Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Steenwijkerland

Beleidskader voor kleine windmolens in de gemeente Steenwijkerland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSteenwijkerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidskader voor kleine windmolens in de gemeente Steenwijkerland
CiteertitelBeleidskader kleine windmolens
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-02-2022Nieuwe regeling

25-01-2022

gmb-2022-53225

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidskader voor kleine windmolens in de gemeente Steenwijkerland

(waarin opgenomen wijzigingen conform raadsbesluit 25-01-2022)

 

1. Inleiding

In de raadsvergadering van 26 mei 2020 is een motie aangenomen om beleid te maken voor het plaatsen van kleine windmolens in de gemeente Steenwijkerland. De aanleiding hiervoor zijn signalen dat vanuit verschillende initiatiefnemers behoefte is aan elektriciteitsopwekking met behulp van kleine windmolens. Op basis van deze motie is op 9 december 2020 tijdens de Politieke Markt de Uitgangspuntennotitie Kleine Windmolens aan de raad voorgelegd, met een voorstel voor op te nemen ruimtelijke criteria. Deze notitie is ook aan plaatselijke belangen en hun achterban, energiecoöperaties, BCS, LTO en andere lokale ondernemers en belanghebbenden voorgelegd. In Bijlage I is te lezen hoe de feedback vanuit deze consultaties is verwerkt tot dit beleidskader.

 

Steenwijkerland heeft de ambitie energieneutraal te zijn in 2050. Een belangrijk deel van de energievoorziening in de gemeente wordt daarbij idealiter lokaal opgewekt. Om daaraan te voldoen, is spreiding van bronnen verstandig. Elektriciteit uit zon wordt reeds in steeds grotere mate opgewekt. Door ook elektriciteit uit wind beschikbaar te maken, wordt spreiding van elektriciteitsopwekking verbeterd, wat de noodzaak voor en mate van opslag vermindert en het elektriciteitsnet minder belast.

 

Met voorliggend beleidskader heeft de gemeente een afwegingskader bij indiening van een aanvraag voor plaatsing van een kleine windmolen. Het biedt initiatiefnemers duidelijkheid en de benodigde, procedure voor een omgevingsvergunning kan met behulp van dit beleid gemakkelijker en sneller doorlopen worden.

 

Het beleidskader geeft duidelijkheid over:

  • waar plaatsing van kleine windmolens is toegestaan;

  • welke eisen gesteld worden aan de windmolen(s) en de locatie(s);

  • wat een initiatiefnemer moet onderzoeken voordat hij zijn aanvraag kan doen.

De ongeduldige lezer gaat direct naar paragraaf 4.5: beslisregels voor het toetsen van initiatieven.

2. Definitie kleine windmolens

Bij elektriciteitsopwekking spreekt men doorgaans van windturbines, maar in het algemene taalgebruik is windmolen gangbaar. In deze beleidsnotitie hanteren we dan ook de term windmolen.

 

Er bestaat geen algemene definitie wat onder een ‘kleine’ windmolen wordt verstaan. Veelal wordt uitgegaan van een maximale ashoogte van 15, maar soms ook 25 meter. Voor de totale hoogte komt daar de lengte van de rotorbladen bij. Hier wordt dan gesproken over tiphoogte (zie afbeelding 1). Er worden verschillende termen gebruikt om windmolens en onderdelen van windmolens mee aan te duiden. Hieronder worden deze termen uiteengezet en wordt ingegaan op de twee hoofdtypen windmolens; molens met een horizontale (HAT) en verticale as (VAT).

 

Afbeelding 1: twee typen windmolens met benaming verschillende onderdelen

 

Windmolens zijn globaal uit vier onderdelen opgebouwd: fundering, mast, gondel (waarin meestal de turbine is gevestigd) en wieken. De tiphoogte is de totale hoogte van de windmolen, bestaande uit de mast (ashoogte) plus het verticaal staande rotorblad (rotorradius) in het geval van een standaard HAT-type. Bij een VAT-type bestaat de tiphoogte uit de mast (ashoogte) plus de rotorhoogte. De ashoogte is de hoogte van de mast tot het middelpunt van de bladen. Dit wordt ook de masthoogte genoemd. De rotor (of wiek) wordt dus vaak als apart onderdeel van de molen aangeduid. De rotorradius is de lengte van een enkel rotorblad (wiek). De rotordiameter is de doorsnede van de volledige cirkel die de ronddraaiende wieken maken.

