Organisatie | Maashorst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening fysieke leefomgeving gemeente Maashorst |
Citeertitel | Verordening fysieke leefomgeving gemeente Maashorst |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren gemeente Uden, de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur Landerd, de Marktverordening gemeente Uden, de Marktverordening gemeente Landerd 2008, de Erfgoedverordening Landerd 2017, de Erfgoedverordening gemeente Uden 2017 en de Waterafvoerverordening gemeente Uden.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-02-2022 | nieuwe regeling | 20-01-2022 |
De raad van de gemeente Maashorst;
Gelezen het voorstel van de colleges van burgemeester en wethouders van Landerd en Uden, gelijk aan het besluit van Stuurgroep herindeling Maashorst van 7 december 2021;
overwegende dat het wenselijk is een aantal regels uit gemeentelijke verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving te bundelen ter ondersteuning van de implementatie van de Omgevingswet die naar verwachting per 1 juli 2022 in werking treedt;
gelet op de artikelen 149, 149a, 154, 160, eerste lid, sub g, van de Gemeentewet;
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder standplaats wordt niet verstaan een vaste plaats op een markt, jaarmarkt of evenement;
Kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
bouwhistorisch onderzoek: op schrift gesteld onderzoek naar de (ver)bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een onroerende zaak, waarbij in ieder geval wordt gekeken naar de constructies, de toegepaste materialen en interieurelementen en dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoet aan de landelijke Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek, uitgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;
gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen en als zodanig is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister en als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
monumentencommissie: de commissie met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monumentenbeleid. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Van de commissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur;
waardestellend onderzoek: op schrift gestelde rapportage die is gericht op het toekennen van een waardering aan een bepaald gebied, op basis van de fysieke verschijningsvorm van dat gebied, waaronder begrepen de zeldzaamheid en gaafheid van de samenstellende onderdelen daarvan. De waarden van de verschillende onderdelen worden door middel van kleuren op (bouw)tekeningen inzichtelijk gemaakt.
Handboek: het Handboek Kabels en Leidingen (Standaardbepalingen voor het opnemen van de sleufverharding, het graven, aanvullen en verdichten van sleuven en het leggen etc. van kabels en leidingen die in eigendom of beheer zijn bij de gemeente), zijnde door het college vast te stellen nadere regels betreffende de voorbereiding en uitvoering van ontwerp, aanleg, exploitatie, onderhoud en verwijdering van kabels en leidingen inclusief de toepasselijke indieningsvereisten;
nutsbedrijf: bedrijf dat producten en diensten levert in het algemeen belang, en in het kader van deze verordening meer specifiek op het gebied van elektriciteits-, gas- en drinkwatervoorziening, waaronder ook begrepen eventuele warmte-koudevoorzieningen, en dat mede daartoe netten/netwerken beheert voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen of van energie;
werkzaamheden van werkzaamheden met en aaneengesloten te ontgraven lengte korter dan niet ingrijpende aard: vijfentwintig (25) meter, met geringe overlast c.q. belemmeringen voor de omgeving, waaronder het realiseren van incidentele huisaansluitingen, kabellassen, werkzaamheden in bestaande handholes, reparatie- of onderhoudswerkzaamheden, en waaronder niet verstaan wordt de plaatsing van onder- en bovengrondse kasten en handholes.
Artikel 1:4 Persoons- of zaakgebonden karakter van vergunning of ontheffing
Elke vergunning of ontheffing is overeenkomstig zijn aard persoonsgebonden dan wel zaakgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Artikel 2:1 Aansluiting op openbaar vuilwaterriool
Het is verboden een aansluiting van een particulier riool op het openbaar vuilwaterriool tot stand te brengen, te wijzigen of op te heffen.
De kosten voortvloeiend uit de onder het eerste lid genoemde werkzaamheden komen voor rekening van de gemeente, tenzij de betreffende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd ten gevolge van een onjuist gebruik van het particulier riool, in welk geval de kosten voor rekening van de eigenaar of gebruiker komen.
