Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zwartewaterland

Beleidsregels Wmo gemeente Zwartewaterland 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZwartewaterland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Wmo gemeente Zwartewaterland 2022
CiteertitelBeleidsregels Wmo gemeente Zwartewaterland 2022
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp
Externe bijlagenBijlage 3 Normenkader huishoudelijke ondersteuning Afbeelding categorie indeling

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De regeling vervangt de Beleidsregels Wmo 2021.

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

hoofdstuk 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-02-2022nieuwe regeling

11-01-2022

gmb-2022-48324

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Wmo gemeente Zwartewaterland 2022

Burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland;

 

Overwegende, dat het in het belang van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 noodzakelijk wordt geacht om nadere regels te stellen ten aanzien van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Sociaal Domein Gemeente Zwartewaterland.

 

Gelet op het bepaalde in Hoofdstuk 2 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

B E S L U I T :

 

Vast te stellen de navolgende Beleidsregels Wmo 2022

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Afkortingen

BIG

Beroepen individuele gezondheidszorg

CAK

Centraal Administratie Kantoor

CIZ

Centrum Indicatiestelling Zorg

GGZ

Geestelijke gezondheidszorg

HH

Huishoudelijke Hulp

Pgb

Persoonsgebonden budget

SVB

Sociale Verzekeringsbank

VAR

Verklaring Arbeidsrelatie

VOG

Verklaring over het gedrag

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Wlz

Wet langdurige zorg

Wmo

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

ZIN

Zorg in Natura

ZVW

Zorgverzekeringswet

ZZP

Zorgzwaartepakket

ZZP-'er

Zelfstandige zonder personeel

Artikel 2 Begrippen

  • 1.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

  • 2.

    Langdurige noodzaak: het college beoordeelt individueel of ondersteuning langdurig noodzakelijk is. Een maatwerkvoorziening is in ieder geval langdurig noodzakelijk wanneer de ondersteuning langer dan zes maanden nodig is.

  • 3.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening a) die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én b) die gewoon verkrijgbaar is én c) niet veel duurder is dan vergelijkbare producten én d) waarover een ‘gezond’ persoon in dezelfde omstandigheden ook zou kunnen beschikken én e) en op het minimum inkomen te dragen is. Het college onderzoekt altijd of de algemeen gebruikelijke voorziening voor de individuele cliënt algemeen gebruikelijk is.

  • 4.

    Zaak: een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing of een persoonsgebonden budget (pgb) bedoeld om een hulpmiddel of woningaanpassing mee te kopen, niet zijnde dienstverlening zoals genoemd onder 5.

  • 5.

    Dienstverlening: een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij een gestructureerd huishouden, thuisondersteuning, dagondersteuning of kortdurend verblijf.

  • 6.

    Algemene dagelijkse levensbehoeften (adl): in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact, douchebezoek en lichamelijke hygiëne voor inwoners met een zintuiglijke of verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek (wordt in het verlengde gegeven van de overige benodigde ondersteuning).

  • 7.

    Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid: een cliënt betoont te kort schietend besef van verantwoordelijkheid wanneer het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening voor ondersteuning noodzakelijk is, terwijl de cliënt in staat is of zou zijn geweest op eigen kracht zijn zelfredzaamheid of participatie te handhaven, maar hier niet naar handelt of heeft gehandeld en hem dit valt te verwijten.

  • 8.

    Vermijdbare noodzaak: het college beoordeelt individueel of de noodzaak van een maatwerkvoorziening voor ondersteuning vermijdbaar was, en of van de cliënt redelijkerwijs verwacht mocht worden dat hij maatregelen kon treffen die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt.

  • 9.

    Melding en onderzoek (artikel 2.1 en 2.2 van de Verordening Sociaal Domein Gemeente Zwartewaterland): na een melding in de zin van artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015 start het college een onderzoek zoals genoemd in artikel 2.3.2 lid 2 tot en met 8 Wmo 2015 en artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.3 van de Verordening Sociaal Domein.

  • 10.

    Huisgenoot : een persoon die –ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze- een huishouden vormt met de persoon die een hulpvraag heeft / beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwoning, wordt beoordeeld aan de hand van de concrete en feitelijke situatie. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding.

  • 11.

    Formele hulp: een hulpverlener is een formele hulp als deze als zorg verlenende organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, in het Kwaliteitsregister Jeugd, in het BIG-register of als zelfstandige zonder personeel over een VAR verklaring beschikt en geen familielid is.

  • 12.

    Gebruikelijke hulp: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het gaat daarbij niet alleen om huishoudelijke hulp, maar ook om administratieve werkzaamheden en zorg en begeleiding voor kinderen. Onder huisgenoten wordt verstaan personen die niet-toevallig bij elkaar wonen.

  • 13.

    Informele hulp: hulp uit het eigen sociaal netwerk wordt ook wel informele hulp genoemd. Informele hulp kan geboden worden door een mantelzorger of vrijwilliger, bijvoorbeeld een familielid, vriend(in), buur of een bekende.

  • 14.

    Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (als het gaat om huisgenoten is het gebruikelijke hulp; als het gaat om niet-huisgenoten is het mantelzorg)

  • 15.

    Vrijwilliger: vrijwilligers kiezen er bewust voor om te zorgen. Als zij met het vrijwilligerswerk starten, is er (nog) geen emotionele band. Daarnaast zorgen zij voor iemand in een afgebakende tijd (bijvoorbeeld een dagdeel per week) en kunnen zij de zorg op eigen initiatief beëindigen.

  • 16.

    College. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland. Te lezen als ‘de gemeente’.

Artikel 3 Algemene voorziening

Een algemene voorziening is in principe een vrij toegankelijke, -zonder dat eerst een diepgaand onderzoek wordt verricht naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijk¬heden van de gebruikers- dienst, activiteit of zaak, gericht op zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.

 

Een algemene voorzieningen is derhalve een breed begrip. Het betreffen dus voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kunnen maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. Alvorens een maatwerk voorziening toe te kennen dient altijd te worden gekeken of een voorliggende voorziening in de vorm van een algemene voorziening kan worden toegepast.

Artikel 4 Wettelijk voorliggende voorzieningen

Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet, Jeugdwet of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening/dienst worden verstrekt.

Artikel 5 Maatwerk voorziening

Het college verstrekt een maatwerkvoorziening gericht op de ondersteuning van een individuele cliënt.

Artikel 6 Goedkoopst compenserend

Het college verstrekt de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening.

 

Een voorziening die minder dan € 250,-- kost, komt niet voor vergoeding vanuit de Wmo in aanmerking (drempelbedrag).

Artikel 7 Externe advisering

Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien het college dat gewenst vindt.

Artikel 8 Overname van hulpmiddel bij verhuizing

  • 1.

    Het college kan een hulpmiddel zoals bedoeld in de hoofdstukken 3, 4 en 5 en dat door de cliënt reeds wordt gebruikt, overnemen indien:

    • a.

      de cliënt uit een instelling voor langdurige zorg verhuist naar een zelfstandige woonruimte

    • b.

      de cliënt vanuit een andere gemeente verhuist naar een zelfstandige woonruimte in de gemeente.

  • 2.

    Het college maakt hierover afspraken met de instelling of de gemeente van waaruit verhuisd wordt.

Hoofdstuk 2 Melding, aanvraag en onderzoek

Artikel 9 Melding

  • 1.

    Het college neemt een melding mondeling, schriftelijk of elektronisch in ontvangst en beoordeelt of de melding een hulpvraag in het kader van hoofdstuk 2 van de Verordening Sociaal Domein.

  • 2.

    Het college bevestigt de melding van de hulpvraag schriftelijk of elektronisch binnen 2 werkdagen en geeft tevens de mogelijkheden conform artikel 2.1.2 van de Verordening Sociaal Domein aan om een persoonlijk plan in te kunnen dienen..

  • 3.

    Het college bepaalt binnen 5 werkdagen na ontvangst van de hulpvraag of afgezien kan worden van een vooronderzoek .

  • 4.

    Het college start binnen 5 werkdagen een vooronderzoek indien lid 3 niet van toepassing is. Het college bevestigt de afspraak voor een gesprek schriftelijk, telefonisch of elektronisch en vermeldt in de bevestiging:

    • a.

      de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning;

    • b.

      de mogelijkheid van aanwezigheid van een vertegenwoordiger, mantelzorger of andere betrokkene.

Artikel 10 Onderzoek en aanvraag

  • 1.

    Het college voert na melding en vooronderzoek een onderzoek uit zoals bepaald in artikel 2.3.2 van de wet en artikel 2.2.2 van de Verordening Sociaal Domein.

  • 2.

    Het college maakt binnen zes weken na de melding een verslag van het onderzoek dat is uitgevoerd. Het verslag bevat in ieder geval de in artikel 2.2.2 van de Verordening Sociaal Domein opgenomen onderdelen.

  • 3.

    Indien het onderzoek langer dan zes weken duurt, stelt het college het afronden van het onderzoek en het nemen van een besluit uit met zoveel langer als nodig is om het onderzoek af te ronden. Het college stelt de cliënt zo snel mogelijk op de hoogte van het uitstel en vermeldt de verwachte datum waarop het onderzoek wel kan worden afgerond. Indien het college het onderzoek niet kan afronden omdat de cliënt gegevens niet tijdig overlegt of kan overleggen of niet (voldoende) meewerkt aan het onderzoek, legt het college een aanvultermijn op. Het uitstel betreft de toepassing van artikel 4:5, 4:14 en 4:15 Algemene wet bestuursrecht.

  • 4.

    Het college stuurt het verslag zo snel mogelijk na afronding van het onderzoek aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger met het verzoek om eventuele aanvullingen en verbeteringen te vermelden, akkoord te gaan met de conclusie(s) van het onderzoek of aan te geven niet akkoord te gaan met de conclusie(s). Indien de cliënt niet akkoord gaat met de conclusies kan hij hierbij ook een motivering vermelden. Op het verslag kan de cliënt aangeven of het verslag als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening dient te worden aangemerkt. De cliënt krijgt een termijn van 10 werkdagen om het verslag retour te sturen. Het college kan afwijken van de termijn als de cliënt hier gemotiveerd om verzoekt.

  • 5.

    Het college vraagt een cliënt of zijn vertegenwoordiger die het verslag van het onderzoek niet terugstuurt eenmaal schriftelijk om het verslag alsnog binnen 10 werkdagen ondertekend retour te sturen.

  • 6.

    Een cliënt of zijn vertegenwoordiger die het verslag ook na rappel niet terugstuurt, wordt geacht akkoord te gaan met de conclusies uit het onderzoek. Het college kan deze conclusies gebruiken bij een volgende melding indien deze relevant zijn daarvoor. Het college kan van deze conclusies afwijken indien de cliënt gemotiveerd en zo nodig aantoonbaar aan kan geven dat de conclusies niet correct of relevant zijn.

  • 7.

    De cliënt kan een aanvraag indienen na afronding van het onderzoek, tenzij het college het onderzoek niet binnen zes weken heeft afgerond en geen bericht van uitstel heeft gegeven aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger. Ook wanneer het college wel bericht van uitstel heeft gegeven maar het onderzoek niet binnen de gestelde termijn heeft afgrond, kan de cliënt of zijn vertegenwoordiger een aanvraag indienen conform artikel 7 leden 1 en 4 van de Verordening Sociaal Domein.

  • 8.

    Het college neemt binnen 10 werkdagen na ontvangst van de aanvraag een besluit in de vorm van een beschikking. Mocht dit niet lukken dan dient een verdaagbericht te worden verzonden op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 9.

    Indien een cliënt om een PGB verzoekt, gaat de aanvraag vergezeld van een PGB-plan. In dit plan geeft de cliënt aan hoeveel PGB hij nodig heeft voor een maatwerkvoorziening en waaraan hij het toe te kennen budget wil besteden.

Hoofdstuk 3 Vorm van de ondersteuning

Artikel 11 Keuzevrijheid maatwerkvoorziening diensten

Het college koopt diensten in bij een of meer derden en bepaalt welke dienst geleverd wordt aan de cliënt. De cliënt kan de leverancier van de maatwerkvoorziening voor dienstverlening kiezen uit door de gemeente gecontracteerde aanbieders, voor zover deze leverancier naar het oordeel van het college in staat is bepaalde diensten te leveren.

Artikel 12 Maatwerkvoorziening voor zaken

  • 1.

    Het college koopt hulpmiddelen, niet-bouwkundige en niet-woontechnische voorzieningen en rolstoelen in bij een of meer derden en bepaalt welk hulpmiddel geleverd wordt aan de cliënt.

  • 2.

    Het college levert een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing door middel van de goedkoopste aanbieder.

Artikel 13 Algemene regels rond het persoonsgebonden budget voor ondersteuning bij zelfstandig wonen, vervoer en bij zelfredzaamheid en participatie

  • 1.

    Het college verstrekt – conform artikelen 6.3.1 en 6.3.2 van de Verordening Sociaal Domein- op verzoek van de cliënt een pgb voor ondersteuning in de vorm van dienstverlening of in de vorm van een zaak, nadat het college heeft beoordeeld of de cliënt in het kader van het verstrekken van een pgb redelijkerwijs in staat is zijn belangen te behartigen en de verantwoordelijk voor het inkopen van diensten of zaken en het afsluiten van contracten kan dragen.

  • Het college betrekt in het onderzoek (niet limitatief):

    • a.

      een curatele, beschermingsbewind of mentorschap dat over de cliënt is uitgesproken;

    • b.

      de besteding van een eerder aan cliënt verstrekt pgb;

    • c.

      de financiële en eventuele schuldenpositie van de cliënt;

    • d.

      de inhoud van het gesprek met de cliënt over het pgb;

    • e.

      de aanwezigheid van een vertegenwoordiger of een persoon uit het sociale netwerk die de cliënt kan bijstaan.

  • 2.

    Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget, dan wel als gevolg van zijn financiële situatie niet kan beschikken over (een deel van) het persoonsgebonden budget;

    • b.

      er sprake is van een aantoonbare schuldenlast waarbij het vermoeden bestaat dat het persoonsgebonden budget zal worden aangewend voor de afwenteling van de schuldenlast. Er wordt dan geen persoonsgeboden budget toegekend, maar er zal een voorziening in natura worden verstrekt.

    • c.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

    • d.

      er sprake is van een algemene of overige (Jeugd; die in de wijk of in de gemeente Zwartewaterland aanwezig is, en die volledig toereikend is om passende ondersteuning te bieden aan de individuele aanvrager) voorziening.

    • e.

      budgethouder niet een verklaring omtrent gedrag kan overleggen van degene die de zorg verleent

  • 3.

    Meerkosten zelf bijbetalen

  • Het pgb kan worden geweigerd voor zover de kosten van het betrekken van de ondersteuning via een pgb hoger zijn dan de individuele voorziening (Jeugd) en/of maatwerkvoorziening (Wmo) in natura. Indien de wensen van de cliënt echter hoger zijn dan de kosten van een individuele voorziening /maatwerkvoorziening in natura kan de cliënt in dit geval zelf de aanvullende kosten bijleggen.

  • 4.

    De volgende zorgvormen / taken of betalingen zijn uitgesloten of niet toegestaan:

    • a.

      Administratie

  • De doorlopende administratiekosten die de pgb-houder bij derden heeft belegd komen niet voor betaling uit een pgb in aanmerking. De pgb-administratie doet een pgb-houder zelf of een vertegenwoordiger doet dit zonder hiervoor geld uit het pgb te ontvangen.

