Organisatie | Zwartewaterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wmo gemeente Zwartewaterland 2022 |
Citeertitel | Beleidsregels Wmo gemeente Zwartewaterland 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Bijlage 3 Normenkader huishoudelijke ondersteuning Afbeelding categorie indeling |
De regeling vervangt de Beleidsregels Wmo 2021.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
hoofdstuk 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-02-2022 | nieuwe regeling | 11-01-2022 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland;
Overwegende, dat het in het belang van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 noodzakelijk wordt geacht om nadere regels te stellen ten aanzien van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Sociaal Domein Gemeente Zwartewaterland.
Gelet op het bepaalde in Hoofdstuk 2 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening a) die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én b) die gewoon verkrijgbaar is én c) niet veel duurder is dan vergelijkbare producten én d) waarover een ‘gezond’ persoon in dezelfde omstandigheden ook zou kunnen beschikken én e) en op het minimum inkomen te dragen is. Het college onderzoekt altijd of de algemeen gebruikelijke voorziening voor de individuele cliënt algemeen gebruikelijk is.
Algemene dagelijkse levensbehoeften (adl): in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact, douchebezoek en lichamelijke hygiëne voor inwoners met een zintuiglijke of verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek (wordt in het verlengde gegeven van de overige benodigde ondersteuning).
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid: een cliënt betoont te kort schietend besef van verantwoordelijkheid wanneer het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening voor ondersteuning noodzakelijk is, terwijl de cliënt in staat is of zou zijn geweest op eigen kracht zijn zelfredzaamheid of participatie te handhaven, maar hier niet naar handelt of heeft gehandeld en hem dit valt te verwijten.
Melding en onderzoek (artikel 2.1 en 2.2 van de Verordening Sociaal Domein Gemeente Zwartewaterland): na een melding in de zin van artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015 start het college een onderzoek zoals genoemd in artikel 2.3.2 lid 2 tot en met 8 Wmo 2015 en artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.3 van de Verordening Sociaal Domein.
Huisgenoot : een persoon die –ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze- een huishouden vormt met de persoon die een hulpvraag heeft / beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwoning, wordt beoordeeld aan de hand van de concrete en feitelijke situatie. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding.
Gebruikelijke hulp: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het gaat daarbij niet alleen om huishoudelijke hulp, maar ook om administratieve werkzaamheden en zorg en begeleiding voor kinderen. Onder huisgenoten wordt verstaan personen die niet-toevallig bij elkaar wonen.
Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (als het gaat om huisgenoten is het gebruikelijke hulp; als het gaat om niet-huisgenoten is het mantelzorg)
Artikel 3 Algemene voorziening
Een algemene voorziening is in principe een vrij toegankelijke, -zonder dat eerst een diepgaand onderzoek wordt verricht naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijk¬heden van de gebruikers- dienst, activiteit of zaak, gericht op zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.
Een algemene voorzieningen is derhalve een breed begrip. Het betreffen dus voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kunnen maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. Alvorens een maatwerk voorziening toe te kennen dient altijd te worden gekeken of een voorliggende voorziening in de vorm van een algemene voorziening kan worden toegepast.
Artikel 4 Wettelijk voorliggende voorzieningen
Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet, Jeugdwet of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening/dienst worden verstrekt.
Artikel 5 Maatwerk voorziening
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening gericht op de ondersteuning van een individuele cliënt.
Artikel 6 Goedkoopst compenserend
Het college verstrekt de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening.
Een voorziening die minder dan € 250,-- kost, komt niet voor vergoeding vanuit de Wmo in aanmerking (drempelbedrag).
Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien het college dat gewenst vindt.
Hoofdstuk 2 Melding, aanvraag en onderzoek
Artikel 10 Onderzoek en aanvraag
Indien het onderzoek langer dan zes weken duurt, stelt het college het afronden van het onderzoek en het nemen van een besluit uit met zoveel langer als nodig is om het onderzoek af te ronden. Het college stelt de cliënt zo snel mogelijk op de hoogte van het uitstel en vermeldt de verwachte datum waarop het onderzoek wel kan worden afgerond. Indien het college het onderzoek niet kan afronden omdat de cliënt gegevens niet tijdig overlegt of kan overleggen of niet (voldoende) meewerkt aan het onderzoek, legt het college een aanvultermijn op. Het uitstel betreft de toepassing van artikel 4:5, 4:14 en 4:15 Algemene wet bestuursrecht.
Het college stuurt het verslag zo snel mogelijk na afronding van het onderzoek aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger met het verzoek om eventuele aanvullingen en verbeteringen te vermelden, akkoord te gaan met de conclusie(s) van het onderzoek of aan te geven niet akkoord te gaan met de conclusie(s). Indien de cliënt niet akkoord gaat met de conclusies kan hij hierbij ook een motivering vermelden. Op het verslag kan de cliënt aangeven of het verslag als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening dient te worden aangemerkt. De cliënt krijgt een termijn van 10 werkdagen om het verslag retour te sturen. Het college kan afwijken van de termijn als de cliënt hier gemotiveerd om verzoekt.
Een cliënt of zijn vertegenwoordiger die het verslag ook na rappel niet terugstuurt, wordt geacht akkoord te gaan met de conclusies uit het onderzoek. Het college kan deze conclusies gebruiken bij een volgende melding indien deze relevant zijn daarvoor. Het college kan van deze conclusies afwijken indien de cliënt gemotiveerd en zo nodig aantoonbaar aan kan geven dat de conclusies niet correct of relevant zijn.
De cliënt kan een aanvraag indienen na afronding van het onderzoek, tenzij het college het onderzoek niet binnen zes weken heeft afgerond en geen bericht van uitstel heeft gegeven aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger. Ook wanneer het college wel bericht van uitstel heeft gegeven maar het onderzoek niet binnen de gestelde termijn heeft afgrond, kan de cliënt of zijn vertegenwoordiger een aanvraag indienen conform artikel 7 leden 1 en 4 van de Verordening Sociaal Domein.
Hoofdstuk 3 Vorm van de ondersteuning
Artikel 11 Keuzevrijheid maatwerkvoorziening diensten
Het college koopt diensten in bij een of meer derden en bepaalt welke dienst geleverd wordt aan de cliënt. De cliënt kan de leverancier van de maatwerkvoorziening voor dienstverlening kiezen uit door de gemeente gecontracteerde aanbieders, voor zover deze leverancier naar het oordeel van het college in staat is bepaalde diensten te leveren.
Artikel 13 Algemene regels rond het persoonsgebonden budget voor ondersteuning bij zelfstandig wonen, vervoer en bij zelfredzaamheid en participatie
Het college verstrekt – conform artikelen 6.3.1 en 6.3.2 van de Verordening Sociaal Domein- op verzoek van de cliënt een pgb voor ondersteuning in de vorm van dienstverlening of in de vorm van een zaak, nadat het college heeft beoordeeld of de cliënt in het kader van het verstrekken van een pgb redelijkerwijs in staat is zijn belangen te behartigen en de verantwoordelijk voor het inkopen van diensten of zaken en het afsluiten van contracten kan dragen.
Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:
op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget, dan wel als gevolg van zijn financiële situatie niet kan beschikken over (een deel van) het persoonsgebonden budget;
Het pgb kan worden geweigerd voor zover de kosten van het betrekken van de ondersteuning via een pgb hoger zijn dan de individuele voorziening (Jeugd) en/of maatwerkvoorziening (Wmo) in natura. Indien de wensen van de cliënt echter hoger zijn dan de kosten van een individuele voorziening /maatwerkvoorziening in natura kan de cliënt in dit geval zelf de aanvullende kosten bijleggen.
Een cliënt komt in principe alleen in aanmerking voor een pgb als hij zelf (of een vertegenwoordiger) op verantwoorde wijze regie kan voeren. Coördinatie is om deze reden niet aan de orde, deze rol vervult de pgb-houder zelf of is belegd bij een vertegenwoordiger.
Het is niet toegestaan om na het einde van een pgb , buiten de schuld om van de budgethouder, maximaal een volledig maandsalaris uit te keren aan de zorgverlener. De beëindiging van een dienstverband om een bepaalde reden wordt gezien als een zakelijk risico. Daar komt bij dat in schrijnende gevallen de hardheidsclausule toegepast worden kan.
Uitzonderingen op de uitsluitingen onder a of b zijn:
Crisishulp / crisisopvang / spoedeisende zorg
Wanneer in geval van crisis direct hulp moet worden verleend is er geen tijd om een persoonlijk ondersteuningsplan of gezinsplan op te stellen, de hoogte van het pgb te bepalen en een (arbeids-) overeenkomst te sluiten met een hulpverlener / organisatie. Bovendien moet deze hulp voldoen aan kwaliteitseisen. Voor crisishulp is het om deze redenen niet mogelijk een pgb te ontvangen.
Aan de hand van diagnostiek wordt een persoonlijk ondersteuningsplan, begeleidingsplan of gezinsplan opgesteld en bepaald welke voorzieningen moeten worden ingezet. Diagnostiek moet voldoen aan specifieke kwaliteitseisen. Het ligt daarom niet voor de hand om deze zorgvorm via een pgb te verstrekken.
