Organisatie | Lopik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Lopik |
Citeertitel | Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Lopik |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-03-2004 | nieuwe regeling | 25-02-2014 Het Kontakt, 04-03-2004 |
Voor u ligt de nota Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Lopik. Deze nota komt in de plaats van de oude welstands- nota. Naast het feit dat die laatste nota gedateerd was, is ook de term welstand niet meer van deze tijd. De term wordt geassocieerd met een toetsend ruimtelijk beleid.
Anderen vonden, aan het einde van een lang traject, iets van uw bouwplan en beoordeelden dat in vaak in onbegrijpelijke termen. Dat sluit niet aan bij het ruimtelijk beleid dat de gemeente Lopik wil voeren. In een veranderende maatschappij en met andere ruimtelijke instrumenten is “toetsen” niet langer gewenst. Veel meer zijn we op zoek naar “inspiratie” om kwaliteit te realiseren. Daarom een nieuwe nota, waarin op hoofdlijnen is omschreven wat de kenmerkende kwaliteiten zijn van onze gemeente, onderverdeeld in een klein aantal gebieden. Niet langer bedoeld om af te keuren wat fout is, maar met voorbeelden ter inspiratie hoe het zou kunnen.
Op die manier hopen we dat onze al mooie gemeente steeds iets mooier wordt. Dus niet langer regels om teruggang van kwaliteit te voorkomen maar een stimulans om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
Ik spreek de wens uit dat eenieder die deze nota gebruikt dit ook zo mag ervaren en dat we samen met u kunnen werken aan een mooi Lopik.
DOEL NOTA RUIMTELIJKE KWALITEIT
Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving en de waarde van het onroerend goed. Ook wordt het vestigingsklimaat positief beïnvloed. Deze nota is opgesteld vanuit de overtuiging dat de gemeente, ondernemers en inwoners het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dienen te behartigen.
De verschijningsvorm van een bouwwerk is geen zaak van de eigenaar van het bouwwerk alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het welstandsbeleid – vastgelegd in deze nota - is bedoeld om in alle openheid een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van Lopik. Omdat de bestedingsruimte, het toekomstperspectief en de smaak van individuen verschillen, leidt de optelsom van alle investeringen echter niet als vanzelf tot een betere kwaliteit van de omgeving. Regie is daarom onvermijdelijk.
Met welstandstoezicht beschikt de gemeente als regisseur over een belangrijk wettelijk sturingsinstrument. Bij iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of het betreffende bouwwerk niet in strijd is met ‘redelijke eisen van welstand’. Hiertoe adviseert een onafhankelijke commissie – de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van Welstand en Monumenten Midden Nederland - aan het college van B&W. Sinds 2004 werkt de gemeente Lopik met een Welstandsnota, waarin de criteria zijn opgenomen waaraan bouwplannen worden getoetst. Dit biedt houvast voor zowel aanvragers, de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit als de gemeente bij het ontwerp van en advisering over bouwplannen.
De nota Ruimtelijke Kwaliteit is niet bedoeld als een puur toetsingskader, maar eerder als een stimulerend kader. Enerzijds wordt rechtszekerheid en voorspelbaarheid geboden, maar anderzijds is er ruimte voor dialoog en afwijking van de spelregels, indien blijkt dat er betere alternatieven zijn. Kwaliteit ontstaat door een goed overlegproces waarin ruimte is voor dialoog, met een open oog voor de relatieve kwetsbaarheid van de omgeving. De gemeente Lopik hecht daarom aan vooroverleg met initiatiefnemers en opdrachtgevers.
Deze nota heeft verder een compacte en gebruiksvriendelijke opzet met minder deelgebieden en criteria. Ook wordt meer met beeldmateriaal gewerkt. Doel is dan ook een stimulerende nota die uitnodigt tot het realiseren van ruimtelijke kwaliteit.
HERIJKING VAN DE BESTAANDE NOTA
De gemeente Lopik werkte sinds 2004 met de Welstandsnota. Deze was toe aan actualisatie, wat samenhing met gewijzigde regelgeving (Wabo) maar ook met een veranderende kijk op de toepassing van welstandstoezicht. Waar mogelijk moeten burgers meer ruimte krijgen bij het realiseren van hun bouwplannen. Anderzijds wil de gemeente bestaande ruimtelijke kwaliteiten – met name in het buitengebied – kunnen waarborgen. Dit vraagt om een welstandsbeleid op maat. Het vormt een toetsingskader voor de kleinere plannen, maar is tegelijkertijd een stimulerend kader voor de grotere ruimtelijke opgaven. Dit vraagt ook om integratie met landschaps- en monumentenbeleid, waarmee de Welstandsnota transformeert naar een integrale ‘Nota Ruimtelijke kwaliteit’ onder het motto ‘kwaliteit waar nodig, vrijheid waar mogelijk’.
Daarbij is het uitgangspunt dat welstandstoezicht maatwerk is. De lat hoeft niet overal even hoog te liggen. Sommige gebieden kunnen meer ruimtelijke dynamiek verdragen dan andere, meer kwetsbare en bijzondere gebieden. De gemeenteraad bepaalt in welke mate wordt getoetst.
De vorige nota telde veel afzonderlijke deelgebieden met elk een eigen beschrijving, niveau en toetsingskader. De nieuwe nota is sterk gecomprimeerd door gebieden te integreren, niveaus te heroverwegen en criteria helder en toepasbaar te formuleren. Er ligt nu een voor alle partijen transparante nota die helder is over wat wel / niet is toegestaan, met efficiënte en duidelijke criteria en die recht doet aan de actuele ruimtelijke ambities van de gemeente Lopik.
Bovendien maakt dit welstandsbeleid een snel en efficiënt beoordelingsproces mogelijk.
RELATIE MET ANDERE BELEIDSTERREINEN
Voor een effectief kwaliteitsbeleid is het zaak zorg te dragen voor een goede aansluiting tussen de verschillende instrumenten. In het kader van deze nota Ruimtelijke Kwaliteit is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en de welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Wat het bestemmingsplan mogelijk maakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en behoort tot het domein van welstand. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt, invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit.
Het welstandsadvies richt zich dan op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar dit eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen oplossing afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving. Uiteraard moet in zo’n geval de nota Ruimtelijke Kwaliteit daartoe de argumentatie leveren.
In de nota Ruimtelijke Kwaliteit kan worden verwezen naar welstandscriteria die zijn opgenomen in andere beleidsdocumenten, zoals beeldkwaliteitplannen. Deze worden daardoor geacht deel uit te maken van de nota Ruimtelijke Kwaliteit. Uiteraard gelden dan dezelfde wettelijke eisen.
Bij beeldkwaliteitplannen voor grote nieuwbouwprojecten neemt na voltooiing van het bouwproject de nota Ruimtelijke Kwaliteit de rol van beheersinstrument voor de bebouwde omgeving over van het beeldkwaliteitplan.
RELATIE MET LANDSCHAP EN BUITENGEBIED
Ruimtelijke kwaliteit is meer dan rood alleen. Landschap, cultuurhistorie en openbare ruimte zijn integraal met elkaar verbonden. Bovendien mag de factor duurzaamheid (toekomstwaarde, gebruikswaarde, belevingswaarde) niet worden vergeten.
De gemeente Lopik heeft specifiek beleid voor het buitengebied ontwikkeld, gezien de hoge kwaliteitsambities die daar gelden. Verder maakt de gemeente gebruik van een ervenconsulent om ruimtelijke ingrepen verantwoord in te kunnen passen. Wil welstandsbeleid in het buitengebied effectief zijn, dan moet een integratie plaatsvinden met het bestaande ruimtelijk beleid, zowel qua bebouwing als qua landschap.
In deze nota zijn daarnaast ook algemene uitgangspunten voor monumententoetsing opgenomen. Voor de planontwikkeling en de planbeoordeling wordt inzicht in de cultuurhistorische waarden onmisbaar geacht. Bij grotere c.q. ingrijpende plannen wordt daarom gevraagd om een bouwhistorische of cultuurhistorische verkenning of analyse. Zo wordt een goed inzicht verkregen in de authenticiteit en de ontwikkeling van een bouwwerk of een gebied, zodat wijzigingen daaraan goed ingeschat en gemotiveerd kunnen worden.
De integratie van het monumenten- en het welstandsbeleid geeft aanvragers duidelijkheid, kan leiden tot een efficiënter verloop van het vergunningtraject en kan leiden tot een kwalitatieve verbetering van bouwplannen.