    • b.

      Coördinatie

  • Een cliënt komt in principe alleen in aanmerking voor een pgb als hij zelf (of een vertegenwoordiger) op verantwoorde wijze regie kan voeren. Coördinatie is om deze reden niet aan de orde, deze rol vervult de pgb-houder zelf of is belegd bij een vertegenwoordiger.

    • c.

      Het is niet toegestaan om na het einde van een pgb , buiten de schuld om van de budgethouder, maximaal een volledig maandsalaris uit te keren aan de zorgverlener. De beëindiging van een dienstverband om een bepaalde reden wordt gezien als een zakelijk risico. Daar komt bij dat in schrijnende gevallen de hardheidsclausule toegepast worden kan.

    • d.

      Het is niet toegestaan om van het pgb budget reiskosten te vergoeden van de zorgverlener. Reiskostenvergoeding behoort tot de secundaire arbeidsvoorwaarden en is principieel niet toerekenbaar aan de te verlenen zorg.

    • e.

      Het is een houder van een pgb budget wel toegestaan om vanuit hun budget een feestdagenuitkering te betalen. De uitkering is eenmalig maximaal € 272,- per budget.

    Uitzonderingen op de uitsluitingen onder a of b zijn:

    • a.

      wanneer geen passende natura voorziening beschikbaar is, en;

    • b.

      niet door de gemeente gecontracteerd kan worden, en;

    • c.

      de cliënt niet in staat is op verantwoorde wijze uitvoering te geven aan het pgb;

    • d.

      Crisishulp / crisisopvang / spoedeisende zorg

      Wanneer in geval van crisis direct hulp moet worden verleend is er geen tijd om een persoonlijk ondersteuningsplan of gezinsplan op te stellen, de hoogte van het pgb te bepalen en een (arbeids-) overeenkomst te sluiten met een hulpverlener / organisatie. Bovendien moet deze hulp voldoen aan kwaliteitseisen. Voor crisishulp is het om deze redenen niet mogelijk een pgb te ontvangen.

    • e.

      Voortgezette diagnostiek

      Aan de hand van diagnostiek wordt een persoonlijk ondersteuningsplan, begeleidingsplan of gezinsplan opgesteld en bepaald welke voorzieningen moeten worden ingezet. Diagnostiek moet voldoen aan specifieke kwaliteitseisen. Het ligt daarom niet voor de hand om deze zorgvorm via een pgb te verstrekken.

    • f.

      Pleegzorg

      De opvang van een kind door een pleegouder, is uitgesloten van het pgb. Voor deze zorg kan namelijk een pleegzorgvergoeding worden ontvangen. Dit is een onkostenvergoeding die niet als inkomen wordt gezien en verschilt daarmee van het pgb. Via de organisatie die pleegzorg geborgd. Voor de zorg die een kind extra nodig heeft kan een (pleegzorg)ouder wel een pgb ontvangen.

  • 5.

    Met het Pgb dient de cliënt een kwalitatieve en effectieve zaak of dienst in te kopen. Het college beoordeelt de kwaliteit en effectiviteit aan de hand van de maatwerkvoorziening die zou zijn verstrekt en het plan van eisen of het plan van aanpak. Het persoonsgebonden budget wordt zo vastgesteld dat de aanvrager daarmee een voorziening kan kopen die gelijkwaardig is aan een voorziening in natura. Tenzij in dit Besluit anders is aangegeven, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het bedrag dat het college aan de gecontracteerde leverancier betaalt voor de goedkoopst compenserende voorziening, inclusief onderhoud, keuring en reparatie en eventuele wettelijk verplichte verzekering.

  • 6.

    Het college bepaalt de hoogte van het Pgb voor een zaak of dienst op basis van het plan van eisen of het plan van aanpak en aan de hand van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening. De kostprijs wordt bepaald door:

    • a.

      een aanbesteding;

    • b.

      een consultatie in de markt;

    • c.

      overleg met de aanbieder of leverancier;

    • d.

      een of meer offertes die door de cliënt zijn opgevraagd.

      Het college kan de hoogte van het pgb voor een zaak baseren op beschikbare tweedehandse voorzieningen, waarbij rekening gehouden wordt met de kortere levensduur van een tweedehands voorziening.

      De cliënt kan een dienst of zaak inkopen die meer kost dan de goedkoopst compenserende voorziening en zelf het verschil tussen het pgb en de prijs van de door de cliënt gewenste voorziening betalen.

  • 7.

    Wanneer een goedkopere voorziening wordt aangeschaft, wordt het persoonsgebonden budget beperkt tot aankoopprijs van de gekochte voorziening;

  • 8.

    De uitbetaling van het pgb gebeurt op grond van het trekkingsrecht (artikel 2.6.2 van de wet) door de Sociale Verzekeringsbank, tenzij het een eenmalig uitbetaling betreft. Het college voldoet eenmalige uitbetalingen na ontvangst van de desbetreffende nota en zo veel mogelijk rechtstreeks aan de leverancier.

  • 9.

    Het college controleert de besteding van een pgb voor een zaak door de cliënt te verplichten na levering van de zaak de desbetreffende nota aan het college te overleggen. Het college kan zo nodig ter controle een huisbezoek afleggen. Een voorziening die de aanvrager met een persoonsgebonden budget heeft aangeschaft, moet worden ingeleverd bij- of terugbetaald aan de gemeente, als er tussentijds geen recht meer op bestaat.

  • 10.

    Het college voert de controle op de besteding van het pgb voor een dienst uit. Het college controleert hierbij in ieder geval of de dienst is geleverd door de persoon of de organisatie bij wie de dienst is ingekocht.

  • 11.

    De cliënt dient relevante bewijsstukken te bewaren die gebruikt zijn voor het onderzoek. De bewaartermijn is in ieder geval in ieder geval twee kalenderjaren. Het college kan deze bewijsstukken opvragen voor controle. Het college benoemd in de beschikking welke bewijsstukken dit betreft.

  • 12.

    Voor het PGB informele hulp zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in de “Memo PGB beleid”. Van belang hierbij is dat

    • a.

      De afweging of er sprake is van informele hulp (bovenop mantelzorg en gebruikelijke hulp).

    • b.

      Inzet kan middels een PGB-financiering. De inzet moet gemotiveerd worden aangegeven in het PGB-plan.

    • c.

      Het tarief van € 15,88 per uur.

    • d.

      Inzet plaatsvindt door iemand vanuit de sociale relatie. Er sprake is van adequate en passende scholing of certificering (kwaliteitseis)

    • e.

      De budgethouder moet een keuze maken tussen de volgende 2 financieringsmogelijkheden:

      • 1.

        Een symbolische tegemoetkoming van maximaal € 141,-- per kalendermaand.

        De ontvanger moet dit opgeven in de inkomstenbelasting. Bij de SVB moet hiervoor een “Verklaring” worden ingediend. of

      • 2.

        Een maandelijks forfaitair bedrag. Dit is een onkostenvergoeding die uitbetaald wordt voor de volgende, door de hulp, gemaakte kosten: levensmiddelen, reiskosten, kleding en schoonmaakmiddelen.

        Hierbij gaan wij uit van één totaalbedrag en niet van een onderscheid naar kostensoort (per kostensoort bedraagt het bedrag dan € 0,--). Hiervoor moet een “Zorgovereenkomst” worden opgesteld en ingediend bij SVB.

Artikel 14 Gemeentelijk beleid in de uitvoering van het trekkingsrecht

In de wet is bepaald, dat met ingang van 2015 het zogenaamde ‘trekkingsrecht’ geldt. Dit houdt in dat de gemeente het Pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum Pgb van de SVB.

  • a.

    Budgethouders betalen de zorgverleners niet meer zelf, ze moeten de SVB opdracht geven voor betalingen aan hun zorgverleners. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede Pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

  • b.

    Om Pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de budgethouder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener. Bij elke betaalopdracht controleert de SVB of de betaling klopt met deze zorgovereenkomst. Als de SVB geen zorgovereenkomst heeft, kan de zorgverlener niet uitbetaald worden.

  • c.

    De gemeente kiest ervoor om de zorgovereenkomsten individueel te beoordelen en te accorderen vanaf 1 januari 2015. Dit doet recht aan het uitgangspunt om kwalitatief maatwerk te leveren. De geaccordeerde zorgovereenkomsten worden doorgegeven via Mijn Pgb en vergezeld van de maximumtarief per zorgovereenkomst.

Artikel 15 Periodiek onderzoek

Het college kan op grond van artikel 2.3.9 van de wet periodiek een heronderzoek uitvoeren.

Zo nodig voert het college opnieuw een onderzoek uit zoals bepaald in artikel 2.3.2 van de wet en in artikel 2.2.2 van de Verordening Sociaal Domein.

Hoofdstuk 4 Ondersteuning bij zelfstandig wonen

Artikel 16 Maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen aan cliënten die ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie nodig hebben doordat zij beperkingen ondervinden bij het zelfstandig wonen.

  • 2.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen wanneer in de beperkingen niet kan worden voorzien op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.

  • 3.

    De maatwerkvoorziening of het Pgb voor ondersteuning bij zelfstandig wonen kan bestaan uit:

    • a.

      ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • b.

      ondersteuning bij het normale gebruik van de woning

Artikel 17 Begrippen in verband met ondersteuning bij zelfstandig wonen

  • 1.

    Niet-zelfstandige woonruimte: als niet-zelfstandige woonruimte gelden in ieder geval:

    • a.

      hotel/pension;

    • b.

      trekkerswoonwagen;

    • c.

      klooster;

    • d.

      tweede woning;

    • e.

      niet permanent bewoonde vakantie- of recreatiewoning;

    • f.

      gehuurde kamer

      • -

        Een kostganger heeft een niet zelfstandige woonruimte;

      • -

        Indien sprake is van woonlasten, dan is er wel sprake van een zelfstandige woonruimte.

  • 2.

    Noodzakelijke woonruimtes: als noodzakelijke woonruimtes gelden in ieder geval:

    • a.

      Woonkamer;

    • b.

      aanwezige en gebruikte slaapkamer(s);

    • c.

      keuken;

    • d.

      sanitaire ruimten;

    • e.

      daadwerkelijk gebruikte berging.

  • 3.

    Gebruikelijke hulp (artikel 1.1.1 Wmo): het college past het begrip gebruikelijke hulp toe overeenkomstig begripsomschrijving (zie artikel 2 van de beleidsregels).

  • Voor het vaststellen van de mogelijkheid van het bieden van niet-gebruikelijke hulp dienen de volgende stappen te worden gehanteerd:

    • 1. Is de huisgenoot in staat om de noodzakelijke hulp te bieden;

    • 2. Is de huisgenoot beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden;

    • 3. Levert dit voor de huisgenoot die de noodzakelijke hulp biedt, geen overbelasting op;

    • 4. Ontstaan er, door het verlenen van de noodzakelijke hulp door de huisgenoot, geen financiële problemen.

  • Indien op grond van de specifieke omstandigheden van de aanvrager

  • (waaronder persoonskenmerken en gezinssituatie) in één (of meerdere) van de stappen wordt geconstateerd dat de gebruikelijke hulp niet kan worden geleverd, is er sprake van een noodzaak voor hulp van buiten het huishouden zoals mantelzorg (vrijwilligers), zorg door personen in het sociale netwerk of professionele hulp. De hulp kan dan niet binnen de leefeenheid/ het huishouden worden opgelost.

Artikel 18 Beperkingen

  • 1.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen aan bewoners van niet-zelfstandige woonruimte.

  • 2.

    Het college verstrekt slechts ondersteuning bij zelfstandig wonen voor de noodzakelijke woonruimtes.

Artikel 19 Hulp bij het huishouden

  • 1.

    Het college verstaat onder hulp bij het huishouden::

    • -

      Schoonmaakwerkzaamheden in gebruiksruimten in de woning van de cliënt.

    • -

      Bedden opmaken.

    • -

      Indien nodig wasverzorging.

    • -

      Bereiden van een maaltijd.

    • -

      Regie en ondersteuning bij het huishouden.

  • 2.

    Het college verstrekt hulp bij het huishouden slechts voor de in artikel één genoemde activiteiten.

  • 3.

    Een onderzoek naar aanleiding van een hulpvraag naar ondersteuning bij het schoonhouden van de woning, omvat naast de onderdelen genoemd in artikel 2.3.2 Wmo een onderzoek naar de omvang van de noodzakelijke ondersteuning.

  • 4.

    Indien uit het onderzoek blijkt dat er geen andere mogelijkheden zijn voor de noodzakelijke ondersteuning, verstrekt het college een maatwerkvoorziening.

  • 5.

    Als objectieve maatstaf voor de hulp bij het huishouden hanteert het college het “Normenkader huishoudelijke ondersteuning 2019; HHM” (zie bijlage 3).

Artikel 20 Respijtzorg mantelzorger

Het college kan aan de ontvanger van mantelzorg respijtzorg verstrekken ten behoeve van de mantelzorger, wanneer de mantelzorger maatschappelijke ondersteuning in de zin van de Wmo verleent aan de ontvanger. De respijtzorg duurt maximaal zes weken per jaar. Voor de respijtzorg wordt geen eigen bijdrage opgelegd. Een mantelzorger kan door het bieden van ondersteuning overbelast raken. Respijtzorg kan hierbij uitkomst bieden. Bij kortdurend verblijf logeert de cliënt maximaal 3 etmalen per week in een instelling, bijvoorbeeld een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Men komt hiervoor alleen in aanmerking als men permanent toezicht nodig heeft. Het doel van kortdurend verblijf is om degene die de cliënt gewoonlijk thuis verzorgt, te ontlasten (respijtzorg).

 

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat nodig is in de specifieke situatie van de cliënt. Er geldt een maximum van 3 etmalen per week omdat bij meer dan 3 etmalen verblijf sprake is van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz nodig is. De omvang van kortdurend verblijf kan worden opgespaard over een periode van maximaal 3 maanden om ineens gebruikt te worden.

 

De cliënt en zijn omgeving zijn zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf.

Hoofdstuk 5 Ondersteuning bij het normale, zelfstandige gebruik van de woning

Artikel 21 Ondersteuning bij het normale gebruik van de woning

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening aan cliënten die ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie nodig hebben doordat zij beperkingen ondervinden bij het normale gebruik van hun woning, voor zover het zelfstandige woonruimte betreft, en voor zover in de beperkingen bij het normale gebruik van de woning niet kan worden voorzien met eigen middelen, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.

  • 2.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening ten behoeve van gemeenschappelijke ruimtes, met uitzondering van:

    • a.

      automatische deuropeners;

    • b.

      hellingbanen;

    • c.

      het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

    • d.

      het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

    • e.

      het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte.

  • 3.

    Het college verstaat onder een algemeen gebruikelijke woonvoorziening eveneens een algemeen gebruikelijke voorzienbare verhuizing. Een algemeen gebruikelijke woonvoorziening is een simpel hulpmiddel of een simpele aanpassing, niet aangepast aan de individuele gebruiker (afgezien van in hoogte verstelbare poten en dergelijke) en ook in de reguliere handel verkrijgbaar.

  • Voorbeelden zijn van algemeen gebruikelijke middelen zijn (niet limitatief):

    • a.

      Aangepaste box (geen vergoeding)

    • b.

      Aankleedtafel voor kinderen tot 3 jaar

    • c.

      Airco: losse airco-units

    • d.

      Antislipvoorzieningen (waaronder antisliptegels)

    • e.

