Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schouwen-Duiveland

Beleidsregels Besluit bijstandsverlening zelfstandigen gemeente Schouwen-Duiveland 2020

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchouwen-Duiveland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Besluit bijstandsverlening zelfstandigen gemeente Schouwen-Duiveland 2020
Citeertitel
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 35 van de Participatiewet
  2. Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-02-202201-01-2020Nieuwe regeling

25-01-2022

gmb-2022-51196

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Besluit bijstandsverlening zelfstandigen gemeente Schouwen-Duiveland 2020

 

Het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland;

 

Gezien het voorstel van de afdeling Werken, Wonen en Leven (WWL) van 25 januari 2022, met zaaknummer

516573;

 

Gelet op:

- titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

- artikel 35 Participatiewet;

- Algemene Maatregel van Bestuur het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

 

Overwegende dat het noodzakelijk is ter invulling van de beleidsruimte beleidsregels vast te stellen om

kaders te stellen wat betreft het (her)onderzoek naar levensvatbaarheid van het bedrijf of het zelfstandig

beroep en de terugvordering van de verleende bijstand;

 

Besluit:

 

Vast te stellen de navolgende “Beleidsregels Besluit bijstandsverlening zelfstandigen gemeente Schouwen-Duiveland 2020”.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

- Awb : Algemene wet bestuursrecht.

- Bbz 2004 : Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

- Bedrijf : een bedrijf of een zelfstandig beroep.

- Bedrijfskapitaal : bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of direct “om niet” verstrekt op grond van de artikelen 24 en 26 Bbz 2004.

- Bijstand : de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand en bijzondere bijstand op grond van de Pw en het Bbz 2004 die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan

worden omgezet in een bedrag om niet en de door het college in bijstand “om niet” omgezette bijstand.

- Bijstandsnorm : de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de Pw.

- Bruteren : het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

- College : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland.

- Debiteur : met een debiteur wordt in deze beleidsregels bedoeld een persoon die aan het college een geldbedrag moet terug betalen. Dit kan zowel een bedrijfskapitaal als een renteloze lening zijn.

- Fraudevordering : vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

- Inlichtingenplicht : de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Pw, artikel 38 Bbz 2004.

- Pw : de Participatiewet.

- Zelfstandige : een belanghebbende van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd, die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigenbedrijf in Nederland en die:

a. voldoet aan de wettelijke eisen voor de uitoefening daarvan;

b. minimaal 1225 uur per jaar besteedt aan zijn of haar bedrijf (art. 3.6 van

de Wet inkomstenbelasting 2001);

c. alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.

 

Hoofdstuk 2 Aanvraag en onderzoek

Artikel 2. De aanvraag

 

Het college onderzoekt of de aanvrager tot de doelgroep van het Bbz behoort en doet vervolgens onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf op basis van de informatie en gegevens die door dezelfstandige zijn geleverd. Een startende zelfstandige moet onder andere een ondernemingsplan inleveren, andere zelfstandigen een plan van aanpak of doorstartplan.

Indien nodig geeft het college opdracht aan een externe deskundige voor een levensvatbaarheidsonderzoek. Het college vraagt in ieder geval een extern onderzoek op als er een krediet wordt aangevraagd dat € 5.000,- of meer bedraagt. Bij een aanvraag voor een lager krediet bedrag beoordeelt de klantmanager Bbz of er een extern onderzoek wordt opgevraagd.

 

Artikel 3 Opschortende voorwaarden

 

Bbz-uitkering en bedrijfskapitaal kunnen worden toegekend onder opschortende voorwaarden: de uitbetaling wordt opgeschort tot het moment dat de zelfstandige aan de voorwaarden heeft voldaan. Het kan gaan om bijvoorbeeld:

- het verkrijgen van een voorliggende voorziening als deelfinanciering, bijvoorbeeld een familielening of een bancaire faciliteit zoals een rekening-courantkrediet of het inleveren van een lijst van aan te schaffen bedrijfsactiva met offertes;

- het beschikken over een (optie op een) geschikt bedrijfspand met een bepaalde omvangen maximumhuurprijs per jaar of het tot stand komen van een akkoord met schuldeisers.

De rechtsgrond van de beschikking vervalt zodra de termijn van de opschorting is verstreken en de belanghebbende niet aan de voorwaarden heeft voldaan. De zelfstandige kan echter verzoeken om de termijn te verlengen.

 

Artikel 4 (her) Onderzoek beginnende zelfstandige

 

Na toekenning van Bbz onderzoekt het college elke 12 maanden of het bedrijf nog levensvatbaar is. Het college controleert ten minste elke zes maanden de inkomsten van de zelfstandige.

 

Artikel 5 Periodiek heronderzoek levensvatbaarheid

 

Het college stelt een (verkort) heronderzoek in naar de levensvatbaarheid van het bedrijf als:

1. de zelfstandige een verlengingsaanvraag indient;

2. een tussentijdse controle op de inkomsten uit bedrijf een afwijkend beeld geeft van de omzet en resultaatontwikkeling dan bij toekenning van de bijstand ingeschat was;

3. een toekenningsbesluit onder opschortende voorwaarden is afgegeven en er niet volledig aan deze voorwaarden is voldaan, de termijn om aan de voorwaarden te voldoen is verlengd, of er sprake is van gewijzigde omstandigheden (zie art. 2).

 

Artikel 6 (her)onderzoek debiteuren

 

Het college stelt een onderzoek in naar de financiële situatie van de zelfstandige (of de voormalige zelfstandige op wie het college nog een vordering heeft) als er sprake is van

1. het niet of niet tijdig voldoen aan de met de debiteur afgesproken rente- en aflossingsverplichting;

2. een aanvraag om uitstel van aflossing.