De relatie tussen welstand en ontwikkelingen in het buitengebied kan niet los worden gezien van de notitie LopikMEerwaard, waarmee de gemeente Lopik inzet op actieve gebiedsontwikkeling. Een van uitgangs- punten van het beleid LopikMEerwaard is dat goede initiatieven, die positieve gevolgen hebben voor de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van het gebied, bespreekbaar zijn. Door op een bepaald perceel ontwikkelingen mogelijk te maken, kan de kwaliteit van de bebouwingslinten en/of het landschap van Lopik worden verhoogd. Zowel inhoudelijk als procesmatig kan de link worden gelegd tussen LopikMEerwaard en de nota Ruimtelijke Kwaliteit. In de nota zijn de karakteristieken van het buitengebied van de gemeente beschreven, waar vervolgens criteria aan zijn gekoppeld.
Zie ook onder 05 Thema’s: Bouwopgave in het landelijke gebied.
Daarnaast is de zorg voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied – met name de erven – ook procesmatig geborgd.
Hiertoe werkt de gemeente met een zgn. ervenconsulent, ingeschakeld door Welstand en Monumenten Midden Nederland.
Om een herkenbaar en mooi landschap te houden, begeleidt de ervenconsulent de gemeente Lopik, particuliere initiatiefnemers en hun adviseurs bij het maken van de transformaties van erven. Dit betreft functieveranderingen naar wonen, zorg en recreatie en schaalvergroting van agrarische bedrijven. De ervenconsulent heeft vooral een inspirerende en begeleidende functie. Hierbij past een toegankelijke en laagdrempelige werkwijze: via ‚keukentafelgesprekken‘ wordt op locatie overlegd met de initiatiefnemer.
WETTELIJKE BASIS VOOR WELSTANDSTOEZICHT
De wettelijke basis voor de uitvoering van welstandstoezicht ligt in de Wabo (art. 2.10), de Woningwet (art. 12) en het Bor (art. 6.2). Artikel 12a, lid 1 van de Woningwet stelt dat de gemeenteraad een Nota Ruimtelijke Kwaliteit vaststelt, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand. De invulling van het begrip ‘redelijk’ is afhankelijk van de ambitie van de gemeente en de ruimtelijke kenmerken van gebieden en objecten.
Er dient niet alleen te worden gekeken naar de vormgeving van het object, maar ook naar de situering: Staat het op een logische wijze op de kavel gesitueerd? Past de plaatsing van het object in deze omgeving of in de ontwikkeling van die omgeving?
‘op zichzelf, in verband met de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan’
De kern van welstandszorg ligt in het feit dat bouwen een handeling is die de leef- en werkomgeving beïnvloedt. Het particuliere belang kruist daarbij vrijwel altijd het algemene of maatschappelijke belang. Elke burger mag van de overheid verwachten dat zij een zorgvuldige afweging van belangen maakt bij het verlenen van vergunningen.
Het is in het algemeen belang dat onze leef- en werkomgeving een verzorgd en samenhangend karakter vertoont. Vandaar dat de welstandsadvisering zich niet kan beperken tot de verschijningsvorm van het bouwwerk op zich, maar ook de relatie van dat bouwwerk met zijn omgeving dient te onderzoeken.
De invloed van bouwen op de omgeving is bovendien vrijwel altijd van lange duur. Het is daarom ook belangrijk een inschatting te maken van de te verwachten ontwikkelingen van de omgeving.
Ook de samenhang van verschillende bouwplannen onderling moet kunnen worden beoordeeld. Deze plannen vormen immers elkaars toekomstige omgeving.
WERKWIJZE BIJ WELSTANDS ADVISERING
De welstandsadvisering voor de gemeente Lopik wordt georganiseerd en uitgevoerd door Welstand en Monumenten Midden Nederland. Het oordeel van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is volgens de Woningwet gericht op het uiterlijk én op de plaatsing van het bouwwerk. De commissie kijkt in de eerste plaats naar de invloed van het bouwwerk op de beeldkwaliteit van de omgeving, rekening houdend met verwachte ontwikkelingen. Tevens adviseert de commissie over de kwaliteit van het bouwwerk op zichzelf. Belangrijk is om de politieke en maatschappelijke haalbaarheid van een advies goed te kunnen inschatten. Een ‘redelijk’ advies moet immers in de praktijk uit te leggen en te handhaven zijn.
De rayonarchitect speelt daarbij als voorpost van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een belangrijke rol. Minstens een keer in de twee weken bezoekt hij de gemeente. Tijdens zijn bezoek worden de meeste bouwplannen afgehandeld en vindt overleg plaats met planindieners, beleidsambtenaren en het gemeentebestuur. Alleen de meer complexe plannen – grootschalige ontwikkelingen en stedenbouwkundige plannen - gaan mee naar de commissie.
Het vooroverleg met planindieners leidt in veel gevallen tot een goed resultaat, zowel voor het ingediende plan als voor de openbare ruimte. Wanneer men in een vroeg stadium bekend is met de eisen die gesteld worden aan een bouwplan is men veelal bereid hiermee rekening te houden. Veel onduidelijkheden over welstand worden verder weggenomen als in het vooroverleg helder wordt gemaakt welke kaders bij het welstandsoordeel een rol spelen. Vooroverleg met de rayonarchitect of de commissie is daarom essentieel en past binnen het stimulerende karakter van de welstandsadvisering.
Het welstandstoezicht vindt in principe plaats in het openbaar. Dit past bij een samenleving die vraagt om zoveel mogelijk rechtszekerheid en openheid rondom het welstandstoezicht.
HOOFDSTUK 02 OPZET NOTA EN LEESWIJZER
De nota Ruimtelijke Kwaliteit bevat de aspecten en de criteria waar aanvragen om omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen aan worden getoetst. Deze nota kent een andere en compactere opzet dan de vorige. De kern bestaat uit beknopte gebiedsbeschrijvingen, met daaraan gekoppeld een beleidsniveau met afzonderlijke toetsingscriteria. In totaal worden vijf gebieden, twee thema’s en zeven typen kleine bouwwerken onderscheiden. Hiervoor zijn drie beoordelingsniveaus ontwikkeld: keuze, behoud en respect.
Aan planbeoordeling liggen algemeen geldende kwaliteitsprincipes voor de bebouwing ten grondslag met betrekking tot vakmanschap en zeggingskracht van het ontwerp.
In het geval dat de welstandcriteria ontoereikend zijn of wanneer een bouwplan afwijkt van de welstandscriteria, maar door een bijzondere schoonheid een gewenste toevoeging aan de omgeving is, kan worden teruggevallen op algemeen geldende kwaliteitsprincipes.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan B&W in zo’n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren om af te wijken en hiertoe gebruik te maken van algemene welstandscriteria. Het niveau van ‘redelijke eisen van welstand’ ligt hierbij uiteraard hoger. De algemene criteria worden beschreven in hoofdstuk twee.
Voor de grote(re), complexe(re) bouwopgaven geven gebiedscriteria aan in welke mate en op welke aspecten samenhang gewenst is. Het gaat om criteria die de essentie van de opgave raken en die betrekking hebben op de schaalniveaus steden- bouw, openbare ruimte, architectuur en detaillering. Met deze criteria wordt beoogd de (deskundig) ontwerper te stimuleren tot kwaliteit en te komen tot een samenhangend beeld op alle schaalniveaus.
Bij alle beleidsniveaus is de inpassing op stedenbouwkundig niveau en de invloed op de openbare ruimte van belang. Wanneer het niveau ‘Keuze’ van toepassing is, hoeft bij de planontwikkeling en – beoordeling in hoofdzaak gelet te worden op de stedenbouwkundige inpassing en de invloed op de openbare ruimte. Architectonisch is er veel vrijheid, maar de gekozen architectuurstijl moet wel herkenbaar en conse- quent zijn uitgewerkt. Bij het niveau ‘Respect’ zijn ook de architectonische uitwerking en de esthetische kwaliteit van belang. Bij het hoogste niveau, ‘Behoud’, draait het om een goede afstemming en kwaliteit op alle niveaus, tot aan de detaillering.
