Organisatie | Meierijstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Meierijstad 2022 |
Citeertitel | Nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Meierijstad 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke ondersteuning |
Geen
artikel 156 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-02-2022 | 01-01-2022 | Nieuwe regeling | 25-01-2022 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze nadere regels wordt verstaan onder:
Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader omschreven zijn, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene Verordening Gegevensbescherming of de Integrale Verordening Sociaal Domein 2022.
Hoofdstuk 2. Voorwaarden voor ondersteuning
Er bestaat geen aanspraak op een ondersteuning op maat als de aanvrager geen inwoner is van de gemeente Meierijstad. Een belangrijk uitgangspunt voor het vaststellen van de doelgroep heeft te maken met het begrip inwoner. Een gemeente is voor zelfredzaamheid en participatie namelijk alleen verantwoordelijk als iemand inwoner is van die gemeente. Bij de verschillende producten van beschermd wonen en opvang geldt niet dat iemand inwoner hoeft te zijn. Hier geldt namelijk landelijke toegankelijkheid.
Er bestaat geen aanspraak op een ondersteuning op maat als de inwoner gebruik, kan maken van zijn eigen kracht. De eigen kracht van de inwoner is een belangrijke pijler van de wet. Het uitgangspunt van de wet is namelijk dat de inwoner eerst kijkt in hoeverre hij iets zelf kan doen aan zijn situatie of samen met zijn directe omgeving een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie.
De gemeente stimuleert de inwoner zelf de regie te voeren en van eigen mogelijkheden te gebruiken maken. Hier hoort ook bij dat de inwoner een beroep doet op familie en vrienden (eigen sociaal netwerk), voordat de inwoner bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is namelijk normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend, als die niet helemaal op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving.
Uitgangspunt is dus dat iedere inwoner eerst kijkt wat hij zelf kan doen of wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen. Oplossingen die een inwoner zoveel als het kan zelf kan realiseren, gaan vóór op het krijgen van ondersteuning op maat. Eigen verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld het kopen en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op ondersteuning te voorkomen. Hierbij kan het ook gaan om nieuwe technische mogelijkheden.
Via algemene voorlichting kunnen inwoners informatie krijgen over hun eigen verantwoordelijkheid voor het op tijd nemen van maatregelen, die leiden tot zelfredzaamheid en participatie. Bijvoorbeeld bij het organiseren van zorg, het kopen van kleding en het geschikt maken en houden van hun woningen. Ook komt de eigen verantwoordelijkheid tijdens het gesprek met de inwoner aan de orde.
Er bestaat geen aanspraak op een ondersteuning op maat als de inwoner gebruik kan maken van zijn sociaal netwerk. Het sociaal netwerk bestaat uit familieleden, huisgenoten, (voormalig) partner en mantelzorgers en andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt. Dit laatste zijn personen met wie de inwoner regelmatig contacten heeft, zoals buren en medeleden van een vereniging.
Artikel 2.1.4 Gebruikelijke hulp
Er bestaat geen aanspraak op een ondersteuning op maat als de inwoner huisgenoten heeft die hulp kunnen bieden, zoals bij het voeren van een gestructureerd huishouden of het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Dit noemen we gebruikelijke hulp.
Bij gebruikelijke hulp houden we rekening met de leeftijd van de huisgenoot:
Gebruikelijke hulp gaat uit van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot tijdens zeven aaneengesloten dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken in aanmerking komen voor compensatie. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp.
Afhankelijk van de situatie kan compensatie voor het bereiden van maaltijden worden ingezet. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het meestal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaakwerkzaamheden niet kunnen blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten), zal dat direct moeten gebeuren. Hier kan dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd worden.
Bij onderstaande situaties betreft het geen ondersteuning via de Wmo:
Artikel 2.1.5 Kortdurende situaties
Alle begeleiding van de inwoner door huisgenoten is gebruikelijke hulp als het gaat om een kortdurende situatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner, dat Wmo-ondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Artikel 2.1.6 Langdurige situaties
Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen inwoner gebruikelijke hulp, wanneer huisgenoten die begeleiding naar algemeen geaccepteerde maatstaven onderling aan elkaar moeten geven. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een inwoner:
In sommige situaties geldt gebruikelijke hulp niet of moet er soepeler mee omgegaan worden. Die situaties zijn:
Als er voor de volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden of andere oplossingen zijn om de (dreigende) overbelasting te stoppen, moet hij deze gebruiken. Als het gaat om (dreigende) overbelasting door het zelf leveren van ondersteuning, moet de persoon die overbelasting stopzetten door deze ondersteuning door een ander uit te laten voeren. Dit kan bijvoorbeeld door een aanbieder.
Artikel 2.1.7 Voorliggende voorzieningen
Er bestaat geen aanspraak op ondersteuning op maat als er een voorliggende voorziening beschikbaar is. Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen uit een andere wet die voor gaan op het ontvangen van ondersteuning op maat uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Een voorliggende voorziening gaat voor op ondersteuning uit de Wmo als deze voorliggende voorziening:
Bij voorliggende voorzieningen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan:
Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of voor een deel het geval, dan moet toch ondersteuning op maat (aanvullende) worden geboden. Als de inwoner geen gebruik wil maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een ondersteuning op maat leiden. Of de inwoner daadwerkelijk de genoemde voorliggende voorziening zal gaan gebruiken, hoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner.
Artikel 2.1.8 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Er bestaat geen aanspraak op ondersteuning op maat als er een algemeen gebruikelijk voorziening beschikbaar is. Een algemene gebruikelijke voorziening betekent dat deze:
betaalbaar is met een inkomen op minimumniveau. De gemeente gebruikt hierbij een drempelbedrag van € 1000,- per voorziening. Dat betekent dat we verwachten dat de inwoner voorzieningen goedkoper dan € 1000,- zelf betaalt. Hiermee voorkomen we dat we een ondersteuning op maat geven, waarover de inwoner (ook als de inwoner geen beperking heeft) had kunnen beschikken.
Om te kunnen spreken van een algemeen gebruikelijke voorziening, moeten alle bovengenoemde punten van toepassing zijn.