      Centrale verwarming

    • f.

      Douchekop op glijstang

    • g.

      Handgrepen

    • h.

      Een-hendelkraan

    • i.

      Hobbyruimte (ook voor het aanpassen of bereiken is geen vergoeding mogelijk)

    • j.

      Kookplaat en afzuigkap

    • k.

      Los staande douchekruk

    • l.

      Sokkels voor het plaatsen van een wasmachine c.q. koelkast.

    • m.

      Stalling voor een fiets of driewielfiets

    • n.

      Steunbeugels bij bijvoorbeeld het toilet of in de badkamer

    • o.

      Thermostaat mengkraan

    • p.

      Tweede toilet boven (bij huizen jonger dan 1985)

    • q.

      Verhoogde wc-pot

    • r.

      Vervangen van lavet door douche

    • s.

      Verwijderen van een bad

    • t.

      Wasdroger

    • u.

      Waterbed

  • 4.

    Een voorziening is niet algemeen gebruikelijk indien:

    • a.

      er sprake is van plotseling optredende medisch aantoonbare problemen waardoor de aangevraagde voorziening een acute, onverwachte vervanging van een algemeen gebruikelijke en nog niet afgeschreven voorziening betreft én

    • b.

      cliënt een inkomen onder 110% van het bijstandsinkomen heeft.

  • Bij cliënten met een inkomen op bijstandsniveau (100%) of lager zal onderzoek plaatsvinden naar de redelijkheid en billijkheid van het niet vervangen van algemeen gebruikelijke maar medisch noodzakelijke voorzieningen. Dit onderzoek zal de richtlijnen voor de bijzondere bijstand volgen. Deze richtlijnen gaan ervan uit dat op bijstandsniveau gespaard kan worden voor duurzame goederen.

  • 5.

    In het kader van begeleiding zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen niet bij wet gecreëerde voorzieningen buiten de Wmo om, die indien voorhanden in redelijkheid een oplossing bieden voor de zorgbehoefte van de verzekerde.

  •  

  • 6.

    Het college vindt een verhuizing in ieder geval algemeen gebruikelijk wanneer:

    • a.

      de cliënt verhuist van een niet-zelfstandige woonruimte naar een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      de verhuizing voorzienbaar was. Dit is het geval wanneer de cliënt al geruime tijd op zoek was naar een andere woning, hetzij door ingeschreven te staan voor of te reageren op een huurwoning, hetzij door te zoeken naar een koopwoning.

  • 7.

    Het college verstrekt de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening voor wonen en baseert zich daarbij op het voorzieningenniveau sociale woningbouw. De goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening voor wonen is een verhuizing naar een geschikte of geschikt te maken woning.

  • 8.

    Er is geen recht op een maatwerkvoorziening (woonvoorziening / woningaanpassing) indien de inwoner verhuist van een niet-adequate woning naar een niet-adequate, tenzij het college hier toestemming voor geeft.

  • 9.

    Een maatwerkvoorziening als ondersteuning bij het zelfstandig wonen kan bestaan uit:

    • a.

      bouwkundige of woontechnische maatwerkvoorziening: woningaanpassing of woonunit;

    • b.

      niet-bouwkundige of niet-woontechnische maatwerkvoorziening: losse of vaste hulpmiddelen;

    • c.

      een vergoeding van stoffering- en/of verhuiskosten;

    • c1.

      het college kan deze vergoeding ook toekennen aan een inwoner die een aangepaste woning bewoont en het college deze woning beschikbaar wil laten komen voor een persoon met beperkingen;

    • c2.

      het college kan een vergoeding verstrekken aan een inwoner (met beperkingen) voor verhuis- en of herinrichtingskosten om verhuizing naar een duurzaam geschikte woning mogelijk te maken; deze vergoeding bestaat uit een forfaitair bedrag van maximaal € 3.000,--;

    • d.

      een uitraasruimte: verblijfsruimte voor een persoon die door een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont en voor wie het noodzakelijk om zich af te kunnen zonderen en tot rust te komen in een kleine, veilige en prikkelarme ruimte;

    • e.

      huurderving: het college kan een verhuurder vragen een aangepaste woning beschikbaar te houden voor een persoon met een beperking en de huur derving vergoeden aan de verhuurder met ingang van de datum van opzegging van de vorige huurder.

  • 10.

    Voorwaarden woningsanering

     

  • Om in aanmerking te komen voor woningsanering moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

    • a.

      de noodzaak tot woningsanering, vanwege klachten (COPD en/of Astma) in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt, is vastgesteld;

    • b.

      bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking was geen sprake van een

  • (verwachte) noodzaak tot woningsanering;

    • c.

      de woning is niet eerder gesaneerd op grond van de Wmo of andere wet- en regelgeving;

    • d.

      de woningsanering is aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maal een allergie voor huisstof of huisstofmijt is vastgesteld;

    • e.

      er is sprake van een acute noodsituatie van de woningsanering, met een daarbij

  • behorende afschrijvingstermijn;

    • f.

      Bij de aanschaf van nieuwe materialen is het van belang dat deze adequaat zijn (en niet duurder dan strikt noodzakelijk) met name in relatie tot het ziektebeeld van belanghebbende;

    • g.

      In principe wordt bij verhuizing geen vergoeding voor woningsanering gegeven omdat bij verhuizing de woning opnieuw wordt ingericht (algemeen gebruikelijk). Bij de inrichting kan rekening gehouden worden met de medisch noodzakelijke inrichting;

    • h.

      Vervanging van de bedekking geldt voor de woonkamer en de kamer van de betrokkene;

    • i.

      Alleen indien daartoe in de medische rapportage (van CARA verpleegkundige) een

  • expliciete noodzaak voor wordt aangegeven kunnen ook andere ruimte voor aanpassing in aanmerking komen.

  • 11.

    Voor de hoogte van de vergoeding van vloer- en raambedekking wordt de NIBUD norm aangehouden. Als prijzen hierin niet voorkomen dan wordt een marktconforme prijs gehanteerd.

  • 12.

    Maatwerk verhuiskosten

  • Als iemand zich meldt met het verzoek voor maatwerk in de woning moet de vraag zijn: wat is het probleem, hoe kan het probleem opgelost worden en wat kan de cliënt zelf doen om dat voor elkaar te krijgen? Als de beste oplossing is verhuizen, maar de cliënt kan de verhuizing niet bekostigen, dan kan er voor de verhuiskosten maatwerk worden geleverd. Er moet inzicht zijn in de verhuiskosten. Geen woning/huishouden is immers precies hetzelfde. Bij het bepalen van de verhuiskosten spelen de volgende zaken een rol:

    • a.

      Het aantal spullen dat verhuist moet worden;

    • b.

      De afstand naar de nieuwe woning;

    • c.

      Montage en/of demontage werkzaamheden;

    • d.

      Noodzakelijkheid van een verhuislift.

  • Daarnaast dient bij de aanvraag rekening gehouden te worden met artikel 7.6.3 van de Verordening Sociaal Domein. In dit artikel is onder andere opgenomen dat het inkomen lager dan 120% van het wettelijk minimumloon moet zijn.

Artikel 22 In aanmerking te nemen kosten voor een woningaanpassing

Het college neemt de volgende kosten in aanmerking bij de vaststelling van de maatwerkvoorziening of het Pgb voor een woningaanpassing:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 3.

    de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 4.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 5.

    de kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

Artikel 23 Offerte voor een woningaanpassing

Het college bepaalt de kostprijs van een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing op basis van door aanvrager overlegde offerte(s) volgens onderstaande werkwijze:

  • a.

    één offerte indien de verwachte kostprijs lager is dan € 2.500;

  • b.

    twee offertes indien de verwachte kostprijs tussen € 2.500 en € 10.000 is;

  • c.

    drie offertes indien de verwachte kostprijs € 10.000 of hoger is.

Artikel 24 Bezoekbaar maken van een woning

  • 1.

    Het college kan een maatwerkvoorziening verstrekken voor het bezoekbaar maken van een, in de gemeente gelegen, woning, voor:

    • a.

      een persoon die zijn hoofdverblijf in een inrichting heeft, en

    • b.

      regelmatig een bezoek brengt aan de bezoekbaar te maken woning (gewoonlijk als familiebezoek), en

    • c.

      deze woning niet op een normale manier kan betreden of bereiken, en/of

    • d.

      geen gebruik kan maken van het toilet.

  • 2.

    Het college verstrekt voor het bezoekbaar maken van de woning de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening waarmee de woning en de woonkamer bereikbaar en betreedbaar kunnen worden gemaakt, en gebruik gemaakt kan worden van het toilet of een toiletgelegenheid.

Hoofdstuk 6 Ondersteuning bij vervoer

Artikel 26 Begrippen in verband met ondersteuning bij vervoer

  • 1.

    Beperkte mobiliteit: een cliënt die niet meer dan 800 meter aaneengesloten in rustig tempo, en eventueel met behulp van een loophulpmiddel, kan lopen of fietsen, is beperkt mobiel.

  • 2.

    Zeer beperkte mobiliteit: een cliënt die niet meer dan 100 meter aaneengesloten in rustig tempo, en eventueel met behulp van een loophulpmiddel, kan lopen is zeer beperkt mobiel.

  • 3.

    Algemeen gebruikelijke voorziening voor vervoer: een vorm van vervoer die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- en bestedingspatroon behoort, en niet speciaal is gericht op personen met beperkingen. Voorbeelden zijn:

    • a.

      een (elektrische) fiets of tandem, ligfiets, fietsen met hulpmotor, tandem met hulpmotor

    • b.

      een brommer of scooter, brommobiel (45km auto’s);

    • c.

      stalling voor een fiets of driewielfiets

    • d.

      openbaar vervoer;

    • e.

      systeem van voor iedereen toegankelijk collectief of lokaal vervoer.

    • f.

      bij een inkomen van 150% van het sociaal minimum of hoger: een auto

    • g.

      autoaanpassingen zoals

      • automatische transmissie;

      • elektrisch bedienbare ramen;

      • kosten van een APK-keuring;

      • een derde of vijfde deur en warmte werend glas;

      • cruise control;

      • airco.

  • 4.

    Een substantiële vervoersbehoefte bestaat uit meer dan incidenteel vervoer in het kader van het leven van alledag, zoals bijvoorbeeld boodschappen doen, familie- of vriendenbezoek, kerkbezoek, recreatieve verplaatsingen, vervoer naar artsen of paramedische behandelaars.

Artikel 27 Ondersteuning bij vervoer rondom de woonplaats

  • 1.

    Het college verstaat onder ondersteuning bij vervoer: ondersteuning voor cliënten met een (zeer) beperkte mobiliteit die hen in staat stelt zich te verplaatsen tot 25 kilometer rondom het woonadres (aansluitend op het bovenregionaal Valys-vervoer) om daarmee te voorzien in beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.

  • 2.

    Het college hanteert de begrippen beperkt en zeer beperkt mobiel als richtlijn, maar beoordeelt individueel of en welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt.

Artikel 28 Maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij vervoer rondom de woonplaats

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij vervoer aan een cliënt met een (zeer) beperkte mobiliteit wanneer uit het onderzoek blijkt dat de cliënt een substantiële vervoersbehoefte heeft en hierin niet kan voorzien op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.

  • 2.

    Het college verstrekt de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij vervoer. Bij een cliënt met een beperkte mobiliteit is de goedkoopst compenserende voorziening voor ondersteuning bij vervoer het systeem van collectief deur-tot-deur vervoer (hierna ‘de taxipas’ genoemd / Mijn Taxi Op Maat) dat is gericht op het vervoer van personen met een beperking, voor zover aanwezig in de gemeente.

  • 3.

    Extra kosten

  • Bij de verstrekking van een scootmobiel kunnen ook kosten voor een eventuele stalling en/of oplaadpunt worden vergoed. De vergoeding zal echter nooit hoger zijn dan noodzakelijk voor een goedkoopst adequate voorziening en moeten in verhouding staan tot de verstrekking.

  • 4.

    Eigen risico

  • Bij schade aan een door het college in bruikleen verstrekt hulpmiddel geldt een eigen risico van € 150,--.

Artikel 29 Vervoersbehoefte van minderjarigen

Het college boordeelt bij minderjarigen met een beperkte mobiliteit, de vervoersbehoefte en de te verstrekken maatwerkvoorziening individueel.

Artikel 30 Rolstoel

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij beperkingen door niet of zeer beperkt kunnen lopen, in de vorm van een rolstoel inclusief noodzakelijke accessoires.

  • 2.

    Het college onderzoekt of de cliënt zich door beperkingen bij het lopen dagelijks grotendeels en langdurig zittend moet verplaatsen. Wanneer dit het geval is, kan het college afzien van een onderzoek naar de mogelijkheden van de cliënt om in deze beperkingen te voorzien door eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk, met een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening.

  • 3.

    Het college verstrekt geen rolstoel voor incidenteel gebruik. Hiervoor is een algemene voorziening beschikbaar in de vorm van een leen- of huurrolstoel. Via een rolstoelpool kan deze geleend worden. De rolstoelpools zijn gevestigd in De Meente (Genemuiden), De Schans (Zwartsluis), De Hazelaar (Hasselt) en het gemeentehuis (Hasselt).

  • 4.

    Voorbeelden van rolstoelen/rolstoelvoorzieningen zijn:

    • a.

      elektrische rolstoel;

    • b.

      handbewogen rolstoel;

    • c.

      duw-wandelwagen;

    • d.

      elektromotor voor onder de duw-wandelwagen;

    • e.

      handbike of tracker.

  • 5.

    De vergoeding die als maximum bedrag beschikbaar wordt gesteld bij de aanschaf van een sportrolstoel bedraagt € 3.000,00 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 7 Begeleiding, opvang en beschermd wonen

Artikel 31. Grondslagen voor Begeleiding

Een grondslag is een aandoening, beperking of handicap waardoor de cliënt kan zijn aangewezen op zorg.

  • a.

    somatische aandoening/beperking (SOM);

  • b.

    psychogeriatrische aandoening/beperking (PG);

  • c.

    psychiatrische aandoening/beperking (PSY);

  • d.

    lichamelijke handicap (LG);

  • e.

    verstandelijke handicap (VG);

  • f.

    zintuiglijke handicap (ZG).

Artikel 32 lid 1 Toegang Begeleiding

De cliënt kan toegang verkrijgen tot de Begeleiding als sprake is van een grondslag op één of meer van de volgende vijf terreinen:

  • 1.

    Sociale redzaamheid,

  • 2.

    Bewegen en verplaatsen,

  • 3.

    Probleemgedrag,

  • 4.

    Psychisch functioneren of

  • 5.

    Geheugen- en oriëntatiestoornissen.

Artikel 32 lid 2 Licht – midden – zwaar

Het onderscheid tussen enerzijds lichte beperkingen en anderzijds midden tot zware beperkingen wordt op elk van deze vijf terreinen onderzocht en afgewogen op de mate van ernst afgewogen: licht – midden- zwaar.

Artikel 32 lid 2 ad 1. Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten

  • Begrijpen wat anderen zeggen.

  • Een gesprek voeren / Zich begrijpelijk maken.

  • Initiëren en uitvoeren eenvoudige taken.

  • Kunnen lezen, schrijven en rekenen.

  • Communicatiehulpmiddel gebruiken.

  • Dagelijkse bezigheden.

  • Problemen oplossen en besluiten nemen.

  • Dagelijkse routine regelen.

  • Zelf geld beheren.

  • Initiëren en uitvoeren complexere taken.