Criteria voor het ‘kleine bouwen’
Deze criteria zijn bedoeld voor bouwplannen die betrekking hebben op wijzigingen aan of bij woningen en eventueel bij bedrijven. Ze zijn aanvullend op de bestemmingsplanmogelijkheden, die in hoofdzaak betrekking hebben op plaatsing, maatvoering en functie, en vooral stedenbouwkundig van aard zijn. De concrete welstandscriteria liggen in het verlengde van het bestemmingsplan en zijn overwegend architectonisch van aard. Ze zijn voornamelijk gericht op het realiseren van evenwichtige verhoudingen tussen volumes c.q. elementen én een verzorgd en samenhangend bebouwings- en straatbeeld. Ze zijn concreet, maar ook in zekere zin algemeen geformuleerd zodat ze bij vrijwel alle woningen toepasbaar zijn.
De criteria hebben als doel de bouwer verder te helpen, zowel in procedureel als in kwalitatief opzicht. Duidelijke richtlijnen kunnen leiden tot een snel(ler) en efficiënt(er) verloop van het vergunningtraject. Daarnaast kunnen ze een bouwplan een toegevoegde waarde geven, op zichzelf en voor de omgeving, in het belang van het individu en de samenleving. De criteria zijn - naast juridisch bindend – ook stimulerend bedoeld, door het taalgebruik en de toevoeging van aansprekende illustraties.
De gemeente heeft de mogelijkheid om repressief in te grijpen indien vergunningvrije bouwwerken in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand (Woningwet art. 12, lid 1). Dit is het geval indien sprake is van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident zijn. De excessenregeling is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan. Op grond van artikel 13a Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar dan aanschrijven om de strijdige situatie ongedaan te maken. In geval van een exces moeten burgemeester en wethouders kunnen verwijzen naar specifieke criteria in de nota Ruimtelijke Kwaliteit.
HOOFDSTUK 03 ALGEMENE CRITERIA
In dit hoofdstuk worden de algemene welstandscriteria genoemd, die als achtervang fungeren wanneer de reguliere toetsingscriteria onvoldoende houvast bieden. De criteria zijn gebaseerd op de notitie ‘Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid’, van Prof. ir. Tj. Dijkstra (1985, herzien en opnieuw uitgegeven in 2001).
Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.
Relatie tussen bouwwerk en omgeving
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.
Betekenissen van vormen in sociaal-culturele context
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.
Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
Materiaal, textuur, kleur en licht
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.
HOOFDSTUK 04 GEBIEDEN EN NIVEAUS
Aan de hand van gebiedsanalyses zijn waarden en kernkwaliteiten geformuleerd, die bepalend moeten zijn voor de planontwikkeling en beoordeling daarvan.
Het betreft de volgende gebieden:
Verandering en handhaving van het (bebouwings)beeld zijn beide mogelijk, de stedenbouwkundige en/of landschappelijke basis wordt behouden door de bepalingen in het bestemmingsplan.
Uitgangspunt: eigen verantwoordelijkheid van burgers
Het bouwplan trekt zich niets aan van de gebouwde omgeving
Geen beoordeling mbt uitstraling naar de omgeving; het bestemmingsplan is bepalend.
Verandering en handhaving van het (bebouwings)beeld zijn beide mogelijk, zowel naar structuur als naar architectuur, maar altijd met behoud van stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden.
Uitgangspunt: in tact houden van de omgevingskwaliteit
Geen uitschieters in de hoofdopzet van de omgeving
Bouwmassa’s voegen zich binnen uitersten van de omgeving.
Essentiële kenmerken van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek op het gebied van stedenbouw/landschap en architectuur worden gerespecteerd.
Uitgangspunt: passen bij de omgeving
Vloeide overgangen in de hoofdopzet van de omgeving
Bouwmassa’s voegen zich binnen uitersten van de omgeving én nemen ook de beeldbepalende elementen over.
Behoud en herstel van het aanwezige of oorspronkelijke bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historische karakteristiek van stedenbouw, architectuur, landschap of cultuurhistorie zijn uitgangspunt.
Uitgangspunt: versterken van de omgevingskwaliteit
Geen afwijking in de hoofdopzet van de omgeving
Middel: gelijk of interpretatie
Bouwmassa’s voegen zich binnen uitersten van de omgeving én nemen ook de beeldbepalende elementen over. De uitvoering van onderdelen krijgt evenveel aandacht als bij de omgeving.
De feitelijke criteria die bepalend zijn bij de toets / beoordeling van plannen bevinden zich op het uitklapblad achterin de nota.
De beleidsniveaus - keuze, respect en behoud - zijn richtinggevend voor de te hanteren criteria. De niveaus geven uitdrukking aan de houding die van gemeentewege gewenst wordt bij de planontwikkeling en –beoordeling. De niveaus onderscheiden zich in de mate van vrijheid in de omgang met de bestaande stedenbouwkundige of landelijke structuur en architectuur.
Bij de aanwijzing van een gebied wordt rekening gehouden met de volgende aspecten:
Linten zijn ontstaan op de dijken (landelijke dijklinten), langs veenstroompjes en later ook langs gegraven weteringen (landelijke ontginningslinten). Landelijke ontginningslinten bestaan uit overwegend vrijstaande bebouwing. Deze kan van oorsprong een relatie hebben met het achterliggende agrarische gebied. Ze zijn op de verkavelingsrichting en niet op de weg gesitueerd. De bebouwing staat overwegend op een behoorlijke afstand van elkaar. In een aantal gevallen staan enkele gebouwen dichter bij elkaar. Het beeld van een landelijk ontginningslint wordt echter gekenmerkt door een zekere openheid. Deze wordt versterkt door de situering van de bebouwing; overwegend op enige afstand van de wetering of weg. De kapvorm van de bebouwing aan de landelijke ontginningslinten bestaat overwegend uit een zadeldak in dwarsrichting. Als uitlopers van de verdichting in een dorpskern zijn kleine clusters van bebouwing (buurtschappen) langs delen van de ontginningslinten ontstaat. Het type bebouwing verschilt niet ten opzichte van de bebouwing aan landelijke linten, hoewel meer niet-agrarische bebouwing voorkomt. Landelijke dijklinten bestaan uit vrijstaande bebouwing overwegend op een behoorlijke afstand van elkaar. Het beeld wordt gekenmerkt door openheid hetgeen wordt versterkt door de situering van de bebouwing aan de voet van de dijk. Deze bebouwing heeft van oorsprong een relatie met het water of met het achterliggende agrarische gebied. Hierdoor bevinden zich aan de dijklinten zowel (voormalige) agrarische bebouwing als eenvoudige arbeiderswoningen.
De historische linten vormen waardevolle elementen in het huidige beeld van de gemeente. Ze vormen de historische context van veel objecten van cultuurhistorische waarde, zijn belangrijke schakels binnen het wegennetwerk en ondersteunen de oriëntatie binnen de gemeente.
De kernkwaliteiten betreffen de specifieke gebiedskenmerken, zoals de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur, het groene karakter, de dorpse maat en schaal van de bebouwing, de eenvoudige traditionele hoofd- en kapvormen, de zelfstandige plaatsing van de bebouwing en het individuele karakter van de panden.
De criteria voor RESPECT zijn in deze gebieden van toepassing.
De landelijke ontginningslinten in Lopik worden gekenmerkt door een open karakter. De bebouwing is aan weerszijde van de weg gesitueerd, met daar- tussen de wetering. De bebouwing is in deze linten, net als bij de uitlopers en buurtschappen, in de richting van de kavel gesitueerd. De overwegende bouwhoogte is 1 laag met een forse kap. De overwegend toegepaste kapvormen zijn zadeldaken of schilddaken. De kappen zijn zowel in riet als met pannen uitgevoerd.
De uitlopers van ontginningslinten zijn kleine clusters van bebouwing soms direct aan de kern, als uitloper van de verdichting in de dorpskern. De uitlopers bestaan uit een ontginningslint met tussenlint. Kenmerkend voor dit ontginningslint met tussenlint zijn de eilandjes, of sniepen. Op de sniep werd vroeger riet verbouwd, dat werd gebruikt voor de daken van de boerderijen. Later werden de sniepen voorzien van bebouwing en werden de gronden in gebruik genomen als groentetuin.
Op de sniepen komt meer niet-agrarische bebouwing voor dan in de ontginnings- linten. Er komen zowel historische kleine(woon)boerderijen voor als bebouwing uit de jaren ’50. De bebouwing op de sniep is evenwijdig aan de wetering gesitueerd. De bebouwing varieert van 1 laag met kap tot 2 lagen met een kap, waarbij de kaprichting varieert. Er worden op de sniepen zowel rieten kappen, als kappen met gebakken pannen toegepast. Als detaillering is gebruik gemaakt van muurankers, luiken en rollagen in een afwijkende kleur en vorm van de overige bebouwing.
