Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Almere

Verordening nadeelcompensatie fysieke leefomgeving Almere 2022 (rectificatie: toevoeging toelichting)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlmere
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening nadeelcompensatie fysieke leefomgeving Almere 2022 (rectificatie: toevoeging toelichting)
CiteertitelVerordening nadeelcompensatie fysieke leefomgeving Almere 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1. Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 108 van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
  3. AWB titel 4.5
  4. Omgevingswet afdeling 15.1
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-2022nieuwe regeling

13-01-2022

gmb-2022-48409

RV-01/2022

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening nadeelcompensatie fysieke leefomgeving Almere 2022 (rectificatie: toevoeging toelichting)

De raad van de gemeente Almere;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 november 2021;

gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet, titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 15.1 van de Omgevingswet;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening nadeelcompensatie fysieke leefomgeving Almere 2022

 

Artikel 1. Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening heeft betrekking op aanvragen om schadevergoeding als bedoeld in artikel 15.1 Omgevingswet, waarvan de aanvrager stelt dat die wordt veroorzaakt door een bestuursorgaan van de gemeente.

  • 2.

    Deze verordening heeft geen betrekking op aanvragen om schadevergoeding waarop een bijzondere regeling van toepassing is.

 

Artikel 2. Heffen recht

  • 1.

    Voor het in behandeling nemen van de aanvraag om schadevergoeding wordt een recht van € 300,- geheven.

  • 2.

    Het recht als bedoeld in het vorige lid wordt verlaagd uitsluitend ten behoeve van een aanvrager die blijkens de aangifte inkomstenbelasting of andere bescheiden in de twaalf maanden voorafgaand aan het indienen van de aanvraag een inkomen heeft genoten ten bedrage van ten hoogste 110 % van het wettelijk minimumloon, en wordt ten behoeve van hen vastgesteld op € 100,-.

 

Artikel 3. Aanvraag

  • 1.

    De aanvrager van schadevergoeding maakt gebruik van een door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4:127 van de Algemene wet bestuursrecht bevat een aanvraag mede:

  • a.

    als het schade betreft wegens winst- of inkomstenderving: jaarrekeningen over het jaar waarin schade is geleden en voor zover van toepassing de drie daaraan voorafgaande jaren en de aanslagen vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting.

  • b.

    als het schade betreft wegens gederfde huurinkomsten: een afschrift van de huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst en een eigendomsakte.

 

Artikel 4. Adviescommissie

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders wint advies in bij een adviescommissie voor zover dat naar zijn oordeel noodzakelijk is om op de aanvraag om schadevergoeding te kunnen beslissen.

  • 2.

    Advies als bedoeld in het eerste lid, hoeft in ieder geval niet te worden ingewonnen als:

  • a.

    de aanvraag naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders kennelijk ongegrond is, omdat zich kennelijk een weigeringsgrond voordoet als bedoeld in artikel 4:126, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    de schade kennelijk niet kan worden toegerekend aan een door het college van burgemeester en wethouders genomen besluit of verrichte handeling;

  • c.

    de aanvraag naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders voldoende gelijkenis vertoont met andere aanvragen waarvoor al advies is uitgebracht;

  • 3.

    Een adviescommissie bestaat uit een of meer deskundigen.

  • 4.

    Een adviescommissie kan worden benoemd als:

  • a.

    vaste commissie, waarbij de leden door het college van burgemeester en wethouders voor een termijn van maximaal vier jaar worden benoemd met de mogelijkheid tot herbenoeming voor maximaal vier jaar, of

  • b.

    tijdelijke commissie voor advisering met betrekking tot een of meer aanvragen, door het college van burgemeester en wethouders.

 

Artikel 5. Procedure

Toepassing art. 4:7 en 4:8 Awb

  • 1.

    Bij de toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht wordt naast de aanvrager voor zover van toepassing betrokken:

  • a.

    degene die de activiteit verricht en met wie een overeenkomst als bedoeld in artikel 13.3c, eerste lid, van de Omgevingswet is gesloten, en,

  • b.

    als sprake is van een schadeveroorzakend besluit naar aanleiding van een aanvraag, zoals geregeld in artikel 13.3d van de Omgevingswet, de aanvrager van dat besluit of degene die de toegestane activiteit verricht, tenzij:

  • 1.

    de schadevergoeding redelijkerwijze voor rekening behoort te blijven van het bestuursorgaan, of

  • 2.

    de schadevergoeding voldoende op een andere manier is verzekerd.

