Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels met betrekking tot de kennismakingsperiode gemeente Amsterdam |
Citeertitel | Nadere regels met betrekking tot Kennismakingsperiode gemeente Amsterdam |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2022 | nieuwe regeling | 25-01-2022 |
Nadere regels met betrekking tot de kennismakingsperiode gemeente Amsterdam
In deze set van nadere regels worden regels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat Amsterdammers die voornemens zijn met iemand te gaan samenwonen de ruimte krijgen eerst te proberen of dit bevalt. Op deze manier wordt voorkomen dat de belanghebbenden vanaf de eerste dag dat zij de woning delen en daar blijk geven zorg te dragen voor elkaar financieel van elkaar afhankelijk zijn. Met deze regels beoogt het college de keuzevrijheid voor Amsterdammers die aangewezen zijn op een bijstandsuitkering te verruimen, zodat zij meer dan voorheen dezelfde keuzes in het leven kunnen maken als zij die een ander inkomen hebben.
Hoofdstuk 2 Kennismakingsperiode
Artikel 3 Kennismakingsperiode
Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag aan één of aan beide personen die een uitkering ontvangt of ontvangen, op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ maximaal eens in de vijf jaar een kennismakingsperiode verlenen, voor een periode van maximaal 6 maanden. Indien in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag al een kennismakingsperiode is toegekend, wordt de aanvraag afgewezen.
De kennismakingsperiode moet worden aangevraagd in de gemeente waar de bijstandsgerechtigde, of de afzonderlijke bijstandsgerechtigden, de uitkering ontvang(en). Wanneer er sprake is van twee partners die ieder een bijstandsuitkering ontvangen in een andere gemeenten, dan bestaat het recht op de kennismakingsperiode alleen wanneer beide gemeenten hierin toestemmen.
Artikel 4 Voorwaarden voor een kennismakingsperiode:
Indien één van de partners voor een periode van langer dan 28 dagen ten tijde van de kennismakingsperiode in een inrichting als bedoeld in artikel 1 onderdeel f van de Participatiewet verblijft, houdt het recht op de kennismakingsperiode op te bestaan. Wanneer de partner niet langer meer in de inrichting verblijft, kan de kennismakingsperiode opnieuw worden aangevraagd. Bij toekenning herleeft het recht op de kennismakingsperiode voor de periode dat van de oorspronkelijk toegekende 6 maanden resteert. Dit geldt ook wanneer één van beide partners langer dan 28 dagen in het buitenland verblijft en bij detentie.
Geen kennismakingsperiode wordt verleend indien:
Lid 1. De belanghebbenden al eerder het hoofdverblijf hebben gehad op dezelfde woning en
Lid 2 . als een van de belanghebbenden in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag van de kennismakingsperiode al gebruik heeft gemaakt van de kennismakingsperiode
Artikel 6 Onvoorziene situaties
In gevallen, de uitvoering van deze nadere regels betreffende, waarin deze nadere regels niet voorzien, beslist het college van burgemeester en wethouders.
De Algemene bijstandswet, ABW bood tot de invoering van de nieuwe Abw in 1996 de mogelijkheid van een zogenaamde kennismakingsperiode. Als een uitkeringsgerechtigde met een nieuwe partner ging samenwonen werd de bijstandsuitkering drie maanden ongewijzigd voortgezet. Deze situatie deed zich vaak voor bij alleenstaande ouders met minderjarige kinderen waar samenwonen met een nieuwe partner een ingrijpende gebeurtenis was.
In de Abw, WWB en de Participatiewet is de mogelijkheid van een kennismakingsperiode niet meer expliciet genoemd. Artikel 18 lid 1 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om de bijstand af te stemmen op de omstandigheden van de belanghebbende. In de praktijk blijkt de stap te gaan samenwonen nog steeds een drempel op te leveren voor sommige bijstandsgerechtigden. Er ontstaat een situatie waarin formeel nog niet wordt samengewoond maar feitelijk bijna wel en waarbij fraude/oneigenlijk gebruik lastig is aan te tonen. Met het opnieuw invoeren van de kennismakingsperiode proberen gemeenten de overstap makkelijker te maken en het grijze gebied rondom fraude/oneigenlijk gebruik te voorkomen.
De situatie van inwoners met een IOAW of IOAZ uitkering is feitelijk gelijk aan de situatie van mensen met een P wet uitkering. De IOAW en IOAZ bieden formeel niet de mogelijk om de bijstand af te stemmen op de omstandigheden van de belanghebbenden. Omdat de verschillen tussen de wetten heel beperkt zijn worden voor de kennismakingsperiode IOAW en IOAZ gerechtigden op dezelfde wijze behandeld als P wet gerechtigden.