De uitlopers in Lopik dorp bestaan uit een smalle strook land gelegen tussen de watering en de achterliggende woonwijken.
In Lopik dorp vormen de sniepen een fysieke verbinding tussen het historisch dorpsgebied en het buitengebied. De sniepen vormen de eerste uitbreidingen van het historische dorpsgebied. De bebouwing op de sniepen heeft een minder kleinschalig karakter dan de bebouwing in de historische kern. De bouwhoogte varieert van 1 laag met kap tot 2 lagen met kap. De kapvormen variëren sterk.
Naast zadeldaken komen mansardekappen en schilddaken voor. De gevels hebben een verticale geleding en zijn rijk gedetailleerd. Er is gebruik gemaakt van grote bakgoten. De kavels worden ontsloten door een brug over de wetering vanuit het lint. Het lint heeft een gesloten karakter en wordt opener naarmate verder het buitengebied ingegaan wordt.
Er komen in het buitengebied van de gemeente Lopik twee buurtschappen voor langs de ontginningslinten; Polsbroekerdam en Willige Langerak. Deze bestaan niet uit een sniep, maar uit lintbebouwing aan weerszijde van een wetering of weg. De bebouwing bestaat uit agrarische bedrijfs- en woonbebouwing. De ebouwing is in deze linten in de richting van de kavel gesitueerd. De overwegende bouwhoogte is 1 laag met een forse kap. Er komt zowel bebouwing voor met een rieten kap als met een kap van pannen in rode of zwarte kleur.
De Lekdijk wordt over de volle breedte van de gemeente Lopik getypeerd als landelijk dijklint. Het dijklint heeft een open karakter. Door de dijkverzwaringen is de oorspronkelijke kruin van de dijk verschoven in de richting van de Lek, waardoor aan de binnenzijde van de dijk een overwegend flauw talud is ontstaan. Hierdoor is de afstand van de bebouwing tot aan de kruin van de Lekdijk groter geworden. De bebouwing bevindt zich binnendijks aan de voet van de dijk en is gesitueerd in de richting van de kavel. Het zijn voornamelijk historische boerderijen zowel met, als zonder agrarische functie. De overwegende bouwhoogte is 1 laag met een forse kap. De kappen bestaan zowel uit riet als uit zwarte gebakken pannen.
De enige bebouwing aan de buitenzijde van de dijk is te vinden ter hoogte van de kern Jaarsveld. Het gaat hierbij om enkele woningen en ’t Oude Veerhuis, welke op dezelfde hoogte als de dijk staan. De woningen zijn opgebouwd uit een donkere steen, en voorzien van een kap met zwarte gebakken pannen. De woningen zijn in de richting van de kavel gesitueerd. ’t Oude Veerhuis is een vrijstaand pand, met een wit gestucte gevel. Vroeger lag hier het veer naar Ameide.
De historisch gegroeide dorpskernen vormen waardevolle elementen in het huidige beeld van de gemeente. Ze vormen de historische context van veel objecten van cultuurhistorische waarde en ondersteunen de oriëntatie binnen de gemeente.
De landschappelijke en historische ontwikkeling van de gebieden zijn bepalend geweest voor de huidige historische identiteit. De dorpskernen in de gemeente Lopik zijn op verschillende manieren ontstaan, doch danken hun oorsprong aan één van de ontginningslinten. Behoudens Jaarsveld, dit dorp heeft zich ontwikkeld langs de Lekdijk. De ontginningslinten waarlangs de overige dorpskernen zijn ontstaan worden gekenmerkt door langgerekte landschappelijke lijnen met bebouwing in verschillende dichtheden. De bebouwing aan de ontginningslinten heeft overwegend dezelfde richting als de strokenverkaveling. De dichtheid en de beleving van open- dan wel beslotenheid van bebouwing in de ontginningslinten verschilt. De vestiging van een kerk of de aanwezigheid van een kasteel zijn historische gegevens waardoor ter plaatse aan een ontginningslint een kern ontstaan is. Hier vestigden zich de dienstverlenende en maatschappelijke functies.
De historische dorpskernen hebben hun cultuurhistorische waardevolle karakteristiek grotendeels weten te behouden door de geringe dynamiek. De kernkwaliteiten betreffen de specifieke gebiedskenmerken, zoals de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur, het groene karakter, de dorpse maat en schaal van de bebouwing, de eenvoudige traditionele hoofd- en kapvormen en de gevarieerde, perceelsgewijs ontwikkelde straatbeelden.
De criteria voor RESPECT zijn in deze gebieden van toepassing.
NADERE BESCHRIJVING DORPSKERNEN
Het historisch gevormde dorpse ontginningslint van Lopik is ontstaan na de ontginning van de Lopikerwaard. Het wordt gekenmerkt door een aaneenschakeling van voormalige boerderijen, afgewisseld met enkele kleine historische woningen langs de Dorpsstraat. De kom van Lopik bestaat uit slechts een kleine verdichting in de directe nabijheid van de kerk. De bebouwing in het historische dorpsgebied heeft een kleinschalig karakter met een sobere uitstraling en bestaat overwegend uit gemetselde baksteen. De bebouwing bestaat overwegend uit 1,5 bouwlaag met kap en is gesitueerd in de richting van de kavel. Enkele gevels hebben nog een authentieke uitstraling door een rijke versiering, zoals luiken en glas in lood ramen. Het lint heeft een gesloten karakter en wordt opener naarmate verder het buitengebied ingegaan wordt. De eerste uitbreidingen van de kern liggen tegen de historische dorpskern aan op de sniepen. De kerk staat als een solitair object iets terug in het lint.
Het centrale punt van het historisch dorpsgebied van Benschop wordt gevormd door het Dorpsplein aan de noordkant van de wetering. De woningen staan direct aan het plein op de kop van de kavel. De bebouwing heeft een variërende bouwhoogte van 2 lagen met kap tot 3 lagen met kap, waarbij forse kappen zijn toegepast. De kappen zijn zowel evenwijdig als haaks op het plein gesitueerd. De bebouwing bestaat uit een voornamelijk rode baksteen met hier en daar een gevelaccent, zoals een witte rollaag welke de gevel in een aantal secties verdeelt. Er zijn voornamelijk lichte kleuren toegepast in de gevels. Meest opvallend aan Benschop zijn de twee aanwezige (Rijksmonumentale) kerken in het dorp. De Nederlands Hervormde Kerk aan de noordkant van de Benschopperwetering en de Rooms Katholieke Kerk aan de zuidkant van de wetering. De kerken bepalen het beeld voor de kleine kern door de forse omvang. In tegenstelling tot de meeste bebouwing zijn de kerken uitgevoerd in een overwegend donkere kleur. Tot het historisch dorpsgebied behoren verder een aantal historische boerderijen aan de noord- en zuidkant van de Benschopperwetering. De historische boerderijen worden afgewisseld met bebouwing uit de jaren ´30. Hierbij is gebruik gemaakt van zowel rieten daken als daken van gebakken pannen. De bebouwing bestaat uit 1 laag met een forse kap.
De bebouwing is gesitueerd op de kop van de kavel en volgt de richting van de kavel. Enkele woningen volgen het verloop van de weg. De historische boerderijen zijn versierd met onder andere muurankers en rollagen in een afwijkende kleur van de rest van de gevel. De gevels bestaan uit bakstenen als wit gepleisterde muren.
Het historisch dorpsgebied van Jaarsveld wordt gevormd door de Kerkstraat, het Schoollaantje en het terrein met de overblijfselen van kasteel Jaarsveld.
Het historisch dorpsgebied maakt tevens deel uit van het beschermd dorpsgezicht van Jaarsveld, wat zorgt voor een bijzondere status.
De bebouwing in de Kerkstraat heeft een gevarieerde bouwhoogte. Deze varieert van 1 laag met een kap tot 2 lagen met een kap. De bebouwing is zowel evenwijdig als haaks op de weg gesitueerd. Er zijn zowel zadeldaken als schilddaken toegepast. In de kleurstelling zit variatie. De gevels bestaan uit bakstenen of wit gepleisterde muren en er is gebruik gemaakt van zowel rode als zwarte gebakken pannen.
De bebouwing aan het Schoollaantje bestaat uit kleine arbeiderswoningen van één bouwlaag met kap, waarbij de kap evenwijdig aan het laantje loopt. Hier zijn enkel zwarte gebakken pannen toegepast. De gevels zijn grijs en wit gepleisterd.