Een uitzondering kan zich voordoen als:
Artikel 2.1.9 Algemene voorzieningen
Er bestaat geen aanspraak op ondersteuning op maat als er een algemene voorziening beschikbaar is Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat toegankelijk is en dat focust op maatschappelijke ondersteuning, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers. De gemeente kan overigens na het onderzoek nog steeds verwijzen naar een algemene voorziening. Bij algemene voorzieningen gaat het vaak om voorzieningen die op laagdrempelige manier via dienstverlening worden aangeboden.
Van een algemene voorziening is alleen sprake bij relatie met de gemeente in de vorm van een overeenkomst of subsidie. Als een private partij een voorziening levert en er geen overeenkomst is tussen de gemeente en de private partij, is dit geen algemene voorziening. Voorbeelden van algemene voorzieningen kunnen zijn:
De inwoner komt niet in aanmerking voor een ondersteuning op maat als er een algemene voorziening is die:
Artikel 2.2 Algemene Toetsingscriteria
De verordening stelt dat een ondersteuning op maat alleen wordt verstrekt wanneer sprake is van een langdurige noodzaak. Deze bepaling heeft twee begrenzingen over het verstrekken van voorzieningen, namelijk een begrenzing in tijd en in noodzakelijkheid. Ook is voor het criterium ‘langdurig noodzakelijk’ gekozen vanwege het nadrukkelijkere beroep op de inwoner om problemen zelf of met het netwerk op te lossen. Zeker als de problemen van de inwoner kortdurend zijn.
Artikel 2.2.2 Begrenzing in tijd
Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. De vraag bepaalt de grens: gaat het probleem over of is het blijvend en is er sprake van ontwikkelingspotentieel (positief of negatief) of niet. Kenmerkend voor een blijvend probleem is dat de ondervonden beperking onomkeerbaar is, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van aanvraag. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de inwoner. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Als de prognose zegt dat de inwoner na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij periodes van verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan men echter uitgaan van een langdurige noodzaak. Bij een inwoner die nog een korte levensverwachting heeft, is er sprake van een langdurige noodzaak. Langdurig betekent dat iemand die tijdelijke beperkingen heeft (bijvoorbeeld door een ongeluk) niet voor een voorziening in aanmerking komt, als vaststaat dat de beperking van voorbijgaande aard is.
Situaties waarin voor een korte, afgebakende periode hulp bij het huishouden nodig is (bijvoorbeeld bij een ontregeld huishouden), kunnen een uitzondering vormen op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn. Bij ontslag na een ziekenhuisopname hoort het regelen van hulp bij de huishoudelijke taken tot de eigen verantwoordelijkheid. Van de inwoner mag worden verwacht dat hij zelf een oplossing vindt voor deze tijdelijke situatie. Als de inwoner hier geen mogelijkheden voor heeft en voorliggende voorzieningen niet beschikbaar zijn, kan de inwoner toch in aanmerking komen voor een voorziening.
Artikel 2.2.3 Begrenzing in noodzakelijkheid
Een voorziening wordt alleen verstrekt, wanneer deze noodzakelijk is. Dit is niet het geval als er sprake is van gewenste of makkelijke voorziening.
Artikel 2.2.4 Goedkoopst passende voorziening
Ondersteuning op maat die wordt verstrekt, moet naar objectieve maatstaven zowel passend als de meest goedkope ondersteuning op maat zijn. Zijn er twee of meer ondersteuningen op maat passend, dan wordt voor de goedkoopste ondersteuning op maat gekozen. Als de inwoner een duurdere voorziening wil (die ook passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de inwoner. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) gebaseerd op de goedkoopst passende voorziening. Het is hierbij van belang dat de inwoner met een PGB kan omgaan.
Artikel 2.2.5 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid
De inwoner kan alleen voor ondersteuning op maat in aanmerking komen als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar of voorzienbaar was. Dit betekent dat van iedereen mag worden verwacht op tijd te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn. Zo moet iemand die weet dat traplopen, wat al lastig is, binnenkort onmogelijk gaat worden, op tijd maatregelen nemen en bijvoorbeeld gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid. Dit leidt tot een afwijzing. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de inwoner en/of zijn huisgenoten, betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op woonvoorzieningen. Het enkele feit dat mensen ouder worden, is geen grond voor voorzienbaarheid van noodzaak tot ondersteuning. Hiervoor is het te onzeker óf met de jaren beperkingen ontstaan en welke.
Als er een voorziening in de woning is aangebracht (bijvoorbeeld een douchescherm of een bad) en het was op dat moment te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn, bestaat geen aanspraak op compensatie in het kader van de wet. Voorzienbaarheid moet goed onderzocht worden en in kaart gebracht. Van belang is wanneer en wat de inwoner had kunnen weten.
ls een inwoner een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna pas gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren voor de inwoner. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, de inwoner al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan. Van een inwoner kan verwacht worden dat hij rekening houdend met deze verwachting nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen of andere aanpassingen in het huis.
Artikel 2.2.6 Eerder verstrekte voorziening
Er bestaat geen aanspraak op een ondersteuning op maat als de aanvraag gaat over een eerder verstrekte voorziening in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling én de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken.
Er kan sprake zijn van een uitzondering als de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen of als deze voorziening niet meer passend is. Het is ook redelijk te achten dat de inwoner – als een andere dan hemzelf schade heeft veroorzaakt – diegene aansprakelijk stelt.
Artikel 2.2.7 Normale afschrijvingstermijn
Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in dat het college niet verplicht is een economisch afgeschreven voorziening in te nemen en een nieuwe ondersteuning op maat te verstrekken, als de huidige voorziening nog in goede staat is en passend is voor de inwoner.
Artikel 2.2.8 Geen aanleiding voor verhuizen, tenzij belangrijke reden
Ondersteuning op maat die het gevolg zijn van een verhuizing uit een voor de inwoner geschikte woning en waarvoor dus geen noodzaak bestaat in de woning waaruit de inwoner verhuist, leiden tot afwijzing van een ondersteuning op maat in de niet geschikte woning waarnaar de inwoner verhuist. Dat is anders als er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat.
Voorbeelden van belangrijke reden zijn: het gaan samenwonen, huwelijk of (echt)scheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden hangt steeds af van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de ondersteuning op maat als de inwoner geen in redelijkheid van hem te vragen eigen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In deze uitzonderingssituaties mag van de inwoner verwacht worden dat de inwoner vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst passende oplossing is.