  • Zelf administratie zaken bijhouden.

Artikel 32 lid 2 a Beperkingen (licht) houden in:

Cliënt heeft lichte problemen met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij/zij in staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen: vanuit gezin, het sociale netwerk en/of school. Cliënt kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken.

Artikel 32 lid 2 b Beperkingen (midden) houden in:

Het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) zijn voor cliënt niet vanzelfsprekend en leveren af en toe zodanige problemen op dat de cliënt afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van begeleiding kan leiden tot verwaarlozing/opname.

Artikel 32 lid 2 c Beperkingen (zwaar) houden in:

Complexe taken moeten voor cliënt worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. Cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is cliënt afhankelijk van de hulp van anderen.

Artikel 32 lid 2 ad 2. Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:

  • Lichaamspositie handhaven.

  • Grove en fijne hand- en armbewegingen maken.

  • Lichtere en zwaardere voorwerpen tillen.

  • Gecoördineerde bewegingen maken met benen en voeten.

  • Lichaamspositie veranderen.

  • Trap op en af gaan zonder hulp(middelen) c.q. Zich verplaatsen met hulp(middelen).

  • Gebruik maken van openbaar vervoer.

  • Eigen vervoermiddel gebruiken.

  • Voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen).

Artikel 32 lid 2 d Beperkingen (licht) houden dan in:

Cliënt kan niet meer zelf fietsen of autorijden en kan zich buitenshuis niet meer zonder hulpmiddel (bv een rollator) voortbewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan cliënt geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. Cliënt kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van hulp bij het huishouden en/of voorzieningen uit de Wmo.

Artikel 32 lid 2 e Beperkingen (midden) houden dan in:

Het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten levert soms problemen op. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. Cliënt kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor cliënt geworden, maar vanuit eigen middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven mogelijk.

Artikel 32 lid 2 f Beperkingen (zwaar) houden dan in:

Bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen moet cliënt volledig worden geholpen. Binnenshuis is cliënt voor zijn verplaatsingen zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan cliënt de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks leven.

Artikel 32 lid 2 ad 3. Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:

  • Destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk).

  • Dwangmatig gedrag.

  • Lichamelijk agressief gedrag.

  • Manipulatief gedrag.

  • Verbaal agressief gedrag.

  • Zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag.

  • Grensoverschrijdend seksueel gedrag.

Artikel 32 lid 2 g Beperkingen (licht) houden dan in:

Cliënt vertoont lichte gedragsproblemen die bijsturing vereisen maar geen directe of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van cliënt, het gezin en/of de school. Bijsturing is voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.

Artikel 32 lid 2 h Beperkingen (midden) houden dan in:

Cliënt vertoont gedrag dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het cliëntsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van cliënt voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van cliënt.

Artikel 32 lid 2 i Beperkingen (zwaar) houden dan in:

Cliënt vertoont zwaar probleemgedrag en hierdoor ontstaan zelfredzaamheidproblemen. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Omdat er risico’s zijn voor veiligheid van cliënt of zijn omgeving is er continu hulp of begeleiding nodig.

Artikel 32 lid 2 ad 4. Bij psychisch functioneren, gaat het om de volgende aspecten

  • Concentratie

  • Geheugen en denken

  • Perceptie van omgeving

Artikel 32 lid 2 j Beperkingen (licht) houden dan in:

Cliënt heeft lichte problemen met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, dan wel prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing is de zelfredzaamheid van cliënt voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken.

Artikel 32 lid 2 k Beperkingen (midden) houden dan in:

Cliënt heeft vaak zodanige problemen met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart cliënt in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.

Artikel 32 lid 2 l Beperkingen (zwaar) houden dan in:

Cliënt heeft zware problemen met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk.

Artikel 32 lid 2 ad 5. Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten

  • Oriëntatie in persoon, in ruimte, in tijd en naar plaats.

Artikel 32 lid 2 m Beperkingen (licht) houden dan in:

Cliënt heeft lichte problemen met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en cliënt kan zich met hulp vanuit zijn netwerk, zelfstandig redden. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want cliënt kan veel taken op basis van ‘gewoonte’ zelfstandig uitvoeren.

Artikel 32 lid 2 n Beperkingen (midden) houden dan in:

Cliënt heeft problemen met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van cliënt staat onder druk. Cliënt heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechterd de situatie van cliënt.

Artikel 32 lid 2 o Beperkingen (zwaar) houden dan in:

Client vertoont zware problemen in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaam is aangetast. Ondersteuning bij dag structurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.

Artikel 33 Overzicht doelen en mogelijke resultaten

Overzicht van te adviseren activiteiten functie Begeleiding

Overzicht van handelingen die deel uit kunnen maken van de activiteit

  • 1.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie.

Deze activiteit richt zich voornamelijk op de beperkingen en stoornissen in de sociale redzaamheid, oriëntatiestoornissen, probleemgedrag en psychosociale functies.

 

En/of

 

  • 2.

    Het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid.

Deze activiteit richt zich voornamelijk op de beperkingen in de sociale redzaamheid en het zich bewegen en verplaatsen.

Hulp bij het initiëren of compenseren van eenvoudige of complexe taken, besluiten nemen en de gevolgen daarvan wegen. Bijvoorbeeld bij:

  • Eenvoudige handelingen als verzorging, aankleden, eten en drinken. Of meer complexe handelingen als regelen van sociale contacten en vrijetijdsbesteding, kleding kopen, verplaatsing in verkeer.

  • Regelen van randvoorwaarden op gebied van wonen, onderwijs, werk, inkomen, iets kopen/betalen, het stimuleren tot en voorbereiden van een gesprek met instanties.

  • Hulp bij plannen, stimuleren en voor bespreken van activiteiten; bijv. invullen en vormgeven van spanningsvolle momenten in de dag structuur (bijv. bed rituelen), vrije tijd en sociale contacten.

  • Hulp bij initiëren of compenseren van op/bijstellen van dag/weekplanning in dagelijkse routine; toezicht en ondersteuning bij opstaan, wassen, aankleden, eten, drinken, op tijd zijn voor een afspraak.

  • Inzicht geven in (mogelijke) gevolgen van besluiten; ondersteunen bij misgaan van zaken, tijd nemen om vooraf gaand en achteraf moeilijk te hanteren situaties te bespreken en organiseren.

  • Hulp bij zich aan regels/afspraken houden, corrigeren van besluiten of gedrag. Gedragsbegeleiding en toezicht in situaties waar de cliënt, buiten gebruikelijke ondersteuning en toezicht, extra begeleiding en toezicht nodig heeft.

Hulp bij uitvoeren of overnemen van eenvoudige of bij oplossen van praktische problemen buiten de dagelijkse routine;

  • Hulp bij het beheren van geld; afhankelijk van leeftijd ondersteuning bij beheer van zak- en kleedgeld en mogelijk andere uitgaven.

  • Hulp bij communicatie in de persoonsgebonden omgeving, bij bijvoorbeeld ernstig autistisch gedrag of andere stoornis die communicatie ernstig bemoeilijkt.

  • 3.

    Het bieden van toezicht

Toezicht op- en het aansturen van gedrag ten gevolge van een stoornis, thuis of elders (bijvoorbeeld tijdens werk);

  • Toezicht gericht op het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, gevaar in verkeer of andere activiteiten door ontbreken van inzicht in gevaar of door ernstig impulsief gedrag.

Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden / handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + het bieden van toezicht

 

Oefenen gaat samen met activiteiten 1 en 2. De van toepassing zijnde tijd wordt bij deze activiteiten opgeteld.

Oefenen door de cliënt zelf:

  • Oefenen met vaardigheden zoals gebruik hulpmiddelen voor communicatie, stimuleren van wenselijk gedrag, inslijpen van gedrag;

  • Oefenen van mantelzorger/gebruikelijke verzorger hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de cliënt

  • Hulp bij de administratie (alleen in de zin van oefenen)

  • Hulp bij gebruik openbaar vervoer (alleen in de zin van oefenen)

 

 

Artikel 33 lid 1 Producten

De maatwerkvoorziening Begeleiding/Ondersteuning omvat een aantal producten:

  • a.

    Persoonlijke verzorging

  • b.

    Individuele begeleiding licht

  • c.

    Individuele begeleiding midden

  • d.

    Individuele begeleiding zwaar

  • e.

    Begeleiding groep licht

  • f.

    Begeleiding groep midden

  • g.

    Begeleiding groep zwaar

  • h.

    Vervoer dagbesteding

  • i.

    Vervoer dagbesteding rolstoel

  • j.

    Respijtzorg

Voor de activiteiten die kunnen vallen onder cliëntgebonden taken, zie onderstaande toelichting op de verschillende producten.

Artikel 33 lid 2 Toelichting op producten:

 

Artikel 33 lid 2 ad 1.Persoonlijke verzorging

Ondersteuning bij de persoonlijke verzorging kan als individuele ondersteuning worden ingezet in de verschillende categorieën. Indien er bij de Inwoner sprake is van behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop en de ondersteuning bij de persoonlijke zorg daaraan gerelateerd is dan wel te relateren is, dan valt deze ondersteuning onder de ZVW.

Artikel 33 lid 2 ad 2. Individuele begeleiding licht

Dit omvat de vier producten:

  • a.

    Begeleiding licht

  • b.

    Begeleiding zorg op afstand aanvullend

  • c.

    Begeleiding basis + module beschikbaarheid

  • d.

    Persoonlijke verzorging

Lichte ondersteuning betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden en handelingen. Er worden taken overgenomen die de cliënt zelf niet meer kan verrichten en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd. Er is geen intensief toezicht nodig op het functioneren van de cliënt, om bijvoorbeeld het gedrag te kunnen bijsturen of bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte te voorkomen. Het ziektebeeld van de cliënt is ook niet zo complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de cliënt.

 

Toelichting

Lichte ondersteuning is mogelijk voor verschillende ondersteuningsgebieden waaronder die van het huishouden betreffen, zoals ondersteuning bij zelfzorg, bij post en eenvoudige administratie en bij het onderhouden van sociale contacten. De volgende kenmerken zijn van toepassing:

  • a.

    Niet gericht op aanleren van vaardigheden, het gaat om behouden van, helpen of overnemen.

  • b.

    Sterke signaleringsfunctie en melding van bijzonderheden in de zorgbehoefte, belasting van de mantelzorger en knelpunten op gebied van zorgverlening

  • c.

    De cliënt functioneert al aantal jaren (minimaal 2) stabiel en de verwachting is dat dit voortzet

  • d.

    Geen sprake van moeilijk verstaanbaar gedrag of sterke beïnvloedbaarheid waardoor gedragsverandering kan ontstaan

  • e.

    De cliënt staat open voor aansturing, weinig weerstand. Of weerstand kan voldoende weerlegd worden door een combinatie van lichte en middelzware dan wel zware ondersteuning.

  • f.

    Geen specifieke deskundigheid ziektebeeld vereist, omgang met handicap of ziektebeeld stelt geen specifieke eisen. Of de specifieke eisen die de handicap of het ziektebeeld stellen kunnen voldoende worden ondervangen door een combinatie van lichte en middelzware dan wel zware ondersteuning.

  • g.

    De ondersteuning is planbaar. De cliënt kan wachten op afspraak, er is geen acute zorg nodig.

  • h.

    Gericht op overnemen regie huishouden: te denken aan: wanneer moet er wat gebeuren, licht aansturing in huishoudelijke taken, bestellen van boodschappen en organiseren van maaltijdvoorziening, verzorgen van materialen, aanbrengen van structuur in het huishouden en behouden van overzicht, planning in de week, aansturen in initiatief, bewaken van hygiëne.

  • i.

    Gericht op ondersteunen zelfzorg: te denken aan: aansturen in persoonlijke hygiëne; aangeven kleding in de was, wassen/douchen maar de cliënt voert het zelfstandig uit, aansturen in gezond voedingspatroon, week-menu opzetten.

  • j.

    Gericht op relatiemanagement: te denken aan: hulp bij maken van afspraken met bestaande sociale contacten, eenvoudige hulp bij onderhouden sociale contacten zoals een kaartje sturen, verjaardag plannen, hulp bij vragen naar bestaande ondersteuning zoals regelen vervoer.

  • k.

    Gericht op post/administratie/financiën: te denken aan: hulp bij post lezen, begrijpen en beantwoorden, opruimen, ordenen, sorteren.

  • l.

    Begeleider kan eventueel terug vallen op een eindverantwoordelijke.

Artikel 33 lid 2 ad 3 Individuele begeleiding midden

Dit omvat de vier producten:

  • a.

    Begeleiding Basis + module cliëntkenmerk NAH (Niet Aangeboren Hersenletsel)

  • b.

    module cliëntkenmerk psychisch

  • c.

    module cliëntkenmerk visueel

  • d.

    module cliëntkenmerk auditief

    • Het gaat om meer complexe ziektebeelden (er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziektebeeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is) en/of meer complexe activiteiten (er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt of de cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden).

    • Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

    • Specifieke deskundigheid is noodzakelijk in zowel ziektebeeld/handicap, signalering en omgang met gedrag.

    • Er kan sprake zijn van gedragsstoornissen en instabiele ziektebeelden, maar deze zijn volgens zorgplan/begeleidingsplan verantwoord te begeleiden.

    • Er worden geen escalaties in gedrag en/of ziektebeeld verwacht, die een onverantwoord risico naar de cliënt en/of zijn omgeving vormen.

    • De afgelopen twee jaar is er geen sprake geweest van plotseling, acute opname of zwaar medisch ingrijpen, zwaar overlast in de buurt, aanraking met justitie en/of destructief gedrag.

    • Begeleider kan eventueel terug vallen op een eindverantwoordelijke.

Artikel 33 lid 2 ad 4 Individuele begeleiding zwaar

Dit omvat de twee producten:

  • a.

    Begeleiding basis + module clientkenmerk ZG vis BG speciaal 2

  • b.

    Begeleiding basis + clientkenmerk zg aud BG speciaal 2

    • Zware ondersteuning wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van zware gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden, multi probleemsituaties.

    • Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht, aangepast aan de complexiteit van de ondersteuningsvraag. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

    • Er is de laatste twee jaar sprake geweest van plotseling, acute opname of zwaar medisch ingrijpen, zwaar overlast in de buurt, aanraking met justitie en/of destructief/agressief risicovol gedrag.

    • Of ondanks dat bovenstaande de afgelopen twee jaar niet noodzakelijk is geweest is het risico hierop in zware mate, aantoonbaar aanwezig. Dat wil zeggen dat de signalen inzichtelijk zijn.

    • De hulpverlening is complex omdat er sprake is van meerdere probleemgebieden binnen 1

    • systeem welke een multidisciplinaire aanpak vergen met een regisseur en afstemming van zorg.

    • Het aanbod wordt geleverd door een door de VNG gecontracteerde partners.

Artikel 33 lid 3 Combineren

In de praktijk blijkt dat veel ondersteuningsvragen zich het beste laten vertalen naar combinaties van lichte, midden en zware ondersteuning. Zo kan het voorkomen dat een cliënt in relaties grote gedragsproblemen laat zien waar midden of zware ondersteuning voor nodig is terwijl bij het huishouden, de administratie en de zelfzorg lichte ondersteuning toegepast kan worden. Of een cliënt die elke week ondersteuning nodig heeft, maar voldoende heeft aan elke week lichte ondersteuning en éénmaal per maand zware ondersteuning. Door te combineren ontstaat maatwerk in individuele gevallen.