De opvang van een kind door een pleegouder, is uitgesloten van het pgb. Voor deze zorg kan namelijk een pleegzorgvergoeding worden ontvangen. Dit is een onkostenvergoeding die niet als inkomen wordt gezien en verschilt daarmee van het pgb. Via de organisatie die pleegzorg geborgd. Voor de zorg die een kind extra nodig heeft kan een (pleegzorg)ouder wel een pgb ontvangen.
Met het Pgb dient de cliënt een kwalitatieve en effectieve zaak of dienst in te kopen. Het college beoordeelt de kwaliteit en effectiviteit aan de hand van de maatwerkvoorziening die zou zijn verstrekt en het plan van eisen of het plan van aanpak. Het persoonsgebonden budget wordt zo vastgesteld dat de aanvrager daarmee een voorziening kan kopen die gelijkwaardig is aan een voorziening in natura. Tenzij in dit Besluit anders is aangegeven, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het bedrag dat het college aan de gecontracteerde leverancier betaalt voor de goedkoopst compenserende voorziening, inclusief onderhoud, keuring en reparatie en eventuele wettelijk verplichte verzekering.
Het college bepaalt de hoogte van het Pgb voor een zaak of dienst op basis van het plan van eisen of het plan van aanpak en aan de hand van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening. De kostprijs wordt bepaald door:
een of meer offertes die door de cliënt zijn opgevraagd.
Het college kan de hoogte van het pgb voor een zaak baseren op beschikbare tweedehandse voorzieningen, waarbij rekening gehouden wordt met de kortere levensduur van een tweedehands voorziening.
De cliënt kan een dienst of zaak inkopen die meer kost dan de goedkoopst compenserende voorziening en zelf het verschil tussen het pgb en de prijs van de door de cliënt gewenste voorziening betalen.
De uitbetaling van het pgb gebeurt op grond van het trekkingsrecht (artikel 2.6.2 van de wet) door de Sociale Verzekeringsbank, tenzij het een eenmalig uitbetaling betreft. Het college voldoet eenmalige uitbetalingen na ontvangst van de desbetreffende nota en zo veel mogelijk rechtstreeks aan de leverancier.
Het college controleert de besteding van een pgb voor een zaak door de cliënt te verplichten na levering van de zaak de desbetreffende nota aan het college te overleggen. Het college kan zo nodig ter controle een huisbezoek afleggen. Een voorziening die de aanvrager met een persoonsgebonden budget heeft aangeschaft, moet worden ingeleverd bij- of terugbetaald aan de gemeente, als er tussentijds geen recht meer op bestaat.
Voor het PGB informele hulp zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in de “Memo PGB beleid”. Van belang hierbij is dat
De budgethouder moet een keuze maken tussen de volgende 2 financieringsmogelijkheden:
Een maandelijks forfaitair bedrag. Dit is een onkostenvergoeding die uitbetaald wordt voor de volgende, door de hulp, gemaakte kosten: levensmiddelen, reiskosten, kleding en schoonmaakmiddelen.
Hierbij gaan wij uit van één totaalbedrag en niet van een onderscheid naar kostensoort (per kostensoort bedraagt het bedrag dan € 0,--). Hiervoor moet een “Zorgovereenkomst” worden opgesteld en ingediend bij SVB.
Artikel 14 Gemeentelijk beleid in de uitvoering van het trekkingsrecht
In de wet is bepaald, dat met ingang van 2015 het zogenaamde ‘trekkingsrecht’ geldt. Dit houdt in dat de gemeente het Pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum Pgb van de SVB.
Budgethouders betalen de zorgverleners niet meer zelf, ze moeten de SVB opdracht geven voor betalingen aan hun zorgverleners. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede Pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
De gemeente kiest ervoor om de zorgovereenkomsten individueel te beoordelen en te accorderen vanaf 1 januari 2015. Dit doet recht aan het uitgangspunt om kwalitatief maatwerk te leveren. De geaccordeerde zorgovereenkomsten worden doorgegeven via Mijn Pgb en vergezeld van de maximumtarief per zorgovereenkomst.
Hoofdstuk 4 Ondersteuning bij zelfstandig wonen
Artikel 16 Maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen wanneer in de beperkingen niet kan worden voorzien op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.
Artikel 17 Begrippen in verband met ondersteuning bij zelfstandig wonen
(waaronder persoonskenmerken en gezinssituatie) in één (of meerdere) van de stappen wordt geconstateerd dat de gebruikelijke hulp niet kan worden geleverd, is er sprake van een noodzaak voor hulp van buiten het huishouden zoals mantelzorg (vrijwilligers), zorg door personen in het sociale netwerk of professionele hulp. De hulp kan dan niet binnen de leefeenheid/ het huishouden worden opgelost.
Artikel 20 Respijtzorg mantelzorger
Het college kan aan de ontvanger van mantelzorg respijtzorg verstrekken ten behoeve van de mantelzorger, wanneer de mantelzorger maatschappelijke ondersteuning in de zin van de Wmo verleent aan de ontvanger. De respijtzorg duurt maximaal zes weken per jaar. Voor de respijtzorg wordt geen eigen bijdrage opgelegd. Een mantelzorger kan door het bieden van ondersteuning overbelast raken. Respijtzorg kan hierbij uitkomst bieden. Bij kortdurend verblijf logeert de cliënt maximaal 3 etmalen per week in een instelling, bijvoorbeeld een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Men komt hiervoor alleen in aanmerking als men permanent toezicht nodig heeft. Het doel van kortdurend verblijf is om degene die de cliënt gewoonlijk thuis verzorgt, te ontlasten (respijtzorg).
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat nodig is in de specifieke situatie van de cliënt. Er geldt een maximum van 3 etmalen per week omdat bij meer dan 3 etmalen verblijf sprake is van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz nodig is. De omvang van kortdurend verblijf kan worden opgespaard over een periode van maximaal 3 maanden om ineens gebruikt te worden.
De cliënt en zijn omgeving zijn zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf.
Hoofdstuk 5 Ondersteuning bij het normale, zelfstandige gebruik van de woning
Artikel 21 Ondersteuning bij het normale gebruik van de woning
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening aan cliënten die ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie nodig hebben doordat zij beperkingen ondervinden bij het normale gebruik van hun woning, voor zover het zelfstandige woonruimte betreft, en voor zover in de beperkingen bij het normale gebruik van de woning niet kan worden voorzien met eigen middelen, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.
Het college verstaat onder een algemeen gebruikelijke woonvoorziening eveneens een algemeen gebruikelijke voorzienbare verhuizing. Een algemeen gebruikelijke woonvoorziening is een simpel hulpmiddel of een simpele aanpassing, niet aangepast aan de individuele gebruiker (afgezien van in hoogte verstelbare poten en dergelijke) en ook in de reguliere handel verkrijgbaar.
Bij cliënten met een inkomen op bijstandsniveau (100%) of lager zal onderzoek plaatsvinden naar de redelijkheid en billijkheid van het niet vervangen van algemeen gebruikelijke maar medisch noodzakelijke voorzieningen. Dit onderzoek zal de richtlijnen voor de bijzondere bijstand volgen. Deze richtlijnen gaan ervan uit dat op bijstandsniveau gespaard kan worden voor duurzame goederen.
Als iemand zich meldt met het verzoek voor maatwerk in de woning moet de vraag zijn: wat is het probleem, hoe kan het probleem opgelost worden en wat kan de cliënt zelf doen om dat voor elkaar te krijgen? Als de beste oplossing is verhuizen, maar de cliënt kan de verhuizing niet bekostigen, dan kan er voor de verhuiskosten maatwerk worden geleverd. Er moet inzicht zijn in de verhuiskosten. Geen woning/huishouden is immers precies hetzelfde. Bij het bepalen van de verhuiskosten spelen de volgende zaken een rol:
Artikel 22 In aanmerking te nemen kosten voor een woningaanpassing
Het college neemt de volgende kosten in aanmerking bij de vaststelling van de maatwerkvoorziening of het Pgb voor een woningaanpassing:
Artikel 23 Offerte voor een woningaanpassing
Het college bepaalt de kostprijs van een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing op basis van door aanvrager overlegde offerte(s) volgens onderstaande werkwijze:
Hoofdstuk 6 Ondersteuning bij vervoer
Artikel 27 Ondersteuning bij vervoer rondom de woonplaats
Het college verstaat onder ondersteuning bij vervoer: ondersteuning voor cliënten met een (zeer) beperkte mobiliteit die hen in staat stelt zich te verplaatsen tot 25 kilometer rondom het woonadres (aansluitend op het bovenregionaal Valys-vervoer) om daarmee te voorzien in beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.
Artikel 28 Maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij vervoer rondom de woonplaats
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij vervoer aan een cliënt met een (zeer) beperkte mobiliteit wanneer uit het onderzoek blijkt dat de cliënt een substantiële vervoersbehoefte heeft en hierin niet kan voorzien op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.