Bij beëindiging van het gebruik van een aansluiting is de eigenaar van het perceel waarvan het gebruik eindigt verplicht om de particuliere aansluiting te verwijderen tot het aansluitpunt. De eigenaar van het perceel waarvan het gebruik eindigt is verplicht om de aansluiting af te doppen, zodat niets vanaf het perceelsterrein in de aansluitleiding en het openbaar vuilwaterriool kan komen.
Artikel 2:6 Plicht tot afkoppelen
Het college kan een gebied aanwijzen waarbinnen het verboden is een hemelwaterafvoerleiding aan te sluiten of aangesloten te houden op het openbaar vuilwaterriool. Eenzelfde gebiedsaanwijzing kan door het college worden gedaan ten aanzien van het vrijkomende grondwater bij drainage, oppompen of andere vormen van onttrekkingen.
Artikel 3.2 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college een standplaats wordt of is ingenomen.
Afdeling 4.2 Bepalingen over vergunningen
Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college en daarbij tevens aantoont dat hij persoonlijk voldoet aan alle publiekrechtelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie.
Afdeling 4.3 Sanctiebepalingen
Artikel 4.3.1 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 4.2.3 kan het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:
HOOFDSTUK V BRUIKBAARHEID EN AANZIEN WEG EN OPENBAAR WATER
Artikel 5.4 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Afdeling 7.1 Geluidhinder en hinder door verlichting
Artikel 7.1.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 7.1.2 Melding incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 7.1.3, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal vier dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Artikel 7.1.3 Onversterkte muziek
Artikel 7.1.4 Geluidhinder door dieren
Degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
Afdeling 7.2 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 7.2.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Afdeling 7.3 Overige omgevingshinder
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 8.2 Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.
Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling.
Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.
Artikel 8.3 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
Artikel 8.10 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8.7 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.
De artikelen 8.13 tot en met 8.16 zijn van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 8.9 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.
Artikel 8.12 Intrekken en vervallen van de aanwijzing
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.1 van de Erfgoedwet, of in een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet.
Artikel 8.13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 8.14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijke monument aan de Monumentencommissie voor advies. Binnen vier weken na verzending van de adviesaanvraag brengt de Monumentencommissie schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg in de omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid nadere voorschriften of beperkingen stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan het gemeentelijk monument. Deze voorschriften of beperkingen kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.
Artikel 8.15 Intrekken van de omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:
Artikel 8.17 Advies omgevingsvergunning rijksmonument
Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid. Artikel 8.7, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.18 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht
Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.
Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.
Artikel 8.19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht
De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 8.19, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
Artikel 8.21 Vangnet archeologie
Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:
het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;
Artikel 8.22 Tegemoetkoming in schade
Als en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen lasten behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, als de schade in relatie staat tot:
HOOFDSTUK IX Parkeerexcessen en stopverbod
Artikel 9:3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 9:8 Uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl.
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 of 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht als uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl niet rechtvaardigen.
Artikel 10.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 10.2 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
HOOFDSTUK XI ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUUR
Artikel 11.2 Vereiste van vergunning, instemming of melding
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning of, in indien het betreft een kabel of leiding die valt onder de werking van de Telecommunicatiewet, een instemmingsbesluit van het college kabels en/of leidingen in of op openbare gronden aan te leggen, in stand te houden, te onderhouden, te verleggen of te verwijderen.
Artikel 11.3 Melding of aanvraag
Indien voor de voorgenomen werkzaamheden tevens (privaatrechtelijke) toestemming nodig is van andere grondeigenaren of grondbeheerders, geeft de aanvrager dit bij de melding of aanvraag aan en overlegt deze uiterlijk vier weken na de melding of aanvraag, het college het bewijs van verkregen toestemming.