    Opdrachtverstrekking adviescommissie

  • 2.

    Als advies wordt ingewonnen bij een adviescommissie, verstrekt het college van burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk na ontvangst van het recht, als bedoeld in artikel 2, opdracht aan de adviescommissie om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen.

  • 3.

    Voordat het college van burgemeester en wethouders de opdracht tot advisering zoals bedoeld in het tweede lid verstrekt, stelt het college van burgemeester en wethouders de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden schriftelijk op de hoogte van de voorgenomen opdrachtverstrekking aan de adviescommissie.

  • 4.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het derde lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere leden van de adviescommissie bij het college van burgemeester en wethouders indienen. Een verzoek tot wraking dient betrekking te hebben op feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden.

  • 5.

    het college van burgemeester en wethouders beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking.

    Werkwijze adviescommissie/opstellen advies

  • 6.

    De adviescommissie organiseert, voor zover dit nodig wordt geacht, één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de gemeentelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van het college van burgemeester en wethouders over de aanvraag aan de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 7.

    De adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop één of meer leden van de adviescommissie in voorkomende gevallen de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 8.

    Indien een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak is vereist, wordt door de adviescommissie met de aanvrager terzake een afspraak gemaakt.

  • 9.

    Van de in het zesde lid bedoelde hoorzitting en van de in het zevende lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel is van het uit te brengen advies.

  • 10.

    Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviescommissie, tenzij anders overeengekomen, binnen twaalf weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan het college van burgemeester en wethouders, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden. De adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 11.

    Het college van burgemeester en wethouders, de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 12.

    In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het elfde lid bedoelde termijn een advies uit aan het college van burgemeester en wethouders, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 13.

    In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het elfde lid bedoelde termijn een advies uit aan het college van burgemeester en wethouders.

 

Artikel 6. Uitbetaling

Bij geheel of gedeeltelijke toewijzing van een aanvraag om schadevergoeding, wordt de toegewezen schadevergoeding uiterlijk betaald binnen 4 weken na het onherroepelijk worden van het besluit op de aanvraag.

Artikel 7. Aanvraag voorschot

Het college van burgemeester en wethouders kan op verzoek van de aanvrager om schadevergoeding, vooruitlopend op de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding, een voorschot verlenen als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld.

 

Artikel 8. Intrekking oude regeling

De Planschadeverordening Almere 2008 wordt ingetrokken.

 

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening nadeelcompensatie fysieke leefomgeving Almere 2022.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 januari 2022,

De griffier, de voorzitter,

G.J. Broer, W. Boutkan

Toelichting

 

1. Algemeen

De overheid kan rechtmatig handelen, maar toch schade veroorzaken. Bijvoorbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning die de aanleg van een appartementencomplex mogelijk maakt, waardoor het eigendom van het naastgelegen perceel in waarde achteruitgaat. Ook het inperken van rechten kan tot nadeelcompensatie leiden. Of denk aan werkzaamheden aan de weg, waardoor een bedrijf (tijdelijk) onbereikbaar is en inkomsten misloopt. Verordeningen nadeelcompensatie werden soms al gebruikt bij grote projecten, zoals de aanleg van een metrolijn of doorgaande weg door stedelijk gebied. Het gaat dus niet alleen om schade veroorzaakt door rechtmatige besluiten, maar ook om schade veroorzaakt door rechtmatige feitelijke handelingen. Nadeelcompensatie is dus breder dan planschade, zoals in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Bij planschade ging het om inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak als gevolg van een planologische maatregel.

 

Met de inwerkingtreding van titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet is het begrip planschade vervallen en wordt dergelijke schade begrepen onder het begrip nadeelcompensatie.

 

De onderhavige Verordening nadeelcompensatie fysieke leefomgeving Almere 2022 heeft echter alleen betrekking op nadeelcompensatieverzoeken op grond van afdeling 15.1 van de Omgevingswet en niet op nadeelcompensatieverzoeken naar aanleiding van rechtmatige overheidsbesluiten of rechtmatige feitelijke handelingen op grond van andere wetten.