Het college verstrekt de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij vervoer. Bij een cliënt met een beperkte mobiliteit is de goedkoopst compenserende voorziening voor ondersteuning bij vervoer het systeem van collectief deur-tot-deur vervoer (hierna ‘de taxipas’ genoemd / Mijn Taxi Op Maat) dat is gericht op het vervoer van personen met een beperking, voor zover aanwezig in de gemeente.
Artikel 29 Vervoersbehoefte van minderjarigen
Het college boordeelt bij minderjarigen met een beperkte mobiliteit, de vervoersbehoefte en de te verstrekken maatwerkvoorziening individueel.
Het college onderzoekt of de cliënt zich door beperkingen bij het lopen dagelijks grotendeels en langdurig zittend moet verplaatsen. Wanneer dit het geval is, kan het college afzien van een onderzoek naar de mogelijkheden van de cliënt om in deze beperkingen te voorzien door eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk, met een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening.
Het college verstrekt geen rolstoel voor incidenteel gebruik. Hiervoor is een algemene voorziening beschikbaar in de vorm van een leen- of huurrolstoel. Via een rolstoelpool kan deze geleend worden. De rolstoelpools zijn gevestigd in De Meente (Genemuiden), De Schans (Zwartsluis), De Hazelaar (Hasselt) en het gemeentehuis (Hasselt).
Hoofdstuk 7 Begeleiding, opvang en beschermd wonen
Artikel 31. Grondslagen voor Begeleiding
Een grondslag is een aandoening, beperking of handicap waardoor de cliënt kan zijn aangewezen op zorg.
Artikel 32 lid 1 Toegang Begeleiding
De cliënt kan toegang verkrijgen tot de Begeleiding als sprake is van een grondslag op één of meer van de volgende vijf terreinen:
Artikel 32 lid 2 Licht – midden – zwaar
Het onderscheid tussen enerzijds lichte beperkingen en anderzijds midden tot zware beperkingen wordt op elk van deze vijf terreinen onderzocht en afgewogen op de mate van ernst afgewogen: licht – midden- zwaar.
Artikel 32 lid 2 a Beperkingen (licht) houden in:
Cliënt heeft lichte problemen met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij/zij in staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen: vanuit gezin, het sociale netwerk en/of school. Cliënt kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken.
Artikel 32 lid 2 b Beperkingen (midden) houden in:
Het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) zijn voor cliënt niet vanzelfsprekend en leveren af en toe zodanige problemen op dat de cliënt afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van begeleiding kan leiden tot verwaarlozing/opname.
Artikel 32 lid 2 c Beperkingen (zwaar) houden in:
Complexe taken moeten voor cliënt worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. Cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is cliënt afhankelijk van de hulp van anderen.
Artikel 32 lid 2 d Beperkingen (licht) houden dan in:
Cliënt kan niet meer zelf fietsen of autorijden en kan zich buitenshuis niet meer zonder hulpmiddel (bv een rollator) voortbewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan cliënt geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. Cliënt kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van hulp bij het huishouden en/of voorzieningen uit de Wmo.
Artikel 32 lid 2 e Beperkingen (midden) houden dan in:
Het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten levert soms problemen op. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. Cliënt kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor cliënt geworden, maar vanuit eigen middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven mogelijk.
Artikel 32 lid 2 f Beperkingen (zwaar) houden dan in:
Bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen moet cliënt volledig worden geholpen. Binnenshuis is cliënt voor zijn verplaatsingen zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan cliënt de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks leven.
Artikel 32 lid 2 g Beperkingen (licht) houden dan in:
Cliënt vertoont lichte gedragsproblemen die bijsturing vereisen maar geen directe of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van cliënt, het gezin en/of de school. Bijsturing is voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.
Artikel 32 lid 2 h Beperkingen (midden) houden dan in:
Cliënt vertoont gedrag dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het cliëntsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van cliënt voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van cliënt.
Artikel 32 lid 2 i Beperkingen (zwaar) houden dan in:
Cliënt vertoont zwaar probleemgedrag en hierdoor ontstaan zelfredzaamheidproblemen. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Omdat er risico’s zijn voor veiligheid van cliënt of zijn omgeving is er continu hulp of begeleiding nodig.
Artikel 32 lid 2 j Beperkingen (licht) houden dan in:
Cliënt heeft lichte problemen met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, dan wel prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing is de zelfredzaamheid van cliënt voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken.
Artikel 32 lid 2 k Beperkingen (midden) houden dan in:
Cliënt heeft vaak zodanige problemen met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart cliënt in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.
Artikel 32 lid 2 l Beperkingen (zwaar) houden dan in:
Cliënt heeft zware problemen met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk.
Artikel 32 lid 2 m Beperkingen (licht) houden dan in:
Cliënt heeft lichte problemen met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en cliënt kan zich met hulp vanuit zijn netwerk, zelfstandig redden. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want cliënt kan veel taken op basis van ‘gewoonte’ zelfstandig uitvoeren.
Artikel 32 lid 2 n Beperkingen (midden) houden dan in:
Cliënt heeft problemen met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van cliënt staat onder druk. Cliënt heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechterd de situatie van cliënt.
Artikel 32 lid 2 o Beperkingen (zwaar) houden dan in:
Client vertoont zware problemen in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaam is aangetast. Ondersteuning bij dag structurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.
Artikel 33 Overzicht doelen en mogelijke resultaten
De maatwerkvoorziening Begeleiding/Ondersteuning omvat een aantal producten:
Voor de activiteiten die kunnen vallen onder cliëntgebonden taken, zie onderstaande toelichting op de verschillende producten.
Artikel 33 lid 2 ad 1.Persoonlijke verzorging
Ondersteuning bij de persoonlijke verzorging kan als individuele ondersteuning worden ingezet in de verschillende categorieën. Indien er bij de Inwoner sprake is van behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop en de ondersteuning bij de persoonlijke zorg daaraan gerelateerd is dan wel te relateren is, dan valt deze ondersteuning onder de ZVW.
Artikel 33 lid 2 ad 2. Individuele begeleiding licht
Lichte ondersteuning betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden en handelingen. Er worden taken overgenomen die de cliënt zelf niet meer kan verrichten en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd. Er is geen intensief toezicht nodig op het functioneren van de cliënt, om bijvoorbeeld het gedrag te kunnen bijsturen of bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte te voorkomen. Het ziektebeeld van de cliënt is ook niet zo complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de cliënt.
Lichte ondersteuning is mogelijk voor verschillende ondersteuningsgebieden waaronder die van het huishouden betreffen, zoals ondersteuning bij zelfzorg, bij post en eenvoudige administratie en bij het onderhouden van sociale contacten. De volgende kenmerken zijn van toepassing:
Gericht op overnemen regie huishouden: te denken aan: wanneer moet er wat gebeuren, licht aansturing in huishoudelijke taken, bestellen van boodschappen en organiseren van maaltijdvoorziening, verzorgen van materialen, aanbrengen van structuur in het huishouden en behouden van overzicht, planning in de week, aansturen in initiatief, bewaken van hygiëne.
Artikel 33 lid 2 ad 3 Individuele begeleiding midden
Het gaat om meer complexe ziektebeelden (er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziektebeeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is) en/of meer complexe activiteiten (er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt of de cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden).
Artikel 33 lid 2 ad 4 Individuele begeleiding zwaar
Begeleiding basis + clientkenmerk zg aud BG speciaal 2
Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht, aangepast aan de complexiteit van de ondersteuningsvraag. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.
In de praktijk blijkt dat veel ondersteuningsvragen zich het beste laten vertalen naar combinaties van lichte, midden en zware ondersteuning. Zo kan het voorkomen dat een cliënt in relaties grote gedragsproblemen laat zien waar midden of zware ondersteuning voor nodig is terwijl bij het huishouden, de administratie en de zelfzorg lichte ondersteuning toegepast kan worden. Of een cliënt die elke week ondersteuning nodig heeft, maar voldoende heeft aan elke week lichte ondersteuning en éénmaal per maand zware ondersteuning. Door te combineren ontstaat maatwerk in individuele gevallen.
Artikel 33 lid 4 Begeleiding Groep
Groepsgerichte begeleiding kent twee vormen:
Dagbesteding is een vorm van Begeleiding groep gericht op het structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. En (toewerken naar) een passende vorm van maatschappelijke participatie, waar mogelijk naar (betaalde) arbeid of een re-integratietraject. Deze ondersteuning is vooral bedoeld voor jongeren vanaf 18 jaar en volwassenen tot 67 jaar, waarbij sprake is van een (definitieve) arbeidsbeperking.
Dagopvang is een vorm van Begeleiding groep gericht op contacten en een betekenisvolle invulling van de dag, waar maatschappelijke participatie buiten de dagopvang niet mogelijk of gewenst is. En het bieden van activiteiten met als doel het aanbrengen van structuur, sociale participatie, zoveel mogelijk handhaven van de zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden, het voorkomen van sociaal isolement en het ontlasten van mantelzorgers.