Als de debiteur zijn betalingsverplichtingen nakomt wordt in beginsel geen debiteurenonderzoek uitgevoerd.

 

Artikel 7 Beëindigingsonderzoek

 

Als een zelfstandige zijn bedrijf beëindigt terwijl er nog een rentedragende geldlening openstaat, stelt het college uiterlijk binnen zes maanden nadat het bedrijf is beëindigde en beëindigingsonderzoek in. Als uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een verwijtbare beëindiging blijven de bestaande aflossingsafspraken en het rentepercentage gelijk.

Het college beschouwt een beëindiging in ieder geval als verwijtbaar wanneer er bijvoorbeeld sprake is van:

• Bestuurdersaansprakelijkheid (bijvoorbeeld wegens onbehoorlijk bestuur of onrechtmatig handelen)

• Hogere privé opnamen uit het bedrijf dan de inkomsten uit het bedrijf toelaten

• Een beëindiging zonder bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.

Is de beëindiging niet verwijtbaar dan zet het college de lening om in een renteloze lening.

 

Hoofdstuk 3 Terugvordering

Artikel 8 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

 

Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader:

a. herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

b. maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze hem op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en

c. bruteert het college de vordering, welke zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling of wanneer de vordering in het voorgaand kalenderjaar is ontstaan.

 

Artikel 9. Algemeen

 

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering:

a. Het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 van de Pw.

b. Het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Pw.

c. Het terugvorderen van bijstand of bedrijfskapitaal zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Pw.

 

Artikel 10. Terugvordering

 

Bijstand of bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

Terugvordering van bijstand en bedrijfskapitaal verstrekt op grond van het Bbz 2004 vindt plaats op grond van artikel 58 Pw en de artikel 12 lid 2 sub c en de artikel 39 en de artikelen 41 tot en met 43 Bbz 2004.

 

Artikel 11. Ten onrechte verleende bijstand

 

1. Het college vordert de kosten van bijstand terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand:

a. Ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

b. In de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen.

c. Ingevolge artikel 52 van de Pw bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.

d. Anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijshad kunnen begrijpen, of

e. Anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

a. De belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Pw beschikt of kan beschikken.

b. Bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

2. De door de gemeente gedane afdracht van loonheffing bij de toepassing van artikel 12 lid 2 Bbz 2004 wordt teruggevorderd.

3. Artikel 5 van de beleidsregels terug- en invordering gemeente Schouwen-Duiveland 2015 is van toepassing wanneer hiertoe van ambtshalve wordt besloten.

 

Artikel 12. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)

 

Het college stelt het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 opeisbaar en kan dit terugvorderen indien:

1. Bedrijfskapitaal niet overeenkomstig de bestemming is besteed (art. 39 lid 2 sub a Bbz 2004).

2. Er sprake is van bedrijfsbeëindiging of overdracht van het bedrijf (art. 39 lid 2 sub b Bbz 2004).

3. Er sprake is van faillissement of surseance (art. 39 lid 2 sub c Bbz 2004). Het college kan het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 of de achterstanden in betaling aflossing en rente terugvorderen indien:

4. De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4.

5. De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

6. Betrokkene na een aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 Bbz 2004 indien het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is. Terugvordering vindt plaats bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente.

 

Artikel 13. Terugvordering van gezinsleden

 

Onverminderd het bepaalde onder artikel 4 en 5 van deze beleidsregels worden kosten van bijstand en bedrijfskapitaal, indien de bijstand aan een gezin of aan een gezin had moeten worden verleend, van de meerderjarige gezinsleden teruggevorderd.

 

Artikel 14. Afzien van terugvordering in verband met dringende redenen

 

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

 

Hoofdstuk 4 Invordering

Artikel 15. Wijze van invordering Bbz-vorderingen nadat er teruggevorderd is

 

Bbz-vorderingen hebben een duidelijk ander karakter omdat de bijstand is verstrekt in de vorm van een (renteloze) geldlening ten behoeve van inkomstenverwerving in het eigen bedrijf en bedrijfskapitaal ten behoeve van de onderneming. Ook zijn er andere vermogensvrijstellingen welke bij het hebben van middelen ter inlossing van de schuld een rol kunnen spelen. Bij bedrijfskapitaal kunnen er bijvoorbeeld materiele activa zijn aangekocht.

1. Uitgangspunt is dat de belanghebbende de vordering ineens binnen de gestelde termijn van 6 weken, zoals gesteld in 4:87 Awb moet voldoen.

2. Op schriftelijk verzoek van belanghebbende kan de vordering in termijnen worden voldaan.

3. Bij de invordering van vorderingen op grond van het Bbz 2004 wordt onderscheid gemaakt tussen invordering:

a. Bij teruggevorderde uitkering levensonderhoud.

1. Levensonderhoud teruggevorderd op grond van artikel 12 lid 2 sub c Bbz 2004 kan worden ingevorderd door het college. Het college neemt aan de hand van het inkomen een invorderingsbesluit. Met de eerste termijn wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

2. Bij levensonderhoud dat terug betaald wordt in verband met het eigen vermogen is artikel 13 Bbz 2004 van toepassing. Terugvordering vindt plaats op het moment dat de door het college vastgestelde aflosverplichting niet nagekomen wordt. Na terugvordering is artikel 8 lid 3 sub a van deze beleidsregel van toepassing met betrekking tot de invordering. Bij vaststelling van de eerste termijn van afbetaling (nog geen terugvordering) wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privéuitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

b. Bij bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf bestaat. Het college beoordeelt of er invordering van de hoofdsom plus de renteachterstand ineens moet plaatsvinden. Het krediet is reeds teruggevorderd. Het college beoordeelt of er een schuldregeling overeenkomstig artikel 42 Bbz 2004 (gestelde zekerheden blijven buiten de sanering) noodzakelijk is of dat er een lagere betaalverplichting vastgesteld kan worden. Voorwaarde is dat het bedrijf dan levensvatbaar is. De wettelijke rente is van toepassing over de teruggevorderde hoofdsom en renteachterstand (Awb art. 4:98 lid 1).