 

Doorgaans geldt: hoe groter/hoger de windmolen, hoe meer rendement. Maar ook de impact op de omgeving (zichtbaarheid, geluid en schaduwwerking) neemt met de hoogte toe. Een belangrijk verschil met grotere molens is dat kleine molens een lokale uitstraling hebben (ze komen niet of nauwelijks boven andere structuren in de omgeving, zoals houtsingels en lanen, uit) en dat de opgewekte elektriciteit in de directe omgeving wordt gebruikt.

3. Bestaande kaders

Dit beleidskader bevat geen allesomvattende beschrijving van alle bestaande wet- en regelgeving en andere randvoorwaarden, zoals financiële. De verantwoordelijkheid om te zorgen voor een haalbaar en uitvoerbaar plan ligt bij de initiatiefnemer. Bovendien worden normen en richtlijnen regelmatig vernieuwd. Toch worden hier wel enige kaders benoemd, omdat deze impact hebben op de omgeving en inwoners van Steenwijkerland.

 

3.1 Bestaande wet- en regelgeving

Toetsingskader ten aanzien van bestaande wet- en regelgeving voor de aanvrager (en toetser) is:

  • externe veiligheid (voldoende afstand tot objecten en infrastructuur, denk aan hoogspanningsleidingen, spoor en hogedrukgasleidingen);

  • kleinwind-keurmerk (richtlijnen technisch ontwerp);

  • Bouwbesluit (landelijke regels voor bouwweken);

  • Activiteitenbesluit (regels in par. 3.2.3), waaronder geluidsnormen en slagschaduw;

  • Wet natuurbescherming (Flora en Fauna).

Windmolens moeten voldoen aan een aantal Europese en nationale normen en richtlijnen. Op dit moment zijn dit:

  • het ontwerp moet voldoen aan de NEN-EN-IEC norm 61400-Deel 2, ontwerp eisen van kleine windturbines;

  • de draagconstructie dient ontworpen te zijn volgens de NEN-norm NEN-EN 1991-1-4+A1+C2:2011 nl en Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-4;

  • de sterkte van het brongeluid van de windturbines moet zijn vastgesteld volgens de methode als opgenomen in de richtlijn voor Generatorsystemen voor windturbines - Deel 11: Meettechnieken voor akoestisch geluid (IEC 61400-11).

3.2 Bestaand beleid

Provinciaal beleid

De provinciale omgevingsvisie en verordening staan geen windmolens toe in NNN/N2000 gebieden en binnen kernen (woongebieden).

Gemeentelijke beleid

Er is op dit moment geen gemeentelijk beleid voor windmolens binnen de gemeente Steenwijkerland. Met voorliggend beleidskader wordt hier voor kleine windmolens in voorzien.

4. Beleidskader kleine windmolens

De gemeente Steenwijkerland wil ruimte bieden aan kleinschalige opwekking van elektriciteit door wind. Hieronder wordt verstaan: elektriciteitsopwekking door wind voor eigen gebruik. We streven naar de ontwikkeling van zelfvoorzienende (agrarische) erven in het buitengebied van onze gemeente en opwekking van windenergie op de daarvoor geschikte bedrijventerreinen. We streven hierbij altijd naar een combinatie met zon op dak.

 

4.1 Afmetingen, aantallen en onderlinge afstand

  • De maximaal toelaatbare tiphoogte bedraagt 28 meter, met een maximale ashoogte van 20 meter bij turbines met een horizontale as. Voor turbines met een verticale as geldt een maximale bouwhoogte van 28 meter. Deze maximale hoogte zorgt ervoor dat de windmolens een beperkte invloed hebben op de omgeving en van een lokale schaal blijven. Ze zijn daarmee niet hoger dan andere elementen in het landschap, zoals volwassen bomen.