De dagbestedingsvormen zijn gericht op activeren en kunnen een belangrijke schakel zijn richting (betaalde) arbeid. De mate van zwaarte wordt bij deze groepsondersteuningsvorm bepaald door de mogelijkheden van de cliënt om te leren dan wel door de mate van complexiteit van de aandoening en beperkingen en eventueel bijbehorende gedragsproblemen.
De dagopvang vormen zijn meer gericht op onderhoud van activiteiten en het bieden van een zinvolle daginvulling. De mate van zwaarte wordt in deze ondersteuningsvorm bepaald door de complexiteit van de aandoening en beperkingen en eventueel bijbehorende gedragsproblemen. De consulent bepaalt in overleg met de cliënt en betrokkenen welke vorm van groepsondersteuning het beste past.
Artikel 33 lid 4 ad 1 Begeleiding groep licht
Dit betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen. Er worden taken overgenomen die de cliënt zelf niet meer kan en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd. Er is geen intensief toezicht nodig op het functioneren van de cliënt, bijvoorbeeld om gedrag te kunnen bijsturen of bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte te voorkomen. Het ziektebeeld van de cliënt is ook niet zo complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de cliënt.
Artikel 33 lid 4 ad 2 Begeleiding groep midden
Het gaat om meer complexe ziektebeelden (er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziektebeeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is) en/of meer complexe activiteiten (er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt of de cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden).
Artikel 33 lid 4 ad 3 Begeleiding groep zwaar
Begeleiding in de categorie “zwaar” wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan de aanwezigheid van zware gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden, multiprobleemsituaties.
Groepsondersteuningen zijn onderling niet te combineren. Wel kan op den duur de keuze veranderen van de ene vorm van groepsondersteuning naar de andere. Het combineren van individuele ondersteuning en groepsondersteuning is wel mogelijk.
Artikel 33 lid 4 ad 4 en ad 5 Vervoer naar dagbesteding (eventueel met rolstoel)
Als een cliënt in aanmerking komt voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Allereerst zal gekeken worden of er een geschikte dagbesteding in de buurt van de cliënt is om de reisafstand en reistijd te beperken. Wanneer een klant in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de locatie kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de locatie worden toegevoegd aan het maatwerk. De aanbieder is dan verantwoordelijk voor het vervoer.
Artikel 35 Indicatieve normen voor omvang begeleiding in een groep
Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. De dagactiviteiten zijn gericht op structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen.
Hieronder wordt niet verstaan een reguliere dag structurering zoals die in de woon- / verblijfsituatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes e.d.
De omvang wordt bepaald in overleg met de cliënt en/of het netwerk. Er wordt bepaald waar de cliënt of het netwerk behoefte aan heeft. Het aantal dagdelen begeleiding groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:
Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. (één dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 uren). De klassen zijn als volgt bepaald:
Licht: 1 t/ 3 dagdelen per week
Zorgaanbieders die gecontracteerd zijn voor Begeleiding dragen zorg voor het vervoer van en naar de dienstverlening.
Er kan geen toezicht tijdens het vervoer worden geïndiceerd. In lid 6 van artikel 6 is hiertoe opgenomen: ” De opdrachtnemer draagt er zorg voor dat de uit de Overeenkomst voortvloeiende werkzaamheden worden uitgevoerd door chauffeurs die a. goed kunnen omgaan met de specifieke doelgroep die gebruik maakt van het Wmo vervoer”. Er wordt dus vanuit gegaan dat het niveau van het vervoer (inclusief het toezicht) naar de zorg is aangepast aan de cliënten die worden vervoerd.
Artikel 37 Respijtzorg (waaronder kortdurend verblijf))
Een mantelzorger kan door het bieden van ondersteuning overbelast raken. Respijtzorg kan hierbij uitkomst bieden. Hiervoor kunnen voorzieningen vanuit de informele zorg worden ingezet (NPV, Zonnebloem, Steunpunt Mantelzorg).
Bij kortdurend verblijf logeert de cliënt maximaal 3 etmalen per week in een instelling, bijvoorbeeld een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Men komt hiervoor alleen in aanmerking als men permanent toezicht nodig heeft. Het doel van kortdurend verblijf is om degene die de cliënt gewoonlijk thuis verzorgt, te ontlasten (respijtzorg).
Gedurende de wachttijd voor opname in een Wlz-instelling kan respijtzorg worden toegekend, ter ontlasting van de mantelzorger. Er geldt dan een maximale aaneengesloten periode van zes weken.
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat nodig is in de specifieke situatie van de cliënt. Er geldt een maximum van 3 etmalen per week omdat bij meer dan 3 etmalen verblijf sprake is van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz nodig is. De omvang van kortdurend verblijf kan worden opgespaard over een periode van maximaal 3 maanden om ineens gebruikt te worden.
De cliënt en zijn omgeving zijn zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf.
Kortdurend verblijf is een maatwerkvoorziening. Voor deze voorziening wordt geen eigen bijdrage gevraagd (met name om het gebruik ervan te stimuleren).
Artikel 38 lid 1 Criteria voor opvang en beschermd wonen
Een cliënt kan in aanmerking komen voor opvang als:
hij de situatie van dakloosheid en het niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving - niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen.
opvang een passende, noodzakelijke en tijdelijke bijdrage levert aan het voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
deze de situatie - waarbij hij de thuissituatie heeft verlaten, in verband met risico’s voor de veiligheid van de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt) als gevolg van huiselijk geweld - , niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen.
opvang een passende, noodzakelijke en tijdelijke bijdrage levert aan het afwenden van gevaar voor de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt), voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt) in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht en in een veilige situatie zich te handhaven in de samenleving.
Een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen als:
hij de situatie van psychische of psychosociale problemen - met als gevolg het niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving - niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in de thuissituatie in voldoende mate kan verminderen of wegnemen.
beschermd wonen een passende en noodzakelijke bijdrage levert aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en daarbij voorziet in de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Artikel 38 lid 2 Spoedeisende gevallen
In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang of beschermd wonen nodig is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld beslist het college na een melding als bedoeld in de verordening Sociaal Domein onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor opvang of beschermd wonen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet en de en de aanvraag van de cliënt.
Artikel 38 lid 3 Geldigheidstermijn en omvang
Voor het vaststellen van de geldigheidstermijn van de indicatie voor Begeleiding geldt dat een indicatie voor maximaal 5 jaar afgegeven kan worden.
De geldigheidsduur van een indicatiebesluit wordt vastgesteld met inachtneming van:
Artikel 38 lid 4 Tijdelijke opvang
Indien tijdelijke opvang nodig is, geldt dit voor de duur van maximaal 6 weken (anders dient een Wlz indicatie aangevraagd te worden). De opvang geldt als laatste maatregel indien de mogelijkheden rondom verblijf, beschermd wonen en begeleid wonen zijn verkend en geen oplossing bieden.
Er wordt geen eigen bijdrage gevraagd in de navolgende cliëntsituaties:
indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
Het college legt de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt op aan de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Hoofdstuk 9 Intrekking en terugvordering
Artikel 40 Herziening of intrekking
Het college kan een ten onrechte genoten pgb, of de geldswaarde van een ten onrechte genoten maatwerkvoorziening, terugvorderen van de cliënt (zie artikel 2.4.1 Wmo 2015). Het college kan alleen terugvorderen wanneer:
een verstrekte maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld pgb is ingetrokken op grond van artikel 2.3.10 onderdeel a Wmo 2015. De cliënt moet dan dus onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en bovendien moet duidelijk zijn dat een andere beslissing zou zijn genomen als hij de juiste of volledige gegevens had verstrekt; én
Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
Het college heeft de mogelijkheid om terug te vorderen van de cliënt zelf, maar ook van degene die daaraan opzettelijk zijn of haar medewerking heeft verleend.
Indien het besluit tot intrekken of herzien is genomen op grond van artikel 40 onder e tot en met h, dan kan het college de geldswaarde van de verstrekte voorziening of het pgb terugvorderen. De hoogte van de vordering is afhankelijk van de waarde van de verstrekking ten tijde van de genoemde gedragingen. Bijvoorbeeld: op het moment dat een bepaalde wijziging niet is doorgegeven waardoor de voorziening langer is verstrekt dan noodzakelijk, geldt de geldswaarde op het moment dat de voorziening niet meer nodig was.
Hoofdstuk 10 Overige beleidsregels
Artikel 42 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Met de komst van de nieuwe Wmo is de gemeente verplicht om de mantelzorgers binnen de
gemeente jaarlijks te waarderen. Hieronder wordt ook verstaan mantelzorgers die niet in de gemeente Zwartewaterland wonen maar wel mantelzorg verlenen aan een inwoner van Zwartewaterland. Het college stelt hiertoe jaarlijks een regeling vast.