 

2. Context wetgeving

2.1 Algemene wet bestuursrecht

Titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voorziet in een algemene regeling over de vergoeding (of tegemoetkoming) van schade door rechtmatig overheidshandelen. In deze titel staan de grondslagen, inhoudelijke eisen en procedurele bepalingen over toekenning van nadeelcompensatie. Zo bevat de regeling in de Awb procedureregels voor het afhandelen van die aanvragen (zoals beslistermijnen). Ook zijn regels opgenomen over de maximale hoogte van het te heffen recht voor het in behandeling nemen van een aanvraag.

 

Vooropgesteld wordt dat de overheid niet verplicht is om iedere schade die zij in de rechtmatige uitoefening van haar publieke taken veroorzaakt, (in zijn geheel) te vergoeden. Dat overheidsingrijpen voor sommige burgers en ondernemingen nadelige gevolgen kan hebben, is namelijk onvermijdelijk. Tot op zekere hoogte moeten deze gevolgen dus worden geaccepteerd (normaal maatschappelijk risico (hierna: nmr)). Burgers die door rechtmatig overheidsoptreden schade lijden die uitgaat boven het nmr en in vergelijking tot anderen onevenredig zwaar worden getroffen, kunnen desgevraagd schadevergoeding ontvangen (artikel 4:126 van de Awb). De hoogte daarvan moet in zo’n geval redelijk zijn. De schadevergoeding dekt dus niet vanzelfsprekend de volledige schade. Dit in tegenstelling tot onrechtmatig handelen, waarbij uitgangspunt wel vergoeding van de volledige schade is. Onrechtmatig handelen bij overheidsoptreden is geregeld in het Burgerlijk Wetboek en elders in de Awb.

Het doel van titel 4.5 van de Awb is om te komen tot eenduidigheid en overzichtelijkheid van het nadeelcompensatierecht. Het vervangt afzonderlijke regelingen. Tegelijkertijd worden hiermee alle geschillen over rechtmatig overheidsoptreden geconcentreerd bij één rechter, namelijk de bestuursrechter.

 

2.2 Omgevingswet

2.2.1 Afdeling 15.1 van de Ow

In de Ow (afdeling 15.1 van de Ow) is een nadeelcompensatieregeling opgenomen die aansluit op de algemene regeling uit de Awb.

 

2.2.2 Beperking van de schadeoorzaken en voorrang van de Ow t.o.v. de Awb

Ten opzichte van titel 4.5 van de Awb bevat de reikwijdte van afdeling 15.1 van de Ow een nadere afbakening van schadeoorzaken. Artikel 4:126, eerste lid, van de Awb bepaalt dat op grond van elk handelen door de overheid in het kader van een rechtmatige uitoefening van een haar toegekende taak of bevoegdheid om schadevergoeding kan worden verzocht. De regeling in de Awb biedt daarmee een brede grondslag voor aanvragen om nadeelcompensatie. Die brede grondslag wordt in de Ow beperkt.

 

De afbakening van schadeoorzaken in artikel 15.1 van de Ow is ten opzichte van titel 4.5 van de Awb limitatief en exclusief. Dat betekent dat als een schadeoorzaak niet in dat artikel is opgenomen, niet alsnog langs de weg van de Awb om schadevergoeding kan worden gevraagd. De regels over nadeelcompensatie in de Ow hebben zo voorrang op de regels in de Awb.

 

Nadeelcompensatie binnen de Ow gaat over besluiten of maatregelen die rechtstreeks:

  • werkende rechten en verplichtingen voor burgers en bedrijven bevatten, of

  • gevolgen hebben voor burgers en bedrijven door verandering van de fysieke leefomgeving.

Schadeoorzaken zijn bijvoorbeeld:

  • een omgevingsvergunning of het weigeren daarvan, of

  • een regel in het omgevingsplan. Deze moeten rechtstreekse rechten of verplichtingen voor burgers en bedrijven bevatten.

Omgevingsvisies, programma’s en instructieregels zijn bijvoorbeeld geen schadeoorzaken. Deze instrumenten hebben geen rechtstreekse rechten en verplichtingen voor burgers en bedrijven. Er is pas sprake van schadeoorzaak, als een omgevingsvisie en een instructieregel het beleid of de instructieregel omzet in rechten en verplichtingen voor burgers.