  • Zowel in het buitengebied als op bedrijventerreinen geldt een maximum van 3 windmolens per initiatief. Wanneer meerdere bedrijven samen het initiatief nemen, dan geldt een maximum van 4 windmolens. Met dit aantal kan worden voorzien in het totale elektriciteitsverbruik van de meeste initiatiefnemers, zeker wanneer gecombineerd wordt met zon op dak. Daarnaast sluit een maximum van drie kleine windmolens in het buitengebied aan op het maximale vermogen van een kleinaansluiting op het elektriciteitsnet.

  • De onderlinge afstand tussen de masten van twee windmolens bedraagt minimaal driemaal de rotordiameter.

4.2 Locaties waar kleine molens wel/niet zijn toegestaan

Het plaatsen van kleine windmolens is alleen mogelijk op bedrijventerreinen en op bedrijfsbestemmingen in het buitengebied. De windmolen dient geplaats te worden op het bedrijfserf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw (dit is de gevel die naar de straat/weg is gekeerd). Bij bedrijfserven in het buitengebied zal doorgaans sprake zijn van een agrarische erf. Plaatsing van kleine windmolens is onder de in dit beleidskader genoemde voorwaarden ook toegestaan op andersoortige bedrijfserven in het buitengebied.

Windmolens op bedrijventerreinen

De bedrijventerreinen binnen de gemeente Steenwijkerland zijn divers in omvang en aard en kennen een zeer gevarieerd uiterlijk, door de diversiteit van de gebouwen. Toch wordt op de meeste bedrijventerreinen een vorm van uniformiteit en samenhang nagestreefd. Verrommeling van het straatbeeld is onwenselijk, mede vanuit de beleving van gebruikers en passanten van de bedrijventerreinen. Daarom is plaatsing van windmolens alleen achter de bedrijfsgebouwen mogelijk.

 

Een gezamenlijk initiatief van bedrijven op een bedrijventerrein voor een opstelling van meerdere windmolens heeft de voorkeur, waarbij de opstelling van de windmolens de ruimtelijke structuur van het bedrijventerrein versterkt of bijvoorbeeld de begrenzing van het bedrijventerrein markeert.

 

Het plaatsen van kleine windmolens is mogelijk op de bedrijventerreinen Hooidijk, Groot Verlaat, Dolderkanaal en Eeserwold in Steenwijk en Boterberg in Oldemarkt. Hiermee wordt aangesloten bij het locatieonderzoek kleine windmolens1 dat in 2013 in opdracht van de gemeente Steenwijkerland is uitgevoerd door Bosch & Van Rijn (zie bijlage). In dit onderzoek is gezocht naar de gunstigste locaties voor voldoende energieopbrengst met mini, midi of midi+ windmolens2 op bedrijventerreinen, waarbij het landschappelijke effect zo beperkt mogelijk is en voldaan wordt aan milieueisen als geluid in relatie tot woningen. De locaties Groot Verlaat, Hooidijk, Dolderkanaal en de Boterberg liggen in de door de gemeente geselecteerde zogenaamde 'ontwikkelingsgebieden'3 waar moderne elementen in het landschap worden toegestaan. Vanwege de nabijheid van geconcentreerde woonbebouwing, beschermde stadsgezichten of een ligging niet in een ontwikkelingsgebied zijn andere bedrijventerreinen in de gemeente uitgesloten van windmolens. Mocht een initiatiefnemer toch op een (deel) van de nu uitgesloten bedrijventerreinen een windmolen willen realiseren, dan kan hij of zij hiertoe middels onderzoek aantonen in hoeverre dat realiseerbaar is, rekening houdend met de algemene ruimtelijke criteria die in dit beleidskader worden gehanteerd.

Afstand tot woningen derden

Wanneer er woningen van derden in de directe omgeving van het initiatief zijn, dan dient een minimale afstand tussen de windmolen en de gevel van deze woning(en) aangehouden te worden in verband met de slagschaduwnorm. Deze afstand bedraagt tenminste een afstand van twaalf keer de rotoromvang met een minimum van 100 meter van de desbetreffende windmolen. Dit in verband met de slagschaduwnorm, waarbij onder voorwaarden binnen deze afstand een windmolen kan worden geplaatst. Deze voorwaarden zijn dat binnen deze afstand, vanwege de lokaal geldende situatie, alsnog voldaan wordt aan de slagschaduwnorm.