Artikel 33 lid 4 Begeleiding Groep

Groepsgerichte begeleiding kent twee vormen:

  • 1.

    Dagbesteding is een vorm van Begeleiding groep gericht op het structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. En (toewerken naar) een passende vorm van maatschappelijke participatie, waar mogelijk naar (betaalde) arbeid of een re-integratietraject. Deze ondersteuning is vooral bedoeld voor jongeren vanaf 18 jaar en volwassenen tot 67 jaar, waarbij sprake is van een (definitieve) arbeidsbeperking.

  • 2.

    Dagopvang is een vorm van Begeleiding groep gericht op contacten en een betekenisvolle invulling van de dag, waar maatschappelijke participatie buiten de dagopvang niet mogelijk of gewenst is. En het bieden van activiteiten met als doel het aanbrengen van structuur, sociale participatie, zoveel mogelijk handhaven van de zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden, het voorkomen van sociaal isolement en het ontlasten van mantelzorgers.

De dagbestedingsvormen zijn gericht op activeren en kunnen een belangrijke schakel zijn richting (betaalde) arbeid. De mate van zwaarte wordt bij deze groepsondersteuningsvorm bepaald door de mogelijkheden van de cliënt om te leren dan wel door de mate van complexiteit van de aandoening en beperkingen en eventueel bijbehorende gedragsproblemen.

De dagopvang vormen zijn meer gericht op onderhoud van activiteiten en het bieden van een zinvolle daginvulling. De mate van zwaarte wordt in deze ondersteuningsvorm bepaald door de complexiteit van de aandoening en beperkingen en eventueel bijbehorende gedragsproblemen. De consulent bepaalt in overleg met de cliënt en betrokkenen welke vorm van groepsondersteuning het beste past.

Artikel 33 lid 4 ad 1 Begeleiding groep licht

Dit omvat de vijf producten:

  • a.

    Begeleiding ouderen

  • b.

    Visueel Gehandicapten (VG)

  • c.

    Lichamelijk Gehandicapten (LG)

  • d.

    Zintuigelijk Gehandicapten auditief (ZG)

  • e.

    Zintuigelijk Gehandicapten visueel (ZG)

Toelichting

Dit betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen. Er worden taken overgenomen die de cliënt zelf niet meer kan en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd. Er is geen intensief toezicht nodig op het functioneren van de cliënt, bijvoorbeeld om gedrag te kunnen bijsturen of bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte te voorkomen. Het ziektebeeld van de cliënt is ook niet zo complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de cliënt.

Artikel 33 lid 4 ad 2 Begeleiding groep midden

Dit omvat de vijf producten

  • a.

    Visueel Gehandicapten

  • b.

    Lichamelijk Gehandicapten

  • c.

    Zintuigelijk Gehandicapten auditief

  • d.

    Zintuigelijk Gehandicapten visueel

  • e.

    Dagactiviteiten Geestelijke Gezondheidszorg

Toelichting

Het gaat om meer complexe ziektebeelden (er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziektebeeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is) en/of meer complexe activiteiten (er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt of de cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden).

Artikel 33 lid 4 ad 3 Begeleiding groep zwaar

Dit omvat de drie producten

  • a.

    Dagactiviteit ouderen + module cliëntkenmerk som-ondersteunend

  • b.

    Dagactiviteit ouderen + module cliëntkenmerk PG

  • c.

    Dagactiviteit VG, LG, auditief ZG en visueel ZG

Toelichting

Begeleiding in de categorie “zwaar” wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan de aanwezigheid van zware gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden, multiprobleemsituaties.

Artikel 33 lid 4 a Combineren

Groepsondersteuningen zijn onderling niet te combineren. Wel kan op den duur de keuze veranderen van de ene vorm van groepsondersteuning naar de andere. Het combineren van individuele ondersteuning en groepsondersteuning is wel mogelijk.

Artikel 33 lid 4 ad 4 en ad 5 Vervoer naar dagbesteding (eventueel met rolstoel)

Als een cliënt in aanmerking komt voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Allereerst zal gekeken worden of er een geschikte dagbesteding in de buurt van de cliënt is om de reisafstand en reistijd te beperken. Wanneer een klant in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de locatie kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de locatie worden toegevoegd aan het maatwerk. De aanbieder is dan verantwoordelijk voor het vervoer.

Artikel 34 Omvang van Begeleiding individueel

Artikel 35 Indicatieve normen voor omvang begeleiding in een groep

Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. De dagactiviteiten zijn gericht op structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen.

Hieronder wordt niet verstaan een reguliere dag structurering zoals die in de woon- / verblijfsituatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes e.d.

 

De omvang wordt bepaald in overleg met de cliënt en/of het netwerk. Er wordt bepaald waar de cliënt of het netwerk behoefte aan heeft. Het aantal dagdelen begeleiding groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

  • 1.

    de nodige activiteiten in de zwaarte: licht-midden-zwaar

  • 2.

    de mogelijkheden van de cliënt.

  • 3.

    het doel dat begeleiding groep voor de cliënt heeft:

    • al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrijwilligerswerk)

    • het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dag structurering dan arbeid en

    • zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren en

    • toezicht in een instelling

  • 4.

    de mogelijkheden van de dagbestedingsgroep.

Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. (één dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 uren). De klassen zijn als volgt bepaald:

Licht: 1 t/ 3 dagdelen per week

Midden: 4 t/m 7 dagdelen per week

Zwaar: 8 t/m 9 dagdelen per week

Artikel 36 Vervoer

Zorgaanbieders die gecontracteerd zijn voor Begeleiding dragen zorg voor het vervoer van en naar de dienstverlening.

  • De randvoorwaarden hiervoor zijn geregeld in de contracten met de zorgaanbieders.

  • De bepalingen over “vervoer” hebben strikt betrekking op verplaatsing van een cliënt naar en van een externe locatie voor dagbesteding.

  • Er kan geen toezicht tijdens het vervoer worden geïndiceerd. In lid 6 van artikel 6 is hiertoe opgenomen: ” De opdrachtnemer draagt er zorg voor dat de uit de Overeenkomst voortvloeiende werkzaamheden worden uitgevoerd door chauffeurs die a. goed kunnen omgaan met de specifieke doelgroep die gebruik maakt van het Wmo vervoer”. Er wordt dus vanuit gegaan dat het niveau van het vervoer (inclusief het toezicht) naar de zorg is aangepast aan de cliënten die worden vervoerd.

  • Er zijn twee tarieven: een voor gewoon vervoer en een voor rolstoelvervoer (bijlage VI. Tarieven). Andere vormen van vervoer, anders dan opgenomen in de letter en/of geest van het afgesloten contract of in deze beleidsregels, zijn niet declarabel.

  • Voorrang wordt gegeven aan een passende voorziening dichtbij huis. Daarbij speelt ook dat OV-gebruik meer wordt gestimuleerd in plaats van 1 op 1vervoer.

Artikel 37 Respijtzorg (waaronder kortdurend verblijf))

Een mantelzorger kan door het bieden van ondersteuning overbelast raken. Respijtzorg kan hierbij uitkomst bieden. Hiervoor kunnen voorzieningen vanuit de informele zorg worden ingezet (NPV, Zonnebloem, Steunpunt Mantelzorg).

Bij kortdurend verblijf logeert de cliënt maximaal 3 etmalen per week in een instelling, bijvoorbeeld een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Men komt hiervoor alleen in aanmerking als men permanent toezicht nodig heeft. Het doel van kortdurend verblijf is om degene die de cliënt gewoonlijk thuis verzorgt, te ontlasten (respijtzorg).

Gedurende de wachttijd voor opname in een Wlz-instelling kan respijtzorg worden toegekend, ter ontlasting van de mantelzorger. Er geldt dan een maximale aaneengesloten periode van zes weken.

 

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat nodig is in de specifieke situatie van de cliënt. Er geldt een maximum van 3 etmalen per week omdat bij meer dan 3 etmalen verblijf sprake is van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz nodig is. De omvang van kortdurend verblijf kan worden opgespaard over een periode van maximaal 3 maanden om ineens gebruikt te worden.

 

De cliënt en zijn omgeving zijn zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf.

 

Kortdurend verblijf is een maatwerkvoorziening. Voor deze voorziening wordt geen eigen bijdrage gevraagd (met name om het gebruik ervan te stimuleren).

 

Artikel 38 lid 1 Criteria voor opvang en beschermd wonen

Een cliënt kan in aanmerking komen voor opvang als:

  • -

    hij feitelijk of residentieel dakloos is en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • -

    hij de situatie van dakloosheid en het niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving - niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen.

  • -

    opvang een passende, noodzakelijke en tijdelijke bijdrage levert aan het voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • -

    hij de thuissituatie heeft verlaten, in verband met risico’s voor zijn veiligheid van (en/of de kinderen van deze cliënt) als gevolg van huiselijk geweld, en hij niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • -

    deze de situatie - waarbij hij de thuissituatie heeft verlaten, in verband met risico’s voor de veiligheid van de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt) als gevolg van huiselijk geweld - , niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen.

  • -

    opvang een passende, noodzakelijke en tijdelijke bijdrage levert aan het afwenden van gevaar voor de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt), voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt) in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht en in een veilige situatie zich te handhaven in de samenleving.

Een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

  • -

    hij psychische- of psychosociale problemen heeft en niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en

  • -

    hij de situatie van psychische of psychosociale problemen - met als gevolg het niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving - niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in de thuissituatie in voldoende mate kan verminderen of wegnemen.

  • -

    beschermd wonen een passende en noodzakelijke bijdrage levert aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en daarbij voorziet in de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Artikel 38 lid 2 Spoedeisende gevallen

In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang of beschermd wonen nodig is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld beslist het college na een melding als bedoeld in de verordening Sociaal Domein onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor opvang of beschermd wonen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet en de en de aanvraag van de cliënt.

Artikel 38 lid 3 Geldigheidstermijn en omvang

Voor het vaststellen van de geldigheidstermijn van de indicatie voor Begeleiding geldt dat een indicatie voor maximaal 5 jaar afgegeven kan worden.

 

De geldigheidsduur van een indicatiebesluit wordt vastgesteld met inachtneming van:

  • de beperkingen van de cliënt en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

  • de woonomstandigheden en de samenstelling van het gezin van de cliënt en veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

  • het bereiken van een leeftijd van de cliënt die van invloed kan zijn op de noodzakelijke zorg.

Artikel 38 lid 4 Tijdelijke opvang

Indien tijdelijke opvang nodig is, geldt dit voor de duur van maximaal 6 weken (anders dient een Wlz indicatie aangevraagd te worden). De opvang geldt als laatste maatregel indien de mogelijkheden rondom verblijf, beschermd wonen en begeleid wonen zijn verkend en geen oplossing bieden.

Het tarief voor tijdelijke opvang is € 50,-- per etmaal.

Hoofdstuk 8 Eigen bijdrage

Artikel 39 Eigen bijdrage

  • 1.

    Het college legt een eigen bijdrage op voor alle maatwerkvoorzieningen en pgb’s die verstrekt worden op grond van de Wmo 2015.

  • 2.

    De bijdrage bedraagt € 19,-- per maand conform landelijke bepaling.

  • 3.

    Vaststelling en inning vindt plaats door het CAK (Centraal Administratie Kantoor).

  • 4.

    Er wordt geen eigen bijdrage voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      Mijn Taxi Op Maat.

    • b.

      Rolstoelen.

    • c.

      Respijtzorg.

    • d.

      Tijdelijke Opvang / Crisisopvang.

  • 5.

    Er wordt geen eigen bijdrage voor de volgende algemene voorzieningen met een duurzame relatie gevraagd:

    • a.

      Buurtkamer Plus (van Welzijn Ouderen Zwartewaterland)

    • b.

      Cliëntondersteuning (MEE IJsseloevers)

    • c.

      Maatschappelijk werk (De Kern)

    • d.

      Mantelzorgondersteuning (Steunpunt Mantelzorg)

    • e.

      Ouderenadvieswerk

    • f.

      Pools van maatwerkvoorzieningen: tilliftpools en rolstoelpools.

  • 6.

    Er wordt geen eigen bijdrage gevraagd in de navolgende cliëntsituaties:

    • a.

      indien de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 dan wel een bijdrage ingevolge de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is;

    • b.

      indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de bijdrageperiode in een instelling voor opvang verblijft;

    • c.

      indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • e.

      voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van een woningaanpassing.

  • 7.

    Het college legt de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt op aan de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 8.

    Op de eigen bijdrage zijn de landelijke regels van toepassing zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Hiervoor geldt voor het jaar 2022 het zogenaamde abonnementstarief.

  • 9.

    Voor de berekening van de eigen bijdrage wordt uitgegaan van

    • a.

      Voor de maatwerkvoorzieningen Hulp bij het huishouden, Individuele Begeleiding en Dagbesteding van het voor dat jaar met zorgaanbieders overeengekomen inkooptarief.

    • b.

      Voor hulpmiddelen wordt gerekend met de eigen bijdragewaarde. In deze waarde is verrekend de aanschafprijs van een hulpmiddel (inkoopprijs gemeente bij gecontracteerde leverancier), kosten voor onderhoud en kosten voor verzekering:

Hoofdstuk 9 Intrekking en terugvordering

Artikel 40 Herziening of intrekking

Het college kan een ten onrechte genoten pgb, of de geldswaarde van een ten onrechte genoten maatwerkvoorziening, terugvorderen van de cliënt (zie artikel 2.4.1 Wmo 2015). Het college kan alleen terugvorderen wanneer:

  • 1.

    een verstrekte maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld pgb is ingetrokken op grond van artikel 2.3.10 onderdeel a Wmo 2015. De cliënt moet dan dus onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en bovendien moet duidelijk zijn dat een andere beslissing zou zijn genomen als hij de juiste of volledige gegevens had verstrekt; én

  • 2.

    de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden.

Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:

 

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen,

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten,

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden,

  • e.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

Het college heeft de mogelijkheid om terug te vorderen van de cliënt zelf, maar ook van degene die daaraan opzettelijk zijn of haar medewerking heeft verleend.

Artikel 41 Terugvordering

  • 1.

    Indien het ingetrokken of herziene besluit betrekking heeft op een in bruikleen verstrekte voorziening, kan de voorziening worden teruggevorderd.

  • 2.

    Indien het besluit tot intrekken of herzien is genomen op grond van artikel 40 onder e tot en met h, dan kan het college de geldswaarde van de verstrekte voorziening of het pgb terugvorderen. De hoogte van de vordering is afhankelijk van de waarde van de verstrekking ten tijde van de genoemde gedragingen. Bijvoorbeeld: op het moment dat een bepaalde wijziging niet is doorgegeven waardoor de voorziening langer is verstrekt dan noodzakelijk, geldt de geldswaarde op het moment dat de voorziening niet meer nodig was.

  • 3.

    Terugvordering en incidentele betalingen voor eenmalige verstrekkingen zijn een verantwoordelijkheid van de gemeente.

Hoofdstuk 10 Overige beleidsregels

Artikel 42 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Met de komst van de nieuwe Wmo is de gemeente verplicht om de mantelzorgers binnen de

gemeente jaarlijks te waarderen. Hieronder wordt ook verstaan mantelzorgers die niet in de gemeente Zwartewaterland wonen maar wel mantelzorg verlenen aan een inwoner van Zwartewaterland. Het college stelt hiertoe jaarlijks een regeling vast.