 

2.2.3 Doorschuiven van het moment van overheidsaansprakelijkheid

Het moment van de overheidsaansprakelijkheid ontstaat bij de start van een vergunningvrije activiteit of bij de vergunningverlening. Daarbij wordt uitgegaan van de mededeling van het besluit tot het verlenen of wijzigen van de omgevingsvergunning (artikel 15.3 van de Ow).

 

Soms ontstaat al schade door de aankondiging van een toekomstig besluit. De schade in de periode totdat het besluit is genomen, wordt schaduwschade genoemd. Dat is het negatieve effect op de waarde van onroerende zaken door de voorbereiding van een besluit of activiteit. In de Ow is bepaald dat dit een normaal maatschappelijk risico is, dat iedere eigenaar zelf moet dragen. De regeling nadeelcompensatie uit afdeling 15.1 van de Ow voorziet niet in vergoeding van deze schaduwschade.

 

2.2.4 Overige specifieke regelingen in het omgevingsrecht

Naast bovengenoemde afbakening is in afdeling 15.1 van de Ow nog een aantal aanvullende keuzes voor nadeelcompensatie gemaakt, zoals:

  • Schade die niet voor vergoeding in aanmerking komt, zoals verlies van woongenot (artikel 15.2 van de Ow);

  • Specifieke regelingen voor het bepalen van de schade, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen situaties waarbij een omgevingsvergunning is vereist en situaties waarbij geen omgevingsvergunning is vereist (artikelen 15.3 en 15.4 van de Ow);

  • Specifieke regels over actieve en passieve risicoaanvaarding (artikelen 15.5 en 15.6 van de Ow);

  • Een specifieke regeling voor het bepalen van het nmr voor indirecte schade die bestaat uit de waardevermindering van een onroerende zaak. Vier procent van de waarde van de onroerende zaak wordt aangemerkt als behorend tot het nmr (artikel 15.7 van de Ow).

  • Specifieke regels voor het bepalen van het bevoegd gezag voor het behandelen van aanvragen om schadevergoeding (artikel 15.8 van de Ow);

  • Delegatiegrondslagen voor het stellen van nadere regels (artikelen 15.9 en 15.10 van de Ow).

 

3. Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Toepassingsbereik

In lid 1 wordt bepaald dat de Verordening nadeelcompensatie fysieke leefomgeving Almere 2022 zich beperkt tot nadeelcompensatie op grond van afdeling 15.1 van de Ow.

 

In lid 2 is geregeld dat als er een bijzondere regeling geldt, deze Verordening in die gevallen niet van toepassing is. Een ‘bijzondere regeling’ kan bestaan uit een specifieke verordening, beleidsregels of bijvoorbeeld bepalingen in het Omgevingsplan.

 

In de Ow zijn ook regelingen voor andere soorten schade opgenomen, namelijk:

  • schade bij gedoogplichten (afdeling 15.2 van de Ow);

  • schadeloosstelling bij onteigening (afdeling 15.3 van de Ow);

  • schadevergoeding bij voorkeursrecht (afdeling 15.4 van de Ow);

  • tegemoetkoming schade door in het wild levende dieren (afdeling 15.5 van de Ow).

De Verordening nadeelcompensatie fysieke leefomgeving Almere 2022 heeft geen betrekking op schade die onder een of meer van die regelingen valt.

 

Artikel 2 Heffen recht

In lid 1 wordt bepaald dat voor het in behandeling nemen van een aanvraag om schadevergoeding een recht wordt geheven van € 300,- per aanvraag.

Lid 2 bepaalt dat een aanvrager die in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag een inkomen heeft genoten van ten hoogste 110% van het wettelijk minimumloon, een recht moet betalen van € 100,- Eén en ander dient uiteraard te worden aangetoond.

 

Artikel 3 Aanvraag

In het eerste lid is geregeld dat de aanvrager van schadevergoeding gebruik maakt van een door het college van B&W vastgesteld formulier. Het doel van het formulier is vooral om de aanvrager te helpen met het aanleveren van de juiste stukken die nodig zijn voor de behandeling van de aanvraag.

 

In het tweede lid worden nog aanvullende eisen gesteld bij een aanvraag wegens winst- of inkomstenderving (sub a) of wegens gederfde huurinkomsten (sub b).