In het historisch dorpsgebied van Jaarsveld zijn twee individuele objecten te vinden. Dit zijn het schoolgebouw en de kerk van Jaarsveld. Het schoolgebouw bestaat uit 1,5 laag met kap. Het is even als de kerk uitgevoerd in een donker baksteen. In de gevel van het schoolgebouw zijn enkele strepen met een lichtere steen kleur verwerkt als accenten. Verder is de gevel voorzien van grote ramen.
Het terrein met de overblijfselen van kasteel Jaarsveld dateert uit de 14e eeuw.
Er is een omgracht hoofd- en voorterrein. Op het zuidelijke eiland stond het hoofdgebouw. Het oorspronkelijke uiterlijk van het kasteel is niet bekend, maar de eerste vermelding dateert uit 1384. Na een roerige geschiedenis, werd kasteel Jaarsveld in 1673 verwoest. Een toren en enkele muurfragmenten zijn nog lange tijd blijven staan. Eind 19e eeuw waren deze niet meer zichtbaar. In de 18e eeuw werd ten noorden van het kasteelterrein een landhuis gebouwd. Dit staat er nog. Hoewel er geen zichtbare gebouwresten meer aanwezig zijn, is het terrein (grachten en percellering) grotendeels intact.
Het historisch dorpsgebied van Lopikerkapel wordt gevormd door een deel van de Lopikerweg Oost. Binnen dit gebied valt aan de westkant het ‘Huis te Vliet’ en aan de oostkant het laatste huis dat nog in de historische kern valt nummer 195. De bebouwing bestaat uit een combinatie van historische boerderijen, voormalige boerderijen en historische woningen. De historische boerderijen zijn gesitueerd in de richting van de kavel. Deze bestaan uit 1 laag met een forse kap, vaak met een riet gedekte kap. De historische woonbebouwing is gesitueerd in de richting van de weg. Dit geldt ook voor de kap die bestaat uit zwarte gebakken pannen. De gevels van de woningen zijn versiert met muurankers en luiken naast de ramen. Bij alle woningtype komen zowel wit gepleisterde muren voor als bebouwing in rode bakstenen.Enkele bijzondere gebouwen in het historisch dorpsgebied van Lopikerkapel zijn de kerk en het Huis te Vliet. De kerk van Lopikerkapel staat iets naar achteren in het lint en is onder een hoek van ongeveer 45° gesitueerd ten opzichte van de weg. De kerk is wit gepleisterd en heeft een forse kap uitgevoerd in leitjes. Het Huis te Vliet staat een stuk verder van het lint dan de kerk, en springt er uit ten opzichte van de ander lintbebouwing. Het huis bestaat uit 2 bouwlagen met een forse kap en is gesitueerd in de richting van de weg. Binnen het historisch dorpsgebied zijn, Huis te Vliet, Huis Overvliet, de kerk en een aantal boerderijen aangewezen als rijksmonument.
Het historisch dorpsgebied van Cabauw bestaat uit enkele gebouwen aan de Cabauwsekade. Het gaat hierbij om de kerk, de school en twee woningen die beide de kerk flankeren. De begraafplaats maakt tevens onderdeel uit van het historisch dorpsgebied. De overige bebouwing in de directe omgeving van het historisch dorpsgebied hoort bij het lint. De sniepen sluiten het historisch dorpsgebied aan weerszijde af.
Het historisch dorpsgebied van Polsbroek wordt gevormd door een deel van het Dorp en de Oranjekade. Het deel van het Dorp bestaat uit de bebouwing in de directe omgeving van het plein met daaraan de kerk en de bebouwing aan de noordzijde van de Polsbroekerwetering lopend tot de hoogte van de Heer Willem van Egmondstraat. De bebouwing aan de noordzijde van de wetering verbindt de kern met meer recentere bebouwing met het centrale plein. De bebouwing is gesitueerd op de kop en in de richting van de kavel en bestaat uit historische boerderijen afgewisseld met woningen uit de wederopbouw periode. De overwegende bouw- hoogte is 1 laag met een forse kap. Er zijn zowel rieten kappen als kappen met gebakken pannen, in een rode of zwarte kleur, toegepast. De historische boerderijen zijn verfraaid met onder andere muurankers, rollagen en grote lijsten om de kozijnen. Er zijn zowel gevels toegepast met bakstenen als wit gepleisterde muren.In het historisch dorpsgebied van Polsbroek is als bijzonder element de kerk aan te wijzen.
Het historisch dorpsgebied van Uitweg wordt gevormd door een klein deel van de Lopikerweg Oost, een deel van het Korte Zandpad en een deel van de Uitweg.
De bebouwing aan de zuidkant van het Korte Zandpad wordt vanuit de kern al snel minder geconcentreerd. Hier gaat het over in het buitengebied. Het historisch dorpsgebied van Uitweg is heel compact en bestaat uit een grote diversiteit aan bebouwing. Historische boerderijen worden afgewisseld met bebouwing uit de jaren ’50. De bouwhoogten variëren van 1 laag met een forse kap tot 2 lagen met een kap. De kappen zijn gedekt met riet, rode of zwarte pannen. De bebouwing is gesitueerd in de richting van de kavel. De bebouwing is rijk gedetailleerd, met bijvoorbeeld muurankers en accenten rondom dakkapellen etc.
Opvallend in het historisch dorpsgebied is de bebouwing welke staat tussen de Lopikerwetering en het Korte Zandpad en tussen de Lopikerwetering en de Batuwseweg. Deze is met de voorzijde gericht naar de wetering en heeft een wisselende situering; zowel evenwijdig aan de wetering als haaks op de wetering.
Er komen gevels voor welke wit gepleisterd zijn en gevels uitgevoerd in een lichte baksteen. De overwegende bouwhoogte is 1 laag met een kap, waarbij de kap zowel in riet als rode of zwarte pannen uitgevoerd kan zijn.
Na de tijd van individueel en kleinschalig bouwen, is het na de oorlog nodig meer woningen in één keer te bouwen en begint de periode van projectmatige opgezette woonwijken achter de historische structuren. Door de jaren heen zijn er verschillende typen planmatig ontworpen buurten en wijken gebouwd, die telkens weer nieuwe randen van kernen vormen. Gemeenschappelijk kenmerken zijn de evenwijdige plaatsing aan de straat, het bouwen in dezelfde rooilijn, de voor- en achtertuinen, het toepassen van zadelkappen en een eenheid in architectuur, materiaal en kleur van de woningen. Gebieden met vrijstaande, individueel ontworpen bebouwing hebben een meer gevarieerd gezicht. Rondom de historische kernen van Lopik dorp en Benschop zijn na de oorlog ook enkele winkelclusters ontstaan. Deze bebouwing is meer divers in schaal en vorm en heeft een geringe relatie met het uiterlijk van de bebouwing van de omliggende wijken en buurten.
De wijken van vlak na de Tweede Wereldoorlog kennen een eenvoudig straten- patroon, dat vaak gerelateerd is aan de oorspronkelijke landschappelijke structuur. De blokken hebben wisselende lengtes, variërend van vrijstaande, twee-onder- één-kap-woningen en rijtjeswoningen. De herhaling en gelijkvormigheid van de woonblokken, met eenvoudige hoofdmassa’s en kapvormen, zoals zadeldaken of schilddaken, zorgen voor rust en samenhang. In het begin van de Wederopbouw- periode is de architectuur traditioneel en ambachtelijk. Later is deze, onder invloed van nieuwe bouwmethodieken, eenvoudiger en meer rationalistisch.
Als reactie op de oudere woonwijken, die als zakelijk en monotoon werden ervaren, is in de jaren ’70 meer gebouwd in relatie tot de ‘menselijke’ schaal. Deze wijken worden gekenmerkt door het woonerfconcept. De bebouwing is deels georiënteerd op de openbare ruimte en deels op de weg. Bij de woningen die zijn geclusterd rondom de woonerven ontbreekt een duidelijk onderscheid tussen voor- en achterkanten. Deze wijken bestaan hoofdzakelijk uit ééngezinswoningen.
De wijken vanaf de jaren ‘80 kennen verschillende architectuurthema’s, gerelateerd aan de stedenbouwkundige situatie waarmee de individualiteit van een wijk of buurt tot uitdrukking kan worden gebracht. In tegenstelling tot de woonerven is weer gestreefd naar een helder onderscheid tussen openbaar en privé. De voorzijde is gericht naar de straat en de achtertuinen zijn aan binnengebieden gelegen. De samenhang wordt bepaald door de ritmische herhaling van massa’s, vormen en gevelkarakteristieken en het specifieke architectuurbeeld. De vormgeving varieert van eigentijdse architectuurstijlen met opvallende vormen, materialen en kleuren tot historiserende woonbebouwing in landelijke of klassieke stijlen.