In geval van voorgenomen werkzaamheden van niet ingrijpende aard, meldt de aanvrager minimaal vijf werkdagen voor uitvoering deze werkzaamheden schriftelijk of per e-mail (in geval van e-mail bij het door de gemeente aangegeven mailadres) bij het college. Op grond van belangen als genoemd in artikel 11.7 eerste lid, van deze verordening, kan het college bepalen dat realisatie op een ander tijdstip moet plaats vinden.
Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de melding of aanvraag als bedoeld in artikel 11.3, eerste lid. Betreft het een melding of aanvraag waarbij meer grondeigenaren/beheerders zijn betrokken of andere vergunningen vereist zijn, dan wordt de beslissing pas genomen als deze andere toestemmingen verkregen en overlegd zijn.
Binnen 12 maanden na de beslissing van het college moeten de werkzaamheden zijn voltooid, tenzij anders is bepaald bij deze beslissing dan wel tenzij sprake is van aantoonbare overmacht. Indien de (graaf)werkzaamheden niet binnen de vastgestelde data en termijnen zijn uitgevoerd, vervalt de vergunning of het instemmingsbesluit. Een situatie van overmacht moet tijdig worden medegedeeld, met in acht name van de maximale geldigheidsduur en staat ter beoordeling van het college.
Artikel 11.7 Voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden
Het college kan aan een instemmingsbesluit of een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden, dan wel een vergunning weigeren, in het belang van:
de ondergrondse ordening, waaronder mede verstaan wordt het zo min mogelijk hinder veroorzaken voor in de grond aanwezige werken en het niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken van deze werken, waaronder werken ten behoeve van de levering of het transport van elektronische informatie, gas, water en elektriciteit;
Het college stelt nadere regels vast in de vorm van een Handboek voor de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen en medegebruik van voorzieningen. Bij tegenstrijdigheden tussen de bepalingen van deze verordening en het Handboek hebben de bepalingen van deze verordening voorrang.
Het college stelt nadere regels vast over schadeherstel en vergoeding van degeneratiekosten. De netbeheerder of diens grondroerder is gehouden tot het, op basis van redelijkheid en billijkheid, vergoeden van alle schade, geleden en te lijden door de gemeente, voortvloeiende uit de door of vanwege de netbeheerder uit te voeren werkzaamheden. De berekening van de schadevergoeding is gebaseerd op vijf kostensoorten: herstel-, onderhouds-, beheers- en degeneratiekosten of werkelijke kosten, met als uitgangspunt kostendekkendheid voor de gemeente.
Indien het leidingentracé geen ruimte biedt voor de aanleg van nieuwe kabels, legt de netbeheerder (dan wel de door deze ingeschakelde derde partij) de gemeente een alternatief tracé voor en wordt daarbij bezien of andere netbeheerders eventuele voorgenomen werkzaamheden op dat tracé willen combineren, of (in geval van elektronische communicatienetwerken) doet hij aan andere netbeheerders een verzoek tot medegebruik van kabels en/of leidingen.
Indien de eigendom, exploitatie of beheer van een net, kabel of leiding, als bedoeld in deze verordening, wordt overgedragen aan een andere netbeheerder, stelt de voormalige netbeheerder het college onverwijld van deze overdracht in kennis en is de voormalige netbeheerder verplicht zorg te dragen voor overdracht van de rechten en plichten krachtens deze verordening op de nieuwe netbeheerder.
Artikel 11.10 Niet-openbare kabels en leidingen
Het college kan een vergunning weigeren in geval van werkzaamheden aan niet-openbare kabels en/of leidingen in of op openbare gronden. In het geval van te verlenen toestemming is het bepaalde in deze verordening van overeenkomstige toepassing, maar houdt dit geen gedoogplicht in van de betreffende kabels en leidingen.
Artikel 11.11 (Mede)gebruik van voorzieningen
Een beheerder van een netwerk voor het transport van informatie is verplicht om bij aanleg van kabels of leidingen zoveel mogelijk (mede)gebruik te (laten) maken van bestaande, hetzij door andere netbeheerders dan wel door of in opdracht van de gemeente aangelegde voorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten en –geleidingen.
