Organisatie | Rhenen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeente Rhenen – Beleidsregels vrijlating giften Participatiewet gemeente Rhenen |
Citeertitel | Beleidsregels vrijlating giften Participatiewet gemeente Rhenen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-01-2022 | nieuwe beleidsregel | 13-07-2021 |
Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Rhenen, in zijn vergadering van 13 juli 2021;
Gelet op artikel 1:3 van de Algemene wet Bestuursrecht en artikel 17, 31, tweede lid, onderdeel l en m, van de Participatiewet.
Vast te stellen, de volgende beleidsregels:
BELEIDSREGELS VRIJLATING GIFTEN PARTICIPATIEWET
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet regelt dat de belanghebbende uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op het recht op bijstand.
Artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet bepaalt dat niet tot middelen van de belanghebbende worden gerekend: giften, voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.
In dit kader heeft het college de volgende beleidsregel vastgesteld:
Artikel 3 Giften voor bijzondere kosten
Artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet bepaalt dat niet tot middelen van de belanghebbende worden gerekend: giften, voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. De praktijk is dat kleine giften niet direct worden gemeld en/of worden verrekend met de uitkering. Kleine giften zijn gebruikelijk normaal binnen het dagelijks verkeer en hebben geen invloed op het recht op bijstand. Door de giften niet volledig in aanmerking te nemen wordt voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen.
Gezien het minimumbehoeftenkarakter van de bijstand kan de vrijlating niet onbeperkt zijn. Wat betreft de hoogte van de gift geldt dat het in de rede ligt om de gift in aanmerking te nemen voor zover dat in combinatie met de bijstand leidt tot een bestedingsniveau dat niet verenigbaar is met hetgeen op bijstandsniveau gebruikelijk is.
In deze beleidsregel wordt een generieke vrijlating ingevoerd van 1200,- per jaar.
Bij de beoordeling of een betaling als een gift kan worden beschouwd is doorslaggevend of de betaling een onverplicht karakter draagt. Betalingen die zijn gebaseerd op wederkerige overeenkomsten kunnen om die reden dan ook niet aangemerkt worden als giften.
In beginsel is de belanghebbende verplicht giften te melden. Uit oogpunt van vertrouwen en beperking van de administratieve lasten is in de beleidsregels aangegeven wanneer de melding achterwege kan blijven. Dit uitgangspunt lag ook ten basis aan het amendement “wijziging van de Participatiewet” van 10 december 2020 die door de Tweede Kamer is aangenomen, maar (nog) geen wet is geworden.
Deze beleidsregel geeft aan hoe giften moeten worden beoordeeld. In de praktijk is er veelal sprake van casuïstiek. Door vooraf helderheid te creëren met een beleidsregel worden onzekerheid of verrassingen voorkomen. Daarnaast wordt in geval van twijfel aangedrongen om vooraf te informeren bij de gemeente of onafhankelijke cliëntondersteuner.
Uitgangspunt is dat particulier en georganiseerd initiatief zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. Bij de vrijlating van giften wordt geen onderscheid gemaakt tussen giften van instellingen (anders dan de organisaties bedoeld in artikel 3, lid 1 onder d) en giften van personen
De beleidsregel maakt helder welke giften worden vrijgelaten. In het kader van de Participatiewet betekent dit dat zij ‘niet tot de middelen worden gerekend’. Het omgekeerde is niet het geval. Van de giften die binnen het kader van dit model niet vallen onder de giften die vrijgelaten worden, mag niet automatisch worden aangenomen dat deze wel een middel zijn dat in aanmerking moet worden genomen.
Het college zal ten aanzien van deze giften altijd nog een specifieke afweging moeten maken of de gift niettemin uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Dit valt binnen de discretionaire bevoegdheid van het college. Op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht zal deze toetsing bij elke casus boven de generieke vrijlating plaatsvinden.
Nu deze individuele afweging is geborgd in de Algemene wet bestuursrecht kan een specifieke hardheidsclausule, waarbij het college zich bevoegd verklaard om in gevallen waarin de toepassing van de beleidsregel naar het oordeel van het college tot een bijzondere of onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de belanghebbende af te wijken van de beleidsregel, achterwege blijven.
In dit artikel zijn begripsbepalingen opgenomen. Een gift is alleen een gift wanneer daar geen wederdienst of tegenprestatie tegenover staat. Ook mag er geen sprake zijn van een verplichting van de gever ten opzichte van de ontvanger of andersom.
Dit artikel benoemt een generiek maximumbedrag dat wordt vrijgelaten wanneer een belanghebbende een gift ontvangt.
De vrijlating geldt per bijstandspartij (alleenstaande, alleenstaande ouder, echtpaar) en is niet afhankelijk van de samenstelling van het huishouden (inwonende minderjarige kinderen, kostendelers).
Het maakt niet uit waarvoor de gift is gegeven, dit kan een tas boodschappen zijn, de contributie voor een sportvereniging of nieuwe schoenen voor de kinderen. Hiermee wordt een manier gekozen die zo weinig mogelijk administratief belastend is.