Hoofdstuk 3. Meedoen in de samenleving
Artikel 3.1 Individuele begeleiding
Begeleiding kan worden ingezet om te ondersteunen bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. Begeleiding kan ook verstrekt worden voor het oefenen van vaardigheden of handelingen of voor het houden van toezicht op een inwoner.
Om in aanmerking te komen voor begeleiding moet zijn vastgesteld dat de inwoner matige tot zware beperkingen heeft. Dit kan op één of meer van de volgende vier terreinen:
Als de inwoner tijdens de begeleiding ondersteuning nodig heeft bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij toiletbezoek), dan moet de begeleider dit aanbieden.
Dagbesteding betekent een structurele tijdsbesteding met een welomschreven, beoogd resultaat die de inwoner actief betrekt en die hem zingeving verleent. Dagbesteding omvat niet:
Om in aanmerking te komen voor dagbesteding moet zijn vastgesteld dat de inwoner matige tot zware beperkingen heeft. Dit kan op één of meer van de volgende vier terreinen:
Als de inwoner tijdens de dagbesteding ondersteuning nodig heeft bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij toiletbezoek), dan moet de begeleider dit aanbieden.
Bij groepsbegeleiding kan een indicatie voor vervoer zijn afgegeven. Dat kan alleen als de inwoner niet zelfstandig, met behulp van het netwerk of met behulp van een algemene voorziening zich van de woning van de inwoner naar de locatie voor groepsbegeleiding kan verplaatsen. De aanbieder moet het vervoer van en naar de dagbesteding aanbieden.
Voor vervoer dat uitgevoerd wordt door een 1e- of 2e-graads familielid van de inwoner én die beschikt over relevante diploma’s, geldt dat deze voor het informele PGB-tarief in aanmerking komt als het om boven gebruikelijk zorg gaat. Dit betekent dat de 1e- of 2e-graads familielid vaker dan 2 keer per week de inwoner vervoert naar de groepsbegeleiding.
Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen in de directe woon- en leefomgeving. De inwoner moet 1500 tot 2000 kilometer per jaar kunnen afleggen. Daarbij mag men rekening houden met de combinatie van de beschikbare voorzieningen, zoals een rolstoel, een scootmobiel of collectief vervoer.
De inwoner komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening, als hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ geoperationaliseerd met het loopafstandscriterium ‘maximale’ loopafstand van 800 meter. Als de inwoner 800 meter zelfstandig (al dan niet met hulpmiddelen) en in een redelijk tempo kan lopen, wordt verwacht dat de inwoner het openbaar vervoer kan bereiken. Als de inwoner het openbaar vervoer kan bereiken, maar niet in staat is het openbaar vervoer te gebruiken (bijvoorbeeld omdat de inwoner niet in het openbaar vervoer kan komen), dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen.
Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte, enzovoorts.
Bij alle vervoersvoorzieningen gelden een aantal algemene uitgangspunten:
Artikel 3.4 Aanvullende vervoersvoorziening
Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter beoordeelt het college of zij naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening moet verstrekken voor de zeer korte afstand. Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, beoordeelt het college of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.
Om voor een scootmobiel in aanmerking te komen, moet er sprake zijn van een loopbeperking van langdurige aard. De cliënt kan hierbij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – niet zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet overbruggen. Om een scootmobiel te kunnen rijden is het van belang dat de gebruiker voldoende arm-/handfunctie en rompbalans heeft, zodat de gebruiker de scootmobiel kan bedienen en het stuur kan gebruiken. Verder moet cliënt veilig en zelfstandig aan het verkeer kunnen deelnemen met zijn scootmobiel.
Voor een elektrische rolstoel geldt dat de cliënt voor de meeste dagelijkse verplaatsingen afhankelijk is van een hulpmiddel.
De vervoersbehoefte is mede bepalend voor de vraag of aanspraak bestaat op een (maatwerk)voorziening en – in geval van een ondersteuning op maat – waaruit deze moet bestaan.
Kinderen tot 12 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening nodig is. Als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen of rolstoel, betreft het een uitzondering. Het kan zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. Mogelijk kan wel een aangepaste fiets (drie-, vierwieler of tandem) worden verstrekt.
Artikel 3.6 Hulpmiddelen voor vervoer
Artikel 3.6.1 Sportvoorzieningen
De ondersteuning op maat, die onder dit resultaat aan de orde kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld sportvoorzieningen. De inwoner komt voor een sportvoorziening in aanmerking als sporten zonder sportvoorziening niet mogelijk is door beperkingen. Een andere voorwaarde is dat de inwoner actief lid is van een gehandicaptensportvereniging.
Een punt van aandacht is dat bij veel gehandicaptensportverenigingen de mogelijkheid bestaat een sportvoorziening te lenen om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat de inwoner een aangeschafte sportvoorziening uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt.
Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vragen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling geldt daar niet voor. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.
Hoofdstuk 4. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Artikel 4.1 Zelfstandig en veilig wonen
Artikel 4.1.1 Geschikte woning
Het gaat om het compenseren van de beperkingen die een persoon bij het normale gebruik van zijn woning ondervindt. Het normale gebruik van de woning betekent dat een persoon de woning kan bereiken, gebruiken en zich in en om deze woning kan verplaatsen. De persoon moet de elementaire woonfuncties kunnen uitvoeren. In andere woorden de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval uitvoert. Het gaat daarbij onder andere om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van maaltijden en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.
Als de woning niet of alleen tegen zeer hoge kosten aangepast kan worden, verwacht de gemeente dat de inwoner verhuist naar een geschikte(re) woning. De inwoner krijgt dan een vergoeding voor de verhuizing en de inrichting van de nieuwe woning. Deze vergoeding wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van consumentenprijzenindex van het CBS. Het bedrag is voor 2022 vastgesteld op € 2650,-.
Zeer hoge kosten zijn kosten van meer dan € 10.000,- in de periode van de komende 5 jaar. De gemeente kijkt bij de eerste melding in het uitgevoerde onderzoek of door de gezondheidssituatie van de inwoner of door de situatie van de woning in een periode van 5 jaar nog meerdere aanpassingen verwacht worden die het bedrag van € 10.000,- gaan overschrijden.
De verhuiskostenvergoeding kan pas worden toegekend als uit onderzoek blijkt dat dit ook de juiste voorziening is.