Artikel 43 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
De gemeente draagt aanbieders met wie een contract is afgesloten voor Wmo-dienstverlening op een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vast te stellen. Iedere aanbieder dient hiervoor een protocol in acht te nemen en een aandachtfunctionaris binnen de organisatie aan te wijzen.
Overige calamiteiten en vormen van geweld die bij het verlenen van maatschappelijke ondersteuning plaatsvindt, dient bij een bij een toezichthoudend ambtenaar gemeld te worden. De gemeente Zwartewaterland heeft een toezichthoudend ambtenaar aangewezen.
Het college kan conform artikel 13.3 van de Verordening in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegen aard leidt. Het college wil hiermee uitvoering geven aan de zogenaamde ‘omgekeerde toets’.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 11 januari 2022 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland,
de secretaris,
S. Ruddijs
de burgemeester,
ing. E.J. Bilder
Bijlage 1 Checklist grote woningaanpassing
Als n.a.v. de aanmelding blijkt dat er een vraag komt te liggen voor een (grote) woningaanpassing dan zal er normaal gesproken altijd een huisbezoek afgelegd dienen te worden. Voor de duidelijkheid: onderstaande informatie gaat niet over de kleine woningaanpassingen (tot € 2.500,--)
Het gesprek wordt gevoerd bij de belanghebbende thuis om zo de gehele situatie in beeld te krijgen, tenzij de belanghebbende uitdrukkelijk aangeeft het gesprek elders te willen voeren.
Bij het eerste gesprek is het belangrijk dat een aantal zaken bij langs gelopen worden. De volgende onderwerpen komen aan bod.
Van het gesprek wordt een verslag gemaakt.
Als het gesprek leidt tot een aanvraag voor een woonvoorziening met als resultaat wonen in een geschikt huis , vormt het gesprek(verslag) de basis voor de aanvraag.
Allereerst dient vastgesteld te worden of er een medische noodzaak aanwezig is voor het aanpassen van de woning of om het primaat van verhuizen op te leggen.
Dit zal moeten blijken uit een medisch advies.
Een belangrijk aspect is de termijn waarbinnen de verhuizing kan worden gerealiseerd en of die termijn medisch aanvaardbaar is.
In dit stadium kan al wel aan aanvragers gevraagd worden mee te denken naar een oplossing van het probleem. De eigen verantwoordelijkheid speelt hier een rol. Betrokkenen kunnen een makelaar/woningbouwvereniging benaderen voor advies/informatie. Als men nog niet ingeschreven staat zou men dit alvast kunnen doen. Hier zijn geen consequenties aan verbonden.
Voor zover belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt eerst deze mogelijkheid beoordeeld.
Onder primaat van verhuizen wordt dus verstaan dat het verlenen van een voorziening voor verhuizing en inrichting, vaak verhuiskostenvergoeding, voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizen is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan.
Indien de aanpassingskosten naar verwachting het bedrag van € 10.000,= (exclusief voorzieningen in bruikleen) overschrijden, dan dient bekeken te worden of er voor betrokkene een geschikte, reeds aangepaste woning beschikbaar is of komt.
Het primaat van verhuizen kan niet altijd opgelegd kan worden. Te denken valt aan de medische termijn, sociale omstandigheden, werksituatie, mantelzorg en de wil om te verhuizen. Indien de belanghebbende gemotiveerd aangeeft dat het niet mogelijk is om te verhuizen, zal hier in de besluitvorming uitdrukkelijk aandacht aan besteed moeten worden.
Het blijft natuurlijk de verantwoordelijkheid van de aanvrager dat deze intensief zoekt naar een geschikte woning. Hiervoor kan de woningbouwvereniging en makelaar benaderd worden. Het kan echter ook zo zijn dat de gemeente een passende woning signaleert. Mocht dit het geval zijn dat dient deze concrete passende woning aangewezen te worden aan aanvrager. Belangrijk hierbij is dat de gemeenteraad uitgesproken heeft dat passende woningen in heel Zwartewaterland hierbij aangemerkt kunnen worden. Alleen in specifieke sociale omstandigheden kan hiervan afgeweken worden.
Er zal een integrale afweging gemaakt moeten worden voor het komen van een oplossingsrichting. Hierin dient ook rekening gehouden te worden met sociale omstandigheden. Denk hierbij aan mantelzorg, werk, vervoer en overige voorzieningen.
Er kan zich ook een situatie voordoen dat belanghebbende nog geen woning heeft. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning moet uiteraard rekening gehouden worden met de eigen situatie. Dat betekent dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening moet worden gehouden. Geef duidelijk aan in de voorlichting dat we samen kunnen beoordelen of een woning geschikt is.
Zodra uit het medisch advies blijkt dat er een medische noodzaak aanwezig is voor verhuizing cq aanpassing van de woning zal beoordeeld moeten worden welke weg bewandeld zal worden. Hierin is de medische termijn leidend.
Optie 1: er is een medische termijn van 6 maanden of langer.
Wanneer er een medische termijn gegeven wordt door de medisch adviseur dan is het de bedoeling dat in deze termijn gezocht wordt naar een geschikte woning. Het primaat van verhuizen wordt dan opgelegd.
De klant zal een beschikking krijgen waarin hij de opdracht kijkt intensief te zoeken naar geschikte woonruimte. Ook wij kunnen een geschikte woning aanbieden (zie hierboven).
Optie 2: er is geen of een zeer korte medische termijn.
In deze situatie zal het twee sporen beleid gehanteerd worden. Een programma van eisen zal nodig zijn voor de woningaanpassing. Zodra deze duidelijk is zal aan de klant gevraagd worden om offertes op te vragen. Ondertussen kan nog wel uitgekeken worden naar een (grotendeels) geschikte woning. Immers een woningaanpassing is ook niet gereed in 1 a 2 maanden.
Optie 3: geen medische termijn en/of het primaat van verhuizen kan niet opgelegd worden
In dergelijke situaties bestaat alleen de mogelijkheid om de woning geschikt te maken. Nadat programma van eisen bekend is, kunnen offertes opgevraagd worden.
Bij de afweging voor aanpassing of verhuizing moet rekening gehouden worden met de woonlastenconsequenties van de verschillende opties. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt tussen de woonlasten bij het aanpassen van en blijven wonen in de huidige woning en het verhuizen naar een andere woning. Daarbij geldt dat de financiële gevolgen van een verhuizing binnen aanvaardbare grenzen moeten vallen.
Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer consequenties hebben dan verhuizen vanuit een huurwoning, met name in financiële zin. Zo zal vaak sprake zijn van een hypotheek op de woning. Onderzoek naar woonlasten en verkoopbaarheid van de eigen woning zal gedaan moeten worden. Hierin is ook belangrijk dat onderzocht wordt of de woning voor een reële prijs te koop gezet wordt. Bij huurwoningen dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid van huurtoeslag.
Het college kan aan de hand van het medisch advies tot de conclusie komen dat verhuizen de meest compenserende oplossing is en om deze redenen besluiten het aanpassen van de huidige woning niet te vergoeden. Als alle factoren in de overweging zijn meegenomen en het college beslist dat verhuizen de goedkoopste compenserende voorziening is, dan is dat de voorziening die wordt verleend. Door het primaat bij verhuizen te leggen heeft het college juridisch gezien een handvat om de belanghebbende geen voorziening voor het aanpassen van de huidige woning te verstrekken als deze niet wenst te verhuizen.
Indien een belanghebbende niet wil verhuizen, kan het college niet worden verweten dat ze niet aan de compensatieplicht heeft voldaan. Het college heeft immers een compenserende voorziening aangeboden, die echter niet door de belanghebbende geaccepteerd is.
Indien aanvragers een (geschikte of geschikt te maken) woning toegewezen krijgen van de woningbouwvereniging en deze weigeren, dan dient onderzocht te worden wat hier de reden van is. Mocht er geen gegronde reden bestaan voor weigering dan kan er volstaan worden met een verhuiskostenvergoeding.
Goedkoopst compenserende oplossing
Wanneer bovenstaande uitgezocht is kom je tot een oplossingsrichting. De kostenvergelijking tussen het aanpassen van de te verlaten woning en het verhuizen naar een nieuwe woning speelt een rol bij het bepalen van de goedkoopst compenserende oplossing.
Bij het maken van een kostenvergelijking moeten wel alle kosten worden betrokken.
In de beleidsregels Wmo, artikel 21 lid 9, staat het maatwerk van de verhuiskostenvergoeding.
Het te verstrekken bedrag voor verhuiskostenvergoeding is afhankelijk van de omstandigheden genoemd in dit artikel.
Zie afwegingskader resultaat van de beleidsregels, procedurestappen vaststellen programma van eisen
Direct na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verleend.
Kosten van woningaanpassingen:
Wat valt er wel en wat valt er niet onder. Denk aan aanneemsom, leges, technisch onderzoek etc.
Opvragen offertes bouwkundige aanpassingen.
Denk erom dat de eigen bijdrage voor de onderhoudsplichtige ouders als het om kinderen gaat!