c. Bij bedrijfskapitaal na bedrijfsbeëindiging. Ingeval van bedrijfsbeëindiging is het bedrijfskapitaal direct opeisbaar (hoofdsom plus renteachterstand) op grond van artikel 39 lid 2 sub b Bbz 2004 en kan worden teruggevorderd. Zekerheden worden uitgewonnen. Indien er sprake is van een eigen woning en de lening voor bedrijfskapitaal onder verband van hypotheek of verpanding is verstrekt, is artikel 43 a tot en met d Bbz 2004 van toepassing.

d. Bij het bestaan van zekerheden. Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover niet wettelijk geregeld. Bij bezit van een eigen woning moet beoordeeld worden of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is. Het college beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de “verkoop” van de zekerheden en stemt hier de incasso op af.

e. Invordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente. Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV etc.), waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling. Er moet dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoorden.

4. Een onderzoek naar mogelijk gewijzigde financiële omstandigheden wordt periodiek een signaal gestuurd uitgevoerd. Indien er sprake is van een bestaand bedrijf/zelfstandig beroep bij de zelfstandige is deze periode een periode van 12 maanden.

5. De kosten van bijstand worden ingevorderd bij dwangbevel als niet aan de vastgestelde betalingsverplichting wordt voldaan. De invordering wordt dan overgedragen aan de deurwaarder.

6. In geval van beslaglegging en/of het inschakelen van een deurwaarder zoals vermeld in dit artikel, wordt de vordering verhoogd met de invorderingskosten en met de wettelijke rente. De invorderingskosten worden vastgesteld op maximaal 15% van de openstaande vordering.

 

Artikel 16. Afzien van invordering in verband met gering bedrag

 

1. Het college ziet af van (verdere) terugvordering, indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat.

2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer er nog tegoeden aan cliënt open staan.

3. Daarnaast maakt het college geen gebruik van de bevoegdheid om de Ouderenkorting terug te vorderen.

 

Hoofdstuk 5 Kwijtschelding

Artikel 17. Ambtshalve kwijtschelding bijstand

 

1. Het college besluit ambtshalve tot kwijtschelding indien de belanghebbende:

a. Gedurende 5 jaar zijn aflossingsverplichting voor de teruggevorderde bijstand onafgebroken en naar draagkracht is nagekomen; bij onderbreking van het terugbetalingsgedrag kan de periode met 3 jaar worden verlengd.

b. Gedurende een periode van twee jaar niet of zeer onregelmatig heeft afgelost op een vordering en de nog openstaande vorderingen minder bedragen dan € 150,00.

c. Gedurende vijf jaar geen aflossingen aan een niet-verwijtbare vordering heeft gedaan en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment alsnog gaat verrichten.

d. De in onderdeel c genoemde termijn bedraagt tien jaar indien sprake is van een verwijtbare vordering wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

e. Er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

f. Ingeval artikel 13 Bbz 2004 bij de toekenning van toepassing was bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

Het college gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.

 

Artikel 18. Ambtshalve kwijtschelding bedrijfskapitaal

 

1. Het college besluit ambtshalve tot kwijtschelding in de volgende gevallen:

a. Geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van bedrijfskapitaal is wettelijk mogelijk in die gevallen zoals beschreven in artikel 42, 43 en 43 a t/m d Bbz 2004. Indien dit niet mogelijk is zijn de beleidsregels van toepassing.

b. Bij toepassing van artikel 43 lid 2 Bbz 2004 kan besloten worden de termijn van 5 jaar aflossen, alvorens tot kwijtschelding overgegaan kan worden, met 5 jaar te verlengen indien er sprake is van verplichtingen aan bijvoorbeeld andere schulden. Na voldoen aan

de verplichtingen kan tot kwijtschelding worden overgegaan.

c. Indien bedrijfskapitaal verstrekt is volgens de artikelen 22 of 26 Bbz 2004 en dit volgens artikel 3 Bbz 2004 niet “om niet” verstrekt kan worden, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

d. Er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

e. Als alle zekerheden zijn uitgewonnen.

Het college gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.

 

Artikel 19. Kwijtschelding rente

 

Artikel 21 lid 1 Bbz 2004 geeft aan dat de op grond van de artikelen 15 en 20 verschuldigde rente wordt ambtshalve kwijtgescholden en reeds betaalde rente terugbetaald, indien het netto inkomen in een of beide boekjaren volgend op het boekjaar van de aanvraag, lager is dan de jaarnorm, tenzij in een boekjaar aan de zelfstandige ook algemene bijstand, bedoeld in artikel 10, is verleend. Het bedrag is ten hoogste de voor dat boekjaar geldende renteverplichting op grond van artikel 15, doch niet meer dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen in het boekjaar. Als er in het eerste en/of het twee boekjaar volgend op het jaar van aanvraag algemene bijstand is verstrekt, en blijkt dat het totale inkomen van belanghebbende in die jaren beneden de toepasselijke jaarnorm lag, dan kan het college besluiten om alsnog de verschuldigde rente of reeds betaalde rente (deels) kwijt te schelden of na te betalen. De kwijtschelding of nabetaling kan niet meer bedragen dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen inclusief de verstrekte algemene en bijzondere bijstand in het boekjaar 1. Kwijtschelding is niet mogelijk als het vermogen hoger is dan de grenzen genoemd in artikel 3 Bbz 2004.