De gemeente verricht het onderzoek met medewerking van een externe deskundige. In het onderzoek komt in ieder geval aan de orde (zie ook bijlage 2):
De gemeente kan voor deze onderdelen een sociaal-medisch adviseur inschakelen om deze onderdelen te onderzoeken.
Artikel 4.1.2 Wanneer geen aanpassing
De inwoner verblijft in een hotel of pension, een tweede woning, een trekkerwoonwagen, een klooster, een vakantiewoning, een recreatiewoning, een ADL-clusterwoning of een gehuurde woonruimte waarvoor de inwoner geen huurtoeslag kan krijgen. Hiermee bedoelen we woningen die uitgesloten zijn van huurtoeslag.
Artikel 4.1.3 Bezoekbaar maken
Het college kan bijdragen aan het bezoekbaar maken van één woning in de gemeente, als de inwoner in een instelling verblijft die valt onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Het betreft hier een buitenwettelijke voorziening, omdat de inwoner geen inwoner is van de gemeente of niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning die bezoekbaar wordt gemaakt. Onder bezoekbaar maken valt het met een woonvoorziening bewerkstelligen dat de inwoner de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.
Artikel 4.2 Een schone en leefbare woning
Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden (hierna: huishoudelijke verzorging of HV) is aan de orde als er beperkingen zijn bij het voeren van een gestructureerd huishouden. Dat kan zich uiten door (dreigende) vervuiling van de woning of kleding, doordat de inwoner het huishouden niet meer (voldoende) zelf kan doen. Het kan zich ook uiten doordat de inwoner niet in staat is voor zichzelf maaltijden te bereiden of boodschappen te doen. In noodsituaties (bijvoorbeeld plotselinge uitval van de verzorgers door ziekenhuisopname) kan ondersteuning worden geboden voor de verzorging van minderjarige kinderen.
Hulp bij huishouden op onderstaande resultaten wordt alleen geboden, wanneer er geen andere oplossingen zijn die de problemen die de inwoner ondervindt kunnen voorkomen of oplossen. In de dagelijkse praktijk betekent dit dat (waar mogelijk) de inwoner, zijn leefeenheid of netwerk de huishoudelijke werkzaamheden (blijven) uitvoeren. Aanvullend hierop wordt ondersteuning bij het huishouden geboden. Van een inwoner wordt medewerking gevraagd om deze ondersteuning zo efficiënt mogelijk te kunnen organiseren. Dit betekent dat van de betrokkene mag worden verwacht dat de inwoner hiermee rekening houdt bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden.
De inwoner mag uiteraard de woning gezellig maken door het plaatsen van snuisterijen of beeldjes. Maar als de woning hier vol mee staat, belemmert dit de voortgang van de werkzaamheden. Dit kan betekenen dat we de inwoner vragen voor de komst van de hulp de spulletjes alvast van het dressoir of de tafel te halen en later weer terug te plaatsen. De inwoner kan de spullen ook opruimen. De inwoner kan ervoor kiezen dit niet te doen, maar dat kan effect hebben op de manier waarop bijvoorbeeld wordt gestoft.
Het gaat bij huishoudelijke verzorging om de volgende resultaten:
Binnen de resultaten onderscheiden we diverse HV-activiteiten waarop de huishoudelijke verzorging kan richten. Per individuele situatie kijken we voor welke huishoudelijke taken ondersteuning nodig is en op welke manier dit bijdraagt aan het voeren van een gestructureerd huishouden. Uitgangspunt is daarbij het HHM rapport van 2019 dat objectieve criteria bevat voor een schone en leefbare woning en die concrete normen bevat. Voor verschillende criteria per resultaatgebied, zie bijlage 2.
Artikel 4.3.1 Centrale toegang
Vanaf 1 januari 2016 werken de regio’s De Meierij en Bommelerwaard met een expertteam voor beschermd wonen. Die expertteam ondersteunt sociale (wijk)teams bij het verlenen van de toegang voor beschermd wonen.
Artikel 4.3.2 Verhuizing binnen samenwerkende regio (Meierij en Bommelerwaard)
Als sprake is van verhuizing van een cliënt binnen de regio Meierij en Bommelerwaard, neemt de ontvangende gemeente de lopende beschikking automatisch over. De vertrekkende gemeente beëindigt tegelijkertijd de beschikking.
Artikel 4.3.3 Kleinschalige opvang
De kleinschalige opvang is voor mensen en gezinnen die dakloos worden en met (lichte), ambulante begeleiding weer tot rust kunnen komen en hun leven weer op de rit kunnen krijgen. Zij hebben vaak nog werk of zijn in staat om te werken of een zinvolle daginvulling te krijgen. Zij ontvangen ambulante begeleiding vanuit een maatschappelijke opvang organisatie.
Uitgangspunt is een verblijf van 6 maanden.
Een belanghebbende komt in aanmerking voor kleinschalige opvang als:
Werkwijze aanmeldingsprocedure kleinschalige maatschappelijke opvang:
De toelatingsbeschikking beschrijft voor hoeveel maanden iemand toegang krijgt tot de opvangvoorziening. Twee weken voor het aflopen van de beschikking, wordt de belanghebbende opnieuw besproken als verlenging gewenst is.
Artikel 4.4.1 Kortdurend verblijf
Kortdurend verblijf is bedoeld ter ontlasting van de mantelzorger (maar ook van huisgenoten die gebruikelijke hulp leveren). Het zwaartepunt ligt bij kortdurend verblijf vooral op het logeren ergens anders met als beoogd resultaat het overnemen van het intensief toezicht op de inwoner ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of mantelzorg. Het kortdurend verblijf is dus te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie.
Het doel van de 'time-out' is preventie en meerledig. De inzet is erop gericht om te voorkomen dat de mantelzorger overbelast raakt en zelf gezondheidsproblemen krijgt. Voor de zorgvrager kan inzet van zwaardere zorgvormen worden uitgesteld of voorkomen. Positief neveneffect is dat de cliënt laagdrempelig kennis kan maken met het verblijven in een intramurale verblijfssetting.
Kortdurend verblijf is geen oplossing voor crisissituaties, verblijf voor een medisch herstel (de Eerstelijns Verblijf (ELV) uit de Zvw) of overbruggingszorg naar bijvoorbeeld de Wlz.