Afschrijvingstermijn (artikel 25 lid 2 beleidsregels Wmo)
Vergeet bij woningaanpassingen de afschrijvingstermijnen van een douche en keuken (18 jaar) niet
Na fiat (budgethouder, toetser) overgaan tot betaling. Afspraak is dat woningaanpassing boven de € 20.000,-- aan het college worden voorgelegd.
Voor de beoordeling van de offertes kan gebruik gemaakt worden van een bouwkundige.
Voorlopige toekenning en definitieve toekenning (gereedmelding)
Binnen 12 maanden na voltooiing van de werkzaamheden, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Er volgt dan een controle door middel van een huisbezoek plaats al dan niet samen met een bouwkundig adviseur.
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.
Wanneer iemand zich meldt bij de Centrale Toegang met een hulpvraag, wordt allereerst gekeken wat de precieze hulpvraag is. Daaruit voort vloeit een resultaat. Indien in beginsel blijkt dat het resultaat niet bereikt kan worden door de inzet van voorliggende voorzieningen, wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn binnen de specialistische hulp. Dit is hulp waar een beschikking voor nodig is. Ten aanzien van de financiering van deze hulp, zijn er twee mogelijkheden:
Zorg in natura is de zorg die is gecontracteerd, met de aanbieders die daar een contract voor hebben.
PGB kan binnen Jeugd ingezet worden indien ZIN niet toereikend of passend is, of wanneer de hulp door bijvoorbeeld iemand uit het sociale netwerk (incl. (pleeg)ouders) geleverd kan worden. In die laatste situatie spreken we over een PGB voor informele hulp. Binnen de Wmo kan voor PGB gekozen worden wanneer de cliënt kan motiveren waarom zij zelf doeltreffende ondersteuning willen inkopen. Ook dan kan bijvoorbeeld de hulp geleverd worden door iemand uit het sociale netwerk. Ook dan wordt gesproken over een PGB voor informele hulp.
Op dit moment is het PGB tarief voor informele hulp vastgesteld op € 20,- per uur voor een PGB die is ingezet vanuit de Jeugdwet. Voor een PGB die is ingezet vanuit de Wmo geldt in 2019 een tarief van € 20,60 per uur voor hulp bij het huishouden 2 en een tarief van € 19,27 voor individuele begeleiding (uit het sociale netwerk), dat is 40% van het ZIN-tarief
Op dit moment is er geen PGB beleid wat toeziet op informele hulp. Dit voorstel ziet daar specifiek op toe. Het doel is om informele hulp beter en eenduidiger vast te kunnen stellen, integraal beleid te ontwikkelen en waar mogelijk te besparen op informele hulp. Dit ten aanzien van de voorwaarden en het tarief.
Binnen de jeugdhulpverlening is kwaliteit het uitgangspunt. Wanneer de hulpvraag binnen komt bij de Centrale Toegang wordt ontvangst binnen vijf werkdagen bevestigd. Vervolgens worden ouders in de gelegenheid gesteld een familiegroepsplan op te stellen. Daarna volgt het vooronderzoek. Tijdens het vooronderzoek vinden één of meer gesprekken plaats. Hier wordt onder andere een afweging gemaakt hoe de hulpvraag zich verhoudt tot de gebruikelijke hulp.
De term gebruikelijke hulp is niet beschreven in de Jeugdwet. Zodoende is het aan gemeenten dit begrip zelf in te vullen. In het afwegingskader gebruikelijke hulp van de VNG wordt gebruikelijke hulp als volgt omschreven:
Gebruikelijke hulp is: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders, verzorgers en andere huisgenoten.
Voor gebruikelijke hulp is geen voorziening krachtens Jeugdwet (en Wmo) mogelijk.
In de beleidsregels ter ondersteuning van de Verordening jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2018 wordt vooral onderscheid gemaakt op basis van gebruikelijke en niet-gebruikelijke hulp op basis van de richtlijn gebruikelijke hulp. Hier wordt beschreven wat gebruikelijke hulp is van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel met inachtneming van een bepaalde bandbreedte.
Daarnaast zijn onder andere de volgende toets-elementen reeds benoemd in de verordening Jeugd:
Een hulpvraag binnen de Wmo kan eveneens worden gemeld bij de Centrale Toegang. De Centrale Toegang bevestigt de melding schriftelijk. De cliënt wordt in de gelegenheid gesteld een persoonlijk plan op te stellen. Daarna volgt het vooronderzoek. Tijdens het onderzoek vinden één of meer gesprekken plaats. Hier wordt onder andere een afweging gemaakt hoe de hulpvraag zich verhoudt tot de gebruikelijke hulp.
De term gebruikelijke hulp staat binnen de Wmo zelf beschreven.
Binnen de Wmo zijn onder andere de volgende toets-elementen reeds benoemd in de verordening:
Het bepalen van boven gebruikelijke hulp is maatwerk. In de praktijk blijkt het lastig om vast te stellen wat gebruikelijke en boven gebruikelijke hulp is. De redelijkheid bepaalt wat als gebruikelijke hulp kan worden geduid. Wat redelijk is hangt af van de specifieke situatie van een cliënt en zijn huisgenoten. Iedere situatie is anders. Het gaat om een evenwicht tussen draagkracht en draaglast. Kan de last (naar algemeen aanvaarde opvattingen) in redelijkheid gedragen worden door de huisgenoot? Het antwoord op deze vraag is in iedere situatie anders.
Van de uitkomsten van de gesprekken wordt een gezinsplan (Jeugd) of persoonlijk plan (Wmo) (hierna samen genoemd als ‘plan’) opgesteld, waarin wordt vastgesteld of er sprake is van boven gebruikelijke hulp en of dit al dan niet opgevangen kan worden door bijvoorbeeld mantelzorg. Vervolgens kunnen ouders een aanvraag doen voor een individuele voorziening voor boven gebruikelijke hulp. Bij toekenning van de individuele voorziening staat vervolgens onder andere welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB.
Om de gebruikelijke hulp vast te stellen is het belangrijk om eenduidig te werken. Dit zorgt er onder andere voor dat dossiers gemakkelijker overdraagbaar zijn en plannen te reproduceren zijn. Om dit te realiseren is het advies om de vaste toets-elementen te blijven hanteren en te complementeren, waarbij in elk (gezins)plan de toets-elementen beschreven zijn.
Het advies is om de volgende toets-elementen op te nemen in de verordening Jeugd en Wmo om zo een concrete afweging te maken:
Aan de hand van alle toets-elementen en de richtlijn gebruikelijke hulp moet na de gesprekken een afweging worden gemaakt wat in redelijkheid is aan te merken als gebruikelijke hulp binnen dit huishouden. Dit wordt opgenomen in het plan en onderbouwd per toets-element. Het verslag dient vervolgens als aanvraag.
Zoals al beschreven, zijn er twee mogelijkheden voor het financieren van de boven gebruikelijke hulp, Zorg in Natura en PGB. Voor de vaststelling van het aantal uren is het advies om geen onderscheid te maken tussen ZIN en PGB, omdat dezelfde kwaliteit wordt verwacht.
Om deze toevoegingen te realiseren is het van belang om in de verordening de volgende definitie op te nemen:
Gebruikelijke hulp:de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag wordenverwacht van ouders, kinderen, verzorgers en andere huisgenoten.
Binnen de Wmo is de term gebruikelijke hulp in tegenstelling tot de Jeugdwet opgenomen in de Wmo in artikel 1.1.1. Er is voor gekozen om bij deze definitie aan te sluiten.
Vaststellen kwaliteitscriteria informele hulp
Wanneer eenmaal is vastgesteld dat er sprake is van boven gebruikelijke hulp die niet kan worden gegeven door mantelzorg en hoeveel uur, kan hulp worden aangevraagd. In sommige gevallen wordt er aangegeven dat iemand uit het sociaal netwerk bereid is om deze hulp tegen betaling te verlenen. Dit wordt informele hulp genoemd. Om een besluit te kunnen nemen over de inzet en vergoeding van informele hulp moet vastgesteld worden wanneer informele hulp wenselijk is. Beleid hierop ontbreekt vooralsnog.
Bij de beoordeling van de mogelijkheid en wenselijkheid tot informele zorg luidt het advies om het volgende afwegingskader mee te laten wegen in het vooronderzoek, wanneer er sprake is van informele zorg.
Het is van belang dat het afwegingskader doorlopend, bijvoorbeeld halfjaarlijks, getoetst wordt om zo de kwaliteit te waarborgen en problemen in een vroeg stadium te signaleren.
Daarnaast is het advies om de voorbeelden uit afwegingskader gebruikelijke hulp Jeugdwet en Wmo van de VNG (zie bijlage 1) toe te voegen als bijlage om zo de afweging van gebruikelijke hulp en maatwerk inzichtelijk te maken.
Naast het feit dat het van belang is om de kwaliteit en wenselijkheid van informele hulp vast te stellen, is het eveneens van belang om ook naar het hieraan verbonden tarief te kijken. Daarnaast vinden we het belangrijk om consistent te zijn binnen Jeugd en Wmo. Om deze reden is het mede van belang om naar de tarieven te kijken en om deze gelijk te trekken.