Artikel 43 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

De gemeente draagt aanbieders met wie een contract is afgesloten voor Wmo-dienstverlening op een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vast te stellen. Iedere aanbieder dient hiervoor een protocol in acht te nemen en een aandachtfunctionaris binnen de organisatie aan te wijzen.

Overige calamiteiten en vormen van geweld die bij het verlenen van maatschappelijke ondersteuning plaatsvindt, dient bij een bij een toezichthoudend ambtenaar gemeld te worden. De gemeente Zwartewaterland heeft een toezichthoudend ambtenaar aangewezen.

Hoofdstuk 11. Slotbepalingen

Artikel 44 Hardheidsclausule

Het college kan conform artikel 13.3 van de Verordening in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegen aard leidt. Het college wil hiermee uitvoering geven aan de zogenaamde ‘omgekeerde toets’.

Artikel 45 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als de ‘Beleidsregels Wmo gemeente Zwartewaterland 2022’

  • 2.

    De beleidsregels treden in werking op 1 januari 2022.

  • 3.

    De Beleidsregels Wmo 2021 vervallen per 1 januari 2022.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 11 januari 2022 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland,

de secretaris,

S. Ruddijs

de burgemeester,

ing. E.J. Bilder

Bijlage 1 Checklist grote woningaanpassing

 

Aanmelding

 

Als n.a.v. de aanmelding blijkt dat er een vraag komt te liggen voor een (grote) woningaanpassing dan zal er normaal gesproken altijd een huisbezoek afgelegd dienen te worden. Voor de duidelijkheid: onderstaande informatie gaat niet over de kleine woningaanpassingen (tot € 2.500,--)

 

Het gesprek

 

Het gesprek wordt gevoerd bij de belanghebbende thuis om zo de gehele situatie in beeld te krijgen, tenzij de belanghebbende uitdrukkelijk aangeeft het gesprek elders te willen voeren.

 

Bij het eerste gesprek is het belangrijk dat een aantal zaken bij langs gelopen worden. De volgende onderwerpen komen aan bod.

  • -

    Medische noodzaak onderzoeken

  • -

    Eigen verantwoordelijkheid

  • -

    Afweging verhuizen of aanpassen (primaat)

  • -

    Woonlastenconsequentie

  • -

    Eigenaar/huurder

  • -

    De wil om te verhuizen, zo nee waarom niet.

  • -

    Sociale omstandigheden (mantelzorg, werk)

  • -

    Goedkoopst compenserende oplossing

  • -

    Oplossingsrichtingen

Van het gesprek wordt een verslag gemaakt.

 

Aanvraag

 

Als het gesprek leidt tot een aanvraag voor een woonvoorziening met als resultaat wonen in een geschikt huis , vormt het gesprek(verslag) de basis voor de aanvraag.

 

Medisch noodzaak

 

Allereerst dient vastgesteld te worden of er een medische noodzaak aanwezig is voor het aanpassen van de woning of om het primaat van verhuizen op te leggen.

 

Dit zal moeten blijken uit een medisch advies.

 

Een belangrijk aspect is de termijn waarbinnen de verhuizing kan worden gerealiseerd en of die termijn medisch aanvaardbaar is.

 

In dit stadium kan al wel aan aanvragers gevraagd worden mee te denken naar een oplossing van het probleem. De eigen verantwoordelijkheid speelt hier een rol. Betrokkenen kunnen een makelaar/woningbouwvereniging benaderen voor advies/informatie. Als men nog niet ingeschreven staat zou men dit alvast kunnen doen. Hier zijn geen consequenties aan verbonden.

 

Verhuizen of aanpassen

 

Voor zover belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt eerst deze mogelijkheid beoordeeld.

 

Onder primaat van verhuizen wordt dus verstaan dat het verlenen van een voorziening voor verhuizing en inrichting, vaak verhuiskostenvergoeding, voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizen is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan.

 

Indien de aanpassingskosten naar verwachting het bedrag van € 10.000,= (exclusief voorzieningen in bruikleen) overschrijden, dan dient bekeken te worden of er voor betrokkene een geschikte, reeds aangepaste woning beschikbaar is of komt.

 

Het primaat van verhuizen kan niet altijd opgelegd kan worden. Te denken valt aan de medische termijn, sociale omstandigheden, werksituatie, mantelzorg en de wil om te verhuizen. Indien de belanghebbende gemotiveerd aangeeft dat het niet mogelijk is om te verhuizen, zal hier in de besluitvorming uitdrukkelijk aandacht aan besteed moeten worden.

 

Geschikte woning

 

Het blijft natuurlijk de verantwoordelijkheid van de aanvrager dat deze intensief zoekt naar een geschikte woning. Hiervoor kan de woningbouwvereniging en makelaar benaderd worden. Het kan echter ook zo zijn dat de gemeente een passende woning signaleert. Mocht dit het geval zijn dat dient deze concrete passende woning aangewezen te worden aan aanvrager. Belangrijk hierbij is dat de gemeenteraad uitgesproken heeft dat passende woningen in heel Zwartewaterland hierbij aangemerkt kunnen worden. Alleen in specifieke sociale omstandigheden kan hiervan afgeweken worden.

 

Sociale omstandigheden

 

Er zal een integrale afweging gemaakt moeten worden voor het komen van een oplossingsrichting. Hierin dient ook rekening gehouden te worden met sociale omstandigheden. Denk hierbij aan mantelzorg, werk, vervoer en overige voorzieningen.

 

Nog geen woning

 

Er kan zich ook een situatie voordoen dat belanghebbende nog geen woning heeft. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning moet uiteraard rekening gehouden worden met de eigen situatie. Dat betekent dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening moet worden gehouden. Geef duidelijk aan in de voorlichting dat we samen kunnen beoordelen of een woning geschikt is.

 

2 sporen beleid

 

Zodra uit het medisch advies blijkt dat er een medische noodzaak aanwezig is voor verhuizing cq aanpassing van de woning zal beoordeeld moeten worden welke weg bewandeld zal worden. Hierin is de medische termijn leidend.

 

Optie 1: er is een medische termijn van 6 maanden of langer.

 

Wanneer er een medische termijn gegeven wordt door de medisch adviseur dan is het de bedoeling dat in deze termijn gezocht wordt naar een geschikte woning. Het primaat van verhuizen wordt dan opgelegd.

 

De klant zal een beschikking krijgen waarin hij de opdracht kijkt intensief te zoeken naar geschikte woonruimte. Ook wij kunnen een geschikte woning aanbieden (zie hierboven).

 

Optie 2: er is geen of een zeer korte medische termijn.

 

In deze situatie zal het twee sporen beleid gehanteerd worden. Een programma van eisen zal nodig zijn voor de woningaanpassing. Zodra deze duidelijk is zal aan de klant gevraagd worden om offertes op te vragen. Ondertussen kan nog wel uitgekeken worden naar een (grotendeels) geschikte woning. Immers een woningaanpassing is ook niet gereed in 1 a 2 maanden.

 

Optie 3: geen medische termijn en/of het primaat van verhuizen kan niet opgelegd worden

 

In dergelijke situaties bestaat alleen de mogelijkheid om de woning geschikt te maken. Nadat programma van eisen bekend is, kunnen offertes opgevraagd worden.

 

Woonlastenconsequentie

 

Bij de afweging voor aanpassing of verhuizing moet rekening gehouden worden met de woonlastenconsequenties van de verschillende opties. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt tussen de woonlasten bij het aanpassen van en blijven wonen in de huidige woning en het verhuizen naar een andere woning. Daarbij geldt dat de financiële gevolgen van een verhuizing binnen aanvaardbare grenzen moeten vallen.

 

Eigenaar/huurder

 

Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer consequenties hebben dan verhuizen vanuit een huurwoning, met name in financiële zin. Zo zal vaak sprake zijn van een hypotheek op de woning. Onderzoek naar woonlasten en verkoopbaarheid van de eigen woning zal gedaan moeten worden. Hierin is ook belangrijk dat onderzocht wordt of de woning voor een reële prijs te koop gezet wordt. Bij huurwoningen dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid van huurtoeslag.

 

Men wil niet verhuizen

 

Het college kan aan de hand van het medisch advies tot de conclusie komen dat verhuizen de meest compenserende oplossing is en om deze redenen besluiten het aanpassen van de huidige woning niet te vergoeden. Als alle factoren in de overweging zijn meegenomen en het college beslist dat verhuizen de goedkoopste compenserende voorziening is, dan is dat de voorziening die wordt verleend. Door het primaat bij verhuizen te leggen heeft het college juridisch gezien een handvat om de belanghebbende geen voorziening voor het aanpassen van de huidige woning te verstrekken als deze niet wenst te verhuizen.

 

Indien een belanghebbende niet wil verhuizen, kan het college niet worden verweten dat ze niet aan de compensatieplicht heeft voldaan. Het college heeft immers een compenserende voorziening aangeboden, die echter niet door de belanghebbende geaccepteerd is.

 

Weigeren geschikte woning

 

Indien aanvragers een (geschikte of geschikt te maken) woning toegewezen krijgen van de woningbouwvereniging en deze weigeren, dan dient onderzocht te worden wat hier de reden van is. Mocht er geen gegronde reden bestaan voor weigering dan kan er volstaan worden met een verhuiskostenvergoeding.

 

Goedkoopst compenserende oplossing

 

Wanneer bovenstaande uitgezocht is kom je tot een oplossingsrichting. De kostenvergelijking tussen het aanpassen van de te verlaten woning en het verhuizen naar een nieuwe woning speelt een rol bij het bepalen van de goedkoopst compenserende oplossing.

Bij het maken van een kostenvergelijking moeten wel alle kosten worden betrokken.

 

Oplossingsrichting

  • a)

    Verhuiskostenvergoeding of;

  • b)

    Woningaanpassing

  • c)

    Losse woonunit

a) Verhuiskostenvergoeding:

 

In de beleidsregels Wmo, artikel 21 lid 9, staat het maatwerk van de verhuiskostenvergoeding.

 

Het te verstrekken bedrag voor verhuiskostenvergoeding is afhankelijk van de omstandigheden genoemd in dit artikel.

 

b) Woningaanpassing:

 

Zie afwegingskader resultaat van de beleidsregels, procedurestappen vaststellen programma van eisen

  • 1)

    college beoordeelt offerte

  • 2)

    college geeft toestemming

  • 3)

    eigenaar voert uit

  • 4)

    college controleert

c) Gereedmelding:

Direct na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verleend.

 

Kosten van woningaanpassingen:

 

Wat valt er wel en wat valt er niet onder. Denk aan aanneemsom, leges, technisch onderzoek etc.

 

Opvragen offertes bouwkundige aanpassingen.

  • a.

    < € 2.500,= 1 offerte

  • b.

    € 2.500,= tot € 10.000,= 2 offertes

  • c.

    Meer dan € 10.000,= 3 offertes Eigen bijdrage

Eigen bijdrage

 

Denk erom dat de eigen bijdrage voor de onderhoudsplichtige ouders als het om kinderen gaat!

 

Afschrijvingstermijn (artikel 25 lid 2 beleidsregels Wmo)

 

Vergeet bij woningaanpassingen de afschrijvingstermijnen van een douche en keuken (18 jaar) niet

 

Controle offertes

 

Na fiat (budgethouder, toetser) overgaan tot betaling. Afspraak is dat woningaanpassing boven de € 20.000,-- aan het college worden voorgelegd.

 

Inlenen bouwkundige

 

Voor de beoordeling van de offertes kan gebruik gemaakt worden van een bouwkundige.

 

Voorlopige toekenning en definitieve toekenning (gereedmelding)

 

Binnen 12 maanden na voltooiing van de werkzaamheden, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Er volgt dan een controle door middel van een huisbezoek plaats al dan niet samen met een bouwkundig adviseur.

 

c) Losse woonunit:

 

Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.

 

Bijlage 2 Memo PGB beleid

 

Gevraagde besluiten:

  • 1.

    Kennisnemen van dit memo

  • 2.

    Akkoord gaan met het toevoegen van toets-elementen voor het vaststellen van gebruikelijke hulp.

  • 3.

    Akkoord gaan met het toevoegen van ‘gebruikelijke hulp’ als term.

  • 4.

    Akkoord gaan met het toevoegen van het kwaliteitskader om de wenselijkheid en kwaliteit af te wegen bij het inzetten van informele hulp.

  • 5.

    Akkoord gaan met het uitgangspunt dat het uurtarief voor informele zorg wordt aangepast van €20,- per uur naar € 15,46 inclusief vakantietoeslag .

  • 7.

    Akkoord gaan met het uitgangspunt om voorbeelden uit het afwegingskader als bijlage bij de beleidsregels van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2020 toe te voegen.

Inleiding

Wanneer iemand zich meldt bij de Centrale Toegang met een hulpvraag, wordt allereerst gekeken wat de precieze hulpvraag is. Daaruit voort vloeit een resultaat. Indien in beginsel blijkt dat het resultaat niet bereikt kan worden door de inzet van voorliggende voorzieningen, wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn binnen de specialistische hulp. Dit is hulp waar een beschikking voor nodig is. Ten aanzien van de financiering van deze hulp, zijn er twee mogelijkheden:

  • 1.

    Zorg in natura (ZIN)

  • 2.

    Persoonsgebonden budget (PGB)

Zorg in natura is de zorg die is gecontracteerd, met de aanbieders die daar een contract voor hebben.

PGB kan binnen Jeugd ingezet worden indien ZIN niet toereikend of passend is, of wanneer de hulp door bijvoorbeeld iemand uit het sociale netwerk (incl. (pleeg)ouders) geleverd kan worden. In die laatste situatie spreken we over een PGB voor informele hulp. Binnen de Wmo kan voor PGB gekozen worden wanneer de cliënt kan motiveren waarom zij zelf doeltreffende ondersteuning willen inkopen. Ook dan kan bijvoorbeeld de hulp geleverd worden door iemand uit het sociale netwerk. Ook dan wordt gesproken over een PGB voor informele hulp.

 

Op dit moment is het PGB tarief voor informele hulp vastgesteld op € 20,- per uur voor een PGB die is ingezet vanuit de Jeugdwet. Voor een PGB die is ingezet vanuit de Wmo geldt in 2019 een tarief van € 20,60 per uur voor hulp bij het huishouden 2 en een tarief van € 19,27 voor individuele begeleiding (uit het sociale netwerk), dat is 40% van het ZIN-tarief

Op dit moment is er geen PGB beleid wat toeziet op informele hulp. Dit voorstel ziet daar specifiek op toe. Het doel is om informele hulp beter en eenduidiger vast te kunnen stellen, integraal beleid te ontwikkelen en waar mogelijk te besparen op informele hulp. Dit ten aanzien van de voorwaarden en het tarief.

 

Kwaliteit

Jeugd

 

Binnen de jeugdhulpverlening is kwaliteit het uitgangspunt. Wanneer de hulpvraag binnen komt bij de Centrale Toegang wordt ontvangst binnen vijf werkdagen bevestigd. Vervolgens worden ouders in de gelegenheid gesteld een familiegroepsplan op te stellen. Daarna volgt het vooronderzoek. Tijdens het vooronderzoek vinden één of meer gesprekken plaats. Hier wordt onder andere een afweging gemaakt hoe de hulpvraag zich verhoudt tot de gebruikelijke hulp.

 

De term gebruikelijke hulp is niet beschreven in de Jeugdwet. Zodoende is het aan gemeenten dit begrip zelf in te vullen. In het afwegingskader gebruikelijke hulp van de VNG wordt gebruikelijke hulp als volgt omschreven:

 

Gebruikelijke hulp is: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders, verzorgers en andere huisgenoten.