Indien de netbeheerder (dan wel de door deze ingeschakelde derde partij) een redelijk aanbod wordt gedaan om gebruik te maken van de vooraangelegde voorzieningen, is deze verplicht van deze voorzieningen gebruik te maken. Bepalend voor de redelijkheid is of de voorzieningen tegen marktconforme kosten ter beschikking worden gesteld.
Voor verleggingen van kabels of leidingen van een netwerk van een nutsbedrijf in of op openbare gronden op verzoek van het college, gelden de volgende bepalingen:
De netbeheerder is verplicht op verzoek van het college over te gaan tot het nemen van maatregelen voor kabels en leidingen ten dienste van zijn net, waaronder het verleggen, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege de gemeente in het algemeen belang;
Indien ten gevolge van werkzaamheden, niet zijnde gemeentelijke werkzaamheden, verlegging wijziging of verwijdering van enig eigendom van de gemeente noodzakelijk is, dan wel ten behoeve van werkzaamheden speciale voorzieningen moeten worden getroffen, komen de kosten ervan voor rekening van de opdrachtgever, tenzij er redelijkerwijs aanleiding bestaat om de kosten over meerdere partijen te verdelen, dan wel om geen kosten in rekening te brengen.
Het college geeft van zijn voornemen van een werk, zijnde de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door de gemeente, waarvan de verlegging van kabels en leidingen van netbeheerders het gevolg kan zijn, zo spoedig mogelijk een schriftelijke mededeling aan de netbeheerder. Deze mededeling bevat ten minste:
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt bestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:
Artikel 12.3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 12.4 Overgangsbepaling
Aanvragen om vergunningen of ontheffingen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, alsmede de hierop volgende bezwaar- of beroepsprocedures, worden beoordeeld en behandeld met inachtneming van het recht zoals dat gold onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening.
De intrekking als bedoeld in artikel 12:5 heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordeningen genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop die nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, in welk geval deze nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten berusten op het bij deze regeling van toepassing zijnde artikel(en) uit deze verordening.
Hoofdstuk 1 Algemene toelichting
Op 1 juli 2022 is de inwerkingtreding van de Omgevingswet gepland. De gemeente heeft na het in werking treden van de Omgevingswet tot 1 januari 2030 de tijd om alle regels in plaatselijke verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving op te nemen in het gemeentelijk omgevingsplan. Tot die tijd geldt op grond van het overgangsrecht een zogeheten ‘omgevingsplan van rechtswege, ook wel het tijdelijk deel van het omgevingsplan genoemd. Hierin zitten alle geldende ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen), enkele specifieke verordeningen (de geurverordening, hemelwaterafvoerverordening en een gedeelte van de erfgoedverordening) en voormalige rijksregels uit onder meer het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht. Laatstgenoemde regels vormen de zogenaamde bruidsschat.