 

Daarbij gaat het om het bij de aanvraag voegen van de volgende gegevens en bescheiden:

  • een door een accountant gewaarmerkte jaarrekening over het jaar waarin schade is geleden, alsmede de door een accountant gewaarmerkte jaarrekeningen over een periode van drie jaar voorafgaande aan het jaar waarin het besluit of de feitelijke handeling waarop de aanvraag betrekking heeft, genomen is respectievelijk een aanvang genomen heeft (bij een aanvraag wegens winst- of inkomstensderving);

  • een afschrift van de huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst en een eigendomsakte (bij een aanvraag wegens gederfde huurinkomsten);

 

Artikel 4 Adviescommissie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening was het inschakelen van een adviseur verplicht bij het afhandelen van aanvragen om planschade. Onder de Omgevingswet is dat niet meer zo. De gemeente heeft wel de mogelijkheid om een adviseur (adviescommissie) te benoemen.

 

In lid 1 is geregeld dat externe deskundigheid wordt ingeschakeld voor zover dat naar het oordeel van het bestuursorgaan noodzakelijk is om op de aanvraag te beslissen. Dit lid maakt het mogelijk om:

  • één of meerdere adviseurs te vragen om over de hele aanvraag te adviseren,

  • één of meerdere adviseurs te vragen over één of meerdere onderdelen van de aanvraag te adviseren. De gemeente blijft verantwoordelijk voor de integrale beoordeling van de aanvraag, of,

  • geen externe deskundigheid in te schakelen. Bij eenvoudige gevallen kan het de voorkeur hebben om aanvragen om schadevergoeding snel, en dus zonder adviescommissie, af te handelen.

 

In lid 2 zijn een aantal situaties beschreven waarbij er geen advies hoeft te worden ingewonnen.

 

Lid 3: De adviseurs of leden van de adviescommissie zijn adviseurs als bedoeld in artikel 3:5 van de Awb. Dat betekent dat de adviseurs niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Het bestuursorgaan waaraan advies wordt uitgebracht stelt, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak. Het bestuursorgaan dient zich ervan te vergewissen dat het onderzoek dat door de adviseur wordt verricht op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

 

Lid 4 bevat twee opties voor het benoemen van de adviescommissie, namelijk:

  • a.

    benoeming voor een termijn van maximaal vier jaar waarna mogelijkheid bestaat tot herbenoeming (vaste commissie), of

  • b.

    benoemen van een adviescommissie voor advisering met betrekking tot een of meerdere specifieke aanvragen. Hiermee wordt gedoeld op de gebruikelijke praktijk waarbij advies wordt gevraagd aan een planschadeadviesbureau.

  •  

In beide gevallen vormen de adviseurs een adviescommissie als bedoeld in artikel 4:130 van de Awb. Dat betekent dat de beslistermijn voor zover advies wordt ingewonnen bij de behandeling van een aanvraag zes maanden is. Die termijn kan eenmaal met ten hoogste zes maanden worden verdaagd (artikel 4:130 van de Awb).

 

Ontslag

De leden van de vaste adviescommissie kunnen op elk moment ontslag nemen en blijven hun functie vervullen totdat in hun opvolging is voorzien. De leden kunnen voorts door burgemeester en wethouders worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

 

Benoeming

Bij het benoemen van een vaste commissie wordt het aanstellingsbesluit door burgemeester en wethouders genomen. Bij benoeming van een adviescommissie voor een specifieke aanvraag wordt de commissie bij het in behandeling nemen van die aanvraag door het college van burgemeester en wethouders aangesteld.

 

Artikel 5 Procedure

 

Algemeen

In onderstaand schema is opgenomen uit welke stappen het gemeentelijke besluitvormingsproces grofweg bestaat. De grijs gearceerde cellen worden alleen doorlopen als een adviescommissie wordt ingeschakeld. De genoemde termijnen zijn ter indicatie, maar ze moeten wel optellen tot maximaal 2 x 8 weken zonder adviescommissie of maximaal 2 x 6 maanden met adviescommissie, volgens artikel 4:130 van de Awb.

 

Nr.