In de omschrijving van het begrip “gezamenlijke huishouding” is in de wet het begrip “duurzaam”, in de zin van langer durend, niet opgenomen. Dit betekent niet dat bij kortdurend verblijf in de woning van een ander er al sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dit uitgangspunt leidt ertoe dat de bijstandsgerechtigde die voornemens is te gaan samenwonen, dat wil zeggen met elkaar het hoofdverblijf te gaan delen op hetzelfde adres en daar zorg te gaan dragen voor elkaar, er direct een sterke afhankelijkheid ontstaat. Dit kan voor bijstandsgerechtigden een belemmering zijn om de stap om te gaan samenwonen te nemen.
Daarmee is de keuzevrijheid die de bijstandsgerechtigde heeft bij belangrijke levensgebeurtenissen kleiner dan de keuzevrijheid van mensen die geen bijstandsuitkering ontvangen. Met de kennismakingsperiode wil het college de directe financiële afhankelijkheid wegnemen en de keuzevrijheid van mensen die een bijstandsuitkering ontvangen, vergroten. Dit doet het college concreet door te stellen dat in het geval dat de wens bestaat om te gaan samenwonen en de bijstandsgerechtigde hiertoe een aanvraag indient, er bij een verblijf van maximaal zes maanden er geen sprake is van het hebben van het hoofdverblijf in de woning van de ander.
Het is daarbij essentieel dat degene die tijdens de kennismakingsperiode bij de ander verblijft wel zijn c.q. haar eigen woning aanhoudt.
De kennismakingsperiode is een tijdelijk/kortdurend verblijf van maximaal 6 maanden. Een kennismakingsperiode moet vooraf worden aangevraagd en gaat niet eerder in dan nadat het verzoek schriftelijk is gehonoreerd. Bij de toekenning wordt een aanvangsdatum genoemd.
In de gevallen dat de partner die een uitkering ontvangt als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht, te veel bijstand ontvangt en het college vordert de teveel verstrekte bijstand terug, dan geldt de hoofdelijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 59 tweede lid Participatiewet niet voor de andere partner. De hoofdelijke aansprakelijkheid geldt wel voor de terugvorderingen die het gevolg zijn van verzwegen gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het college alsnog het besluit had moeten nemen dat er niet langer sprake was van het recht op een kennismakingsperiode. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als beide partners het hoofdverblijf hielden op het eigen adres, of omdat bijvoorbeeld beide partners zich bij een andere instantie hebben gepresenteerd als gezamenlijke huishouding.
Bij het opstellen van de Nadere regels met betrekking tot Kennismakingsperiode is aansluiting gezocht bij de
voorwaarden zoals die in het verleden golden bij de ABW.
a. en b. De kennismakingsperiode is bedoeld voor aanvragers die willen ervaren hoe het is om dag in dag uit samen te verblijven in dezelfde woning. Mensen voor wie dit niet nieuw is (omdat ze eerder met elkaar hebben samengewoond of op een andere manier een woning hebben gedeeld) worden uitgesloten van een kennismakingsperiode.
c. de kennismakingsperiode is niet bedoeld voor mensen die al een huwelijksdatum hebben gepland en/of andere voorbereidingen voor een huwelijk of geregistreerd partnerschap hebben getroffen.
d. ook het opzeggen van de eigen huurwoning e.d. is een indicatie dat onzekerheid over een toekomstige gezamenlijke huishouding ontbreekt.
e. bij een kennismakingsperiode wordt de uitkering ongewijzigd voortgezet zodat de ene partner, die bij de partner in gaat wonen, de eigen woning kan aanhouden.
Bij thuiswonenden doet zich deze noodzaak van het aanhouden van een eigenwoning niet voor.
Met de uitsluitingsgronden geeft het college gevolg aan het onweerlegbaar rechtsvermoeden ten aanzien van het voeren van een gezamenlijke huishouding zoals dat is beschreven in artikel 3 lid 4 van de Participatiewet. Door personen die in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag van de kennismakingsperiode al gebruik hebben gemaakt van de kennismakingsperiode, wil het college onrechtmatig gebruik van de kennismalingsperiode voorkomen.
In situaties waarin deze nadere regels niet voorzien, besluit het college over het de aanvraag voor een kennismakingsperiode.