Een aantal gemeenten heeft op het gebied van Jeugd het tarief voor informele zorg gekoppeld aan artikel 5.22 lid 2 van de regeling langdurige zorg. Dat tarief is op dit moment vastgesteld op € 20,- per uur. Dit tarief wordt door veel gemeenten uit de (jeugd)regio IJsselland gehanteerd.
Binnen de Wmo is het tarief voor informele hulp op basis van een PGB gekoppeld aan een percentage van het ZIN-tarief.
De Wet minimumloon (Wml) is per 1 januari 2018 veranderd. Informele zorg valt vanaf die datum onder de Wml. Het gevolg hiervan is dat informele zorgverleners daarmee ook recht krijgen op vakantietoeslag. Middels een algemene maatregel van bestuur geldt dit in 2018 nog niet voor al lopende door de SVB geadministreerde overeenkomst met een familielid in de 1e en 2e graad. Inmiddels is deze maatregel verlengd tot mei 2019.
Vanaf mei 2019 zal het dan mogelijk zijn om op grond van een ministeriële regeling dat de SVB een symbolisch laag bedrag uitbetaald aan informele hulpverleners.
De regeling biedt gemeenten twee opties, die apart of naast elkaar gebruikt kunnen worden:
Deze twee maatregelen bieden de budgethouder een mogelijkheid om hun informele hulp in te zetten zonder dat daarbij sprake is van een arbeidsrelatie (en dus van een minimumloon). Er wordt dan niet meer met een zorgovereenkomst van opdracht gewerkt, maar met een verklaring. De SVB levert deze modelverklaring.
Voor informele zorgverleners met een overeenkomst van opdracht is het minimumloon van toepassing. Waar eerder een aantal gemeenten in Nederland € 7,- aanhielden voor informele zorg is dit inmiddels niet meer toegestaan. Het bedrag moet minimaal € 11,19 per uur inclusief vakantiegeld zijn (minimumloon 22-jarige en ouder per uur op basis van 36 uur)1 . De gemeente Tiel heeft er bijvoorbeeld voor gekozen om voor informele zorg dit minimumloon aan te houden.
Kijkend naar het tarief zijn er een aantal mogelijkheden:
Tarief € 20,- per uur incl. vakantietoeslag
Dit tarief wordt momenteel door de meeste gemeenten in de (jeugd-) regio IJsselland gehanteerd. Zo ook binnen de gemeente Zwartewaterland. Dit tarief is meer dan het gemiddelde inkomen van een jeugdhulpverlener. De daarmee gemoeide kosten zijn dan ook hoog. Ook binnen de Wmo wordt het tarief van € 20,- gehanteerd voor huishoudelijke hulp 2 (uit het sociale netwerk). Voor individuele begeleiding binnen de Wmo wordt nu 40% van het ZIN-tarief toegepast. Voor 2019 komt dat neer op €. 19,27. Binnen de Wmo zijn er zestien lopende casussen waar informele hulp betaald wordt verleend.
Tarief € 15,46 per uur incl. vakantietoeslag
Een andere mogelijkheid is om bij het tarief voor informele zorg uit te gaan van het gemiddelde uurloon van een (jeugd)hulpverlener. Op basis van het gemiddelde van het startsalaris van € 1.690,- en eindsalaris van €3.664,- per maand van een jeugdhulpverlener komt dat neer op €15,46 per uur inclusief vakantiegeld op basis van een 40-urige werkweek.2
Het gemiddelde uurloon van een maatschappelijk werker (Wmo) is op basis van het startsalaris van € 1.790,- en het eindsalaris van € 3.570,- per maand € 15,47 per uur op basis van een 40-urige werkweek. 3
De gemiddelde uurtarieven zijn nagenoeg gelijk. Gezien het feit dat informele hulp meer voorkomt binnen Jeugd dan bij de Wmo, is ervoor gekozen om € 15,46 aan te houden als gemiddeld uurtarief. De kosten zijn beduidend lager dan het huidige tarief.
Tarief minimumloon € 11,19 incl. vakantietoeslag (o.b.v. 36 uur, 22 jaar en ouder)
Het minimumloon hanteren is op dit moment het laagste te hanteren tarief bij een overeenkomst, omdat de Wml van toepassing is op nieuwe contracten. Financieel gezien is dit tarief op dit moment het voordeligst, uitgaande van een overeenkomst.
Binnen de landelijke vereniging van (persoonsgebonden) budgethouders Per Saldo zijn er geluiden dat het hanteren van een lager tarief voor informele zorg, bijvoorbeeld het minimumloon, ervoor zorgt dat het voor zorgverleners aantrekkelijker en soms zelfs noodzakelijk is formele zorg te leveren óf regulier aan het werk te gaan waarmee meer wordt verdiend dan het minimumloon. Dit zou uiteindelijk weer extra kosten met zich mee brengen, omdat de formele tarieven een stuk hoger liggen dan informele tarieven.
Tarief symbolisch laag op basis van ministeriële regeling (maximaal € 141, per maand)
Deze twee opties mogen met elkaar gecombineerd worden.
Naast het vaststellen van het tarief kan er ook onderscheid gemaakt worden in de toekenning van het tarief.
Daarin is het volgende onderscheid te maken voor informele hulp:
Op basis van 1e en 2e graads4 familieledenen overige informele hulpverleners.
Dit is hetzelfde onderscheid als wat in het voorstel van de ministeriële regeling gemaakt werd. Inmiddels is de ministeriële regeling breder getrokken.
In eerste instantie gaf de VNG aan dat de ministeriele regeling (€ 141,- per maand) gold voor 1e en 2e graads familieleden. Inmiddels is de ministeriele regeling gepubliceerd en wordt er gesproken over: ‘hulp uit het sociale netwerk’. Dit is breder dan het aanvankelijke voorstel van de regeling. Het advies is om de VNG hierin te volgen. Hierdoor is iedereen gelijk en maakt het niet uit wie uit het netwerk de informele zorg verricht. Daarnaast zou een onderscheid in 1e en 2e graads familieleden een toename van regelgeving betekenen.
Het symbolisch lage bedrag wat de in de ministeriële regeling gehanteerd zal worden is (maximaal € 141,- per maand). Op basis van het tarief van € 15,46 is dit goed voor 2,1 uur per week. Wanneer er 3 of meer uren informele hulp worden verleend, vinden wij dit te laag.
Om deze reden is het advies om het tarief van € 15,46 per uur inclusief vakantiegeld te hanteren en aan te sluiten bij het daadwerkelijk aantal uren. Er wordt immers (jeugd)hulp verleent en daarom is het redelijk om aan te sluiten bij dat loon. Bovendien kan het effect van het minimumloon zijn dat informele hulp afgeremd wordt terwijl dat juist financieel gezien grote consequenties heeft, omdat vervolgens de hulp formeel verleent moet worden. Bij de Wmo is bijvoorbeeld het tarief voor individuele begeleiding (uit het sociale netwerk) gesteld op 40% van het ZIN-tarief. Wanneer er geen informele zorg verleend kan worden door de verlaging van het tarief naar het minimumloon, zou dat ervoor kunnen zorgen dat er gebruik wordt gemaakt van ZIN. Dan komt het tarief op 100% van het ZIN-tarief. Dat zou een stijging van 60% betekenen.
Alle hiervoor beschreven adviezen zijn hieronder verkort gebundeld weergegeven
Toets-elementen gebruikelijke hulp
Het advies is om de volgende toets-elementen toe te voegen aan de verordening om zo een concrete afweging te maken:
Aan de hand van alle toets-elementen en de richtlijn gebruikelijke hulp moet na de gesprekken een afweging worden gemaakt wat in redelijkheid is aan te merken als gebruikelijke hulp binnen dit huishouden. Dit wordt opgenomen in het (gezins)plan en onderbouwd per toets-element.
Zoals al beschreven zijn er twee mogelijkheden voor het financieren van de boven gebruikelijke hulp, Zorg in Natura en PGB. Voor de vaststelling van het aantal uren is het advies om geen onderscheid te maken tussen ZIN en PGB, omdat dezelfde kwaliteit wordt verwacht, met hetzelfde beoogde resultaat.
Term gebruikelijke hulp toevoegen
De term gebruikelijke hulp is niet beschreven in de Jeugdwet. Zodoende is het aan gemeenten dit begrip zelf in te vullen. Het advies is de term gebruikelijke hulp op te nemen in de verordening:
Gebruikelijke hulp is: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders, verzorgers en andere huisgenoten.
Binnen de Wmo is de term gebruikelijke hulp in tegenstelling tot de Jeugdwet opgenomen in de Wmo in artikel 1.1.1. Er is voor gekozen om bij deze definitie aan te sluiten.
Bij de beoordeling van de mogelijkheid en wenselijkheid tot informele zorg kan het volgende afwegingskader meegewogen worden tijdens het vooronderzoek.
Het is van belang dat het afwegingskader doorlopend getoetst blijft om zo de kwaliteit te waarborgen en problemen in een vroeg stadium te signaleren.