Afstand tot de openbare weg

De minimale afstand van een kleinschalige windmolen tot de rand van de verharding van een openbare weg bedraagt 30 meter.

Gebieden windmolens uitgesloten/extra aandacht

Bij dit beleidskader hoort een kaart (afbeelding 2) die weergeeft welke gebieden zijn uitgesloten of extra aandacht verdienen voor het plaatsen van windmolens. Deze kaarten zijn:

  • 1

    Kernen (woongebieden) (uitgesloten)

  • 2

    NNN/N2000 gebied (uitgesloten)

  • 3

    Beschermde stads- en dorpsgezichten (in omgeving extra aandacht)

  • 4

    Rode zone rondom Lofar-station Onna (extra aandacht)

  • 5

    Gele zone rondom Lofar-station Onna (extra aandacht)

Afbeelding 2: kaart met uitsluitingsgebieden, aandachtsgebieden en bedrijventerreinen

Beschermde stads- en dorpsgezichten

Bij beschermde stads- en dorpsgezichten geldt dat initiatiefnemer moet aantonen dat de windmolen hier geen negatieve invloed op heeft. Dit betekent dat de invloedssfeer ten aanzien van deze beschermde gebieden groter is dan de contour zoals die op de kaart is weergegeven. Over het algemeen geldt dat hoe hoger de windmolen is, hoe groter de afstand tot het beschermd stads- of dorpsgezicht moet zijn, maar ook de mate van openheid of beslotenheid van het omliggende gebied is van invloed. Bedrijventerreinen die op korte afstand van beschermde stads- of dorpsgezichten liggen, worden uitgesloten voor plaatsing van molens.

Zone rondom Lofar-station

Om te voorkomen dat er verstorende werking van kleine windmolens op het Lofar-station van Astron nabij Onna plaatsvindt gelden er restricties voor kleine windmolens. Op de kaart is door Astron aangegeven welke gebieden dit betreft. Voor de aangegeven gebieden op de kaart geldt dat kleine windmolens mogelijk zijn. Voor de gele en rode zonde geldt dat dit, afhankelijk van het type windmolen, dient te worden afgestemd met Astron. Voor de rest van de gemeente gelden geen specifieke restricties, wel is het van belang om contact op te nemen met Astron om zeker te zijn dat er geen sprake is van een verstorende werking.

 

4.3 Goede inpassing

Windmolens op erven in het buitengebied

De windmolens moeten ingepast worden in de bestaande omgeving en passen bij de landschappelijke structuur. De inpassing bestaat uit de keuze voor de meest passende plek en grootte. Er dient rekening gehouden te worden met zichtlijnen in het landschap vanuit huizen, wegen, paden en monumentale gebouwen. De windmolen dient een onderdeel te vormen van het ruimtelijk ensemble van het erf. Bebouwing op het erf en windmolen(s) vormen een ruimtelijke eenheid. Ook moet rekening gehouden worden met de maat en kleurstelling van de windmolen in relatie tot de bestaande bebouwing en/of begroeiing. Voor het plaatsen van de windmolen mag geen waardevolle (bijv. oude of structuurbepalende) beplanting worden verwijderd. Afbeelding 3 geeft enkele voorbeelden weer van hoe een goede inpassing eruit kan zien.

 

Afbeelding 3: plaatsing van een kleine windmolen als onderdeel van het (ruimtelijk ensemble van het) erf

Vormgeving en inrichting

In de vormgeving is het moeilijk regels te formuleren, omdat het deels subjectief is. Bovendien zullen de meeste initiatiefnemers een bestaand model/type windmolen willen plaatsen. Toch zijn keuzes te maken: welk type mast, welk type rotorblad, kleur, materiaal, et cetera. Belangrijk is de vormgeving (of keuze van het type windmolen) aan te laten sluiten bij de omgeving. Een molen met een complexe technische uitstraling zal beter passen op een bedrijventerrein dan in het landelijke gebied. Zo wordt de EAZ12 windturbine (zie afbeelding 4) door zijn geringe omvang en materiaalgebruik vaak als landelijk ervaren, terwijl een Tulyp windturbine (zie afbeelding 5) door zijn uiterlijk en omvang technischer en futuristischer oogt.