De reikwijdte van de Omgevingswet en daarmee ook van de mogelijkheid voor het opnemen van regels in het omgevingsplan, wordt bepaald door de begrippen fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, water(systemen), bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed. Bij het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving gaat het om directe fysieke ingrepen door de mens in de tastbare leefomgeving, zowel boven- als ondergronds. Ook de aanleg van infrastructuur valt hier bijvoorbeeld onder. Verder gaat het om activiteiten als bouwen, slopen, kappen van bomen, ontsieren van een monument, aanleggen van een (uit)weg, aanleggen van buisleidingen, het aanbrengen van zichtbare reclame, het plaatsen van een ondergrondse afvalcontainer, het opspuiten van zand, het plaatsen van een woonwagen, het aanmeren van een schip, evenementen,
Van de circa 150 verordeningen (en daarop gebaseerde beleidsregels en nadere regels) hebben er circa 75 direct betrekking op c.q. raken de fysieke leefomgeving. Dat geldt niet voor alle bepalingen uit de desbetreffende verordeningen. We zijn bij het uitfilteren van de regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving (FLO) tot de volgende indeling gekomen:
Mede gezien de overbruggingsfunctie richting het uiteindelijke omgevingsplan, hebben we als uitgangspunt genomen dat alleen de regels in de categorie ‘moeten’ een plaats krijgen in de Verordening. Aangezien de Verordening bovendien van tijdelijke aard is hebben we gekozen voor een zoveel mogelijk beleidsarme overzetting. Wel zijn wat redactionele en juridisch-technische aanpassingen verricht, alsmede een aantal ondergeschikte wijzigingen. Verder zijn in het kader van de harmonisatie de regels in de verordeningen van Uden en Landerd die een plek in deze verordening hebben gekregen, geüniformeerd. Dit heeft als resultaat opgeleverd dat onderstaande onderwerpen/activiteiten uit de autonome verordeningen zijn gelicht:
Het leeuwendeel van de regels stamt uit de APV. Verder zijn enkele specifieke verordeningen zoals de erfgoedverordening ingebouwd. Die verordeningen kunnen derhalve in zijn geheel worden ingetrokken. De naamgeving “Verordening FLO” suggereert wellicht dat alle regels die de fysieke leefomgeving betreffen, hierin zijn gebundeld. Dat is niet het geval en het is bovendien niet zo dat de Verordening een-op-een kan worden overgezet naar het omgevingsplan. De onderhavige verordening is een stap in de richting van het ‘volwaardige’ omgevingsplan, een tussenstap om de transitie van regels uit verordeningen naar het omgevingsplan te vergemakkelijken.
De volgende stappen zijn daartoe gezet:
Nadat de Verordening is vastgesteld, wordt bepaald via welke lijnen de regels in deze Verordening en enkele ‘achterblijvende’ verordeningen een plaats krijgen in het omgevingsplan. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van handleidingen die door de VNG zijn ontwikkeld in het kader van de integratie van verordeningen in het omgevingsplan. Daarbij zal met name worden ingezoomd op relevante activiteiten in de fysieke leefomgeving.
De wijzigingen om de gemeentelijke verordeningen toekomstbestendig te maken hebben betrekking op verschillende uiteenlopende beleidsterreinen. Het gefaseerd uitvoeren van deze operatie kan leiden tot een efficiënter gebruik van de beschikbare capaciteit. Deze fasering kan worden bereikt door het opnemen van regels in het omgevingsplan per onderwerp of groep van onderwerpen. Ook wordt de inzet gespreid over een langere periode. Het wijzigingsproces kan tevens worden gefaseerd door regels per gebied op te nemen in het omgevingsplan. Het omgevingsplan wordt dan meerdere malen aangepast, waarmee in dat plan telkens voor een bepaald gebied regels worden opgenomen.
Het nadeel van een gebiedsgewijze aanpak ten opzichte van een aanpak per beleidsterrein is dat bij het gebiedsgewijs overzetten alle onderwerpen moeten worden geïnventariseerd, waardoor feitelijk toch het gehele gemeentelijke regelgevingscomplex onderwerp van het project zal zijn. Een gebiedsgewijze aanpak vergt enkele specifieke wetsgevingstechnische voorzieningen. Er kunnen verder omstandigheden zijn waarin het nuttig is op het omgevingsplanproces voor te sorteren door het opstellen van een Verordening fysieke leefomgeving. In zo’n verordening zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Als gevolg daarvan zullen de benodigde wijzigingen als gevolg van het omgevingsplan voornamelijk zien op die verordening. Het opstellen van een dergelijke verordening voorafgaand aan het opnemen van regels in het omgevingsplan heeft verder als voordeel dat de opties voor deregulering en vereenvoudiging in een vroeger stadium kunnen worden behandeld. In gevallen waarin deze werkwijze wordt toegepast, wordt niettemin geadviseerd de “ontwerpvragen omgevingsplan” te doorlopen, waarbij vragen over deregulering en vereenvoudiging ook aan de orde komen.