De inwoner komt in aanmerking voor kortdurend verblijf als hij voldoet aan alle hieronder genoemde voorwaarden:
De inwoner is gedurende maximaal drie etmalen per week aangewezen op kortdurend verblijf. Het is mogelijk om etmalen te sparen, zodat een inwoner bijvoorbeeld in verband met vakantie meer etmalen per week af kan nemen. Wel geldt dat het maximum aantal etmalen per jaar 156 (52 x 3) bedraagt. Het meenemen naar een volgend kalenderjaar is niet mogelijk. De maximale aaneengesloten periode kortdurend verblijf is 28 dagen;
Bij kortdurend verblijf kan een indicatie voor vervoer gegeven worden. Dat kan alleen als de inwoner niet zelfstandig, met behulp van het netwerk of met behulp van een algemene voorziening zich van de woning van de inwoner naar de locatie voor Kortdurend verblijf kan verplaatsen.
Hoofdstuk 5. De vorm van de ondersteuning
Op basis van de wet zijn er twee vormen van verstrekking voor ondersteuning op maat. De eerste mogelijkheid is zorg in natura. Dit houdt in dat het college de inwoner een voorziening verstrekt, die hij of zij kant-en-klaar krijgt. De voorziening die de inwoner in natura krijgt, moet het probleem voldoende oplossen.
De tweede mogelijkheid is de in de wet genoemde ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). Voor het PGB geldt het trekkingsrecht. Dat wil zeggen dat de betaling van hulpverleners verloopt via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Een uitzondering geldt voor eenmalige PGB, die kan de gemeente zelf uitbetalen.
Artikel 5.1.1 De zorg in natura
Het college verstrekt zorg in natura met een beschikking. Deze beschikking bevat de voorwaarden waaronder verstrekking plaatsvindt.
Artikel 5.1.2 Het persoonsgebonden budget
Het college verstrekt een PGB met een beschikking. Deze beschikking bevat de voorwaarden waaronder verstrekking plaatsvindt. Een persoonsgebonden budget (PGB) kan een geschikt instrument zijn voor de inwoner om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een vorm van verstrekken die bij uitstek geschikt is voor de inwoner die zelf de regie over zijn leven kan voeren. De gemeente zet daarom in op de keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget. Hiervoor gebruikt de gemeente een stevige voorlichting en intakegesprek vooraf en een toets aan PGB-vaardigheid.
Artikel 5.2 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB
De wet en de verordening bevatten een aantal voorwaarden waaraan een inwoner moet voldoen om voor een PGB in aanmerking te komen.
Artikel 5.2.1 Bekwaamheid inwoner en/of zijn vertegenwoordiger
Een van de voorwaarden is dat de inwoner en/of zijn vertegenwoordiger bekwaam is. Dit betekent dat deze op eigen kracht of met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk of een vertegenwoordiger op een verantwoorde manier kan omgaan met een PGB. De gemeente beoordeelt deze bekwaamheid vooraf. We gebruiken hiervoor de toets op PGB-vaardigheid (zie bijlage 3). Bij deze toets kijken we of de inwoner en/of zijn vertegenwoordiger de volgende taken kunnen, mogen en willen uitvoeren:
Als er een ernstig vermoeden is dat de inwoner – ook met hulp uit zijn sociaal netwerk of zijn vertegenwoordiger – problemen zal hebben met het omgaan met persoonsgebonden budget, vindt geen verstrekking van een persoonsgebonden budget plaats.
Artikel 5.2.2 Kwaliteit van de dienstverlening
Afhankelijk van het type hulp en ondersteuning stelt de gemeente meer of minder eisen aan de kwaliteit van hulp en ondersteuning die wordt geboden met een PGB. In alle gevallen zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing:
De persoon die ondersteuning verleent, neemt bij zijn werkzaamheden de zorg voor een goede hulpverlening in acht. De persoon handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid. Deze komt voort uit de voor de hulpverlener geldende professionele standaard, uiteraard voor zover de hulpverlener een professional is;
Artikel 5.3 Verantwoording en controle
De budgethouder hoeft van het persoonsgebonden budget 0,75% per jaar niet te verantwoorden. Dit verantwoordingsvrije bedrag is maximaal € 200,- per kalenderjaar. Bij beschermd wonen geldt er geen verantwoordingsvrij bedrag. Het verantwoordingsvrije bedrag wordt berekend per product, per kalenderjaar, evenredig naar het aantal maanden PGB in dat kalenderjaar.
Artikel 5.4 Hoogte en tarief PGB
De budgethouder maakt een PGB-plan (zie bijlage 4) waarin staat welke ondersteuning hij/zij vanuit het PGB wil betalen en wie de ondersteuning geeft.
Stappen om tot een PGB te komen:
Als de zorgaanbieder niet voldoet aan de kwaliteitseisen, mag de inwoner geen zorg bij deze zorgaanbieder inkopen. De inwoner kan nog wel een PGB ontvangen. De inwoner kan dan kiezen voor een andere, wel gekwalificeerde zorgaanbieder of toch kiezen voor zorg in natura (ZIN) via een gecontracteerde zorgaanbieder.
Artikel 5.6 Bijdrage in de kosten
Voor alle ondersteuning op maat en waarvoor de Wmo dit toestaat, wordt een eigen bijdrage in de kosten opgelegd volgens het abonnementstarief (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015), tenzij in het vervolg deze Nadere regels hiervan afwijken. Het Centraal Administratiekantoor (CAK) stelt de eigen bijdrage voor ondersteuning op maat vast en int deze eigen bedrage voor de gemeente (conform artikel 2.1.4 lid 6 van de Wmo 2015).
Omvang van de eigen bijdrage: de totale omvang van de eigen bijdrages voor maatschappelijke ondersteuning, met uitzondering van maatschappelijke opvang en beschermd wonen intramuraal basis en intensief, is gelijk aan de totale kostprijs tot aan ten hoogste het op dat moment geldende abonnementstarief (nu € 19,- per maand).
Een eigen bijdrage in de kosten wordt niet opgelegd, als de verstrekte voorziening (hulpmiddel of aanpassing) bestaat uit een gemeenschappelijke voorziening. Onder een gemeenschappelijke voorziening valt een (woon)voorziening in/aan een gemeenschappelijke ruimte, die niet alleen wordt gebruikt door de persoon tot wie de toekenningsbeschikking gericht is.\Inwoners met een verzamelinkomen tot 110% van het sociaal minimum, krijgen wel een eigen bijdrage (fictief) opgelegd voor een ondersteuning op maat (niet zijnde beschermd wonen intramuraal basis en intensief) door het CAK. In opdracht van de gemeente int het CAK deze eigen bijdrage niet. De actuele inkomensgrenzen zijn te vinden op de website van de Rijksoverheid .
Hoofdstuk 6. Intrekken, Herzien en Terugvorderen
Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, of vanaf nu, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een ondersteuning op maat. De gemeente bepaalt het moment van intrekken of herzien.
Voordat het college het besluit tot intrekking van een voorziening neemt, moet het college een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen. Hierbij moet het belang van de inwoner om te participeren zwaar wegen.
Artikel 6.2.1 Bevoegdheid tot terugvordering
Er bestaat voor het college geen verplichting tot terugvordering (discretionaire bevoegdheid). Het besluit om wel of niet daadwerkelijk terug te vorderen is aan het college. Zo'n beslissing vereist een belangenafweging (artikel 3:4 Awb). Welke belangen precies een rol spelen en hoe die afgewogen moeten worden tegen het algemene belang van een rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden, is sterk afhankelijk van de casus.
Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt geen executoriale titel, met uitzondering van de terugvordering op grond van de wet (de inwoner heeft opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt). Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling, waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.
Artikel 6.2.2 Terugvordering voorziening in natura
Op grond van de verordening kan het college besluiten de geldwaarde van de ten onrechte genoten ondersteuning op maat in natura terug te vorderen. Voor de vaststelling van de geldwaarde van de ondersteuning op maat gaat het college uit van de dagwaarde. De beginwaarde van de ondersteuning op maat wordt hierbij gerelateerd aan een reële afschrijvingsduur.
Artikel 6.2.3 Terugvordering PGB
Op grond van de verordening kan het college besluiten de geldwaarde van het ten onrechte genoten PGB terug te vorderen. Voor de vaststelling van de restwaarde van het PGB gaat het college uit van de dagwaarde. De beginwaarde van het verstrekte PGB wordt hierbij gerelateerd aan de reële afschrijvingsduur of realistisch gebruik. Als het PGB geheel niet gebruikt is voor de aanschaf van de geïndiceerde voorziening, vordert het college het volledige bedrag terug.
Artikel 7.1 Controle klachtafhandeling aanbieders
Het college ziet toe op de naleving van de klachtenregeling van aanbieders. Het college controleert in ieder geval of de aanbieders een klachtenregeling hebben. Daarnaast controleert het college steekproefsgewijs of aanbieders klachten zorgvuldig afhandelen. Tot slot moeten de aanbieders periodiek een managementrapportage inzake de klachten overleggen.
Deze nadere regels treden in werking eerste dag na bekendmaking en treden terug tot 1 januari 2022. In afwijking daarvan worden aanvragen die zijn ingediend na inwerkingtreding van deze nadere regels maar vóór de ‘bekendmaking van deze nadere regels afgewikkeld volgens oud recht als de toepassing van deze (nieuwe) nadere regels voor aanvrager ongunstiger zou zijn.
Aldus vastgesteld op 25 januari 2022
Het college voornoemd,
De secretaris,
Drs. M.G.C. Wilms –Wils RA,
De burgemeester,
ir. C.H.C. van Rooij
Bijlage 1 Systeem – Hulp bij de huishouding
Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden (hierna, huishoudelijke verzorging of HV).
In het kader van ZIN wordt door de gemeente bepaalt of er sprake is van recht op HV en welke resultaten zorgaanbieders moeten behalen. De zorgaanbieder en inwoner maken samen een plan van aanpak waarin ze opnemen welke hulp, met welke frequentie en hoeveelheid uren de zorgaanbieder levert. Dit plan van aanpak focust op de onderdelen in het hieronder benoemde systeem. De gemeente controleert het plan van aanpak en het plan van aanpak is onderdeel van de beschikking.
Met een PGB kan de inwoner zelf HV inkopen. In geval van PGB wordt het budget vastgesteld op basis van het PGB-systeem. Met het systeem bepaalt de Wmo-klantmanager welke ondersteuningsbehoefte een inwoner heeft, welke resultaten een aanbieder moet behalen en welke individuele kenmerken er zijn.
Voor elk resultaat en voor elk kenmerk kent een klantmanager een bepaald aantal minuten toe. Voor elke minuut geldt een vast bedrag in euro’s afhankelijk van het type aanbieder (zie nadere regels Meierijstad). Het totaal aantal minuten wordt daarmee omgerekend naar een persoonsgebonden budget (PGB).
De onderbouwing van het systeem
Het bureau HHM heeft in opdracht van de gemeente Meierijstad het systeem voor HV opgesteld. Het systeem in gebaseerd op een, door bureau HHM ontwikkelde, objectieve maatstaf. De maatstaf is gebaseerd op objectief, onafhankelijk en deskundig onderzoek.
De benodigde inzet voor een schoon en leefbaar huis is gebaseerd op onderzoek in opdracht van de gemeente Utrecht (uitgevoerd in Utrecht, Haarlem en Emmen). In de gemeenten Amsterdam en Hoorn is aanvullend vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd als in Utrecht. In alle onderzoeken is bepaald welke activiteiten met welke frequentie gedaan moeten worden en hoeveel tijd het kost om in een huishouden de resultaten te bereiken. Dit is gedaan door middel van tijdmetingen in de praktijk, interviews met inwoners en werksessies met experts.
De benodigde inzet voor de was is gebaseerd op onderzoek in Amsterdam. Daar is door middel van tijdmetingen in de praktijk, interviews met inwoners en werksessies met experts bepaald welke activiteiten met welke frequentie uitgevoerd moeten worden en hoeveel tijd ze kosten. Daarnaast is in Twente onderzoek uitgevoerd naar het onderscheid tussen de was in een één- en tweepersoonshuishoudens. Tevens is onderzocht bij hoeveel mensen de wasverzorging wordt overgenomen.