Deze gebieden worden gekenmerkt door een planmatig ontworpen stedenbouwkundige opzet, een zorgvuldige omgang met de openbare ruimte en een bebouwingsbeeld met een grote gemene deler, zoals herhaling van bouwblokken en bouwstijlen. De kernkwaliteiten betreffen de specifieke gebiedskenmerken, waaronder de stedenbouwkundige structuur, de verzorgde openbare ruimte en de samenhang per bouwblok en tussen de bouwblokken onderling.
De criteria voor KEUZE zijn in deze gebieden van toepassing.
Bedrijventerreinen zijn belangrijk voor de economie en werkgelegenheid. Ze worden gekenmerkt door hun rationele verkaveling en individuele bedrijfsgebouwen met een afwisselende schaal, een functioneel karakter en een sobere uitstraling. Er is sprake van een menging van verschillende
bedrijfsactiviteiten als opslag, productie, overslag en kantoor. De gebieden kennen een weinig samenhangende architectuur. Dit komt de kwaliteit en uitstraling van deze terreinen doorgaans niet ten goede. De gemeente Lopik kent slechts één bedrijventerrein.
Bedrijventerrein ‘De Copen’ ligt ten noordoosten van Lopik dorp aan de M.A. Reinalda-weg (N210). Naast productie- en handelsbedrijven komen er diverse autobedrijven en een vrachtwagenbedrijf voor. Het is destijds op deze locatie gerealiseerd in verband met de goede bereikbaarheid. De oost- en westkant zijn op het open landschap georiënteerd. Aan de noordzijde grenst het bedrijventerrein aan een voormalig mobilisatiecomplex (een MOB-complex). De bedrijfsbebouwing bestaat hoofdzakelijk uit bedrijfshallen in overwegend lichte kleuren, variërend in hoogte en met platte daken. De ruimtelijke beeldkwaliteit is vaak ondergeschikt aan de functionaliteit. Met uitzondering van de randen; hier wordt zowel situering als kleurgebruik afgestemd op het omliggende landschap.
Er is sprake van een pluriforme uitstraling met ruimte voor expressie en afwisseling. De kernkwaliteiten betreffen de specifieke gebiedskenmerken, waaronder de onderlinge relatie in maatvoering en plaatsing, de bedrijfsmatige c.q. industriële karakteristiek die tot uitdrukking komt in vormgeving, materiaal en kleur, en de inrichting van de openbare ruimte. Specifiek voor reclame-uitingen op, aan en bij de gebouwen zijn reclame-criteria van toepassing die te vinden zijn in het hoofdstuk Criteria kleine bouwwerken.
De criteria voor KEUZE zijn in deze gebieden van toepassing.
5. GEBIEDEN MET EEN BIJZONDERE FUNCTIE
Recreatieterreinen, sportparken en MOB-terreinen kenmerken zich door het vele groen en weinig bebouwing. De bebouwing is specifiek en divers en heeft vaak een utilitair karakter. De gebouwen zijn doorgaans als solitaire objecten in de ruimte geplaatst. Aangezien het hier individuele bebouwing betreft, zijn er geen algemene kenmerken te geven. Ieder gebouw is, afhankelijk van de functie, geheel anders van vorm, materiaal, kleur.
In het buitengebied zijn een aantal gebieden te karakteriseren als recreatiegebied. De bebouwing bestaat uit eenvoudige recreatiewoningen en enkele algemene voorzieningen. De meesten recreatiegebieden zijn aan een lint gesitueerd en gelegen achter de hoofdbebouwing (de oorspronkelijke woning) op het betreffende erf. Vanaf de linten zijn deze gebieden daarom nauwelijks ervaarbaar. Eén recreatiegebied (bestaande uit de aaneengesloten gelegen parken De Loef en De Boeg en camping Klein Scheveningen ) is buitendijks aan de Lekdijk gelegen, ter hoogte van Lopikerkapel.
De MOB-complexen zijn (voormalige) defensieterreinen, waaronder eenmunitie- magazijnencomplex, waarop een aantal kleine bouwmassa’s staan, omgevendoor bossage. Bebouwing bestaat uit wachtgebouwen, opslaggebouwen enbunkers. Bebouwing bestaat overwegend uit één bouwlaag afgedekt met een kapen is door het omliggende groen nauwelijks ervaarbaar vanaf de weg. Er liggen MOB- complexen aan de M.A. Reinaldaweg, de ir. F.E.D. van Enschedeweg en de Zuiderparklaan.
De sportcomplexen zijn overwegend aan de rand van de kern gelegen, op de overgang naar het landelijke gebied. Het zijn doorgaans grote ruimtes van sportvelden met parkeergelegenheden, omringd met (hoog) opgaand groen dat in een aantal gevallen het zicht op de ruimte en de bijbehorende bebouwing ontneemt. De bebouwing op deze terreinen bestaat vaak uit clubgebouwen met sanitaire voorzieningen, kleedkamers en kantinefuncties. Ook tribunes komen voor. De bebouwing speelt in principe een ondergeschikte, maar zeker niet onbelangrijke rol in het ruimtelijke beeld van sportterreinen. Ze zijn doorgaans als solitaire objecten in de ruimte geplaatst, waardoor meerdere gevels aan de openbare ruimte grenzen. Deze gevels zijn, afhankelijk van de functie van het gebouw(deel), zeer transparant of juist zeer gesloten. Het materiaalgebruik is doorgaans baksteen en/of hout, met een beperkte toepassing van kunststof of stalen gevelbeplating, en dakpannen of bitumen als dakbedekking. Kleuren variëren per terrein, complex of vereniging en zijn wisselend ingetogen en passend in de overwegend groene omgeving.
De waarden en kernkwaliteiten betreffen de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige setting, de bestaande samenhang in de bebouwing per locatie en de relatie van de bebouwing met de groene karakteristiek van de omgeving, die onder meer tot uitdrukking komt in eenvoudige bouwvormen, transparantie, traditionele materialen en ingetogen, gedekte kleuren.
THEMA 1 ONTWIKKELINGEN IN LANDELIJK GEBIED
Het beleid van de gemeente Lopik richt zich op het benutten van de potenties van het landelijke gebied en op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit. Hoewel de ligging in het ‘Groene Hart’ vraagt om terughoudendheid bij nieuwe ontwikkelingen is enige dynamiek in het buitengebied nodig nu de agrarische sector, de traditionele economische drager in het buitengebied, aan kracht inboet. Het beleid in de gemeente Lopik is er daarom op gericht om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken mits de kwaliteit van de bebouwingslinten en/of het landschap daarmee wordt verhoogt. Goede initiatieven, die positieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van het gebied, worden zo mogelijk gemaakt.
Een andere ontwikkeling in het landelijk gebied is functieverandering van agrarische bedrijven naar wonen of een andere in het landelijk gebied passende functie. Om door middel van functieverandering de omgevingskwaliteit in het buitengebied een impuls te geven, wordt in de gemeente Lopik naast sloop van de overtollige bedrijfsgebouwen een kwaliteitsbijdrage op de bij functieverandering betrokken percelen gevraagd. Hiertoe wordt aan de initiatiefnemer een notitie van uitgangspunten en een inrichtingsplan gevraagd. De ‘basisprincipes voor erven in landelijk gebied’ dienen hierbij als uitgangspunt.
Basisprincipes voor erven in landelijk gebied langs de linten
Van oudsher zijn erven op een bepaalde manier ontstaan en gegroeid. Daardoor zijn het duidelijk herkenbare eenheden met een logische plek in het landschap. Bij transformatie van erven is het belangrijk om de herkenbare eenheid van erven te behouden. Onderstaande, zogenaamde erf-principes zijn daarom ook het uitgangspunt bij erftransformaties, zodat het nieuwe erf bijdraagt aan de versterking van het landschap en de ruimtelijke kwaliteit.
THEMA 2 BOUWHISTORIE EN ARCHEOLOGIE
De gemeente Lopik heeft vele bijzondere historische waarden, zowel binnen als buiten de dorpskernen. Deze waarden zitten niet alleen in de beschermde rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten, maar ook in de grond (archeologie).
