geacht.

 

3.11 Hardheidsclausule

De individuele omstandigheden van de jeugdige en/of ouder(s) kunnen het noodzakelijk maken af te wijken van deze beleidsregels. Indien toepassing van de beleidsregels voor één of meer jeugdigen en/of ouders gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot deze beleidsregels, kan de hardheidsclausule worden toegepast. Afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de jeugdige en ouders.

Het gebruik maken van de hardheidsclausule is een uitzondering en geen regel. Het college geeft in verband met precedentwerking dan ook steeds duidelijk aan waarom in een bepaalde situatie wordt afgeweken.

Hoofdstuk 4. Individuele voorzieningen

 

Een individuele voorziening komt pas aan bod als voldaan is aan de voorwaarden en er geen weigeringsgronden van toepassing zijn zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze beleidsregels. Dat betekent dat de beperkingen niet kunnen worden weggenomen:

  • -

    met een beroep op gebruikelijke hulp;

  • -

    met een beroep op bovengebruikelijke hulp;

  • -

    met hulp van andere personen uit het sociale netwerk van jeugdige en/of zijn ouder(s);

  • -

    met een beroep op een aanvullende verzekering;

  • -

    met een beroep op andere voorliggende wetten;

  • -

    met een beroep op overige voorzieningen.

In dit hoofdstuk worden de voorwaarden voor een aantal veelvoorkomende individuele voorzieningen toegelicht.

 

4.1 Opvoedondersteuning

Ouders kunnen hulp vanuit de Jeugdwet krijgen als dit noodzakelijk is in verband met opvoedingsproblemen.18 Hiermee wordt bedoeld dat een ouder problemen ervaart bij het onderhouden, verzorgen en grootbrengen van zijn kind, met name in sociale, emotionele, intellectuele en morele zin. De opvoedingsproblemen kunnen ontstaan doordat de ontwikkeling van de jeugdige niet vanzelfsprekend verloopt door één of meerdere beperkingen, maar ook doordat een ouder door eigen problematiek niet kan bieden wat nodig is. Meestal gaat het bij opvoedondersteuning om advies en begeleiding bij de opvoeding. Bijvoorbeeld opvoedcursussen, trainingen voor ouders of intensieve pedagogische gezinsbegeleiding. Het Kernteam biedt zelf ook opvoedondersteuning aan ouders.

 

Indien uit onderzoek blijkt dat toekenning van een individuele voorziening voor opvoedondersteuning nodig is en deze hulp voornamelijk gericht is op de ouder(s), zoals bijvoorbeeld het geval is bij opvoedondersteuning waarbij aan de jeugdige geen of zeer weinig hulp wordt verleend, dan wordt deze individuele voorziening toegekend aan de ouder in plaats van aan de jeugdige.

 

4.2 Begeleiding

Onder jeugdhulp wordt onder andere verstaan het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking, die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.19 Het doel van deze jeugdhulp is jeugdigen in staat stellen om voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Hierbij wordt rekening gehouden met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. Om dit te bereiken, kan het college begeleiding inzetten.

 

Bij begeleiding gaat het om het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij jeugdigen wordt een beperking in de zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ kind van dezelfde kalenderleeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijn in bijlage 2.

 

Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:

  • -

    het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen, zoals leren om dagelijkse handelingen als wassen en aankleden zelfstandig te kunnen doen;

  • -

    het oefenen met aanbrengen van structuur, bijvoorbeeld hulp bij plannen van activiteiten en de dag structureren;

  • -

    ondersteuning bij het sociaal functioneren en maatschappelijk participeren (psychosociale zelfredzaamheid), zoals thuis of vrijetijdsbesteding.

Als uit onderzoek blijkt dat sprake is van onvoldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de jeugdige en ouder(s) en er geen mogelijkheden zijn om met de inzet van een andere voorziening en overige voorziening tot een oplossing voor de hulvraag te komen, dan verstrekt het college een individuele voorziening voor begeleiding. Om dit eenduidig en onderbouwd te kunnen doen, is in bijlage 3 de tabel ‘Bandbreedte begeleiding’ opgenomen die het college als leidraad hanteert.20

4.2.1 Onderscheid begeleiding basis en begeleiding specialistisch

Wanneer begeleiding noodzakelijk is, kan er sprake zijn van ‘reguliere’(basis)begeleiding of gespecialiseerde begeleiding. Van gespecialiseerde begeleiding is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. Namelijk alleen wanneer sprake is van zware beperkingen in de zelfredzaamheid in verband met een psychiatrische stoornis. De begeleiding is dan nodig wegens een langdurig gebrek aan zelfregie. Het accent ligt bij de begeleiding in dat geval op handhavingsdoelen en is met name gericht op het voorkomen van afname van de zelfredzaamheid van de betreffende jeugdige en/of ouder(s).21

 

Hoewel het uitgangspunt is dat gespecialiseerde begeleiding alleen in bovengenoemde situaties van toepassing is, zal altijd een individuele afweging gemaakt worden.

4.2.2 Begeleiding en gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van begeleiding als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit hoofdstuk 3.

Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor begeleiding gelden.

 

De ouder(s) hebben zelf beperkingen

Als ouder(s) geobjectiveerde beperkingen hebben en/of kennis/vaardigheden missen om gebruikelijke begeleiding te kunnen bieden en deze vaardigheden niet kunnen aanleren, dan kan niet alle gebruikelijke hulp van deze ouder(s) worden verwacht.

 

Begeleiding tijdens werk of studie van ouder(s)

Wanneer ouder(s) werken of studeren, blijven zij verantwoordelijk voor de opvang, opvoeding en verzorging van hun kinderen. De begeleiding die als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouder(s) werken of studeren niet als voorziening worden toegekend. Alleen voor bovengebruikelijke begeleiding kan het college een voorziening verstrekken.

 

Ouderlijk toezicht

Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt. Zie ook de richtlijnen in bijlage 2.

 

4.2.3 Begeleiding tijdens onderwijs

Scholen voor primair en voortgezet onderwijs hebben in het kader van het passend onderwijs een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat kinderen die extra begeleiding en ondersteuning nodig hebben, altijd een passende onderwijsplek krijgen. Extra (didactische en pedagogische) ondersteuning die nodig is om onderwijsdoelen te bereiken moet door scholen geboden worden. Het gaat dan om ondersteuning gericht op het volgen van onderwijs en om de kinderen verder te helpen in hun onderwijsontwikkeling.22 Volgens de memorie van toelichting die heeft geleid tot de invoering van passend onderwijs kan de extra ondersteuning die leerlingen in het onderwijs ontvangen op veel verschillende manieren worden weergegeven.23 Afhankelijk van de problematiek van de leerling en de mogelijkheden van de school zal de extra ondersteuning door de school worden ingezet. De ondersteuning is er altijd op gericht om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling. Voorbeelden van ondersteuning door school aan een leerling zijn:

  • -

    huiswerkbegeleiding;

  • -

    speltherapie die er op is gericht om spelenderwijs leerproblemen aan te pakken;

  • -

    observatie, onderzoek of tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog;

  • -

    kindcoaching;

  • -

    het aanschaffen van aangepast lesmateriaal (bijvoorbeeld pictogrammen of braille leerboeken);

  • -

    begeleiding bij dyslexie;

  • -

    sociale vaardigheidstraining;

  • -

    remedial teaching;

  • -

    begeleiding tijdens de stages.

Het college is verantwoordelijk voor de begeleiding op school in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Als het gedrag van de jeugdige de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan begeleiding in de vorm van toezicht aangewezen zijn. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij het bieden van extra toezicht tijdens de vrije lessen of activiteiten die niet direct gericht zijn op het leerproces van de jeugdige, zoals het speelkwartier en het lopen naar de gymlessen.

4.2.4 Begeleiding tijdens buitenschoolse opvang

De buitenschoolse opvang is een opvang voor jeugdigen in de basisschoolleeftijd voor of na de dagelijkse schooltijd. De buitenschoolse opvang kan ook in vakantieperiodes en op vrije dagen plaatsvinden en is mogelijk via een kindcentrum24 . Reguliere buitenschoolse opvang is geen vorm van jeugdhulp. Ouder(s) zijn zelf (financieel) verantwoordelijk voor de opvang van hun kinderen. Voor de buitenschoolse opvang kunnen ouders dan ook kinderopvangtoeslag aanvragen bij de Belastingdienst. Het kan zijn dat de jeugdige tijdens deze opvang extra begeleiding nodig heeft vanwege een beperking. In dat geval kan die begeleiding wel onder de Jeugdwet vallen. Het college zal moeten beoordelen of inzet van de begeleiding tijdens de opvang in de individuele situatie noodzakelijk is in verband met opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en/of stoornissen van de jeugdige.

 

4.3 Persoonlijke verzorging

Jeugdhulp omvat onder andere het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging. Deze hulp is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij de jeugdige met een beperking, die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.25

 

Persoonlijke verzorging betreft hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat dan onder andere om de volgende activiteiten (deze lijst is niet uitputtend):

  • -

    wassen;

  • -

    aankleden en uitkleden;

  • -

    aanbrengen of aantrekken van hulpmiddelen, prothesen, elastische kousen;

  • -

    eten en drinken;

  • -

    toedienen van sondevoeding;

  • -

    zich verplaatsen (in/uit bed, in/uit bad, van bed naar stoel);

  • -

    naar het toilet gaan (aanleggen van een urinaal, verwisselen van incontinentiemateriaal);

  • -

    wisselen van lig- of zithouding;

  • -

    medicijnen innemen;

  • -

    opmaken van het bed van een bedlegerig kind;

  • -

    reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging, scheren, hand- en voetverzorging;

  • -

    schoonhouden en verzorgen van stoma en andere onnatuurlijke lichaamsopeningen.

Een jeugdige kan ondersteuning krijgen bij deze ADL-activiteiten, maar de handelingen kunnen ook worden overgenomen. Het stimuleren van de jeugdige om de persoonlijke verzorging uit te voeren of aan te leren, kan ook onderdeel zijn van de in te zetten hulp.

 

Als uit onderzoek blijkt dat sprake is van onvoldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de jeugdige en ouder(s) en er geen mogelijkheden zijn om met de inzet van een andere voorziening en overige voorziening tot een oplossing voor de hulpvraag te komen, verstrekt het college een individuele voorziening voor persoonlijke verzorging. Om dit eenduidig en onderbouwd te kunnen doen is in bijlage 4 de ‘Tabel normtijden persoonlijke verzorging’ opgenomen.26 Deze normtijden zijn gebaseerd op gemiddelde tijden per handeling en vormen daarmee een richtlijn voor het bepalen van de omvang van de individuele voorziening persoonlijke verzorging. Op basis van een dag- en/of weekschema van de jeugdige is samen met de jeugdige en/of ouder(s) geïnventariseerd bij welke concrete activiteiten en handelingen persoonlijke verzorging sprake is van (boven)gebruikelijke hulp, welke ouder(s) niet aan hun kind kunnen bieden. Vervolgens wordt op basis van de tabel ‘Normtijden persoonlijke verzorging’ het aantal minuten per handeling persoonlijke verzorging vastgesteld. Indien sprake is van een dusdanige ernstige beperking, waardoor meer tijd gemoeid is bij de handelingen persoonlijke verzorging kan gemotiveerd worden afgeweken van deze normtijden.

4.3.1 Gebruikelijke hulp bij persoonlijke verzorging

Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit hoofdstuk 3.

Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor persoonlijke verzorging gelden.

 

De ouder(s) hebben zelf beperkingen

Als ouder(s) geobjectiveerde beperkingen hebben en/of kennis/vaardigheden missen om gebruikelijke persoonlijke verzorging uit te voeren en deze vaardigheden niet kunnen aanleren, dan kan niet alle gebruikelijke hulp van deze ouder worden verwacht.

 

Beschikbaarheid ouder vanwege werk

Wanneer ouder(s) werken of studeren, blijven zij verantwoordelijk voor de persoonlijke verzorging van hun kinderen. De persoonlijke verzorging die buiten dit werk of de studie om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan niet als voorziening worden toegekend. Voor zover de persoonlijke verzorging van niet uitstelbare aard is en de ouder(s) niet beschikbaar zijn wegens werk of studie, valt dit niet onder gebruikelijke hulp. Van de ouder(s) kan dan niet worden verwacht dat zij die taken op zich nemen.

 

Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang

De opvang en zorg die door de kinderopvang wordt geboden, vallen onder gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang en zorg die door de kinderopvang wordt geboden, kan het college een voorziening verstrekken.

 

Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs

De school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan geen voorziening worden verstrekt. Gedurende de tijd dat een jeugdige de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare zorg geen verplichting voor de ouder(s) om deze hulp op school te leveren. Dit wordt gezien als bovengebruikelijke hulp. Voor deze hulp kan het college een voorziening toekennen.

4.3.2 Afbakening persoonlijke verzorging Jeugdwet - Zvw

De persoonlijke verzorging aan jeugdigen kan zowel onder de Zvw vallen als onder de Jeugdwet:27

  • -

    indien de verzorging bij jeugdigen verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, valt die zorg onder de Zvw;

  • -

    indien de verzorgende handelingen bij jeugdigen gericht zijn op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij ADL, valt die zorg onder de Jeugdwet.

Afhankelijk van de situatie is dus of de zorgverzekeraar of de gemeente verantwoordelijk voor het organiseren en bekostigen van de verzorging. Ook een combinatie is mogelijk. De indicerende kinderverpleegkundige bepaalt of in een specifieke situatie een behoefte bestaat aan verzorging die ‘verband houdt met een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop’ of niet. Hiermee wordt bedoeld de verpleging en verzorging die verpleegkundigen bieden. Als dat zo is, geeft de kinderverpleegkundige een indicatie af voor persoonlijke verzorging op grond van de Zvw. Voorbeelden van deze zorg zijn: schoonhouden en verzorgen van stoma, toedienen medicijnen, toedienen van sondevoeding.

 

4.4 Jeugd-ggz

De geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) richt zich op jeugdigen met psychische problemen of psychische stoornissen. Het gaat hierbij om hulp gericht op het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of leren omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen.28

 

Jeugdigen voor wie jeugd-ggz nodig is hebben vaak problemen thuis, op school en in contacten met anderen. Bij deze jeugdigen is sprake van psychische problemen die hun dagelijks functioneren belemmert. Er bestaan veel verschillende psychische problemen waarmee jeugdigen te maken kunnen krijgen. Enkele voorbeelden zijn:

  • -

    ontwikkelingsstoornis (zoals autisme en ADHD);

  • -

    stemmingsstoornis (zoals depressie);

  • -

    eetstoornis;

  • -

    gedragsstoornis;

  • -

    problematisch middelengebruik;

  • -

    psychotische stoornis;

  • -

    hechtingsstoornis;

  • -

    angststoornis;

  • -

    dyslexie, zie paragraaf 4.6.

De meeste behandelingen in de jeugd-ggz vinden ambulant plaats. Dat betekent dat de behandeling thuis of op locatie wordt gegeven, bijvoorbeeld op een school. Het overige deel van de behandelingen vindt plaats in een kliniek. Dit kan door de jeugdige enkele dagdelen een behandeling te laten volgen of door de jeugdige voor bepaalde tijd op te nemen in een ggz-instelling (kinder- of jeugdpsychiatrische kliniek). Jeugd-ggz biedt ook preventieve behandelingen. Jeugdigen met lichtere problematiek kunnen preventieve cursussen volgen. Het Kernteam kan ook ondersteuning bieden bij lichte ggz-problematiek.

 

Jeugd-ggz op grond van de Jeugdwet stopt bij 18 jaar. Het is niet mogelijk om dit als verlengde jeugdhulp in te zetten. Vanaf 18 jaar is ggz-zorg op grond van de Zorgverzekeringswet mogelijk, zie hierover ook paragraaf 3.8 (Afbakening jeugdhulp 18-/18+).

 

4.5 Voorziening ter ontlasting van ouder(s)

Een voorziening die ouders ontlast in de zorg voor hun kind is ervoor bedoeld om hun rol als verzorgers en opvoeders te kunnen blijven vervullen. Hierbij kan gedacht worden aan dag- of logeeropvang.

 

Uit de Jeugdwet volgt dat de voorziening ter ontlasting van ouders alleen kan worden getroffen ten aanzien van de jeugdige:29

  • -

    die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

  • -

    die aangewezen is op permanent toezicht, en;

  • -

    die begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging ontvangt.

Met permanent toezicht wordt gedoeld op 'bovengebruikelijk' toezicht. Het is geen gebruikelijke ouderlijke zorg. Er zijn verschillende oorzaken denkbaar waarom permanent toezicht nodig kan zijn. Het kan gaan om het verlenen van zorg op ongeregelde tijden bij jeugdigen met zware fysieke beperkingen door een lichamelijke handicap en bij wie continu hulp en begeleiding bij alle dagelijkse activiteiten nodig is. Ook kan het gaan om de noodzaak in te kunnen grijpen bij gedragsproblemen, veroorzaakt door een psychiatrische beperking of een verstandelijke handicap.30

 

4.6 Dyslexiezorg

Dyslexie is een aangeboren beperking bij het lezen, spellen en schrijven. Het onderwijs is in eerste instantie verantwoordelijk voor de signalering en begeleiding van jeugdigen met dyslexie. Is deze ondersteuning onvoldoende, dan kan onderzocht worden of sprake is van ernstig dyslexie (ED) in de vorm van dyslexieonderzoek en/of behandeling. ED betekent dat sprake is van een ernstige stagnatie in de lees- en eventueel in de spellingsontwikkeling en dat daarbij sprake is van ernstige woordleesproblemen.

 

Het college is verantwoordelijk voor de diagnose en behandeling van ED voor jeugdigen in de leeftijd vanaf 7 tot en met 12 jaar die basisonderwijs volgen. Er is alleen sprake van ED als volgens het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 3.0 een diagnose is gesteld en er geen andere oorzaken zijn gevonden die de problemen kunnen verklaren. De voorwaarden voor een individuele voorziening voor diagnostiek ED zijn als volgt:

  • -

    de jeugdige is minimaal 7 en maximaal 12 jaar oud en volgt basisonderwijs;

  • -

    een bevoegd deskundige van de basisschool heeft een verwijzing gegeven dat sprake is van een vermoeden van ED;

  • -

    de zorgaanbieder die de diagnose stelt is gecontracteerd door de gemeente en is aangesloten bij het Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie;

  • -

    als uit het dyslexieonderzoek blijkt dat er toch geen sprake is van ED, dan worden de diagnosekosten wel door het college vergoed, maar de kosten van een eventuele behandeling niet.

De voorwaarden voor een individuele voorziening voor behandeling ED zijn als volgt:

  • -

    de jeugdige heeft ED;

  • -

    de zorgaanbieder die de behandeling biedt is gecontracteerd door de gemeente en is aangesloten bij het Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie.

Het bieden van hulpmiddelen bij dyslexie behoort niet tot de individuele voorziening dyslexiezorg. Voor hulpmiddelen bij dyslexie in het onderwijs zijn scholen verantwoordelijk in het kader van passend onderwijs. Daarnaast kan op grond van de Zorgverzekeringswet recht zijn op een Daisyspeler als de dyslexie bij de jeugdige is uitbehandeld. Diagnosestelling en behandeling van dyscalculie komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

4.7 Vervoer

Volgens de Jeugdwet kan het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden onder de jeugdhulpplicht vallen als de jeugdige niet zelfstandig kan reizen vanwege een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid.32 In het kader van (boven)gebruikelijke hulp wordt van ouders verwacht dat zij hun kind zelf vervoeren als ze dat kunnen en hiervoor ook beschikbaar zijn, zie het afwegingskader in paragraaf 3.2 van deze beleidsregels. Volgens de memorie van toelichting bij de Jeugdwet is het bovendien niet nodig om een vervoersvoorziening toe te kennen als ouders hun kind zelf gemakkelijk kunnen vervoeren, omdat er geen speciaal (medisch) vervoer nodig is.33 Van ouders wordt in principe verwacht dat ze hun kind zelf vervoeren en daarvoor beschikbaar zijn.

 

Voor de beoordeling of toekenning van een vervoersvoorziening noodzakelijk is, worden de volgende criteria gehanteerd.

  • 1.

    Er is sprake van een medische noodzakelijkheid en/of een beperking in de zelfredzaamheid. Indien de jeugdige in staat is zelf met het openbaar vervoer te reizen dan wel onder begeleiding van zijn ouder(s), dan wordt geen vervoersvoorziening toegekend.

  • 2.

    Ouders kunnen hun kind niet zelf vervoeren met eigen vervoer dan wel met het openbaar vervoer en/of zijn hiervoor niet beschikbaar. Zie voor de beoordeling of sprake is van (boven)gebruikelijke hulp paragraaf 3.2 van deze beleidsregels.

  • 3.

    Het sociale netwerk van de jeugdige en/of ouder(s) is niet beschikbaar om de jeugdige te vervoeren of om samen met de jeugdige te reizen.

  • 4.

    De toegekende individuele voorziening is langdurig noodzakelijk voor de jeugdige. Als de hulp van kortdurende aard is, dient het vervoer zelf door de ouder(s) te worden georganiseerd.

  • 5.

    De jeugdige kan met het leerlingenvervoer reizen. Bij daghulpvoorzieningen wordt soms ook onderwijs geboden. Als sprake is van een onderwijsinschrijving, dient gebruik te worden gemaakt van leerlingenvervoer.

  • 6.

    In overleg met de jeugdhulpaanbieder wordt gekeken of de hulp op een moment kan worden ingezet dat ouder(s) of het eigen sociale netwerk in staat zijn zelf met de jeugdige te reizen. Bijvoorbeeld door de jeugdige iets eerder of iets later brengen als daardoor de ouder(s) of betrokkenen vanuit het eigen sociale netwerk in staat is/zijn om zelf met de jeugdige te reizen. Of door gebruik te maken van de eigen busjes waarover sommige zorgaanbieders beschikken, dan wel het vervoer te combineren met andere ouder(s) van jeugdigen die bij dezelfde dagbehandeling/ besteding zitten.

Uit de Jeugdwet volgt dat een voorziening voor vervoer enkel mogelijk is voor jeugdigen.34 Ouders kunnen niet in aanmerking komen voor vervoer op grond van de Jeugdwet. Als ouders hun kind willen bezoeken op de jeugdhulplocatie, kunnen ze daar dus geen voorziening voor krijgen op grond van de Jeugdwet.

Hoofdstuk 5. Regels voor een persoonsgebonden budget

 

Als vaststaat welke individuele voorziening in vorm, duur en frequentie nodig is, dan wordt met de jeugdige en/of ouder(s) de wijze van verstrekking van de individuele voorziening besproken. Het uitgangspunt in de Jeugdwet is dat een voorziening in zorg in natura wordt verstrekt.35 Zorg in natura houdt in dat de jeugdhulp wordt geleverd door een door de gemeente gecontracteerde of gesubsidieerde zorgaanbieder. Als de jeugdige en/of ouder(s) dit wensen, dan kan het college een persoonsgebonden budget (pgb) toekennen als wordt voldaan aan de voorwaarden die hiervoor zijn gesteld. Een pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf jeugdhulp mee in te kopen. Het pgb is niet bedoeld om een inkomen te genereren of een verlies van inkomsten te vergoeden of te compenseren. De Jeugdwet voorziet daar niet in en is daar ook niet voor bedoeld.

 

In dit hoofdstuk worden de voorwaarden en weigeringsgronden die van toepassing zijn voor de beoordeling van een pgb-aanvraag nader toegelicht.

 

5.1 Aanvraag pgb

Een aanvraag voor een pgb wordt bij het college ingediend door middel van een door de jeugdige en/of ouder(s) ingevuld en ondertekend bestedingsplan.36 Voor het opstellen van het bestedingsplan dient gebruik gemaakt te worden van het formulier ‘Bestedingsplan’. Als de jeugdige en/of ouder(s) aan de medewerker van het Kernteam hebben aangegeven dat zij de individuele voorziening via een pgb willen inkopen, dan verstrekt de medewerker hen het benodigde format.

 

In het bestedingsplan wordt door de jeugdige en/of ouder(s) gemotiveerd aangegeven waarom er voor een pgb wordt gekozen, waarom het zorg in natura aanbod van de gemeente niet passend is, op welke wijze zij de jeugdhulp willen organiseren, op welke wijze en wanneer de doelen uit het gezinsplan worden behaald, bij wie de individuele voorziening wordt ingekocht, hoe deze wordt georganiseerd en hoe de kwaliteit is gewaarborgd. Ook wordt een financieel overzicht opgenomen.

 

Op basis van het bestedingsplan wordt door het college beoordeeld of de jeugdige en/of ouder(s) voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb.

 

5.2 Voorwaarden pgb

Een pgb wordt verstrekt als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden.37

 

Voorwaarde 1. Pgb-vaardig

De jeugdige en/of ouder(s) zijn naar het oordeel van het college voldoende in staat tot een redelijke waardering van hun belangen én zijn in staat de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De jeugdige en/of ouder(s) kunnen zich hiervoor ook laten vertegenwoordigen door een persoon uit het sociale netwerk, een curator, een bewindvoerder, een mentor, een gemachtigde, een gecertificeerde instelling of een aanbieder van gesloten jeugdhulp38 . Deze vertegenwoordiger mag niet tevens de uitvoerder of zorgverlener zijn van de jeugdhulp die met het pgb wordt ingekocht omdat hij dan niet kritisch en met voldoende afstand de beheerstaken kan vervullen39 . Dit geldt ook voor een pgb conform het niet-professionele tarief, wanneer bijvoorbeeld een familielid de hulp verleent. Het uitgangspunt is dat degene die de jeugdhulp levert door middel van het pgb, niet tevens in staat is zichzelf aan te sturen en aan te spreken en dus het pgb-beheer uit te voeren. Enkel wanneer naar het oordeel van het college geen sprake is van een onacceptabele belangenverstrengeling en uiteraard ook aan alle overige criteria (inclusief de kwaliteitseisen) wordt voldaan, kan deze dubbelrol worden toegestaan.

 

Het beheren van een pgb is geen eenvoudige en vrijblijvende taak. Met een pgb nemen de jeugdige en/of ouder(s) of hun vertegenwoordiger zelf de regie in handen en organiseren en kopen zij zelf de toegekende individuele voorziening in. Hiervoor is het noodzakelijk dat zij inzicht hebben in de hulpvraag en welke ondersteuning hier het beste bij past. Daarnaast moeten de jeugdige en/of ouder(s) of hun vertegenwoordiger zelf zorgverleners inhuren, goede afspraken met de zorgverleners maken, zorgverleners aansturen, zorgdragen voor tijdige declaratie van de geboden hulp, de administratie bijhouden, bijdragen aan tijdige en correcte betaling door de Sociale verzekeringsbank (SVB) en zorgdragen voor vervanging tijdens zieke en verlof van de zorgverlener.

 

Voor de beoordeling van de pgb-vaardigheid wordt onder meer gebruik gemaakt van de in bijlage 5 opgenomen checklist ‘10 punten pgb-vaardigheid’ van het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Deze checklist is een hulpmiddel bij het gesprek dat de medewerker van het Kernteam met de jeugdige en/of ouder(s) voert over de keuze van zorg in natura of een pgb en is bedoeld om meer inzicht te geven in de mate waarin de jeugdige en/of ouder(s) of hun vertegenwoordiger beschikken over de vaardigheden die noodzakelijk zijn om een pgb te beheren. Wanneer het college van oordeel is dat de jeugdige en/of ouder(s) of hun vertegenwoordiger niet in staat zijn een pgb te beheren, dan wordt een pgb-aanvraag geweigerd en wordt de individuele voorziening in natura te verstrekt.

 

Het college kan oordelen dat de jeugdige en/of ouders of hun vertegenwoordiger niet geschikt zijn de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren, als sprake is van de volgende omstandigheden:

  • -

    degene die het pgb beheert is handelingsonbekwaam;

  • -

    degene die het pgb beheert heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke beperking of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

  • -

    bij degene die het pgb beheert is sprake van ernstige verslavingsproblematiek;

  • -

    bij degene die het pgb beheert is sprake van problematische schuldenproblematiek;

  • -

    eerder is door degene die het pgb beheert misbruik gemaakt van een pgb;

  • -

    eerder is sprake geweest van fraude door degene die het pgb beheert.

Als één of meerdere van deze omstandigheden zich voordoen kan dat een reden zijn om het pgb te weigeren. Dat is het geval als gevolg van één van deze omstandigheden de jeugdige en/of ouder(s) of hun vertegenwoordiger niet in staat worden geacht om de taken verbonden aan het pgb op de juiste manier uit te voeren. Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is, omdat de taken niet naar behoren kunnen worden uitgevoerd, waardoor het pgb wordt geweigerd.

 

Voorwaarde 2. Motivering dat zorg in natura aanbod niet passend is

De jeugdige en/of ouder(s) geven gemotiveerd aan waarom er voor een pgb wordt gekozen en waarom het zorg in natura aanbod van de gemeente voor hen niet passend is. Concreet betekent dit dat de jeugdige en/of ouder(s) met argumenten duidelijk moeten maken dat zij zich voldoende hebben georiënteerd op de mogelijke voorzieningen in natura. Door het opstellen van een bestedingsplan worden de jeugdige en/of ouder(s) gestimuleerd na te denken over de zorgvraag en de ondersteuning. Het is de keuze van de jeugdige en/of ouder(s) om voor een pgb te kiezen en niet van de in te huren aanbieder of zorgverlener.

 

Voorwaarde 3. De jeugdhulp voldoet aan de kwaliteitseisen

De jeugdhulp die de jeugdige en/of zijn ouder(s) met het pgb willen inkopen moet voldoen aan kwaliteitseisen.

 

Professionele jeugdhulp

Voor professionele jeugdhulp die wordt ingekocht met het pgb, gelden dezelfde eisen als voor gecontracteerde aanbieders. Deze kwaliteitseisen staan vermeld in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet. Hierin staan onder andere de norm van verantwoorde werktoedeling, de verplichting van een verklaring omtrent gedrag en het werken met familiegroepsplan vermeld. De landelijke Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie Justitie en Veiligheid houden toezicht op het naleven van deze kwaliteitseisen. Het college moet daarnaast in het kader van de voorwaarden van kwaliteit beoordelen of de hulp die de jeugdprofessional of jeugdhulpaanbieder zal verlenen een passende oplossing biedt voor de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s). Het gaat hier vooral om een toets op de doelmatigheid. Beoordeeld wordt of de in te zetten jeugdhulp een oplossing biedt voor de ontwikkeldoelen van de jeugdige en/of ouder(s).

 

Niet-professionele jeugdhulp

Voor niet-professionele jeugdhulp gelden de algemene kwaliteitseisen van hoofdstuk 4 van de Jeugdwet niet. Het gaat dan om de situaties waarin de ouder(s) zelf de hulp aan hun kind willen bieden of de jeugdhulp willen laten uitvoeren door een persoon uit het sociale netwerk. Het college moet in het kader van de voorwaarde van kwaliteit beoordelen of de kwaliteit van deze jeugdhulp gewaarborgd is. Het college moet dus vaststellen of de kwaliteit van de hulp die de ouder(s) of de persoon uit het sociaal netwerk biedt, passend en toereikend is gelet op de problematiek en ontwikkelingsdoelen van de jeugdige. Of de kwaliteit van de hulp toereikend is, is niet alleen afhankelijk van de bekwaamheid van de beoogde hulpverlener en zijn wijze van hulpverlening, maar ook van de situatie en (achtergrond van) de problematiek van de jeugdige. De hulp die een hulpverlener biedt, kan immers de ene jeugdige wel in staat stellen zijn doelen te realiseren, terwijl dit de andere jeugdige (gelet op zijn problematiek) onvoldoende oplossing biedt.

 

Het college onderzoekt daarom altijd welke hulp de jeugdige nodig heeft. Het gaat dan niet alleen om de vorm, frequentie en duur. Ook wordt beoordeeld of de situatie van de jeugdige professionele hulp noodzakelijk maakt of dat de jeugdige de doelen ook kan bereiken als er hulp wordt geboden door iemand uit het sociaal netwerk. Als de beoordeling van de situatie van de jeugdige tot de conclusie leidt dat – gelet op zijn specifieke problematiek – alleen professionele hulp een doeltreffende oplossing voor de hulpvraag biedt, dan kan deze hulp niet door iemand uit het sociaal netwerk worden geboden. Professionele hulp betekent immers niet alleen dat er aan de hand van bepaalde methoden wordt gewerkt en de betreffende professional de noodzakelijke diploma’s heeft, maar ook dat de professional objectief en onafhankelijk kan handelen. Ouder(s) of een andere persoon uit het sociaal netwerk van de jeugdige kunnen door diens persoonlijke relatie met de jeugdige niet volledig objectief en onafhankelijk handelen, waardoor de kwaliteit van deze hulp niet voldoende is. Om deze reden is GGZ-behandeling van een jeugdige door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk uitgesloten.

 

5.3 Weigeringsgronden

Een pgb kan worden geweigerd of ingetrokken, in de volgende situaties.

 

Voorwaarden pgb

Een aanvraag voor een pgb wordt geweigerd als niet wordt voldaan aan de (wettelijke) voorwaarden, zie paragraaf 5.1 van deze beleidsregels.

 

Kosten pgb zijn hoger dan het zorg in natura aanbod

Als de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening in zorg in natura, kan het college het pgb voor het gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde zorg in natura aanbod weigeren40 . De jeugdige en/of ouders(s) kunnen zelf bijbetalen als het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Indien blijkt dat de jeugdige en/of ouder(s) in dit geval het pgb niet willen of kunnen aanvullen, dan wordt door het college geconcludeerd dat het pgb ontoereikend is om de vastgestelde jeugdhulp ook daadwerkelijk te kunnen inkopen en wordt het pgb geweigerd.

 

Het pgb is in een eerdere beslissing ingetrokken of herzien

Een aanvraag voor een pgb wordt geweigerd als eerder een toekenning van een pgb is herzien of ingetrokken, omdat:41

  • -

    de jeugdige en/of ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • -

    niet werd voldaan aan de gestelde voorwaarden van het pgb;

  • -

    het pgb niet werd gebruikt of voor een ander doel dan waarvoor het bestemd was.

Zorgaanbieder voldoet niet aan de kwaliteitseisen

Het pgb wordt geweigerd als blijkt dat de beoogde zorgaanbieder niet aan de vereiste wettelijke kwaliteitsvereisten voldoet of als de beoogde zorgaanbieder eerder betrokken of veroordeeld is wegens fraude gerelateerde delicten of misdrijven.

 

5.4 Hoogte pgb

Het pgb moet toereikend zijn om de noodzakelijke jeugdhulp te kunnen inkopen en wordt bepaald aan de hand van het door de jeugdige en/of ouders) ingediend bestedingsplan. In de verordening is bepaald hoe de hoogte van een pgb tarief wordt vastgesteld.42 Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen pgb tarieven voor professionele en niet-professionele jeugdhulp.

 

Pgb tarief voor professionele jeugdhulp

De hoogte van het pgb voor professionele jeugdhulp bedraagt 80% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige of zijn ouders ingediende bestedingsplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht. Indien dit tarief niet toereikend is om de aangewezen jeugdhulp in te kopen, dan wordt het tarief zodanig aangepast dat de jeugdhulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht. Dat mag volgens jurisprudentie ook een gecontracteerde aanbieder zijn.43

 

Pgb tarief voor niet-professionele jeugdhulp

De hoogte van het pgb tarief voor niet-professionele jeugdhulp wordt vastgesteld op basis van een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op de cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (VVT)44 of maximaal het uurtarief voor een persoon uit het sociaal netwerk conform de Regeling langdurige zorg.45

 

Het pgb tarief op basis van het tarief voor een persoon uit het sociaal netwerk volgens de Regeling langdurige zorg wordt vastgesteld als sprake is van één of meerdere van de volgende factoren:

  • -

    het uitvoeren van zorghandelingen vereist specifieke deskundigheid, kennis of vaardigheden;

  • -

    de zorghandelingen zijn niet planbaar en vinden daardoor op onregelmatige momenten gedurende de dag plaats;

  • -

    andere relevante factoren met betrekking tot de voor de jeugdige of zijn ouder(s) vereiste jeugdhulp kunnen ook reden zijn tot toekenning van het ‘hoge’ tarief voor niet-professionele hulp. Gedacht kan worden aan zeer ernstige gedragsproblematiek van de jeugdige of een ernstige somatische- en/of verstandelijke beperking waardoor de jeugdige zeer beperkt is in zijn zelfredzaamheid.

Als geen sprake is van bovenstaande factoren, dan wordt het pgb tarief dat is gebaseerd op de cao VVT vastgesteld.

 

De gemeente hanteert maximale tarieven voor uurlonen/dagdeelprijzen. Een overzicht van de maximale tarieven die worden gehanteerd door de gemeente is te vinden in de nadere regels.

 

Symbolische tegemoetkoming voor hulp uit het sociaal netwerk

In de verordening is bepaald dat de jeugdige en/of ouder(s) kunnen kiezen om een ‘symbolisch tegemoetkoming’ te betalen aan personen die hulp verlenen vanuit het sociaal netwerk.46 Het betreft een vast bedrag per kalendermaand. Deze regeling vormt daarmee een uitzondering op de verplichting om tenminste het wettelijk minimumloon en vakantiebijslag te betalen.

 

Indien sprake is van hulp waarvoor een arbeidsovereenkomst wordt gesloten, dan is de Wet minimumloon en vakantiebijslag van toepassing. In dat geval moet het pgb dus toereikend zijn om tenminste het wettelijke minimumloon en vakantiegeld te betalen.

 

5.5 Uitbetaling pgb

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) voert namens het college de betalingen en het budgetbeheer van pgb’s uit. Dit wordt ook wel trekkingsrecht genoemd. Dit houdt in dat het college het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van de SVB. De SVB betaalt vervolgens de zorgverlener uit op basis van declaraties en/of facturen van de budgethouder.

 

Voor de uitbetaling van het pgb aan de zorgverlener is het verplicht dat de budgethouder en de zorgverlener een zorgovereenkomst afsluiten. Dat is een contract tussen de budgethouder en de zorgverlener waarin concrete afspraken staan vermeld over de in te zetten jeugdhulp en het pgb-tarief. De SVB heeft (digitaal) modelovereenkomsten opgesteld. De budgethouder en degenen die de jeugdhulp gaan leveren moeten gebruik maken van deze modelovereenkomsten. De SVB toetst deze zorgovereenkomst aan arbeidsrechtelijke en fiscale juridische aspecten. De medewerker van het Kernteam beoordeelt de overeenkomst op inhoudelijke gronden, zoals welke jeugdhulp wordt ingekocht en of dit in lijn is met het doel waarvoor het pgb is verstrekt.

 

5.6 Besteding pgb

Het pgb moet besteed worden aan het doel en resultaat waarvoor het is verstrekt. Daarbij bestaat ruimte om het pgb anders te besteden dan is geïndiceerd, bijvoorbeeld voor minder uren met een hoger tarief. Voorwaarde hiervoor is dat de kwaliteit van de jeugdhulp goed is en met de betreffende jeugdhulp uiteindelijk binnen de looptijd van de verstrekking hetzelfde resultaat wordt bereikt. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:47

  • -

    kosten voor bemiddeling;

  • -

    kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

  • -

    kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

  • -

    kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

  • -

    kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

Besteding pgb in het buitenland

Het is niet mogelijk een pgb in het buitenland te besteden, tenzij hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven door het college. Om te toetsen of de jeugdige en/of ouder(s) toestemming krijgt voor gebruik van het pgb in het buitenland, gelden de volgende criteria:

  • -

    de jeugdige heeft zijn hoofdverblijf in Pijnacker-Nootdorp;

  • -

    de geïndiceerde jeugdhulp is noodzakelijk om tijdens het buitenlands verblijf te functioneren;

  • -

    het verblijf in het buitenland mag de zelfredzaamheid van de jeugdige niet belemmeren. Dit moet aannemelijk gemaakt worden door de jeugdige en/of ouder(s);

  • -

    hulp die in het buitenland geleverd wordt moet bijdragen aan de doelstellingen van het gezinsplan. Dit moet aannemelijk en controleerbaar zijn;

  • -

    het pgb mag niet worden ingezet voor het (deels) financieren van de vakantie (bijvoorbeeld reis- en verblijfkosten).

5.7 Verantwoording en controle pgb

Het college voert periodiek en steekproefsgewijs onderzoek uit naar de doel- en rechtmatigheid van de besteding van het pgb. Op basis van het onderzoek wordt beoordeeld of er aanleiding is om de toekenning van het pgb te heroverwegen.48

 

Na toekenning van een pgb wordt na 6 maanden de geboden jeugdhulp geëvalueerd. De zorgverlener dient voor deze evaluatie een zorgplan aan te leveren waarin de behaalde doelen en resultaten van de geboden jeugdhulp staan beschreven. De medewerker van het Kernteam beoordeelt het zorgplan en gaat hierover in gesprek met de jeugdige en/of ouder(s) en de zorgverlener.

 

Budgethouders dienen zich jaarlijks schriftelijk of digitaal te verantwoorden over het pgb en de voorgenomen besteding in het nieuwe jaar. Bij grote budgetten of in niet-stabiele situaties kan het contact en/of de verantwoording vaker plaatsvinden.