 

Artikel 20. Hardheidsclausule

 

1. Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan leidt tot onredelijk zwaarwegende gevolgen.

2. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

 

Hoofdstuk 6 Tijdelijke bepalingen

Artikel 21 Tijdelijke verlaging rente op Bbz-kredieten

 

1. Het college verlaagt de rekenrente op Bbz-kredieten van 8 naar 2 procent vanaf 1 januari 2021 voor de resterende duur van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (Tozo).

2. De verplichting om de Tozo-lening terug te betalen vangt aan op 1 juli 2022 in plaats van 1 januari 2022 en dat gedurende de periode van dit uitstel geen rente wordt opgebouwd.

3. Voor alle Tozo-leningen wordt de looptijd (de periode vanaf het moment van verstrekking tot het moment waarop deze moet zijn terugbetaald) met één jaar verlengd van 5 jaar tot 6 jaar.

Bovengenoemde gewijzigde voorwaarden gelden voor alle verstrekte Tozo-leningen. Zelfstandig ondernemers die eerder dan nodig rente en aflossing willen betalen, kunnen dit blijven doen. De rentestop over de periode 1 januari 2022 tot 1 juli 2022 geldt ook voor hen.

 

Artikel 22 Bbz in kwartaal 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022 (1 oktober 2021 tot 1 april 2022)

 

De uitvoering van de vereenvoudigde Bbz is gebaseerd op een Algemene Maatregel van Bestuur. Bij artikel 56, aanvraag, wordt volledigheidshalve toegevoegd:

Voor Bbz inkomensondersteuning kan het college een voorschot verstrekken op grond van artikel 52 Participatiewet, wanneer naar beoordeling van het college sprake is van acute financiële nood. Het college kan voor de beoordeling van het recht op en de hoogte van bijstand uitgaan van de verklaring van de zelfstandige. Als de verklaring niet aannemelijk is of als het college stuit op contra-indicaties, kan het college op grond van artikel 53a, zesde lid, van de wet onderzoek instellen naar de juistheid van de gegevens.

 

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 23 Overgangsbepalingen

 

Deze beleidsregels hebben betrekking op aanvragen die vanaf 1 januari 2020 worden ingediend.

Aanvragen die vóór 1 januari 2020 zijn ingediend worden afgehandeld volgens het Bbz 2004.

 

Artikel 24 Inwerkingtreding en overgangsrecht

 

Deze beleidsregels treden bij bekendmaking in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020.

 

Artikel 25 Citeertitel

 

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen,

gemeente Schouwen-Duiveland 2020’.

 

Burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland hebben op 25 januari 2022 besloten,

 

M.K. van den Heuvel, J.Chr. van der Hoek MBA

Secretaris, Burgemeester

 

Toelichting

 

Inleiding

Veel gemeenten, zo ook de gemeente Schouwen-Duiveland, hebben reeds eerder “Beleidsregels terug en invordering Pw,

IOAW en IOAZ” opgesteld, te weten: de ‘Beleidsregels terug- en invordering

gemeente Schouwen-Duiveland 2015’. Vanaf 1 januari 2020 wordt dit met de invoering van het “Besluit

tot wijziging van het Bbz 2004” echter een bevoegdheid, met uitzonderingen van het terugvorderen van

o.a. fraudevorderingen.

 

In de “Nota van toelichting” bij de artikelsgewijze toelichting, onderdeel O, wordt hierover vermeldt:

“Volledigheidshalve wordt vermeld dat er geen terugvorderingsgronden zijn komen te vervallen. Zo

behoudt het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet de verplichting tot

terugvorderen van bijstand bij niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel

17, eerste lid, van de Participatiewet of de plicht, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet

structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI). De artikelen 17, eerste lid, en 53a van de

Participatiewet en artikel 38, tweede lid, van het Bbz 2004 verplichten de zelfstandige onder meer tot het

tijdig overleggen van zijn administratie/jaarcijfers aan het college. Bij gebreke daarvan kan (en in het

geval van fraude moet) de bijstand door het college worden teruggevorderd op grond van artikel 58,

eerste lid, en tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet.”

 

Aparte beleidsregels voor terug- en invordering Bbz 2004

Als gemeente kunnen wij ervoor kiezen om de “Beleidsregels terug- en invordering Pw, IOAW en IOAZ”

uit te breiden met het toevoegen van beleidsregels voor het Bbz 2004.

Vorderingen op grond van het Bbz 2004 hebben echter een ander karakter dan vorderingen op grond van

de Pw, IOAW en IOAZ. Zo is er bij het verlenen van bijstand op grond van de Pw, IOAW en IOAZ

reeds bij de toekenning vastgesteld dat er op dat moment te weinig middelen waren of dat er te weinig

inkomen was om volgens de bestaande regelgeving in het levensonderhoud te voorzien. Bij het Bbz

2004 wordt de bijstand toegekend in de vorm van een geldlening, hetgeen een periodieke uitkering

(algemene en bijzondere bijstand) en/of bedrijfskapitaal kan betreffen. De bijstand is gericht op het

verwerven van inkomen in het eigen bedrijf. Op dat moment is namelijk nog niet bekend of er

daadwerkelijk sprake zal zijn van inkomen en wat de hoogte hiervan zal zijn. De toekenning is immers

gebaseerd op prognoses. Tevens kan er sprake zijn van vermogen, dat niet eerst te gelde hoeft te

worden gemaakt, omdat het bijvoorbeeld voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is. Bij invordering van

Bbz-vorderingen kan dit vermogen wel een rol gaan spelen. Het karakter van de Bbz-vorderingen is een

belangrijke reden om voor het Bbz 2004 aparte “Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2020” op te

stellen.