Daarnaast is het advies om de voorbeelden uit afwegingskader gebruikelijke hulp Jeugdwet en Wmo van de VNG (zie bijlage 1) toe te voegen als bijlage om zo de afweging van gebruikelijke hulp en maatwerk inzichtelijk te maken.
In eerste instantie gaf de VNG aan dat de ministeriele regeling gold voor 1e en 2e graads familieleden. Inmiddels is de ministeriele regeling gepubliceerd en wordt er gesproken over: ‘hulp uit het sociale netwerk’. Het advies is om de VNG hierin te volgen. Hierdoor is iedereen gelijk en maakt het niet uit wie uit het netwerk de informele zorg verricht. Daarnaast zou een onderscheid in 1e en 2e graads familieleden een toename van regelgeving betekenen.
Het symbolisch lage bedrag wat de in de ministeriële regeling gehanteerd zal worden (maximaal € 141,- per maand) vinden wij te laag. Bovendien zal de ministeriële regeling pas in mei 2019 mogelijk zijn.
Om deze reden is het advies om het tarief van € 15,46 per uur inclusief vakantiegeld te hanteren. Er wordt immers (jeugd)hulp verleent en daarom is het redelijk om aan te sluiten bij dat loon. Bovendien kan het effect van het minimumloon zijn dat informele hulp afgeremd wordt terwijl dat juist financieel gezien grote consequenties heeft, omdat vervolgens de hulp formeel verleent moet worden. Bij de Wmo is bijvoorbeeld het tarief voor individuele begeleiding (uit het sociale netwerk) gesteld op 40% van het ZIN-tarief. Wanneer er geen informele zorg verleend kan worden door de verlaging van het tarief naar het minimumloon, zou dat een stijging van nog meer dan 60% betekenen.
In 2018 is er in totaal 5.049 uur informele zorg verstrekt voor € 20,- per uur. Wanneer het tarief gewijzigd zal worden naar € 15,46 per levert dit een besparing op van € 4,54 per uur voor informele hulpverleners. Dit levert een besparing op van € 22.922,- perjaar op basis van de cijfers van 2018.
Wanneer het tarief gewijzigd zal worden naar €11,19 per uur (Wml), levert dit een besparing op van € 8,81 per uur voor informele hulpverleners in de 1e en 2e graad. Wanneer we uitgaan van dit tarief levert dat een besparing op van afgerond € 45.000,- per jaar op basis van de cijfers van 2018.
Het risico bestaat dat door de verlaging van het tarief de informele hulpverlener ervoor kiest om geen informele hulp meer te verlenen en dat de hulp formeel ingekocht moet worden. Dit betekent een stijging van de kosten. Het is vooraf niet in te schatten of en hoe vaak dat het geval zal zijn. Het tarief van € 15,46 is onderbouwd en uit te leggen. Bovendien zal het beleid voorgelegd worden aan de Adviesraad Sociaal Domein.
Er zijn 16 lopende casussen waar informele hulp wordt betaald. Dit gaat in totaal om … in 2018 voor € 20,00. Wanneer het tarief gewijzigd zal worden naar € 15,46 per levert dit een besparing op van € 4,54 per uur voor informele hulpverleners. Dit levert een besparing op van … op basis van de cijfers van 2018.
Het risico bestaat dat door de verlaging van het tarief de informele hulpverlener ervoor kiest om geen informele hulp meer te verlenen en dat de hulp formeel ingekocht moet worden. Dit betekent een stijging van de kosten. Het is vooraf niet in te schatten of en hoe vaak dat het geval zal zijn. Het tarief van € 15,46 is onderbouwd en uit te leggen. Bovendien zal het beleid voorgelegd worden aan de Adviesraad Sociaal Domein.
Bijlage 1 Voorbeelden Afwegingskader gebruikelijke hulp VNG
Kunnen de ouders een PGB-budget krijgen voor wat betreft de tijd die nodig is om de zoon het gebruik van pictogrammen te leren?
Nee. Je mag in redelijkheid van ouders verwachten dat zij dit soort oefeningen doen met hun kind. Deze inzet valt onder gebruikelijke hulp. Je kunt hier ook een vergelijk maken met
ouders met schoolgaande kinderen die kinderen helpen bij huiswerk, overhoren in geval een proefwerk.
Kunnen de ouders een PGB-budget krijgen voor wat betreft de tijd die nodig is om de zoon te wassen en aan te kleden?
Het feit dat het niet gewoon is om een zoon van 14 te moeten wassen en aankleden maakt nog niet dat de zorginzet niet van ouders verwacht kan worden in het kader van gebruikelijke hulp. Voor zorginzet die niet door ouders geleverd kan worden is meer nodig. Denk bijvoorbeeld aan het ontbreken van eventueel benodigde specifieke vaardigheden bij ouders tot bewassing / aankleding en deze vaardigheden kunnen ook niet aangeleerd worden. De benodigde zorgintensiteit in relatie tot het hebben van een baan, de zorg voor andere aanwezige kinderen.
De context van de casus bepaalt of in alle redelijkheid van de ouders verlangd kan worden dat zij bepaalde zorgtaken in het kader van gebruikelijke hulp of eventueel in het verlengde daarvan via mantelzorg ter hand nemen. Wat ook nog een aspect kan zijn in dit soort kwesties is de vraag of de zoon van 14 dergelijke intieme verzorging wil ontvangen van zijn ouders (en omgekeerd). Indien de zoon de betreffende verzorging niet wil ontvangen of de ouder wil de zorg niet leveren, dan kan in redelijkheid zorgverlening door een ander (via PGB of zin) aan de orde zijn.
Dient de gemeente huishoudelijke ondersteuning toe te kennen ?
Ook hier hangt het antwoord weer af van de specifieke context van de casus. Primair kun je stellen dat mensen, gezond van lijf en leden, zelf geacht worden het huishouden te doen. In deze casus is veel (extra) zorg nodig voor een kind met lichamelijke en geestelijke beperking waardoor je wellicht in redelijkheid huishoudelijke ondersteuning kunt toekennen. Puur beschouwd vanuit budgettaire overwegingen zou het zelfs de voorkeur kunnen hebben om huishoudelijke ondersteuning toe te kennen in plaats van een duurdere voorziening in het kader van de specifieke zorginzet voor de zoon. De huishoudelijke ondersteuning die wordt toegekend kan, - indien het een PGB betreft – overigens niet door de ouders zelf worden ingezet. Dit laatste vanuit het principe dat (dreigende) overbelasting niet kan worden gecompenseerd met een budget.
Let wel: in een casus als deze kan aan de ouders in redelijkheid ook (in aanvulling op de zorginzet over de boeg van gebruikelijke hulp en evt. mantelzorg) een maatwerkvoorziening begeleiding of /en persoonlijke verzorging worden verstrekt in plaats van maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. Dat h.o. goedkoper is voor de gemeente dan begeleiding en/of pv doet daar niet aan af. In een casus als deze mogen ouders in alle redelijkheid een keuze maken v.w.b. hun type inzet.
Dient de gemeente ondersteuning toe te kennen ?
Dat de ouders overbelast dreigen te raken, kan verband houden met andere factoren dan de zorginzet voor een kind. In deze casus lijkt het reëel te veronderstellen dat de overbelasting (deels) het gevolg is van stelselmatig teveel uren werken in plaats van de zorg voor het kind. De oplossing zit dan ook primair in een genormaliseerde ureninzet op het werk. Het is aan de ouder om daarover het gesprek aan te gaan met zijn werkgever. In alle redelijkheid kan het een optie zijn om tijdelijk ondersteuning te bieden teneinde de ouders de ruimte te geven om tot genormaliseerde werktijden te komen.
Zie casus onder a, b, c en d. De vader is druk om zijn uren te normaliseren. Hij heeft in goed overleg daarvoor duidelijke afspraken gemaakt met zijn werkgever. Dat gaat evenwel niet van de ene op de andere dag en zal zeker nog 2 maanden duren. Ondertussen moet de zorg wel geleverd worden aan hun kind. Moeder heeft met haar werkgever kunnen afspreken dat zij voor de duur van deze 2 maanden 10 uur minder kan werken (onbetaald zorgverlof). Voor deze 10 uur wordt nu een PGB aangevraagd met moeder als dienstverlener.
Moet de gemeente deze 10 uur begeleiding in de vorm van een PGB toekennen?
Dat de man niet in staat is (na een patroon van 10 à 15 jaar) om zijn werkweek per direct terug te brengen naar 40 uur, is begrijpelijk. Hij heeft in ieder geval zijn verantwoordelijkheid
genomen en de veranderingen zijn in gang gezet. Ondertussen kan de vrouw vanwege haar afspraak met haar werkgever de begeleiding bieden. Ervan uitgaande dat de zorg (aanvullend
op hetgeen de ouders al leveren in het kader van gebruikelijke hulp en mantelzorg) prima kan worden geleverd door de vrouw kan voor de duur van 2 maanden in alle redelijkheid een PGB worden toegekend.