Processtap

Indicatieve termijn

1

Toets ontvankelijkheid (verzoek aanvulling gegevens en bescheiden en versturen heffing)

1 week

2

In behandeling nemen aanvraag (evt. offertes opvragen adviescommisie, ontvangst heffing)

4 weken

3

Opdrachtverlening voor advisering (mogelijkheid wraking, besluit wraking, opdrachtverstrekking)

5 weken

4

Adviseur stelt aanvrager, het bestuursorgaan en in voorkomend geval de derde belanghebbende voor zover hij dat nodig acht in de gelegenheid om een toelichting, of reactie te geven op de aanvraag

12 weken tot 16 weken

5

Adviseur maakt, voor zover bovenstaande toelichting mondeling is gegeven, een verslag van die toelichting

12 weken tot 16 weken

6

Adviseur beoordeelt of de situatie ter plaatse zal worden opgenomen. Datum en tijdstip worden afgestemd met de aanvrager en belanghebbenden.

12 weken tot 16 weken

7

De adviseur kan verzoeken om aanvullende gegevens en bescheiden. De beslistermijn wordt aangehouden totdat deze gegevens en bescheiden zijn ontvangen (artikel 4:5 van de Awb).

12 weken tot 16 weken

8

Advies wordt verwerkt in conceptadvies of een conceptbesluit

4 weken

9

Toezenden conceptadvies of conceptbesluit aan aanvrager en belanghebbenden

1 week

10

Reactietermijn aanvrager en belanghebbenden

4 weken

11

Verwerken zienswijzen aanvrager en belanghebbenden

2 tot 4 weken

12

Besluitvorming

Besluit versturen

1 tot 4 weken

 

Na het versturen van het besluit kan binnen zes weken bezwaar worden gemaakt (artikel 7:1 van de Awb). Daarop volgt een beslissing op bezwaar. De indiener van het bezwaarschrift kan het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter (artikel 7:1a van de Awb). Daartegen kan desgewenst beroep worden ingesteld bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.

 

Het is gebruikelijk om met initiatiefnemers1 een schadevergoedingsovereenkomst te sluiten. Op grond daarvan komt de door het bestuursorgaan toe te kennen schadevergoeding en de daarmee samenhangende kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de initiatiefnemer. Als dat het geval is, wordt de initiatiefnemer als belanghebbende betrokken bij de hierboven geschetste stappen in het besluitvormingsproces. Dat is geregeld in artikel 13.3c van de Ow.

 

Toepassing art. 4:7 en 4:8 Awb

Artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht regelt wanneer een aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze naar voren te brengen als een bestuursorgaan een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst.

 

Artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht regelt wanneer een belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze naar voren te brengen voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waarom de belanghebbende niet heeft gevraagd, maar naar verwachting bedenkingen zal hebben.

 

In lid 1 van artikel 5 van de Verordening wordt geregeld dat bij de toepassing van deze twee artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht, naast de aanvrager ook degene met wie een verhaalsovereenkomst is gesloten wordt betrokken (sub a). In sub b. is geregeld in welke gevallen degene aan wie bij beschikking de schade geheel of gedeeltelijk in rekening kan worden gebracht, wordt betrokken en de uitzonderingen daarop.

 

Opdrachtverstrekking adviescommissie

Lid 2 tot en met lid 5 van dit artikel bepalen dat in het geval advies wordt ingewonnen bij een adviescommissie, de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden schriftelijk op de hoogte moeten worden gebracht van de voorgenomen opdrachtverstrekking aan een adviseur of adviescommissie. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden betreffende de adviseur, waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen. De mogelijkheid van wraking geldt ook als er een second opinion gevraagd wordt over het eerdere deskundigenrapport.

 

Werkwijze adviescommissie/opstellen advies

De leden 6 tot en met 13 geven in de situatie dat een adviescommissie wordt aangesteld, de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 13.3c, tweede lid, van de Ow onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd. De genoemde termijnen zijn termijnen van orde.

 

Het zesde tot en met het negende lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Ook kan het zijn dat, mede afhankelijk van de inhoud van de opdracht, door de adviescommissie wordt geoordeeld dat er geen hoorzitting, bezichtiging of taxatie niet nodig is.

 

Lid 10 bepaalt dat het concept advies binnen twaalf weken na dagtekening van de opdracht aan de gemeente. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd. Van de termijn waarbinnen een concept-advies moet worden uitgebracht kan bij de opdrachtverstrekking worden afgeweken. Dit is met name bedoeld om een kortere termijn te kunnen stellen bij bijvoorbeeld deelopdrachten.