Voor de monumenten boven de grond vormt het monumentenbeleid een belangrijke peiler van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid in Lopik. Om dit effectief in te zetten is afstemming nodig met welstand, stedenbouw, landschap en openbare ruimte.
In deze nota is een aantal uitgangspunten opgenomen die gelden als algemeen kader bij de beoordeling van restauraties en wijzigingen aan monumenten. Voor eigenaren en gebruikers, die initiatieven ontwikkelen voor hun monumenten, dienen de uitgangspunten als richtlijn, ontwerpkader en inspiratiebron.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) een Europees Verdrag getekend over de bescherming van het archeologisch erfgoed: het Verdrag van Malta. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico’s op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007. Om adequaat uitvoering te kunnen geven aan haar nieuwe rol als bevoegd gezag op gebied van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Lopik archeologiebeleid vastgesteld met een bijhorende archeologische waarden- en verwachtingen kaart. Op deze kaart staat aangegeven in welke delen van de gemeente in welke mate archeologisch onderzoek nodig is bij bouw, sloop of aanleg. Het is raadzaam om bij het opstellen van bouw-, sloop- of aanlegplannen in een vroeg stadium de archeologische verwachtingenkaart op de website van de gemeente Lopik te raadplegen.
Gemeente Lopik wil de historische waarden van monumenten in haar gemeente zo veel mogelijk behouden - en waar kan versterken. Dit betekent dat de eigenaren en gebruikers van deze panden bepaalde rechten en plichten hebben die ervoor moeten zorgen dat de panden op een goede manier worden behouden.
Bij wijzigingen is een omgevingsvergunning voor het aspect ‘wijzigen monument’ nodig. Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag wordt door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, die voor de gelegenheid wordt uitgebreid met de cultuur- historische expertise van een monumentendeskundige, beoordeeld of de monumentale waarden, waaronder dus ook de waardevolle bouwhistorische elementen, voldoende worden gerespecteerd. Er wordt getoetst aan de hand van de ’10 uitgangspunten voor het omgaan met monumenten’. Deze uitgangspunten gelden voor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit als algemeen kader bij de beoordeling van restauraties en wijzigingen aan monumenten. Voor eigenaren en gebruikers, die initiatieven ontwikkelen voor hun monumenten, dienen de uitgangspunten als richtlijn, ontwerpkader en inspiratiebron. De gemeente kan, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning, daarnaast vragen om een
bouwhistorisch onderzoek. De mate waarin bouwhistorisch onderzoek vereist is, hangt af van de grootte en complexiteit van de voorgestelde wijziging.
10 uitgangspunten voor het omgang met monumenten
1. Monumenten zijn van maatschappelijk belang
In de beleving en waardering van onze leefomgeving spelen monumenten vaak een grote rol. De manier waarop we kijken naar onze monumenten is echter voor iedereen verschillend. Historici zien in het gebouwde erfgoed tastbare sporen van de wijze waarop onze voorouders het dagelijks leven vorm gaven. Architecten bewonderen bouwwerken om het interessante en inspirerende ontwerp. Voor veel mensen zijn ze simpelweg vertrouwde ijkpunten in hun bestaan. Het is dan ook in het belang van ons allemaal dat deze ijkpunten worden gerespecteerd. Daarom kan het Rijk of de gemeente Lopik besluiten om een gebouw of gebied een beschermde status toe te kennen. We spreken dan over een rijksmonument of een gemeentelijk monument.
2. Monumenten gebruiken en niet verbruiken
Het voortbestaan van beschermde monumenten is het beste gewaarborgd door regelmatig onderhoud en gebruik. Om dat te stimuleren worden eigenaren van beschermde rijksmonumenten tegemoet gekomen met aantrekkelijke financieringen en eventueel belastingaftrekmogelijkheden of subsidiebijdragen. In de Monumentenwet 1988 zijn de spelregels vastgelegd die gelden voor de omgang met beschermde monumenten. Het komt voor dat een monument niet meer gebruikt kan worden voor zijn oorspronkelijke functie. Om het van een vitale toekomst te verzekeren, is het vinden van een passende herbestemming dan een oplossing. Meestal is het op zo’n moment nodig om het monument enigszins aan te passen of te verbouwen. Bij deze veranderingen zal steeds gezocht moeten worden naar een goede balans tussen de mogelijkheden van het monument en de wensen voor eigentijds gebruik. Het behoud van het bijzondere karakter van het beschermde monument en de waardevolle elementen die het bevat vormen hierbij het uitgangspunt.
3. De monumentale waarden zijn een belangrijke onderlegger voor het plan
Ieder monument heeft zijn eigen bouw- en gebruiksgeschiedenis en bijzondere kenmerken. Voordat een bouwplan voor wijzigingen aan een monument wordt gemaakt, is het belangrijk dat er een goed beeld bestaat van de aspecten die juist dat monument waardevol maken. Alleen op basis hiervan kan bij plannen het benodigde maatwerk worden geleverd. Een eerste bron voor het achterhalen van de waarde is de zogenaamde redengevende beschrijving, die van ieder beschermd monument is gemaakt. Deze beschrijving is vooral juridisch bedoeld en geeft vaak niet voldoende informatie over de specifieke waarden om een verantwoord plan te kunnen maken. Nader onderzoek naar de bouwkundige, (bouw)historische, kunst- en architectuurhistorische, cultuurhistorische of technische aspecten van het monument is in veel gevallen nodig. De gegevens uit de redengevende beschrijving en het aanvullende onderzoek dat eventueel wordt uitgevoerd, vormen een belangrijke onderlegger bij het opstellen van plannen. Bij de beoordeling van de plannen zal worden getoetst of de monumentale aspecten van het monument voldoende worden gerespecteerd.
4. Behoud gaat voor vernieuwen
Een algemeen uitgangspunt bij het omgaan met monument is: behoud gaat voor vernieuwen. Voor het uitvoeren van bijvoorbeeld onderhoud is dit uitgangspunt van groot belang, al is herstel of vervanging van onderdelen van tijd tot tijd noodzakelijk. Bij vernieuwing gaat er onherroepelijk historisch materiaal verloren. Het is een beslissing die maar één maal genomen kan worden. Moet er toch iets worden gewijzigd of vernieuwd, dan is het huidige beschermde monument (ontwerp, hoofdvorm, materiaal, uitvoering en details) het uitgangspunt. Dat is immers het geheel dat om weloverwogen redenen op de monumentenlijst is geplaatst. Bij wijzigingen draait het telkens om het vinden van een goede balans tussen de wensen van de gebruiker en de mogelijkheden die het monument biedt.
5. Respecteer de voortgaande geschiedenis van bouw en gebruik
Slechts weinig monumenten zijn sinds de bouw of aanleg geheel onveranderd gebleven. De aanpassingen die in de loop van de tijd zijn gedaan, horen bij de geschiedenis van het monument. Hoewel sommige wijzigingen wellicht onlogisch lijken, of misschien zelfs detoneren ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp van het monument, zeggen zij altijd iets over maatschappelijke en functionele ontwikkelingen. De wijzigingen kunnen dan ook waardevol zijn vanuit architectonisch, landschappelijk of bouw- en cultuurhistorisch oogpunt. In het verleden werden monumenten soms zelfs volledig gereconstrueerd. Bij die reconstructies werd meestal teruggegrepen op één bepaalde bouwstijl en op het veronderstelde oorspronkelijke ontwerp. Dit leidde soms tot gloednieuwe ‘historische’ objecten. Enkele decennia geleden werd deze aanpak steeds meer bekritiseerd. Er kwam belangstelling voor de opeenvolgende historische ‘lagen’ die monumenten laten zien. Ook ontstond steeds meer aandacht voor het authentieke bouwmateriaal, de constructieve aspecten en het oorspronkelijke interieur van monumenten. Tegenwoordig wordt alleen nog in uitzonderlijke gevallen en op kleine schaal, voor reconstructie gekozen. Bij nieuwe toevoegingen wordt vaak geadviseerd deze op een eigentijdse manier vorm te geven. Zo blijft de bouwgeschiedenis voor volgende generaties duidelijk. Een rijke bouw- en gebruiksgeschiedenis maakt monumenten interessant.