Tot slot is in het onderzoek van de gemeente Amsterdam boodschappen, maaltijden en het aanleren van activiteiten onderzocht. Een expertgroep heeft voor boodschappen een maatstaf ontwikkeld. De expertgroep heeft na onderzoek geconcludeerd dat de CIZ-tijden voor maaltijden en het aanleren van activiteiten nog steeds actueel zijn.
De CIZ-richtlijn wordt ook voor enkele andere onderdelen gebruikt. Dit geldt voor advies, instructie, voorlichting en de organisatie van het huishouden. Deze onderdelen zijn nog niet nader onderzocht in de praktijk. Dit komt aan de ene kant omdat deze onderdelen zeer zeldzaam worden geïndiceerd: er zijn dus te weinig huishoudens om gegevens te verzamelen. Aan de andere kant varieert de inzet voor deze onderdelen sterk per inwoner.
Deze bijlage onderbouwt de volgende punten:
Het aantal minuten dat correspondeert met de verschillende resultaten. Dit is een huishouden waarin ondersteuning nodig is bij behalen van het resultaat schoon en leefbaar huis. Aanvullende resultaten of aanvullende kenmerken waardoor het huis extra schoon moet zijn of sneller vervuilt, zijn in de basisinwonersituatie niet aan de orde.
De beïnvloedende factoren. Het aantal minuten dat correspondeert met de verschillende individuele kenmerken, die maken dat iemand afwijkt van de basisinwonersituatie. De basisinwonersituatie is niet in ieder huishouden van toepassing. Uit onderzoek blijkt hoeveel minder of aanvullende inzet nodig is voor het behalen van de resultaten in geval van verschillende factoren.
A. Resultaat; het huis is schoon en leefbaar
Uit onderzoek blijkt dat er per jaar afgerond 125 minuten per week in een gemiddelde inwonersituatie ingezet moet worden om een schoon en leefbaar huis te realiseren.
De benodigde tijdsinzet is de optelsom van alle frequenties en tijdbesteding per activiteit, gecorrigeerd voor het aantal huishoudens waarin de activiteiten aan de orde zijn. Een kamer met vloerbedekking hoeft bijvoorbeeld niet te worden gedweild. Het dweilen van verschillende kamers is dus niet in elk huishouden aan de orde.
Tabel 1. Benodigde activiteiten en frequentie voor het resultaat schoon en leefbaar huis
Keukenblok (buitenzijde) inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventuele tafel | ||
Afzuigkap reinigen (binnenzijde) – vaatwasser bestendig/ niet vaatwasser bestendig | ||
Een aantal inwonerkenmerken maakt dat er meer of minder inzet nodig is ten opzichte van de gemiddelde inzet voor een schoon en leefbaar huis (zie tabel 2).
Tabel 2. Factoren van invloed op de tijd voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis
Extra inzet vanwege beperkingen en belemmeringen van de inwoner | ||
Veel extra inzet vanwege beperkingen en belemmeringen van de inwoner | ||
B. Resultaat; de inwoner beschikt over schone en draagbare kleding
Uit onderzoek blijkt dat er per week 34 minuten (was) en 19,8 minuten (strijk) ingezet moet worden in een éénpersoonshuishouden (gemiddelde inwoner situatie) wanneer wassen en strijken volledig worden overgenomen door een professional.
Bij een tweepersoonshuishouden is de inzet per week 43 minuten (was) en 19,8 minuten (strijk) bij volledige overname van een professional. Dit is de optelsom van alle frequenties en tijdbesteding per activiteit, gecorrigeerd voor de aanwezigheid van een wasdroger in een bepaald deel van de huishoudens.
Tabel 3. Benodigde activiteiten en frequentie voor de wasverzorging voor tweepersoonshuishoudens
Uit onderzoek blijkt dat er inwonerkenmerken zijn die maken dat er meer of minder inzet nodig is ten opzichte van de gemiddelde inzet voor de was (zie tabel 4).
Tabel 4. Factoren van invloed op de tijd voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis
C. Resultaat; de inwoner beschikt over primaire levensbehoeften en maaltijden
Benodigde inzet voor het behalen van boodschappen
In veel gevallen wordt hierbij gebruik gemaakt van eigen kracht, c.q. het netwerk, algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen. Bij volledige professionele inzet wordt het resultaat in 51 minuten per week gehaald. Wanneer de inwoner zelf gedeeltelijk een aantal activiteiten kan uitvoeren, wordt het totaal met 10 minuten verminderd.
Tabel 5. Benodigde activiteiten, frequentie en normtijden voor het behalen van boodschappen
Benodigde inzet voor maaltijden
Uit de landelijke onderzoeken blijkt dat dit resultaat weinig voorkomt. Als dit aan de orde komt, is dit altijd in combinatie met deeloplossingen. Dit betreft dan bijna altijd de broodmaaltijden op de dag dat de hulp toch al komt.
Tabel 6. Benodigde activiteiten, frequentie en normtijden voor maaltijden
D. Resultaat; er wordt thuis gezorgd voor de minderjarige kinderen die tot het huishouden behoren
Kindzorg is altijd maatwerk. In de praktijk komt dit sporadisch voor.
E. Resultaat; er is sprake van regie over het doen van het huishouden
In de praktijk komt dit sporadisch voor. Onderstaande tabel is gebaseerd op het CIZ- protocol.
Tabel 7. Benodigde activiteiten, frequentie en normtijden voor advies/ instructie/ voorlichting, aanleren activiteiten en het organiseren van het huishouden
Bijlage 2. Onderzoek woningaanpassingen
Belangenafweging bij Verhuisprimaat
Lege woning zorgt niet voor kosten vrijmaken
Als de woning leeg staat, kan de cliënt waarschijnlijk op korte termijn daarnaartoe verhuizen en wordt de gemeente niet geconfronteerd met kosten voor het vrijmaken van de woning.
Bewoonde woning kan zorgen voor extra kosten
Als personen zonder een beperking of probleem de woning bewonen (bijvoorbeeld achterblijvende gezinsleden), moet het college er rekening mee houden dat het vrijmaken van de woning extra kosten met zich mee kan brengen. Ook hier zijn weer twee situaties denkbaar:
De bewoners zijn nog niet op zoek naar een andere woning, hebben daar in principe ook geen haast mee of zij willen dat niet. Het college zal deze categorie moeten overtuigen dat het van belang is dat de woning weer vrij komt voor een persoon met een beperking of probleem. Daarbij moeten het college en/of de woningcorporatie ook hun best doen om op zo kort mogelijke termijn de woning vrij te maken. Het verstrekken van een voorziening voor verhuizing en inrichting kan hierbij een stimulans zijn.