 

In principe stuurt de adviescommissie het conceptadvies ook direct aan de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden. Hierover kunnen ook andere afspraken worden gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld nuttig zijn als de adviescommissie over één of meerdere onderdelen adviseert. De gemeente kan dan eerst een integraal advies samenstellen of een conceptbesluit formuleren waarin het advies is verwerkt. Aanvrager en eventuele andere belanghebbenden kunnen zo in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op het integrale advies of concept-besluit.

 

In lid elf is geregeld dat alle betrokkenen in de gelegenheid worden gesteld om binnen 4 weken schriftelijk zienswijzen in te dienen op het concept-advies.

 

Het twaalfde en dertiende lid bepalen de termijnen waarbinnen het definitieve advies door de adviescommissie wordt uitgebracht.

 

Artikel 6. Uitbetaling

Indien het college een schadevergoeding vaststelt dan wordt deze uiterlijk betaald binnen 4 weken na het onherroepelijk worden van het besluit op de aanvraag.

 

Artikel 7. Aanvraag voorschot

Als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er een verplichting tot betaling van een schadevergoeding zal worden vastgesteld, kan er vooruitlopend op de beslissing een voorschot worden uitbetaald. De artikelen 4:95 en 4:96 van de Algemene wet bestuursrecht zijn op dit voorschot van toepassing.

 

Artikel 8. Intrekking oude regeling

De planschadeverordening Almere 2008 wordt ingetrokken. De intrekking geldt vanaf de inwerkingtreding van de Verordening nadeelcompensatie fysieke leefomgeving.

 

Overgangsrecht

Het overgangsrecht is op wetsniveau geregeld.

 

Overgangsrecht bij planschade

In artikel 22.12 van de Ow is vastgelegd dat een omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van een regel in het tijdelijk deel van het omgevingsplan – voor zover sprake is van een oud ruimtelijk plan – niet als schadeveroorzakend besluit geldt.

 

Onder het huidig recht is het mogelijk om binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van bijvoorbeeld een bestemmingsplan een verzoek om planschade in te dienen. Uiteraard kunnen bestemmingsplannen tot vlak voor de inwerkingtreding van de Ow worden vastgesteld. Daarnaast is het zo dat lopende bestemmingsplanprocedures op grond van het voorheen geldende recht worden afgerond. Dat kan ertoe leiden dat tot ongeveer 2025 bestemmingsplannen kunnen worden vastgesteld. Vervolgens kan binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van dat vaststellingsbesluit nog een planschadeverzoek worden ingediend. Op die verzoeken is het oude recht nog van toepassing. In die zin kan de Planschadeverordening Almere 2008 nog tot ongeveer 2030 relevant blijven voor het afhandelen van verzoeken.

 

Overgangsrecht bij nadeelcompensatie in het omgevingsrecht

De overgangsbepalingen voor nadeelcompensatie in het omgevingsrecht zijn vastgelegd in paragraaf 4.2.7 van de Invoeringswet Omgevingswet (hierna: Iw). In artikel 4.17 van de Iw is vastgelegd op welke schadeveroorzakende besluiten of handelingen het oude recht van toepassing blijft bij een aanvraag om schadevergoeding die wordt ingediend binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Ow. Voor aanvragen om schadevergoeding als gevolg van specifiek genoemde schadeveroorzakende besluiten op basis van de Wro (bestemmingsplan, beheersverordening, inpassingsplan, wijzigingsplan, uitwerkingsplan, nadere eis), of een exploitatieplan (onder voorwaarden)) is in artikel 4.19 van de Iw een specifieke regeling opgenomen. In die gevallen geldt dat de termijn van vijf jaar start bij het van kracht worden van het besluit als de procedure voor het besluit is gestart voor de inwerkingtreding, en is afgerond na inwerkingtreding van de Ow.

 

Het oude recht blijft in die gevallen van toepassing op een aanvraag om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald (artikel 4.19 van de Iw).

 

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt tegelijk met de Omgevingswet in werking en kan worden aangehaald als: Verordening nadeelcompensatie fysieke leefomgeving Almere 2022.


1

Degene die de activiteit verricht (zie artikel 13.3c van de Ow).