 

Relatie met overige beleidsregels

De werking van deze beleidsregels heeft voorrang ten opzichte van de algemene beleidsregels op het

gebied van de Participatiewet. Dit is vanwege de aard van de vorderingen ten aanzien van leenbijstand,

bijstand en leningen ten behoeve van Bbz-levensonderhoud en Bbz-kapitaalverstrekking en de wijze

waarop de vorderingen tot stand komen, alsmede de beginselplicht tot terugbetaling die hieruit voortvloeit

 

Tijdelijke regelgeving Tozo en Bbz

A. De Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (Tozo).

Deze regeling komt uit de Bbz voort. Het verschil is dat het een aanvullende regeling is voor mensen die

geen aanspraak kunnen maken op de Bbz, maar wel financiële ondersteuning nodig hebben. Het college

volgt de Algemene Maatregel van Bestuur en heeft verder aparte beleid opgesteld met als doel een

rechtmatige uitvoering van de maatregel (Misbruik & Oneigenlijke gebruik-beleid (M&O-beleid)).

B. Bbz-light

Van 1 oktober 2021 tot en met 1 april heeft het ministerie de Bbz regeling tijdelijk versoepeld. Deze

afwijkende voorwaarden worden in aan het einde van deze toelichting nader toegelicht.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 8

Verwijst naar de Beleidsregels terug- en invordering gemeente Schouwen-Duiveland 2015, artikel 2.

 

Artikel 11

De in artikel 11 lid 1 omschreven gevallen waarin bijstand wordt teruggevorderd komen overeen met de

gevallen die worden beschreven in artikel 58 lid 2 van de Pw. Artikel 5 van de beleidsregels terug- en

invordering gemeente Schouwen-Duiveland 2015 is van toepassing wanneer hiertoe van ambtshalve

wordt besloten.

 

Artikel 12

De meeste gronden tot terugvordering bedrijfskapitaal zijn geregeld in artikel 39 en 41 tot en met 43 Bbz

2004. Indien de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en

aflossingsverplichtingen voldoet, kan het geleende bedrag worden teruggevorderd. Het aantal

aanmaningen is gemeentelijk beleid.

Opeisbaar stellen indien de bijstand niet overeenkomstig bestemming is besteed, bij faillissement en bij

bedrijfsbeëindiging is geregeld in artikel 39 Bbz 2004.

Indien bijstand “om niet” niet mogelijk is vanwege het vermogen moet direct na beëindiging van de

periodieke bijstandsverlening een betalingsregeling getroffen worden voor terugbetaling bedrijfskapitaal.

Wordt niet aan deze betalingsregeling voldaan kan worden overgegaan tot terugvordering.

 

Artikel 13

Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks

achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichtingen bedoeld in artikel 17 van de wet, of

artikel 30c, tweede of derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet

behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon

met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet bij de verlening van bijstand rekening had

moeten worden gehouden. Bij fraude is deze terugvordering verplicht.

Indien de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch

de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wetstructuur

uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de

bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4,

bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.

De in dit artikel genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van

bijstand die worden teruggevorderd.

 

Artikel 14

Uit de jurisprudentie kan worden opgemaakt dat sprake is van dringende redenen als terugvordering te

ernstige gevolgen voor de betrokkene of de gezinssituatie heeft. Het moet dan gaan om iets bijzonders of

uitzonderlijks van immateriële aard en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkene(n) tot

onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties leidt.

Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de

belanghebbende(n) moet worden beoordeeld.

 

Artikel 15

Beoordeeld moet worden of artikel 43 Bbz 2004 van toepassing is. Dat is het geval als er bij de

bedrijfsbeëindiging, naar het oordeel van het college, geen sprake is van verwijtbaar handelen door de

belanghebbende. Is artikel 43 Bbz 2004 van toepassing (niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging) dan wordt

een betaalverplichting vastgesteld na jaarlijkse heronderzoeken conform de regels van artikel 43 lid 2 Bbz

2004. Bij het niet nakomen van de betaalverplichting wordt na twee aanmaningen de gerechtelijke

incasso opgestart. Op schriftelijk verzoek van belanghebbende kan de vordering in termijnen worden

voldaan.

Indien bij een niet verwijtbare liquidatie van het bedrijf of zelfstandig beroep de lening niet geheel kan

worden terugbetaald, wordt een eventueel resterende lening, voor zover deze niet in de

hypotheekvestiging op grond van artikel 43 lid 1 is betrokken, vanaf het moment van liquidatie renteloos.

Bij een verwijtbare bedrijfsbeëindiging is artikel 43 Bbz 2004 niet van toepassing en wordt na

terugvordering de wettelijke rente toegepast op hoofdsom plus renteachterstand. Indien niet in een keer

wordt terugbetaald binnen 6 weken na de terugvordering wordt de gerechtelijke incasso

opgestart.

Indien eerder een deel van het bedrijfskapitaal is teruggevorderd omdat een deel van de verstrekking niet

overeenkomstig de bestemming is besteed (art. 39) wordt slechts voor een deel artikel 43 toegepast.

Voor het eerder teruggevorderde deel kan een betalingsregeling getroffen worden, inhouding op een

eventuele uitkering plaatsvinden of de gerechtelijke incasso opgestart worden wanneer niet meegewerkt

wordt aan aflossing.

 

Artikel 15, lid d

Bij de afweging door de gemeente of aan het behoud van de eigen woning kan worden meegewerkt

speelt een rol of de woonkosten, gezien het inkomen van de betrokkene, niet te hoog zijn. Ook kunnen de

mogelijkheden van terugbetaling negatief worden beïnvloed indien een woon- en bedrijfspand alleen nog

voor bewoning wordt gebruikt en deze bestemmingswijziging waardevermindering met zich meebrengt.