 

Afbeelding 4 (links) EAZ12-molen, afbeelding 5 (rechts) Tulyp-molen

 

In zijn algemeenheid stellen we dat een windmolen geen onnatuurlijke, niet in de omgeving passende kleur mag hebben en niet voorzien mag worden van reclame-uitingen (anders dan vanuit de leverancier van de molen standaard aanwezig is).

 

Bijbehorende elementen, zoals fundament, elektravoorzieningen en verlichting, bepalen mede de uitstraling van de windmolen. Hiervoor geldt veelal: hoe meer ‘toeters en bellen’, des te lager de waardering. Simpel zicht op de eenvoudige techniek in een natuurlijke omgeving, zonder hekken en dergelijke, zorgt veelal voor de beste landschappelijke inpassing (bron: STOWA rapport 2020-40 kansen voor kleine windturbines bij waterschappen).

 

4.4 Communicatie met de omgeving

Een initiatief voor plaatsing van een windmolen komt tot stand in overleg met de directe omgeving. De initiatiefnemer gaat in overleg met zijn buren, voordat hij zijn initiatief indient bij de gemeente. Hiervoor hanteren we de stelregel dat met derden die binnen een straal van tien keer de tiphoogte wonen of werken, gecommuniceerd wordt. De communicatie met de omgeving behelst meer dan alleen de omgeving op de hoogte stellen van het initiatief. Aangetoond moet worden dat de omgeving in de gelegenheid is gesteld een reactie/mening te geven op het initiatief en hoe de initiatiefnemer hiermee is omgegaan.

 

4.5 Beslisregels voor het toetsen van initiatieven

  • Kleine windmolens zijn bedoeld voor duurzame energie-opwek ten dienste van één of meerdere (agrarische) bedrijven en/of andere “elektriciteitsvragers”; ze worden gezien als een facilitaire voorziening.

  • Kleine windmolens worden toegestaan in de gebieden die daarvoor op de kaart (afbeelding 2) zijn aangewezen.

  • Het maximaal aantal windmolens dat per locatie mag worden geplaatst is drie.

  • Een windmolen is maximaal 28 meter hoog en heeft een maximale ashoogte van 20 meter. Dit betreft bij alle types en in alle gevallen de afmeting gemeten vanaf de montagebasis (maaiveld) tot de bovenkant van de rotorbladen (tiphoogte).

  • Wanneer meerdere molens worden geplaatst dienen zij identiek te zijn: van hetzelfde type, dezelfde afmeting en dezelfde materialen en kleur.

  • De afstand tot een woning van derden bedraagt ten minste 100 meter.

  • De externe effecten van de windmolen(s) blijven binnen de gestelde normen van het Activiteitenbesluit.

  • Aangetoond is dat met de omgeving over het initiatief is gesproken. Hierbij wordt onder omgeving alle omwonenden of bedrijven verstaan die binnen een straal van tien keer de tiphoogte rondom de beoogde locatie van de windmolen aanwezig zijn.

  • De kleine windmolens worden op een erf of bedrijfslocatie geplaatst, binnen het bouwvlak. Wanneer dit niet mogelijk is kan hiervan worden afgeweken mits de locatie een ruimtelijke eenheid vormt met het erf of de bedrijfslocatie, waarbij de maximale afstand tot het erf de tiphoogte bedraagt.

  • De exacte locatie van de kleine windmolen op bedrijventerreinen is gelegen binnen het bestemmingsvlak van het bestemmingsplan bedrijventerrein.

  • Er wordt geen gebruik gemaakt van reflecterende materialen.

  • Er wordt geen gebruik gemaakt van reclame-uitingen aan of op de windmolen.

  • Er wordt geen gebruik gemaakt van onnatuurlijke, niet in de omgeving passende kleuren.

  • Er is een ruimtelijke koppeling tussen de kleine windmolen en de gebruiker van de geproduceerde elektriciteit.

  • De kleine windmolen is zo goed mogelijk landschappelijk ingepast.

  • De kleine windmolen moet gekoppeld zijn aan het erf en passen bij de landschappelijke structuur.

  • Het initiatief voldoet aan alle relevante wet- en regelgeving die van toepassing zijn op de gekozen locatie of voor bouwen van de molen.

Bijlage I: Verwerking feedback raad en participatietraject

 

Tijdens de behandeling van de Uitgangspuntennotitie Kleine Windmolens in de Politieke Markt van 9 december zijn vanuit de verschillende partijen een aantal opmerkingen meegegeven om mee te nemen bij het opstellen van het beleidskader. Daarnaast kregen plaatselijke belangen en hun achterban, energiecoöperaties, BCS, LTO en andere lokale ondernemers en belanghebbenden gelegenheid feedback te geven op de ruimtelijke criteria die in de uitgangspuntennotitie staan beschreven. Hieronder staat beschreven hoe deze feedback is verwerkt in het beleidskader.

 

De belangrijkste meegegeven punten zijn de locatie waarop een kleine windmolen mogelijk is en het aantal. Verschillende partijen gaven aan dat ze graag zien dat ook andere ondernemers, naast agrariërs, kleine windmolens kunnen plaatsen. Dit signaal kwam ook uit het participatietraject. In het beleidskader is daarom de beperking tot enkel percelen met een agrarische bestemming verwijderd. Daarbij kwam ook de wens om het maximale aantal van twee te verruimen en het aan te laten sluiten op het stroomverbruik van de initiatiefnemer of het mogelijk te maken ruimer stroom op te wekken dan alleen voor eigen gebruik. In het beleidskader is het maximum daarop verruimd tot drie molens. Met dit aantal kan het overgrote deel van de initiatiefnemers voorzien in hun eigen stroomverbruik, zeker als het gecombineerd wordt met zon op dak. Bovendien kunnen maximaal drie molens worden aangesloten op een kleinverbruikaansluiting, waarmee in principe geen (grote) aanpassingen aan het elektriciteitsnet nodig zijn voor realisatie. Met een dergelijk aantal molens in combinatie met een zonnedak is het bovendien goed mogelijk met een betere spreiding van elektriciteitsopwekking een energiecoöperatie van stroom te voorzien.

 

In een enkel geval leiden de wensen van verschillende partijen tot conflicterende criteria. De wens voor meer molens staat bijvoorbeeld tegenover de wens om geen lijn- of groepsopstellingen te maken. Met het eerdere maximum van twee molens kan aan deze laatste wens worden voldaan. De meeste initiatiefnemers zullen aan twee molens voldoende hebben om hun stroomverbruik voor een aanzienlijk deel af te dekken, waardoor in de praktijk waarschijnlijk op weinig locaties meer dan twee molens geplaatst worden.

 

Het beleid en de ervaringen van andere gemeenten en provincies zijn gebruikt om de voorgestelde criteria op aan te scherpen.

 

Bij verschillende onderwerpen was onduidelijkheid over hoe dit in de praktijk tot stand komt, zoals wanneer sprake van een goede landschappelijke inpassing is en wat voldoende afstand tot een woonperceel is. Deze zaken zijn in het beleidskader verduidelijkt.

 

Tenslotte zijn enkele opmerkingen niet verwerkt, zoals het verzoek om het rendement van verschillende typen molens op te nemen. Het rendement is afhankelijk van de lokale omstandigheden en zal door de initiatiefnemer onderzocht moeten worden om na te gaan of zij / hij het een aantrekkelijke investering acht. Ook het verzoek om opslag via accu's op te nemen in het beleid is niet verwerkt, omdat dit buiten het doel van dit beleid valt. Net als een zon op dak is opslag een interessante combinatie om met windenergie te realiseren. Of dit voor een initiatiefnemer interessant is, willen we echter aan haar of hem zelf overlaten.


1

Met uitzondering van Eeserwold

2

De mini, midi of midi+ windturbines in dit onderzoek hebben ashoogtes van 3-12, 10-30 en 30-55 meter. In het onderzoek wordt voor de midi windturbines geconcludeerd dat deze vanwege de negatieve businesscase in Nederland niet geplaatst worden. Dit moet wel in het licht van de tijd worden bezien; sinds 2013 heeft de technische ontwikkeling van windmolens een aanzienlijke groei doorgemaakt waardoor deze conclusie een enigszins vertekend beeld geeft.

3

Benoemd in het landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Steenwijkerland