 

Voor gebruikelijke hulp is geen voorziening krachtens Jeugdwet (en Wmo) mogelijk.

 

In de beleidsregels ter ondersteuning van de Verordening jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2018 wordt vooral onderscheid gemaakt op basis van gebruikelijke en niet-gebruikelijke hulp op basis van de richtlijn gebruikelijke hulp. Hier wordt beschreven wat gebruikelijke hulp is van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel met inachtneming van een bepaalde bandbreedte.

 

Daarnaast zijn onder andere de volgende toets-elementen reeds benoemd in de verordening Jeugd:

  • -

    persoonskenmerken van de ondersteuning behoevende jeugdige;

  • -

    de benodigde ondersteuningsintensiteit (aard en frequentie zorghandelingen, mate van planbaarheid, mate van uitstelbaarheid, mate van toezicht, omvang in tijd, korte of langdurige situatie)

  • -

    sociaal netwerk (inzet / ondersteuning van anderen uit netwerk);

  • -

    andere voorzieningen (publieke gezondheid, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen).

Wmo

 

Een hulpvraag binnen de Wmo kan eveneens worden gemeld bij de Centrale Toegang. De Centrale Toegang bevestigt de melding schriftelijk. De cliënt wordt in de gelegenheid gesteld een persoonlijk plan op te stellen. Daarna volgt het vooronderzoek. Tijdens het onderzoek vinden één of meer gesprekken plaats. Hier wordt onder andere een afweging gemaakt hoe de hulpvraag zich verhoudt tot de gebruikelijke hulp.

 

De term gebruikelijke hulp staat binnen de Wmo zelf beschreven.

 

Binnen de Wmo zijn onder andere de volgende toets-elementen reeds benoemd in de verordening:

  • -

    de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

  • -

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • -

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • -

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • -

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

Jeugd en Wmo

 

Het bepalen van boven gebruikelijke hulp is maatwerk. In de praktijk blijkt het lastig om vast te stellen wat gebruikelijke en boven gebruikelijke hulp is. De redelijkheid bepaalt wat als gebruikelijke hulp kan worden geduid. Wat redelijk is hangt af van de specifieke situatie van een cliënt en zijn huisgenoten. Iedere situatie is anders. Het gaat om een evenwicht tussen draagkracht en draaglast. Kan de last (naar algemeen aanvaarde opvattingen) in redelijkheid gedragen worden door de huisgenoot? Het antwoord op deze vraag is in iedere situatie anders.

 

Van de uitkomsten van de gesprekken wordt een gezinsplan (Jeugd) of persoonlijk plan (Wmo) (hierna samen genoemd als ‘plan’) opgesteld, waarin wordt vastgesteld of er sprake is van boven gebruikelijke hulp en of dit al dan niet opgevangen kan worden door bijvoorbeeld mantelzorg. Vervolgens kunnen ouders een aanvraag doen voor een individuele voorziening voor boven gebruikelijke hulp. Bij toekenning van de individuele voorziening staat vervolgens onder andere welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB.

 

Advies

Jeugd en Wmo

 

Om de gebruikelijke hulp vast te stellen is het belangrijk om eenduidig te werken. Dit zorgt er onder andere voor dat dossiers gemakkelijker overdraagbaar zijn en plannen te reproduceren zijn. Om dit te realiseren is het advies om de vaste toets-elementen te blijven hanteren en te complementeren, waarbij in elk (gezins)plan de toets-elementen beschreven zijn.

 

Het advies is om de volgende toets-elementen op te nemen in de verordening Jeugd en Wmo om zo een concrete afweging te maken:

  • -

    woonsituatie / samenstelling huishouden (Samenstelling huishouden, zijn er kinderen, één- of tweeoudergezin, aantal kinderen, leeftijd kinderen);

  • -

    activiteiten van huisgenoot (werk, school, hobby, vrijwilligerswerk, hoeveel uur?);

  • -

    kennis en vaardigheden (waaronder begrepen de leerbaarheid) van huisgenoot om de benodigde ondersteuning te leveren);

  • -

    gezondheidssituatie van huisgenoot waaronder mede begrepen de draagkracht / belastbaarheid van de huisgenoot;

  • -

    leeftijd van huisgenoot.

Aan de hand van alle toets-elementen en de richtlijn gebruikelijke hulp moet na de gesprekken een afweging worden gemaakt wat in redelijkheid is aan te merken als gebruikelijke hulp binnen dit huishouden. Dit wordt opgenomen in het plan en onderbouwd per toets-element. Het verslag dient vervolgens als aanvraag.

 

Zoals al beschreven, zijn er twee mogelijkheden voor het financieren van de boven gebruikelijke hulp, Zorg in Natura en PGB. Voor de vaststelling van het aantal uren is het advies om geen onderscheid te maken tussen ZIN en PGB, omdat dezelfde kwaliteit wordt verwacht.

 

Jeugd en Wmo

 

Om deze toevoegingen te realiseren is het van belang om in de verordening de volgende definitie op te nemen:

 

Gebruikelijke hulp:de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag wordenverwacht van ouders, kinderen, verzorgers en andere huisgenoten.

 

Binnen de Wmo is de term gebruikelijke hulp in tegenstelling tot de Jeugdwet opgenomen in de Wmo in artikel 1.1.1. Er is voor gekozen om bij deze definitie aan te sluiten.

 

Vaststellen kwaliteitscriteria informele hulp

Jeugd en Wmo

 

Wanneer eenmaal is vastgesteld dat er sprake is van boven gebruikelijke hulp die niet kan worden gegeven door mantelzorg en hoeveel uur, kan hulp worden aangevraagd. In sommige gevallen wordt er aangegeven dat iemand uit het sociaal netwerk bereid is om deze hulp tegen betaling te verlenen. Dit wordt informele hulp genoemd. Om een besluit te kunnen nemen over de inzet en vergoeding van informele hulp moet vastgesteld worden wanneer informele hulp wenselijk is. Beleid hierop ontbreekt vooralsnog.

 

Advies

Jeugd en Wmo

 

Bij de beoordeling van de mogelijkheid en wenselijkheid tot informele zorg luidt het advies om het volgende afwegingskader mee te laten wegen in het vooronderzoek, wanneer er sprake is van informele zorg.

 

Afwegingskader informele hulp

  • 1.

    De informele hulpverlener moet in staat zijn om de hulp te bieden die conform de beoogde doelstellingen in het plan benodigd is.

  • 2.

    De informele hulpverlener mag niet, dreigend, overbelast zijn.

  • 3.

    De cliënt of de vertegenwoordiger, gewaarborgde regievoerder, kan instaan voor de kwaliteit van de geboden hulp.

  • 4.

    Het type hulp, de frequentie van de geboden hulp, de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en de benodigde continuïteit spelen een rol bij de afweging.

  • 5.

    Het is in het belang van de cliënt dat een PGB voor informele hulp wordt verstrekt.  

  • 6.

    De inzet van specialistische hulp ZIN wordt voorkomen door gebruik te maken van een PGB voor informele hulp.

  • 7.

    Het moet overduidelijk zijn dat de hulp alleen als betaalde informele hulp geleverd kan worden en niet als mantelzorg.

 

Het is van belang dat het afwegingskader doorlopend, bijvoorbeeld halfjaarlijks, getoetst wordt om zo de kwaliteit te waarborgen en problemen in een vroeg stadium te signaleren.

 

Daarnaast is het advies om de voorbeelden uit afwegingskader gebruikelijke hulp Jeugdwet en Wmo van de VNG (zie bijlage 1) toe te voegen als bijlage om zo de afweging van gebruikelijke hulp en maatwerk inzichtelijk te maken.

 

Informele zorg tarief

 

Naast het feit dat het van belang is om de kwaliteit en wenselijkheid van informele hulp vast te stellen, is het eveneens van belang om ook naar het hieraan verbonden tarief te kijken. Daarnaast vinden we het belangrijk om consistent te zijn binnen Jeugd en Wmo. Om deze reden is het mede van belang om naar de tarieven te kijken en om deze gelijk te trekken.

 

Jeugd en Wmo

 

Een aantal gemeenten heeft op het gebied van Jeugd het tarief voor informele zorg gekoppeld aan artikel 5.22 lid 2 van de regeling langdurige zorg. Dat tarief is op dit moment vastgesteld op € 20,- per uur. Dit tarief wordt door veel gemeenten uit de (jeugd)regio IJsselland gehanteerd.

 

Binnen de Wmo is het tarief voor informele hulp op basis van een PGB gekoppeld aan een percentage van het ZIN-tarief.

 

De Wet minimumloon (Wml) is per 1 januari 2018 veranderd. Informele zorg valt vanaf die datum onder de Wml. Het gevolg hiervan is dat informele zorgverleners daarmee ook recht krijgen op vakantietoeslag. Middels een algemene maatregel van bestuur geldt dit in 2018 nog niet voor al lopende door de SVB geadministreerde overeenkomst met een familielid in de 1e en 2e graad. Inmiddels is deze maatregel verlengd tot mei 2019.

 

Vanaf mei 2019 zal het dan mogelijk zijn om op grond van een ministeriële regeling dat de SVB een symbolisch laag bedrag uitbetaald aan informele hulpverleners.

 

De regeling biedt gemeenten twee opties, die apart of naast elkaar gebruikt kunnen worden:

  • 1.

    Een symbolische tegemoetkoming van maximaal € 141,- euro per kalendermaand (een gemeente kan deze ook lager bepalen). De ontvanger moet dit opgeven in de aangifte inkomstenbelasting.

  • 2.

    Per maand een forfaitair bedrag als onkostenvergoeding uit te betalen voor de volgende, door de hulp, gemaakte kosten: levensmiddelen, reiskosten, kleding en schoonmaakmiddelen.

Deze twee maatregelen bieden de budgethouder een mogelijkheid om hun informele hulp in te zetten zonder dat daarbij sprake is van een arbeidsrelatie (en dus van een minimumloon). Er wordt dan niet meer met een zorgovereenkomst van opdracht gewerkt, maar met een verklaring. De SVB levert deze modelverklaring.

 

Voor informele zorgverleners met een overeenkomst van opdracht is het minimumloon van toepassing. Waar eerder een aantal gemeenten in Nederland € 7,- aanhielden voor informele zorg is dit inmiddels niet meer toegestaan. Het bedrag moet minimaal € 11,19 per uur inclusief vakantiegeld zijn (minimumloon 22-jarige en ouder per uur op basis van 36 uur)1 . De gemeente Tiel heeft er bijvoorbeeld voor gekozen om voor informele zorg dit minimumloon aan te houden.

 

Hoogte tarief

Kijkend naar het tarief zijn er een aantal mogelijkheden:

 

Tarief € 20,- per uur incl. vakantietoeslag

Dit tarief wordt momenteel door de meeste gemeenten in de (jeugd-) regio IJsselland gehanteerd. Zo ook binnen de gemeente Zwartewaterland. Dit tarief is meer dan het gemiddelde inkomen van een jeugdhulpverlener. De daarmee gemoeide kosten zijn dan ook hoog. Ook binnen de Wmo wordt het tarief van € 20,- gehanteerd voor huishoudelijke hulp 2 (uit het sociale netwerk). Voor individuele begeleiding binnen de Wmo wordt nu 40% van het ZIN-tarief toegepast. Voor 2019 komt dat neer op €. 19,27. Binnen de Wmo zijn er zestien lopende casussen waar informele hulp betaald wordt verleend.

 

Tarief € 15,46 per uur incl. vakantietoeslag

Een andere mogelijkheid is om bij het tarief voor informele zorg uit te gaan van het gemiddelde uurloon van een (jeugd)hulpverlener. Op basis van het gemiddelde van het startsalaris van € 1.690,- en eindsalaris van €3.664,- per maand van een jeugdhulpverlener komt dat neer op €15,46 per uur inclusief vakantiegeld op basis van een 40-urige werkweek.2

 

Het gemiddelde uurloon van een maatschappelijk werker (Wmo) is op basis van het startsalaris van € 1.790,- en het eindsalaris van € 3.570,- per maand € 15,47 per uur op basis van een 40-urige werkweek. 3

 

De gemiddelde uurtarieven zijn nagenoeg gelijk. Gezien het feit dat informele hulp meer voorkomt binnen Jeugd dan bij de Wmo, is ervoor gekozen om € 15,46 aan te houden als gemiddeld uurtarief. De kosten zijn beduidend lager dan het huidige tarief.

 

Tarief minimumloon € 11,19 incl. vakantietoeslag (o.b.v. 36 uur, 22 jaar en ouder)

Het minimumloon hanteren is op dit moment het laagste te hanteren tarief bij een overeenkomst, omdat de Wml van toepassing is op nieuwe contracten. Financieel gezien is dit tarief op dit moment het voordeligst, uitgaande van een overeenkomst.

 

Binnen de landelijke vereniging van (persoonsgebonden) budgethouders Per Saldo zijn er geluiden dat het hanteren van een lager tarief voor informele zorg, bijvoorbeeld het minimumloon, ervoor zorgt dat het voor zorgverleners aantrekkelijker en soms zelfs noodzakelijk is formele zorg te leveren óf regulier aan het werk te gaan waarmee meer wordt verdiend dan het minimumloon. Dit zou uiteindelijk weer extra kosten met zich mee brengen, omdat de formele tarieven een stuk hoger liggen dan informele tarieven.

 

Tarief symbolisch laag op basis van ministeriële regeling (maximaal € 141, per maand)

  • 1.

    Een symbolische tegemoetkoming van maximaal € 141,- euro, per kalendermaand (een gemeente kan deze ook lager bepalen). De ontvanger moet dit opgeven in de aangifte inkomstenbelasting.

  • 2.

    Per maand een forfaitair bedrag als onkostenvergoeding uit te betalen voor de volgende, door de hulp, gemaakte kosten: levensmiddelen, reiskosten, kleding en schoonmaakmiddelen.

Deze twee opties mogen met elkaar gecombineerd worden.

 

Onderscheid tarief

Naast het vaststellen van het tarief kan er ook onderscheid gemaakt worden in de toekenning van het tarief.

 

Daarin is het volgende onderscheid te maken voor informele hulp:

  • 1)

    In alle gevallen tegen hetzelfde tarief

    Iedereen is gelijk. Voor de zorgverlening maakt het niet uit welke persoon informele zorg verleent. Hierdoor is er geen financiële prikkel om de zorg te laten verrichten door bepaalde personen die het hoogste tarief vanuit de PGB kunnen hanteren.

  • 2)

    Onderscheid in de tarieven:

    Op basis van 1e en 2e graads4 familieledenen overige informele hulpverleners.

    Dit is hetzelfde onderscheid als wat in het voorstel van de ministeriële regeling gemaakt werd. Inmiddels is de ministeriële regeling breder getrokken.

Advies

In eerste instantie gaf de VNG aan dat de ministeriele regeling (€ 141,- per maand) gold voor 1e en 2e graads familieleden. Inmiddels is de ministeriele regeling gepubliceerd en wordt er gesproken over: ‘hulp uit het sociale netwerk’. Dit is breder dan het aanvankelijke voorstel van de regeling. Het advies is om de VNG hierin te volgen. Hierdoor is iedereen gelijk en maakt het niet uit wie uit het netwerk de informele zorg verricht. Daarnaast zou een onderscheid in 1e en 2e graads familieleden een toename van regelgeving betekenen.

 

Het symbolisch lage bedrag wat de in de ministeriële regeling gehanteerd zal worden is (maximaal € 141,- per maand). Op basis van het tarief van € 15,46 is dit goed voor 2,1 uur per week. Wanneer er 3 of meer uren informele hulp worden verleend, vinden wij dit te laag.

 

Om deze reden is het advies om het tarief van € 15,46 per uur inclusief vakantiegeld te hanteren en aan te sluiten bij het daadwerkelijk aantal uren. Er wordt immers (jeugd)hulp verleent en daarom is het redelijk om aan te sluiten bij dat loon. Bovendien kan het effect van het minimumloon zijn dat informele hulp afgeremd wordt terwijl dat juist financieel gezien grote consequenties heeft, omdat vervolgens de hulp formeel verleent moet worden. Bij de Wmo is bijvoorbeeld het tarief voor individuele begeleiding (uit het sociale netwerk) gesteld op 40% van het ZIN-tarief. Wanneer er geen informele zorg verleend kan worden door de verlaging van het tarief naar het minimumloon, zou dat ervoor kunnen zorgen dat er gebruik wordt gemaakt van ZIN. Dan komt het tarief op 100% van het ZIN-tarief. Dat zou een stijging van 60% betekenen.

 

Samenvatting adviezen

Alle hiervoor beschreven adviezen zijn hieronder verkort gebundeld weergegeven

 

Toets-elementen gebruikelijke hulp

Jeugd en Wmo

 

Het advies is om de volgende toets-elementen toe te voegen aan de verordening om zo een concrete afweging te maken:

  • -

    woonsituatie / samenstelling huishouden (Samenstelling huishouden, zijn er kinderen, één- of tweeoudergezin, aantal kinderen, leeftijd kinderen);

  • -

    activiteiten van huisgenoot (werk, school, hobby, vrijwilligerswerk, hoeveel uur?);

  • -

    kennis en vaardigheden (waaronder begrepen de leerbaarheid) van huisgenoot om de benodigde ondersteuning te leveren);

  • -

    gezondheidssituatie van huisgenoot waaronder mede begrepen de draagkracht / belastbaarheid van de huisgenoot;

  • -

    leeftijd van huisgenoot.

Aan de hand van alle toets-elementen en de richtlijn gebruikelijke hulp moet na de gesprekken een afweging worden gemaakt wat in redelijkheid is aan te merken als gebruikelijke hulp binnen dit huishouden. Dit wordt opgenomen in het (gezins)plan en onderbouwd per toets-element.

 

Zoals al beschreven zijn er twee mogelijkheden voor het financieren van de boven gebruikelijke hulp, Zorg in Natura en PGB. Voor de vaststelling van het aantal uren is het advies om geen onderscheid te maken tussen ZIN en PGB, omdat dezelfde kwaliteit wordt verwacht, met hetzelfde beoogde resultaat.

 

Term gebruikelijke hulp toevoegen

Jeugd en Wmo

 

De term gebruikelijke hulp is niet beschreven in de Jeugdwet. Zodoende is het aan gemeenten dit begrip zelf in te vullen. Het advies is de term gebruikelijke hulp op te nemen in de verordening:

 

Gebruikelijke hulp is: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders, verzorgers en andere huisgenoten.

 

Binnen de Wmo is de term gebruikelijke hulp in tegenstelling tot de Jeugdwet opgenomen in de Wmo in artikel 1.1.1. Er is voor gekozen om bij deze definitie aan te sluiten.

 

Afwegingskader informele hulp

Jeugd en Wmo

 

Afwegingskader informele hulp

  • 1.

    De informele hulpverlener moet in staat zijn om de hulp te bieden die conform de beoogde doelstellingen in het plan benodigd is

  • 2.

    De mantelzorger en/of informele hulp mag niet, dreigend, overbelast zijn

  • 3.

    De cliënt of de vertegenwoordiger, gewaarborgde regievoerder, kan instaan voor de kwaliteit van de geboden hulp

  • 4.

    Het type hulp, de frequentie van de geboden hulp, de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en de benodigde continuïteit spelen een rol bij de afweging

  • 5.

    Het is in het belang van de cliënt dat een PGB voor informele hulp wordt verstrekt  

  • 6.

    De inzet van specialistische hulp ZIN wordt voorkomen door gebruik te maken van een PGB voor informele hulp

 

Bij de beoordeling van de mogelijkheid en wenselijkheid tot informele zorg kan het volgende afwegingskader meegewogen worden tijdens het vooronderzoek.

 

Het is van belang dat het afwegingskader doorlopend getoetst blijft om zo de kwaliteit te waarborgen en problemen in een vroeg stadium te signaleren.

 

Voorbeelden afwegingskader

Jeugd en Wmo

 

Daarnaast is het advies om de voorbeelden uit afwegingskader gebruikelijke hulp Jeugdwet en Wmo van de VNG (zie bijlage 1) toe te voegen als bijlage om zo de afweging van gebruikelijke hulp en maatwerk inzichtelijk te maken.

 

Tarief

In eerste instantie gaf de VNG aan dat de ministeriele regeling gold voor 1e en 2e graads familieleden. Inmiddels is de ministeriele regeling gepubliceerd en wordt er gesproken over: ‘hulp uit het sociale netwerk’. Het advies is om de VNG hierin te volgen. Hierdoor is iedereen gelijk en maakt het niet uit wie uit het netwerk de informele zorg verricht. Daarnaast zou een onderscheid in 1e en 2e graads familieleden een toename van regelgeving betekenen.

 

Het symbolisch lage bedrag wat de in de ministeriële regeling gehanteerd zal worden (maximaal € 141,- per maand) vinden wij te laag. Bovendien zal de ministeriële regeling pas in mei 2019 mogelijk zijn.

 

Om deze reden is het advies om het tarief van € 15,46 per uur inclusief vakantiegeld te hanteren. Er wordt immers (jeugd)hulp verleent en daarom is het redelijk om aan te sluiten bij dat loon. Bovendien kan het effect van het minimumloon zijn dat informele hulp afgeremd wordt terwijl dat juist financieel gezien grote consequenties heeft, omdat vervolgens de hulp formeel verleent moet worden. Bij de Wmo is bijvoorbeeld het tarief voor individuele begeleiding (uit het sociale netwerk) gesteld op 40% van het ZIN-tarief. Wanneer er geen informele zorg verleend kan worden door de verlaging van het tarief naar het minimumloon, zou dat een stijging van nog meer dan 60% betekenen.

 

Financiële consequenties

 

Jeugd

 

In 2018 is er in totaal 5.049 uur informele zorg verstrekt voor € 20,- per uur. Wanneer het tarief gewijzigd zal worden naar € 15,46 per levert dit een besparing op van € 4,54 per uur voor informele hulpverleners. Dit levert een besparing op van € 22.922,- perjaar op basis van de cijfers van 2018.

 

Wanneer het tarief gewijzigd zal worden naar €11,19 per uur (Wml), levert dit een besparing op van € 8,81 per uur voor informele hulpverleners in de 1e en 2e graad. Wanneer we uitgaan van dit tarief levert dat een besparing op van afgerond € 45.000,- per jaar op basis van de cijfers van 2018.

 

Het risico bestaat dat door de verlaging van het tarief de informele hulpverlener ervoor kiest om geen informele hulp meer te verlenen en dat de hulp formeel ingekocht moet worden. Dit betekent een stijging van de kosten. Het is vooraf niet in te schatten of en hoe vaak dat het geval zal zijn. Het tarief van € 15,46 is onderbouwd en uit te leggen. Bovendien zal het beleid voorgelegd worden aan de Adviesraad Sociaal Domein.

 

Wmo

 

Er zijn 16 lopende casussen waar informele hulp wordt betaald. Dit gaat in totaal om … in 2018 voor € 20,00. Wanneer het tarief gewijzigd zal worden naar € 15,46 per levert dit een besparing op van € 4,54 per uur voor informele hulpverleners. Dit levert een besparing op van … op basis van de cijfers van 2018.

 

Jeugd en Wmo

 

Het risico bestaat dat door de verlaging van het tarief de informele hulpverlener ervoor kiest om geen informele hulp meer te verlenen en dat de hulp formeel ingekocht moet worden. Dit betekent een stijging van de kosten. Het is vooraf niet in te schatten of en hoe vaak dat het geval zal zijn. Het tarief van € 15,46 is onderbouwd en uit te leggen. Bovendien zal het beleid voorgelegd worden aan de Adviesraad Sociaal Domein.

 

Bijlage 1 Voorbeelden Afwegingskader gebruikelijke hulp VNG

  • a.

    Gezin bestaat uit vader en moeder en twee kinderen van 14 en 12. De zoon van 14 heeft een vorm van autisme. Hij gaat naar speciaal onderwijs. De ouders oefenen regelmatig met hun zoon thuis het gebruik van pictogrammen.

 

Vraag:

Kunnen de ouders een PGB-budget krijgen voor wat betreft de tijd die nodig is om de zoon het gebruik van pictogrammen te leren?

 

Antwoord:

Nee. Je mag in redelijkheid van ouders verwachten dat zij dit soort oefeningen doen met hun kind. Deze inzet valt onder gebruikelijke hulp. Je kunt hier ook een vergelijk maken met

ouders met schoolgaande kinderen die kinderen helpen bij huiswerk, overhoren in geval een proefwerk.

 

  • b.

    Zie casus onder a. De betreffende zoon heeft ook fysieke beperkingen en is niet in staat om zichzelf te wassen en aan te kleden. De moeder van de jongen staat iedere ochtend een halfuur eerder op om haar zoon te verzorgen / aan te kleden. Vader doet dit ’s avonds.

 

Vraag:

Kunnen de ouders een PGB-budget krijgen voor wat betreft de tijd die nodig is om de zoon te wassen en aan te kleden?

 

Antwoord:

Het feit dat het niet gewoon is om een zoon van 14 te moeten wassen en aankleden maakt nog niet dat de zorginzet niet van ouders verwacht kan worden in het kader van gebruikelijke hulp. Voor zorginzet die niet door ouders geleverd kan worden is meer nodig. Denk bijvoorbeeld aan het ontbreken van eventueel benodigde specifieke vaardigheden bij ouders tot bewassing / aankleding en deze vaardigheden kunnen ook niet aangeleerd worden. De benodigde zorgintensiteit in relatie tot het hebben van een baan, de zorg voor andere aanwezige kinderen.

De context van de casus bepaalt of in alle redelijkheid van de ouders verlangd kan worden dat zij bepaalde zorgtaken in het kader van gebruikelijke hulp of eventueel in het verlengde daarvan via mantelzorg ter hand nemen. Wat ook nog een aspect kan zijn in dit soort kwesties is de vraag of de zoon van 14 dergelijke intieme verzorging wil ontvangen van zijn ouders (en omgekeerd). Indien de zoon de betreffende verzorging niet wil ontvangen of de ouder wil de zorg niet leveren, dan kan in redelijkheid zorgverlening door een ander (via PGB of zin) aan de orde zijn.

 

  • c.

    Zie casus onder a. en b. De ouders dreigen overbelast te raken. Door alle inzet die zij jegens hun zoon plegen komen zij onvoldoende toe aan het reguliere huishouden. De ouders vragen Wmo-huishoudelijke ondersteuning aan.

Vraag:

Dient de gemeente huishoudelijke ondersteuning toe te kennen ?

 

Antwoord:

Ook hier hangt het antwoord weer af van de specifieke context van de casus. Primair kun je stellen dat mensen, gezond van lijf en leden, zelf geacht worden het huishouden te doen. In deze casus is veel (extra) zorg nodig voor een kind met lichamelijke en geestelijke beperking waardoor je wellicht in redelijkheid huishoudelijke ondersteuning kunt toekennen. Puur beschouwd vanuit budgettaire overwegingen zou het zelfs de voorkeur kunnen hebben om huishoudelijke ondersteuning toe te kennen in plaats van een duurdere voorziening in het kader van de specifieke zorginzet voor de zoon. De huishoudelijke ondersteuning die wordt toegekend kan, - indien het een PGB betreft – overigens niet door de ouders zelf worden ingezet. Dit laatste vanuit het principe dat (dreigende) overbelasting niet kan worden gecompenseerd met een budget.

 

Let wel: in een casus als deze kan aan de ouders in redelijkheid ook (in aanvulling op de zorginzet over de boeg van gebruikelijke hulp en evt. mantelzorg) een maatwerkvoorziening begeleiding of /en persoonlijke verzorging worden verstrekt in plaats van maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. Dat h.o. goedkoper is voor de gemeente dan begeleiding en/of pv doet daar niet aan af. In een casus als deze mogen ouders in alle redelijkheid een keuze maken v.w.b. hun type inzet.

 

  • d.

    Zie casus onder a., b. en c. De ouders dreigen overbelast te geraken. Een belangrijk aspect daarin betreft het feit dat beide ouders fulltime werken in loondienst. In de praktijk werkt de vader echter geen 40-urige werkweek maar wel 60 tot 70 uur. De ouders vragen ondersteuning aan.

Vraag:

Dient de gemeente ondersteuning toe te kennen ?

 

Antwoord:

Dat de ouders overbelast dreigen te raken, kan verband houden met andere factoren dan de zorginzet voor een kind. In deze casus lijkt het reëel te veronderstellen dat de overbelasting (deels) het gevolg is van stelselmatig teveel uren werken in plaats van de zorg voor het kind. De oplossing zit dan ook primair in een genormaliseerde ureninzet op het werk. Het is aan de ouder om daarover het gesprek aan te gaan met zijn werkgever. In alle redelijkheid kan het een optie zijn om tijdelijk ondersteuning te bieden teneinde de ouders de ruimte te geven om tot genormaliseerde werktijden te komen.

 

  • e.

    Zie casus onder a, b, c en d. De vader is druk om zijn uren te normaliseren. Hij heeft in goed overleg daarvoor duidelijke afspraken gemaakt met zijn werkgever. Dat gaat evenwel niet van de ene op de andere dag en zal zeker nog 2 maanden duren. Ondertussen moet de zorg wel geleverd worden aan hun kind. Moeder heeft met haar werkgever kunnen afspreken dat zij voor de duur van deze 2 maanden 10 uur minder kan werken (onbetaald zorgverlof). Voor deze 10 uur wordt nu een PGB aangevraagd met moeder als dienstverlener.

Vraag:

Moet de gemeente deze 10 uur begeleiding in de vorm van een PGB toekennen?

 

Antwoord:

Dat de man niet in staat is (na een patroon van 10 à 15 jaar) om zijn werkweek per direct terug te brengen naar 40 uur, is begrijpelijk. Hij heeft in ieder geval zijn verantwoordelijkheid

genomen en de veranderingen zijn in gang gezet. Ondertussen kan de vrouw vanwege haar afspraak met haar werkgever de begeleiding bieden. Ervan uitgaande dat de zorg (aanvullend

op hetgeen de ouders al leveren in het kader van gebruikelijke hulp en mantelzorg) prima kan worden geleverd door de vrouw kan voor de duur van 2 maanden in alle redelijkheid een PGB worden toegekend.

Bijlage 3  

Normenkader huishoudelijke ondersteuning HHM 2019

(apart bestand)


4

1e graads familieleden: ouders, (partner en kinderen); 2e graads familieleden: (stief)broers, (stief)zussen, opa’s, oma’s, (schoonzussen en zwagers); 3e graads familieleden: ooms, tantes, neven, nichten, overgrootouders, (achterkleinkinderen).