Indien bij een niet verwijtbare liquidatie van het bedrijf of zelfstandig beroep de lening niet geheel kan

worden terugbetaald, wordt een eventueel resterende lening, voor zover deze niet in de

hypotheekvestiging op grond van artikel 43 lid 1 Bbz 2004 is betrokken, vanaf het moment van liquidatie

renteloos. Het is gewenst dat de periode waarin de ex-zelfstandige, na liquidatie van het bedrijf of beroep,

financieel nog wordt aangesproken, kan worden overzien. Deze periode wordt daartoe beperkt tot vijf

jaar.

Als bij verkoop van de eigen woning indien artikel 43a t/m d Bbz 2004 wordt toegepast op basis van de

waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is

dan het resterende bedrag van de geldleningen van de rentevordering, wordt het verschil

kwijtgescholden, voor zover er geen sprake is van verwijtbaar handelen door de belanghebbende. Van

verwijtbaar handelen zou sprake kunnen zijn bij een executoriale verkoop door de bank. Zo zal

belanghebbende moeten aantonen wat de reden van deze verkoop is. Is belanghebbende verwijtbaar zijn

aflossingsverplichtingen niet nagekomen? Of is er sprake van een andere schuldeiser? Mogelijk is de

waarde van de woning aanzienlijk gedaald, waardoor er geen sprake van verwijtbaarheid zou kunnen

zijn.

Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije

oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het

bedrag toe dat op grond van artikel 34 lid 2 onder d Pw juncto artikel 50 Pw bij de vaststelling van de

geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht.

Wanneer de woning wordt verkocht tegen een prijs die doelbewust beneden de geldende marktwaarde

ligt, is er geen aanleiding om het bescheiden vermogen aan betrokkene toe te kennen en evenmin om

het resterende bedrag van de lening kwijt te schelden.

 

Artikel 16

Doelmatigheidsoverwegingen kunnen reden zijn om in het geheel niet tot terugvordering over te gaan. Dit

doet zich voor in de gevallen waarin het bedrag van ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat

de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zullen zijn dan de vordering. Het bedrag

waaronder niet tot terugvordering wordt overgegaan is gesteld op € 150,00.

 

Artikel 17

Als gedurende 5 jaar inspanningen zijn verricht om in te vorderen en belanghebbende geen enkele

aflossing (meer) heeft verricht, en ook niet te verwachten valt dat in de toekomst nog aflossing gaat

plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering worden afgezien. Hierbij valt te denken aan de situatie

dat de verblijfplaats van een persoon onbekend is of dat een persoon zich definitief heeft gevestigd in een

ander land waardoor inning onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen.

 

Voordat tot kwijtschelding kan worden overgegaan moet de afweging worden gemaakt of de

belanghebbende zijn schuld op enig moment zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere

schulden wordt afgelost of in de toekomst aanspraken ontstaan op inkomen of uitkering, waarmee het

vooruit zicht bestaat dat aan de betalingsverplichting kan worden voldaan.

Tevens moet deze afweging worden gemaakt wanneer in de toekomst verwacht wordt dat er vermogen te

gelde kan worden gemaakt.

Indien er sprake is van een verwijtbare vordering kan de gemeente van de periode van 5 jaar afwijken en

deze verlengen naar 10 jaar.

 

Artikel 18

Als gedurende 5 jaar inspanningen zijn verricht om in te vorderen en belanghebbende geen enkele

aflossing (meer) heeft verricht, en ook niet te verwachten valt dat in de toekomst nog aflossing gaat

plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering worden afgezien. Hierbij valt te denken aan de situatie

dat de verblijfplaats van een persoon onbekend is of dat een persoon zich definitief heeft gevestigd in een

ander land waardoor inning onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen.

Voordat tot kwijtschelding kan worden overgegaan moet de afweging worden gemaakt of de

belanghebbende zijn schuld op enig moment zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere

schulden wordt afgelost of in de toekomst aanspraken ontstaan op inkomen of uitkering, waarmee het

vooruit zicht bestaat dat aan de betalingsverplichting kan worden voldaan.

Tevens moet deze afweging worden gemaakt wanneer in de toekomst verwacht wordt dat er vermogen te

gelde kan worden gemaakt.

Indien er sprake is van een verwijtbare vordering kan de gemeente van de periode van 5 jaar afwijken en

deze verlengen naar 10 jaar.

 

Artikel 19

Behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 20

In gevallen waarin strikte toepassing van deze beleidsregels tot onredelijk zwaarwegende gevolgen voor

de belanghebbende leidt, kan het college in afwijking van deze beleidsregels besluiten.

Hieronder worden in ieder geval niet verstaan financiële omstandigheden, aangezien de belanghebbende

te allen tijde de bescherming van de beslagvrije voet geniet.

In voorkomende niet in deze beleidsregels beschreven situaties, neemt het college een besluit. Het

college probeert dan zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij hetgeen in deze beleidsregels is bepaald

met inachtneming van de individuele situatie van de belanghebbende.

 

Artikel 21 en 22

Zie hieronder.

 

Artikel 23 tot en met 24

Behoeven geen nadere toelichting

---------------------

Tijdelijke bepalingen (AMvB Tozo en AMvB Bbz)

Zoals al aangeven gelden voor zowel de Tijdelijke ondersteuning zelfstandig ondernemers (Tozo) en de

Bbz 2004 aparte, tijdelijke algemene maatregelen van bestuur. Dit ter ondersteuning van ondernemers

die financiële knelpunten ondervinden ten gevolge van de coronamaatregelen. Voor de Tozo gelden de

bijzondere bepalingen vanaf 1 oktober 2022. Hieronder de verlaging van de rekenrente, uitstel betaling

lening en verlenging looptijd lening (artikel 21).

Aan de Bbz is een geheel nieuw hoofdstuk toegevoegd, waarin een aantal afwijkende regels wordt

gesteld voor de instroom in het Bbz 2004 tijdens het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van

2022. Deze tijdelijkheid is gelegen in de periode waarover deze regels betrekking hebben (zie hieronder

bij artikel 54) en het feit dat het hoofdstuk met ingang van 1 april 2022 komt te vervallen (zie artikel I,

onderdeel B).

 

Hoofdstuk VIIa. Tijdelijke afwijkende regels voor instroom tijdens vierde kwartaal 2021 en eerste

kwartaal 2022

 

Artikel 54 Reikwijdte

Dit lid is met betrekking tot het verlenen van algemene bijstand van toepassing op de rechthebbende,

bedoeld in artikel 2, voor zover:

a. de algemene bijstand op grond van dit besluit aanvangt in de periode van 1 oktober 2021 tot en

met 31 maart 2022, en;

b. de algemene bijstand ziet op de kalendermaanden oktober tot en met maart 2022.

Toelichting

In dit artikel is de reikwijdte vervat van de in het tijdelijke Hoofdstuk VIIa opgenomen regels. Deze regels

zijn alleen van toepassing op algemene bijstand op grond van het Bbz 2004 die aanvangt in de periode

van 1 oktober 2021 tot en met 31 maart 2022, zo volgt uit onderdeel a. Daarmee verandert de

rechtspositie van zelfstandigen die reeds daarvoor algemene bijstand ontvingen op grond van het Bbz

2004 niet. De regels zijn ook niet van toepassing op algemene bijstand die aanvangt of doorloopt na 31

maart 2022. Dit laatste is relevant, omdat algemene bijstand op grond van het Bbz 2004 per boekjaar

wordt vastgesteld.

Op grond van onderdeel b zien de tijdelijke regels alleen op de algemene bijstand voor zover die wordt

verleend over de kalendermaanden oktober tot en met maart 2022. Na deze periode gelden weer de

reguliere regels verbonden aan het verlenen van algemene bijstand op grond van het Bbz 2004.

 

Artikel 55. Buitentoepassingverklaring van enige bepalingen

De artikelen 3, 5, en 19, en Hoofdstuk II, paragrafen 3 en 4, zijn niet van toepassing.

Toelichting

Dit artikel strekt tot het buiten toepassing laten van een aantal artikelen van het Bbz 2004. Artikelen 3 en

19 en Hoofdstuk II , paragraaf 4, zien op de vorm van de algemene bijstand, namelijk een renteloze

geldlening die eventueel kan worden omgezet in een bedrag om niet. Omdat de algemene bijstand direct

in de vorm van een bedrag om niet wordt verstrekt, kunnen deze artikelen buiten toepassing blijven.

Artikel 5 regelt dat de algemene bijstand per boekjaar wordt vastgesteld; aangezien een

maandsystematiek wordt aangehouden, vindt dit artikel geen toepassing. Paragraaf 3 ziet op de

vermogensvaststelling. Het vermogen wordt niet in aanmerking genomen (zie artikel 57) waardoor deze

paragraaf eveneens buiten toepassing wordt verklaard.

Consequentie van het buiten toepassing verklaren van bovengenoemde artikelen is dat de normale

regels van de Participatiewet van toepassing zijn, tenzij en voor zover er in Hoofdstuk VIIa van deze

regels wordt afgeweken. Dit laatste is het geval ten aanzien van het vermogen. In artikel 57 wordt

bepaald dat het vermogen niet in aanmerking wordt genomen. Daarnaast wordt in artikel 58 expliciet

vastgelegd dat de bijstand in de vorm van een bedrag om niet wordt verstrekt.

Het tijdelijk loslaten van de systematiek van het voorlopig verlenen van algemene bijstand als een

geldlening die kan worden omgezet in een bedrag om niet en het direct verlenen van bijstand in de vorm

van een bedrag om niet betekent dat de algemene bijstand op de reguliere wijze wordt belast. Dit houdt

in dat de uitkering binnen de reikwijdte van de Wet loonbelasting 1964 valt en het college loonheffing

inhoudt. Deze fiscale behandeling wijkt af van de algemene bijstand die nadat deze als renteloze lening

wordt verstrekt (in jaar t) daarna wordt omgezet (in het jaar t+1) in een bedrag om niet. In die gevallen is

een eindheffing van toepassing. Deze eindheffing is echter niet van toepassing op bijstand die direct in de

vorm van een bedrag om niet wordt verstrekt.

Het buiten toepassing laten van artikel 5 en daarmee de vaststelling per boekjaar betekent dat de bijstand

op grond van artikel 45, eerste lid, van de Participatiewet per kalendermaand wordt vastgesteld.

 

Artikel 56. Aanvraag

1. Voor de toepassing van artikel 44, eerste lid, derde zinsdeel, van de wet wordt de aanvraag die is

ingediend in de periode, bedoeld in artikel 54, geacht te zijn ingediend op de eerste dag van de

kalendermaand voorafgaand aan de kalendermaand waarin de aanvraag is ingediend, met dien

verstande dat de aanvraag niet wordt geacht te zijn gedaan voor 1 oktober 2021.

2. De aanvrager verklaart schriftelijk en geeft de volgende informatie:

a. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd,

verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de

bijstandsnorm;

b. voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave

van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven.

c. De gehuwde zelfstandige betrekt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, het inkomen

van beide echtgenoten.

3. Voor Bbz inkomensondersteuning kan de Bbz-consulent een voorschot verstrekken op grond van

artikel 52 Participatiewet, wanneer naar zijn beoordeling sprake is van acute financiële nood.

Toelichting

Op grond van artikel 44, eerste lid, derde zinsdeel, van de Participatiewet wordt algemene bijstand

toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, tenzij die dag voor de dag van de aanvraag ligt.

Zoals in het algemeen deel aangegeven kan deze systematiek gezien het grote aantal te verwachten

aanvragen tot een bottleneck in de uitvoering leiden terwijl er bij sommige zelfstandigen mogelijk geen

onmiddellijke financiële nood ontstaat wanneer de aanvraag later wordt ingediend. Daarom wordt in het

eerste lid, in lijn met artikel 3, tweede lid, van de Tozo, een uitvoeringsvoorschrift opgenomen dat voor de

aanvraag voor de toepassing van artikel 44, eerste lid, derde zinsdeel van de Participatiewet, geacht

wordt te zijn ingediend op de eerste dag van de kalendermaand voorafgaand aan de kalendermaand

waarin de aanvraag is ingediend. Dit betekent bijvoorbeeld dat als de bijstand op 15 december wordt

aangevraagd, de aanvraag wordt geacht op 1 november 2021 te zijn gedaan. Er kan dan vanaf 1

november 2021 bijstand worden toegekend. Voor aanvragen die in november zijn gedaan, kan vanaf 1

oktober 2021 bijstand worden toegekend. De aanvraag wordt geacht op zijn vroegst op 1 oktober 2021 te

zijn gedaan. Dit is van belang voor aanvragen die in oktober worden gedaan; deze worden dus geacht op

1 oktober 2021 te zijn gedaan. Op deze manier blijft als hoofdregel gelden dat bijstand wordt toegekend

vanaf het moment dat het recht is ontstaan, maar vervalt gedeeltelijk de beperking ten aanzien van het

moment van de aanvraag. Hiermee wordt het materieel mogelijk om bijstand met maximaal vier maanden

terugwerkende kracht aan te vragen.

Hiervoor geldt uiteraard wel de voorwaarde dat vanaf die dag de zelfstandige ook recht op bijstand heeft.

Als het financiële probleem pas vanaf bijvoorbeeld 1 november zichtbaar is en het inkomen van de

zelfstandige vanaf die maand onder de bijstandsnorm terecht komt, en de zelfstandige in november

bijstand aanvraagt, bestaat er pas recht op bijstand vanaf november en kan slechts bijstand worden

toegekend vanaf november. Dat de aanvraag in dit geval geacht wordt te zijn ingediend op 1 oktober

maakt dat niet anders. De bijstand wordt conform artikel 44, eerste lid, derde zinsdeel, van de wet immers

toegekend vanaf het moment dat het recht ontstaat. De begrenzing «voor zover die dag niet ligt voor de

dag van de aanvraag» wordt echter wel opgeheven door te bepalen dat de aanvraag geacht wordt te zijn

ingediend op de eerste dag van de maand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag wordt

gedaan.

Het tweede lid regelt dat de zelfstandige ten aanzien van het inkomen een tweetal zaken verklaart dan

wel daarover informatie verstrekt (deze systematiek komt overeen met de Tozo, zie artikel 5, eerste lid,

onderdelen c en d, Tozo). De zelfstandige verklaart allereerst dat hij verwacht in de periode waarover

algemene bijstand wordt aangevraagd een inkomen te hebben dat lager ligt dan de toepasselijke

bijstandsnorm. Voorts geeft de zelfstandige een inkomensverwachting van het te verwerven inkomen in

de periode waarover algemene bijstand wordt gevraagd. Ten overvloede wordt opgemerkt dat deze

periode beperkt is tot de reikwijdte van Hoofdstuk VIIa, dus tot de kalendermaanden oktober 2021 tot en

met december 2021.

Voor Bbz inkomensondersteuning kan de Bbz-consulent een voorschot verstrekken op grond van artikel

52 Participatiewet, wanneer naar zijn beoordeling sprake is van acute financiële nood. Bijvoorbeeld

wanneer het inkomen lager is dan het bijstandsniveau.

Het college kan voor de beoordeling van het recht op en de hoogte van bijstand uitgaan van de verklaring

van de zelfstandige. Als de verklaring niet aannemelijk is of als het college stuit op contra-indicaties, kan

het college op grond van artikel 53a , zesde lid, van de wet onderzoek instellen naar de juistheid van de

gegevens.

 

Artikel 57. Vermogen

In afwijking van artikel 34 van de wet wordt vermogen niet in aanmerking genomen.

 

Artikel 58. Vorm van de algemene bijstand

Algemene bijstand wordt verleend in de vorm van een bedrag om niet.

Toelichting

Zoals aangegeven wordt de algemene bijstand op grond van het Bbz 2004 normaal gesproken verleend

als een renteloze geldlening die zodra het definitieve inkomen na afloop van het boekjaar bekend is, kan

worden omgezet in een bedrag om niet. Of omzetting volgt is afhankelijk van het vermogen. Aangezien er

een maandsystematiek wordt gehanteerd en het vermogen niet in aanmerking wordt genomen, ontbreekt

de noodzaak om de bijstand voorlopig als renteloze lening uit te keren en wordt de bijstand direct als een

bedrag om niet verleend.

Onderdeel B (Hoofdstuk VIIa)

Onderdeel B regelt het vervallen van Hoofdstuk VIIa. Op grond van artikel III treedt dit onderdeel in

werking met ingang van 1 april 2022.