 

Daarnaast vindt gedurende het jaar periodiek en steekproefsgewijs onderzoek plaats. De doelmatigheid wordt gecontroleerd door middel van een huisbezoek en/of het uitvoeren van een administratieve controle. De rechtmatigheid wordt gecontroleerd door een beoordeling van de inhoudelijke zorgverlening. Bij het beoordelen van de kwaliteit van de geboden jeugdhulp weegt het college mee of de ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Als tijdens de huisbezoeken onrechtmatigheden en/of ondoelmatig gebruik van het pgb worden geconstateerd kan het college besluiten om voorwaarden te stellen aan voortzetting van het pgb of het verstrekken van het pgb te heroverwegen en eventueel te beëindigen

 

De controle van de arbeidsrechtelijke kant van het pgb vindt door de SVB plaats.

Hoofdstuk 6. Toezicht en handhaving

 

Het college onderzoekt periodiek en steekproefsgewijs de doel- en rechtmatigheid van verleende individuele voorzieningen in zorg in natura en via een pgb. Op basis van het onderzoek wordt beoordeeld of er aanleiding is om de verleende individuele voorziening te beëindigen, te wijzigen, in te trekken of te herzien. Als het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening heeft herzien of ingetrokken, kan dat ertoe leiden dat geheel of gedeeltelijk de geldswaarde van de ten onrechte genoten individuele voorziening in zorg in natura of pgb wordt teruggevorderd.

 

In dit hoofdstuk worden de toezicht- en handhavingsbevoegdheden van het college nader toegelicht.

 

6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

De jeugdige en/of ouder(s) zijn verplicht om aan het college op verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden te melden die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb.49 Dat betekent dat de jeugdige en/of ouder(s) het college actief moeten informeren over een wijziging van de hulpvraag, in de beperking of van de problematiek die wordt ondervonden en die van invloed kan zijn op het gebruik van de individuele voorziening.

 

6.2 Toezicht

Bij een vermoeden of signaal van oneigenlijk gebruik van de individuele voorziening in zorg in natura of het pgb wordt dit gemeld bij de toezichthouder. Wanneer de toezichthouder een vermoeden of signaal van oneigenlijk gebruik van het pgb ontvangt, kan hij van zijn toezichthoudende bevoegdheid gebruik maken. Dit betekent onder andere dat de toezichthouder inlichtingen kan vorderen en inzage in documenten en toegang tot gegevens kan verkrijgen. Iedereen is in beginsel verplicht aan het onderzoek van de toezichthouder mee te werken. Dit betekent dat ook bij anderen dan de budgethouder onderzoek verricht kan worden. Alleen personen die door een geheimhoudingsplicht niet kunnen meewerken mogen hun medewerking aan de toezichthouder weigeren. De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels uit artikelen 5:11 tot en met 5:20 van de Awb.

 

6.3 Beëindiging, wijziging, intrekking en herziening

Het college kan een besluit tot verlening van een individuele voorziening beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als wordt vastgesteld dat:50

  • -

    de jeugdige en/of ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • -

    de jeugdige en/of ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het pgb zijn aangewezen;

  • -

    de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • -

    de jeugdige en/of ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;

  • -

    de jeugdige en/of ouder(s) de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor deze is bestemd.

Van beëindiging is sprake als het college de aanspraak op een individuele voorziening stopt met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Bij wijziging past het college het verleningsbesluit aan vanaf het heden of naar de toekomst toe. Het recht blijft dus wel bestaan, maar met een andere omvang of vorm. Van intrekking is sprake indien uit onderzoek van het college blijkt dat achteraf gezien over een bepaalde periode in het verleden geen recht op een voorziening heeft bestaan. In het algemeen heeft een besluit tot intrekking dus terugwerkende kracht. Indien in het verleden wel recht heeft bestaan, maar dat recht gecorrigeerd moet worden, dan is er sprake van herziening.

 

6.4 Terugvordering en invordering

Als het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening heeft herzien of ingetrokken dan kan het college van de jeugdige en/of ouder(s) geheel of gedeeltelijk de geldswaarde van een ten onrechte genoten individuele voorziening in zorg in natura of pgb terugvorderen, indien:51

  • -

    de jeugdige en/of ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • -

    de jeugdige en/of ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;

  • -

    de jeugdige en/of ouder(s) de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor deze is bestemd.

Het bedrag van de terugvordering moet aan het college worden betaald. Als uitgangspunt geldt dat het college een betalingstermijn biedt van zes weken. Het college is bevoegd een betalingsregeling te treffen met de jeugdige en/of ouder(s) en/of om uitstel van betaling te verlenen.

 

Als de jeugdige en/of ouder(s) niet tijdig betalen of de betalingsregeling niet nakomen, dan stuurt de gemeente een aanmaning waarin een termijn van twee weken wordt geboden om alsnog aan de betalingsverplichting te voldoen.52 De termijn van twee weken gaat in op de dag na de dag waarop de aanmaning is verzonden. Daarnaast vermeldt het college in de aanmaning dat bij niet tijdige betaling de betaling kan worden afgedwongen en dat de kosten van de uit te voeren invorderingsmaatregelen bij de jeugdige en/of ouder(s) in rekening kunnen worden gebracht.

 

Indien de jeugdige en/of ouder(s) vervolgens weigeren het gevorderde bedrag te betalen, dan kan het college besluiten tot invordering over te gaan. Invorderen betekent dat het college het geldbedrag dat de jeugdige en/of ouder(s) terug moeten betalen, ook echt gaat innen als betaling achterwege blijft. Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. Dit gebeurt door middel van de betekening van een exploot als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hiervoor is een deurwaarder nodig. Als de jeugdige en/of ouder(s) het niet eens zijn met een dwangbevel dan kunnen zij daartegen geen bezwaar of beroep instellen. Wel kunnen zij in verzet komen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank, sector civiel. Het verzet wordt aanhangig gemaakt in een dagvaardingsprocedure.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

7.1 Overgangsrecht

Aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels en waarop nog geen

beslissing is genomen ten tijde van de inwerkingtreding van deze beleidsregels, worden afgehandeld

met inachtneming van deze beleidsregels.

 

7.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na publicatie in het Gemeenteblad en vervangen de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2021.

 

7.3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels jeugdhulp gemeente Pijnacker-Nootdorp 2022”.

Vastgesteld in de vergadering van 8 februari 2022.

 

het college van Pijnacker-Nootdorp,

 

J.P.R. Woudstra

secretaris

 

B.D. Lugthart

Burgemeester

 

Bijlage 1 Leidende principes

Bijlage 2 Richtlijnen gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend

  • pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben bgeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben t/m 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Bijlage 3 Tabel bandbreedte begeleiding

Binnen de kolommen met begeleidingsactiviteiten wordt bepaald wat de benodigde omvang van de begeleiding is. Deze omvang wordt bepaald aan de hand van het gezinsplan en wat hierin is opgenomen met betrekking tot:

  • -

    de te behalen resultaten van de begeleiding;

  • -

    een inventarisatie van de concrete activiteiten die nodig zijn om de resultaten te behalen;

  • -

    een inschatting van de hiervoor benodigde tijd;

  • -

    is de omang van de begeleiding vooraf niet te concretiseren dan geldt het gemiddelde van de bandbreedte.

 

Begeleidingsactiviteiten

Maximale bandbreedte per week in uren

1.

Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische handelingen en vaardigheden ten behoeve van de zelfredzaamheid

0-10 uur

2.

Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische handelingen en vaardigheden ten behoeve van de zelfredzaamheid + oefenen

0-13 uur

3.

Oefenen

0-3 uur

4.

Het bieden van toezicht

0-4 uur

5.

Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische handelingen en vaardigheden ten behoeve van de zelfredzaamheid + het bieden van toezicht

0-13 uur

6.

Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische handelingen en vaardigheden ten behoeve van de zelfredzaamheid + het bieden van toezicht + oefenen

0-16 uur

7.

Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische handelingen en vaardigheden ten behoeve van de zelfredzaamheid + het bieden van toezicht + zeer

0-20 uur

ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen (wel of niet incl. oefenen)

8.

Het bieden van begeleiding op school welke niet direct gericht is op het leerproces van de jeugdige. Bijvoorbeeld extra toezicht tijdens de vrije lessen.

0-4 uur

9.

Het bieden van begeleiding op school welke niet direct gericht is op het leerproces van de jeugdige + zeer ernstige gedragsproblematiek (gemotiveerd toekennen)

0-7 uur

Bijlage 4 Tabel normtijden persoonlijke verzorging

 

Activiteiten persoonlijke verzorging

Handelingen als onderdeel van de activiteit

Gemiddelde tijd per keer (in minuten)

Frequentie per dag

Zich wassen

Delen van het lichaam

10

1x

Hele lichaam

20

1x

Aankleden

Volledig aankleden/uitkleden

15

2x

Gedeeltelijk aankleden

10

1x

Gedeeltelijk uitkleden

10

1x

In en uit bed gaan

Hulp bij uit bed komen

10

1x

Hulp bij in bed gaan

10

1x

Helpen met het verplaatsen (met tillift) van bed naar (rol)stoel

Hulp bij bewegen

20

Naar noodzaak

Naar toilet gaan/ incontinentiemateriaal verwisselen

15

Naar noodzaak

Eten en drinken

Hulp bij brood eten

10

2x

Hulp bij warme maaltijd eten

15

1x

Hulp bij drinken

10

6x

Persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid

Zorg voor tanden

5

2x

Zorg voor haren

5

1x

Zorg voor nagels

5

1x per week

Aanleren en begeleiden van persoonlijke verzorgingsactiviteiten

Aanleren aan de jeugdige of ouder(s) van bovengenoemde activiteiten

Gelijk aan de aan te leren activiteit + maximaal 30 minuten per week

 

Bijlage 5 10 punten pgb-vaardigheid

 


1

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 1-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477

2

Zie het begrip ‘woonplaats’ in artikel 1.1 van de Jeugdwet

3

Zie artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet

4

Zie artikel 2.3 lid 4 van de Jeugdwet

5

Zie artikel 4.1 lid 1 van de Verordening

6

Zie artikel 8.1.2 lid 3 van de Jeugdwet

7

Zie de uitspraak van de rechtbank Overijssel d.d. 1-04-2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1060

 

8

Zie artikel 7.1 lid 1 van de verordening

9

Zie artikel 4.1 lid 1 van de Verordening

10

Deze richtlijn is gebaseerd op de CIZ-indicatiewijzer en de hierin opgenomen richtlijnen voor gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel

11

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 17-07-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362

12

Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag d.d. 9-7-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6249

13

Zie artikel 1.2 lid 1 sub c van de Jeugdwet

14

Zie artikel 3.2.1 lid 1 van de Wet langdurige zorg

15

Zie artikel 10 van de Zvw en artikel 2.4 t/m 2.15 van het Besluit zorgverzekering

16

Zie onderdeel 3° van het begrip ‘jeugdige’ in artikel 1.1 van de Jeugdwet en de memorie van toelichting bij de Jeugdwet: TK 2012–2013, 33 684, nr. 3, pagina 121-122

17

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 12-09-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2785

18

Zie onderdeel 1° van het begrip ‘jeugdhulp’ in artikel 1.1 van de Jeugdwet

19

Zie onderdeel 2° van het begrip ‘jeugdhulp’ in artikel 1.1 van de Jeugdwet

20

De Tabel bandbreedte begeleiding is gebaseerd op de CIZ indicatiewijzer 7.0, januari 2014

21

Zie hierover ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 14 december 2016, ECLI:CRVB:2016:4796

22

Zie hierover ook de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 1 juli 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:5711

 

23

Zie de memorie van toelichting bij de wet passend onderwijs: TK 2011-12, 33 106, nr. 3, pagina 16

24

Zie het begrip ‘buitenschoolse opvang’ in artikel 1.1 lid 1 van de Wet kinderopvang

25

Zie onderdeel 3° van het begrip ‘jeugdhulp’ in artikel 1.1 van de Jeugdwet

26

De Tabel normtijden persoonlijke verzorging is gebaseerd op de CIZ indicatiewijzer 7.0, januari 2014

27

Zie de Factsheet Zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag van het Ministerie van VWS d.d. februari 2019

28

Zie onderdeel 1° van het begrip ‘jeugdhulp’ in artikel 1.1 van de Jeugdwet

29

Zie artikel 2.3 lid 3 van de Jeugdwet

30

Zie de memorie van toelichting bij de Jeugdwet: TK 2012-2012, 33684, nr. 3, pagina 142

32

Zie artikel 2.3 lid 2 van de Jeugdwet

33

Zie de memorie van toelichting bij de Jeugdwet: TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, pagina 141

 

34

Zie artikel 2.3 lid 2 van de Jeugdwet

35

Zie de memorie van toelichting bij de Jeugdwet: TK 2012–2013, 33 684, nr. 3, pagina 220

36

Zie artikel 6.1 lid 2 van de verordening

37

Zie artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en artikel 6.1 lid 3 van de verordening

38

Zie artikel 8.1.1 lid 2 sub a van de Jeugdwet

39

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 27-11-2019, ECLI:NL:CRVB:3761

 

40

Zie artikel 8.1.1 lid 1 van de Jeugdwet

41

Zie artikel 8.1.1 lid 2 van de Jeugdwet

42

Zie artikel 6.3 van de verordening

43

Zie de uitspraak van de CRvB van 26-02-2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:456)

 

44

FWG 15, periodiek 5

45

Zie artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg

46

Zie artikel 6.3 lid 6 van de verordening

47

Zie artikel 6.1 lid 5 van de verordening

48

Zie artikel 8.1.3 van de Jeugdwet

49

Zie artikel 7.1 lid 1 van de verordening

50

Zie artikel 7.1 lid 2 van de verordening

51

Zie artikel 7.1 lid 4 van de verordening

 

52

Zie artikel 4:112 van de Awb