De vrijlating geldt per kalenderjaar, tenzij de periode waarin belanghebbende een algemene uitkering op grond van de wet ontvangt korter is. Als iemand een uitkering ontvangt per 1 november, wordt de voorliggende periode voor wat betreft de vrijlating giften buiten beschouwing gelaten. Als iemand enkel bijzondere bijstand ontvangt en geen algemene bijstand, wordt al jaarlijks de draagkracht bepaald en de looptijd van een een draagkrachtjaar. De periode van de vrijlating voor giften laten we hiermee gelijk lopen.
De vrijlating kan niet meegenomen worden naar een volgend kalenderjaar.
Tot het maximumbedrag bestaat er geen meldingsplicht. Dit is een versoepeling van de algemene inlichtingenplicht (art 17 PW), waarbij belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigener beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Onder de €1200 geldt geen actieve meldingsplicht. Wel dient belanghebbende op verzoek mededeling van alle feiten en omstandigheden te geven om vast te kunnen stellen dat deze niet van invloed zijn op het recht van bijstand. Zo dienen giften verifieerbaar en herleidbaar te zijn. Hoe hoger het bedrag, hoe meer eisen er gesteld kunnen worden aan de herleidbaarheid van de gift.
Komt de gift binnen een kalenderjaar boven het maximumbedrag, dan is de belanghebbende wel verplicht dit actief te melden aan de gemeente.
Wanneer de gift hoger is dan het maximumbedrag, dan dient het college te beoordelen of het meerdere wel als middel in aanmerking wordt genomen.
Giften voor kosten waarvoor bijzondere bijstand of een Wmo-voorziening mogelijk is, worden niet gerekend tot de middelen waarmee bij de bijstand rekening wordt gehouden. Dit is ook het geval als de bijzondere bijstand een tot een bepaald bedrag de kosten vergoedt en de gift hoger is. Dit betekent dat bijvoorbeeld een koelkast (in natura of “als gerichte schenking”) als gift kan worden vrijgelaten.
Als er geen bijzondere bijstand mogelijk is maar de kosten zijn wel noodzakelijk, kan de gift eveneens vrijgelaten worden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de belanghebbende een gift ontvangt voor het aanschaffen van noodzakelijke hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een scootmobiel, of als de medische kosten uit bijstandsoogpunt niet noodzakelijk zijn maar wel wenselijk.
Als de gift bestemd is voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan wel ter vrije besteding is, geldt dit artikel niet.
Door het onverplicht karakter is er voldoende reden om onverplichte verstrekkingen van werkgevers aan werknemers buiten beschouwing te laten. Te denken valt bijvoorbeeld aan een kerstpakket, tegoedbonnen of een bedrag met de kerst etc.
Verstrekkingen van de voedselbank, speelgoedbank en de kledingbank worden niet als middel aangemerkt. Wanneer de gift hoger is of wordt dan het maximum, bestaat er een meldingsplicht met uitzondering van giften zoals een voedselpakket van de Voedselbank etc. Deze organisaties toetsen namelijk ook zelf of deze gift in het specifieke geval noodzakelijk is.
Giften die hoger zijn dan het maximum en niet vallen onder artikel 2 worden als middelen in aanmerking genomen.
Is de gift periodiek dan wordt het meerdere als inkomen gezien en maandelijks op de uitkering in mindering gebracht.
Een eenmalige gift boven het maximum wordt tot het vermogen gerekend. Wanneer de belanghebbende daardoor boven het vrij te laten vermogen komt, zal er eerst ingeteerd moeten worden.
De Participatiewet biedt maar beperkte mogelijkheden tot bijstandsverlening in schulden. Het hebben van problematische schulden is in algemene zin een belemmering in het sociaal functioneren. Als bijvoorbeeld familie hierin de bijstandsgerechtigde tegemoet wil komen, worden deze bedragen in beginsel niet als middel in aanmerking genomen.
Het artikel geldt voor schulden die voor aanvang van de bijstandsverlening zijn gemaakt.
Giften ter aflossing van tijdens de bijstand gemaakte schulden die het gevolg zijn van bijzondere kosten (zie artikel 3) kunnen ook vrijgelaten worden als zij problematisch zijn. Giften voor algemene schulden worden niet standaard vrijgelaten, dit zou immers feitelijk betekenen dat de belanghebbende een suppletie boven de bijstandsnorm krijgt waardoor hij/zij in een financieel betere positie komt, dan een belanghebbende die tijdens de bijstand geen schulden maakt. De gemeente zou hiermee de indruk kunnen wekken aan inkomenspolitiek te doen.
Een beleidsregel treedt pas na bekendmaking in werking (art. 3:40 Awb). In de beleidsregel is zelf opgenomen dat de vrijstelling geldt per kalenderjaar. Dit betekent dat de vrijstelling daarmee van toepassing is op heel kalenderjaar 2021.