6. Bewaar de relatie tussen het monument en zijn omgeving
Een monument staat nooit op zichzelf. De situering, de grondsoort van de ondergrond, de opbouw van het landschap of het stratenpatroon eromheen;
het zijn allemaal factoren die het monument inbedden in zijn specifieke context en van invloed zijn geweest op de (bouw)geschiedenis van het monument. De geografische en maatschappelijke context zegt vaak iets over de functie, het type en de uitstraling van het monument. Hierin schuilt een belangrijk deel van de waarde van het monument. Het is daarom van belang dat bij wijzigingen aan een monument wordt aangesloten bij de specifieke karakteristieken van de omgeving. Bij wijzigingen in de directe omgeving van het monument tracht de gemeente te voorkomen dat deze enige afbreuk doen aan het monumentale ensemble.
7. Respecteer de stijl en structuur van het monument
Monumenten hebben vaak een vanzelfsprekende opbouw en indeling. Die kenmerkende structuur is veelal te herleiden tot de oorspronkelijke functie en is afleesbaar aan de verschijningsvorm van zowel het exterieur als het interieur. Zo heeft een traditioneel woonhuis de voorgevel aan de straatzijde. Dat is de belangrijkste gevel, met een voordeur en vaak grote ramen. Daaraan is dan ook vanouds de meeste aandacht en het meeste geld besteed. Bij pakhuizen en andere gebouwen met een opslagfunctie zijn de gevels juist gesloten. De interne structuur van een monument vertelt ons veel over het gebruik. In een boerderij hadden de verschillende aspecten van het agrarische leven een eigen plek. In het voorhuis werd gewoond, en in het achterhuis werd het vee gehouden en het hooi opgeslagen. Interieuronderdelen als een bedstee of een schouw bevinden zich dus in het voorhuis van een boerderij en niet in het achterhuis. De toegepaste bouwstijl vormt eveneens een belangrijk onderdeel van het karakter en de uitstraling van et monument. En daarmee van de waarde van het monument. Een bouwstijl is herkenbaar in het ontwerp van de hoofdvorm, de plattegrond, de indeling van de gevels, de gebruikte materialen, de toegepaste afwerking en de vormgeving van details en decoraties.
8. Behoud constructies, materialen, kleuren en details
Het bijzondere van monumenten wordt in hoge mate bepaald door de zichtbare ouderdom en de daadwerkelijke beleving van die ouderdom. Deze komen niet alleen tot uitdrukking in de bouwstijl, maar ook in de manier waarop materialen zijn verwerkt en de wijze waarop ze verouderen. Zo straalt een schuur met ruwhouten gepotdekselde gevels soberheid en functionele eenvoud uit, terwijl een betimmering in een interieur rijkdom en verfijning ademt. Behoud van historisch bouwmateriaal is daarom een belangrijk punt. Een ander essentieel aspect is de wijze waarop onze monumenten zijn gebouwd: hoe de constructie in elkaar steekt en hoe details en afwerking zijn uitgevoerd. Deze aspecten vertellen namelijk over de tijd waarin het monument gebouwd is, de plek waar het staat, de functie die het had. Ook krijgen we bij de bestudering van constructies, materialen en afwerkingen een beeld van het technisch vakmanschap van onze voorouders. Constructie, materiaal, afwerking en detail bepalen de fysieke ouderdom van het monument en zijn essentieel voor de monumentale waarde.
9. Ook in een monument kunnen we comfortabel en duurzaam wonen en werken
Een monument is van nature een duurzaam gebouw. Het bouwwerk staat er al jaren of zelfs eeuwen en heeft daarom wat betreft materialen en bruikbaarheid inmiddels zijn duurzaamheid bewezen. Op het gebied van energiezuinigheid, isolatie en comfort valt er soms echter het nodige te verbeteren. Omdat we ook in een monument op een verantwoorde en comfortabele wijze moeten kunnen wonen en werken, is de gemeente Lopik bereid om mee te denken over oplossingen op dit gebied. Een monument is echter anders dan een nieuwbouwwoning en vraagt om een specifieke behandeling. Het gebouw heeft tijdenlang een eigen vocht- en temperatuurhuishouding gehad. Wanneer we opeens deze bouwfysische gesteldheid wijzigen, kan dit nare gevolgen, zoals vochtproblemen, schimmelvorming en houtrot hebben. Ook moet rekening worden gehouden met de monumentale waarden van het pand. Zo is bijvoorbeeld het aanbrengen van HR++-glas in veel gevallen niet mogelijk. Een goede oplossing kan soms worden gevonden in het plaatsen van isolerende voorzetramen aan de binnenzijde.
Als dit ook niet mogelijk of wenselijk is, zijn er tegenwoordig ook soorten isolerende beglazing in de handel die veel dunner zijn dan regulier isolatieglas en in sommige gevallen wél in historische ramen kunnen worden geplaatst. Of het mogelijk is om zonnecollectoren te plaatsen zal per geval moeten worden bekeken. Uitgangspunt is in ieder geval dat de zonnecollectoren niet zichtbaar mogen zijn vanaf het openbaar gebied. Daarnaast mogen de collectoren geen blijvende fysieke schade aan het monument opleveren.
10. Een monument vraagt om kwaliteit
Uit de enthousiaste reacties van eigenaren van monumenten , blijkt dat velen zich sterk maken voor monumenten. Maar een eigenaar kan vaak niet alle werkzaamheden aan zijn monument zelf uitvoeren. Het onderhouden, restaureren en eventueel aanpassen van een monument vraagt in veel gevallen om specifieke kennis en vaardigheden. Een goed plan voor de verbouw van een moment kan het best worden gemaakt door een architect met ervaring op het gebied van monumenten. Een mooie eikenhouten voordeur wordt over het algemeen het best gerepareerd door een timmerman die gevoel heeft voor het restauratievak. Ook de overheid en onafhankelijke instellingen dragen hun steentje bij aan het behoud van onze monumenten. Zo adviseren in de gemeente Lopik de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (voor de gelegenheid uitgebreid met een monumentendeskundige) en in sommige gevallen ook de provincie Utrecht en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed over de kwaliteit van de publieke ruimte en de instandhouding van het erfgoed. Maar het waarborgen van kwaliteit vergt bovenal de medewerking van eigenaar en gebruiker van het monument.
Door de gewijzigde wetgeving zijn veel ‘kleine bouwwerken’ vergunningvrij geworden. Speciaal voor de relatief kleine bouwwerken die niet vergunningsvrij zijn, gelden binnen de gemeente concrete criteria voor de volgende onderwerpen:
in het voorerfgebied t.b.v. woonruimte
Erkers zijn voor wat betreft positionering, maatvoering, verschijningsvorm, materiaal, kleur en detaillering:
Materiaal, kleur en detaillering
Zijn voor wat betreft positionering, maatvoering, verschijningsvorm, materiaal, kleur en detaillering:
Materiaal, kleur en detaillering
op dakvlak grenzend aan het voorerfgebied
Dakkapellen zijn voor wat betreft positionering, maatvoering, verschijningsvorm, materiaal, kleur en detaillering:
Materiaal, kleur en detaillering
Deze toevoegingen aan het dakvlak zijn voor wat betreft positionering, maatvoering, verschijningsvorm, materiaal, kleur en detaillering:
Dakopbouwen zijn voor wat betreft positionering, maatvoering, verschijningsvorm, materiaal, kleur en detaillering:
Materiaal, kleur en detaillering
Gevel- en kozijnwijzigingen zijn voor wat betreft positionering, maatvoering, verschijningsvorm, materiaal, kleur en detaillering:
Materiaal, kleur en detaillering
Specifiek voor bedrijfsbebouwing in een woongebied:
Op recreatie- en sportterreinen
Specifiek voor een agrarische bestemming
Specifiek voor een niet agrarische bestemming
Aanvulling voor bedrijfsverzamelgebouwen
Zijn alleen toegestaan voor het bieden van schuil-, voeder-, en verzorgings- mogelijkheden voor vee.
Zijn wat betreft positionering, maatvoering, verschijningsvorm, materiaal, kleur en detaillering:
Materiaal, kleur en detaillering
Zijn wat betreft positionering, maatvoering, verschijningsvorm, materiaal, kleur en detaillering:
Materiaal, kleur en detaillering
De gemeente heeft de mogelijkheid om repressief in te grijpen indien vergunning- vrije bouwwerken in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand (Woningwet art. 12, lid 1). Dit is het geval indien sprake is van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident zijn.
De excessenregeling is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan. Op grond van artikel 13a Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar dan aanschrijven om de strijdige situatie ongedaan te maken.
In geval van een exces moeten burgemeester en wethouders kunnen verwijzen naar specifieke criteria in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
Beoordelingscriteria voor excessen: