Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amsterdam

Nadere regels met betrekking tot de kennismakingsperiode gemeente Amsterdam

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmsterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels met betrekking tot de kennismakingsperiode gemeente Amsterdam
CiteertitelNadere regels met betrekking tot Kennismakingsperiode gemeente Amsterdam
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 106, eerste lid, van de Gemeentewet
  2. artikel 18 van de Participatiewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-2022nieuwe regeling

25-01-2022

gmb-2022-65218

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels met betrekking tot de kennismakingsperiode gemeente Amsterdam

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

 

gelet op artikel 160 eerste lid onder a van de Gemeentewet en artikel 18 van de Participatiewet,

 

besluit de volgende regeling vast te stellen:

 

Artikel I

Nadere regels met betrekking tot de kennismakingsperiode gemeente Amsterdam

 

In deze set van nadere regels worden regels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat Amsterdammers die voornemens zijn met iemand te gaan samenwonen de ruimte krijgen eerst te proberen of dit bevalt. Op deze manier wordt voorkomen dat de belanghebbenden vanaf de eerste dag dat zij de woning delen en daar blijk geven zorg te dragen voor elkaar financieel van elkaar afhankelijk zijn. Met deze regels beoogt het college de keuzevrijheid voor Amsterdammers die aangewezen zijn op een bijstandsuitkering te verruimen, zodat zij meer dan voorheen dezelfde keuzes in het leven kunnen maken als zij die een ander inkomen hebben.

 

Nadere regels kennismakingsperiode gemeente Amsterdam

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze nadere regels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Hoofdstuk 2 Kennismakingsperiode

Artikel 2 Gezamenlijke huishouding

  • 1.

    Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

    • a.

      Hoofdverblijf: bij de vaststelling waar iemand zijn hoofdverblijf heeft is de feitelijke situatie bepalend, niet de inschrijving in het BRP of het hebben van een (huur)woning op een ander adres dan het adres waar iemand hoofdzakelijk verblijft.

    • b.

      Zorgdragen voor elkaar door het leveren van een bijdrage in de kosten van het huishouden dan wel anderszins, kan onder andere blijken uit het leveren van een financiële bijdrage in de vaste lasten, de boodschappen, en incidentele kosten, dan wel andere wederzijdse zorg.

Artikel 3 Kennismakingsperiode

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag aan één of aan beide personen die een uitkering ontvangt of ontvangen, op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ maximaal eens in de vijf jaar een kennismakingsperiode verlenen, voor een periode van maximaal 6 maanden. Indien in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag al een kennismakingsperiode is toegekend, wordt de aanvraag afgewezen.

  • 2.

    De kennismakingsperiode vangt niet eerder aan dan nadat het college schriftelijk toestemming heeft verleend.

  • 3.

    Gedurende de kennismakingsperiode ontvangt de bijstandsgerechtigde een uitkering naar de norm die de belanghebbende ontving ten tijde van de aanvraag van de kennismakingsperiode.

  • 4.

    De kennismakingsperiode moet worden aangevraagd in de gemeente waar de bijstandsgerechtigde, of de afzonderlijke bijstandsgerechtigden, de uitkering ontvang(en). Wanneer er sprake is van twee partners die ieder een bijstandsuitkering ontvangen in een andere gemeenten, dan bestaat het recht op de kennismakingsperiode alleen wanneer beide gemeenten hierin toestemmen.

  • 5.

    De inlichtingenplicht ligt op de partner die de bijstandsuitkering ontvangt.

Artikel 4 Voorwaarden voor een kennismakingsperiode:

  • a.

    aanvragers hebben niet eerder met elkaar samengewoond,

  • b.

    er is geen sprake (geweest) van kostgangerschap of onderhuur (van aanvragers),

  • c.

    aanvragers hebben nog geen voorbereidingen getroffen voor een huwelijk of geregistreerd partnerschap,

  • d.

    beide aanvragers houden hun eigen woonruimte aan,

  • e.

    een eventuele verhuurder (wooncorporatie) is op de hoogte en akkoord met het tijdelijk niet bewonen van de woonruimte.

  • f.

    Indien één van de partners voor een periode van langer dan 28 dagen ten tijde van de kennismakingsperiode in een inrichting als bedoeld in artikel 1 onderdeel f van de Participatiewet verblijft, houdt het recht op de kennismakingsperiode op te bestaan. Wanneer de partner niet langer meer in de inrichting verblijft, kan de kennismakingsperiode opnieuw worden aangevraagd. Bij toekenning herleeft het recht op de kennismakingsperiode voor de periode dat van de oorspronkelijk toegekende 6 maanden resteert. Dit geldt ook wanneer één van beide partners langer dan 28 dagen in het buitenland verblijft en bij detentie.

Artikel 5 Uitsluitingen

Geen kennismakingsperiode wordt verleend indien:

Lid 1. De belanghebbenden al eerder het hoofdverblijf hebben gehad op dezelfde woning en

  • a.

    zij met elkaar gehuwd zijn geweest of

  • b.

    uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de andere of

  • c.

    er sprake is van een samenlevingscontract of ondertrouw of

  • d.

    Zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 lid 3 Participatiewet.

Lid 2 . als een van de belanghebbenden in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag van de kennismakingsperiode al gebruik heeft gemaakt van de kennismakingsperiode

Hoofstuk 3: Slotbepalingen

Artikel 6 Onvoorziene situaties

In gevallen, de uitvoering van deze nadere regels betreffende, waarin deze nadere regels niet voorzien, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 7 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als de “Nadere regels met betrekking tot Kennismakingsperiode gemeente Amsterdam”.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking met ingang van 1 maart 2022.

Toelichting

 

Algemeen

 

De Algemene bijstandswet, ABW bood tot de invoering van de nieuwe Abw in 1996 de mogelijkheid van een zogenaamde kennismakingsperiode. Als een uitkeringsgerechtigde met een nieuwe partner ging samenwonen werd de bijstandsuitkering drie maanden ongewijzigd voortgezet. Deze situatie deed zich vaak voor bij alleenstaande ouders met minderjarige kinderen waar samenwonen met een nieuwe partner een ingrijpende gebeurtenis was.

 

In de Abw, WWB en de Participatiewet is de mogelijkheid van een kennismakingsperiode niet meer expliciet genoemd. Artikel 18 lid 1 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om de bijstand af te stemmen op de omstandigheden van de belanghebbende. In de praktijk blijkt de stap te gaan samenwonen nog steeds een drempel op te leveren voor sommige bijstandsgerechtigden. Er ontstaat een situatie waarin formeel nog niet wordt samengewoond maar feitelijk bijna wel en waarbij fraude/oneigenlijk gebruik lastig is aan te tonen. Met het opnieuw invoeren van de kennismakingsperiode proberen gemeenten de overstap makkelijker te maken en het grijze gebied rondom fraude/oneigenlijk gebruik te voorkomen.

 

De situatie van inwoners met een IOAW of IOAZ uitkering is feitelijk gelijk aan de situatie van mensen met een P wet uitkering. De IOAW en IOAZ bieden formeel niet de mogelijk om de bijstand af te stemmen op de omstandigheden van de belanghebbenden. Omdat de verschillen tussen de wetten heel beperkt zijn worden voor de kennismakingsperiode IOAW en IOAZ gerechtigden op dezelfde wijze behandeld als P wet gerechtigden.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 2:

 

In de omschrijving van het begrip “gezamenlijke huishouding” is in de wet het begrip “duurzaam”, in de zin van langer durend, niet opgenomen. Dit betekent niet dat bij kortdurend verblijf in de woning van een ander er al sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dit uitgangspunt leidt ertoe dat de bijstandsgerechtigde die voornemens is te gaan samenwonen, dat wil zeggen met elkaar het hoofdverblijf te gaan delen op hetzelfde adres en daar zorg te gaan dragen voor elkaar, er direct een sterke afhankelijkheid ontstaat. Dit kan voor bijstandsgerechtigden een belemmering zijn om de stap om te gaan samenwonen te nemen.

 

Daarmee is de keuzevrijheid die de bijstandsgerechtigde heeft bij belangrijke levensgebeurtenissen kleiner dan de keuzevrijheid van mensen die geen bijstandsuitkering ontvangen. Met de kennismakingsperiode wil het college de directe financiële afhankelijkheid wegnemen en de keuzevrijheid van mensen die een bijstandsuitkering ontvangen, vergroten. Dit doet het college concreet door te stellen dat in het geval dat de wens bestaat om te gaan samenwonen en de bijstandsgerechtigde hiertoe een aanvraag indient, er bij een verblijf van maximaal zes maanden er geen sprake is van het hebben van het hoofdverblijf in de woning van de ander.

 

Het is daarbij essentieel dat degene die tijdens de kennismakingsperiode bij de ander verblijft wel zijn c.q. haar eigen woning aanhoudt.

 

Artikel 3:

 

De kennismakingsperiode is een tijdelijk/kortdurend verblijf van maximaal 6 maanden. Een kennismakingsperiode moet vooraf worden aangevraagd en gaat niet eerder in dan nadat het verzoek schriftelijk is gehonoreerd. Bij de toekenning wordt een aanvangsdatum genoemd.

 

In de gevallen dat de partner die een uitkering ontvangt als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht, te veel bijstand ontvangt en het college vordert de teveel verstrekte bijstand terug, dan geldt de hoofdelijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 59 tweede lid Participatiewet niet voor de andere partner. De hoofdelijke aansprakelijkheid geldt wel voor de terugvorderingen die het gevolg zijn van verzwegen gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het college alsnog het besluit had moeten nemen dat er niet langer sprake was van het recht op een kennismakingsperiode. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als beide partners het hoofdverblijf hielden op het eigen adres, of omdat bijvoorbeeld beide partners zich bij een andere instantie hebben gepresenteerd als gezamenlijke huishouding.

 

Artikel 4:

 

Bij het opstellen van de Nadere regels met betrekking tot Kennismakingsperiode is aansluiting gezocht bij de

voorwaarden zoals die in het verleden golden bij de ABW.

 

a. en b. De kennismakingsperiode is bedoeld voor aanvragers die willen ervaren hoe het is om dag in dag uit samen te verblijven in dezelfde woning. Mensen voor wie dit niet nieuw is (omdat ze eerder met elkaar hebben samengewoond of op een andere manier een woning hebben gedeeld) worden uitgesloten van een kennismakingsperiode.

 

c. de kennismakingsperiode is niet bedoeld voor mensen die al een huwelijksdatum hebben gepland en/of andere voorbereidingen voor een huwelijk of geregistreerd partnerschap hebben getroffen.

 

d. ook het opzeggen van de eigen huurwoning e.d. is een indicatie dat onzekerheid over een toekomstige gezamenlijke huishouding ontbreekt.

 

e. bij een kennismakingsperiode wordt de uitkering ongewijzigd voortgezet zodat de ene partner, die bij de partner in gaat wonen, de eigen woning kan aanhouden.

 

Bij thuiswonenden doet zich deze noodzaak van het aanhouden van een eigenwoning niet voor.

 

Artikel 5:

 

Met de uitsluitingsgronden geeft het college gevolg aan het onweerlegbaar rechtsvermoeden ten aanzien van het voeren van een gezamenlijke huishouding zoals dat is beschreven in artikel 3 lid 4 van de Participatiewet. Door personen die in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag van de kennismakingsperiode al gebruik hebben gemaakt van de kennismakingsperiode, wil het college onrechtmatig gebruik van de kennismalingsperiode voorkomen.

 

Artikel 6:

 

In situaties waarin deze nadere regels niet voorzien, besluit het college over het de aanvraag voor een kennismakingsperiode.