Kostenvergelijking tussen aanpassen en verhuizen
De kostenvergelijking tussen het aanpassen van de te verlaten woning en het verhuizen naar een nieuwe woning, speelt een rol bij het bepalen van wat de goedkoopst compenserende oplossing is. Het college moet bij het maken van een kostenvergelijking moeten wel alle kosten betrekken. Dat houdt in dat het college de aanpassingskosten van de huidige woning moet afzetten tegen:
Als een 'nieuwe' aangepaste woning leeg staat, moet het college om een totale kostenvergelijking te kunnen maken ook rekening houden met een eventuele ‘voorziening voor huurderving’.
Volkshuisvestelijke factor kan een rol spelen
Niet alleen de kosten spelen een rol bij de uiteindelijk keuze van een voorziening. Ook belangen op het gebied van huisvesting kunnen een rol spelen. Als een aangepaste woning beschikbaar is, kan het ondoelmatig zijn om ook een andere woning aan te passen. Niet alle aangepaste woningen zullen namelijk even goed verhuurbaar zijn. Als een geschikte kandidaat voor die woning gevonden wordt, kan verhuizen de voorkeur hebben. Ook al leidt dit niet direct tot lagere kosten.
Woning moet binnen medisch aanvaardbare termijn beschikbaar zijn
Een belangrijk aspect bij het wel of niet toepassen van het verhuisprimaat is de termijn waarbinnen de verhuizing kan plaatsvinden en de vraag of die termijn medisch aanvaardbaar is. Dat zal veelal moeten blijken uit medisch advies. Indien binnen de medisch aanvaardbare termijn geen woning beschikbaar is, kan niet worden gezegd dat verhuizen een compenserende oplossing is.
Afstemming met andere voorzieningen
Voor het maken van de keuze is afstemming met overige voorzieningen van belang. Met name afstemming met eventuele vervoersvoorzieningen kan van groot belang zijn. Criteria die hierbij een rol spelen zijn de afstand tot openbaar vervoerhaltes en de aanwezigheid van voorzieningen als winkelcentra, ziekenhuizen, et cetera.
Als een woning dicht bij dergelijke voorzieningen ligt, kan het college tot de conclusie komen dat het adequater is om de huidige woning aan te passen dan de cliënt te laten verhuizen. De bereikbaarheid van voorzieningen blijft daardoor beter en op het gebied van vervoersvoorzieningen behoeven wellicht minder aanvullende maatregelen te worden genomen.
Ook de werksituatie van de cliënt kan van invloed zijn op de beslissing om al dan niet te verhuizen. Als de cliënt door de verhuizing dichter bij zijn werk kan komen te wonen, verdient verhuizing wellicht de voorkeur. Dat houdt echter niet in dat verhuizen om dichterbij het werk te wonen op zichzelf een reden is om een verhuiskostenvergoeding te verstrekken.
Het college zal bij de afweging tussen het aanpassen van de huidige woning en verhuizen naar een andere woning ook rekening moeten houden met de woonlastenconsequenties van deze opties. Daarbij moet het college een vergelijking maken tussen de woonlasten bij het blijven wonen in de huidige woning en het verhuizen naar een andere woning. Van belang is dat de financiële gevolgen van een verhuizing binnen aanvaardbare grenzen moeten vallen.
Bij de afweging om het primaat van verhuizing toe te passen, moet het college rekening houden met het wooncomfort. De Rechtbank 's-Hertogenbosch oordeelde dat sprake is van zwaarwegende omstandigheden om af te zien van het primaat van verhuizing.
Van cliënt en haar gezin kan niet verwacht worden dat zij er qua wooncomfort op achteruitgaan. Het gezin waartoe cliënt behoort bestaat uit vijf personen en zij wonen nu in een ruime vrijstaande woning waarin elk kind een eigen slaapkamer heeft. Bij verhuizing naar een huurwoning zouden de zusjes van cliënt een slaapkamer moeten delen.
Is de cliënt huurder of eigenaar van de woning?
Indien de cliënt eigenaar van de woning is, zal een verhuizing of aanpassing van de woning andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer de cliënt de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer consequenties hebben dan verhuizen vanuit een huurwoning, met name in financiële zin. Zo is vaak sprake van een hypotheek op het huis en ontbreekt bij een eigen woning de mogelijkheid van huurtoeslag.
Woningeigenaren met een inkomen op of nabij het sociaal minimum kunnen in bepaalde situaties in aanmerking komen voor een woonkostentoeslag op grond van de bijzondere bijstand als alternatief voor huurtoeslag. Vaak is sprake van beperkte duur van een dergelijke woonkostentoeslag in tijd en stelt het college als voorwaarde dat de cliënt verhuist naar een goedkopere woning.
De wil van de cliënt om te verhuizen
Het ligt voor de hand dat mensen die een beperking krijgen in de meeste gevallen moeite zullen hebben om te accepteren dat zij bepaalde dingen niet meer zelfstandig kunnen doen. Als daarbij ook de woonsituatie ingrijpend verandert, kan dat op extra bezwaren stuiten om mee te willen werken aan een verhuizing. Ondanks dat een verhuizing uiteindelijk een hele goede oplossing kan zijn, is de cliënt het hier in eerste instantie vaak niet mee eens.
Het college kan op grond van de belangenafweging tot de conclusie komen dat verhuizen de meest compenserende oplossing is en om deze reden het aanpassen van de huidige woning niet vergoeden.
Als het college alle factoren in de overweging heeft meegenomen en het college beslist dat verhuizen de goedkoopst compenserende voorziening is, is dat de voorziening die wordt verleend. Door het primaat bij verhuizen te leggen heeft het college juridisch gezien een aanknopingspunt om niet de huidige woning aan te passen als cliënt niet wil verhuizen. De cliënt kan het college kan dan niet verwijten dat ze niet aan de compensatieplicht voldoet. Het college heeft immers een compenserende voorziening aangeboden, die niet door de cliënt is geaccepteerd.