Organisatie | Opsterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet aanpak woonoverlast |
Citeertitel | Wet aanpak woonoverlast Opsterland 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-01-2022 | nieuwe regeling | 28-09-2021 | 1554 |
Op 1 juli 2017 is artikel 151d aan de Gemeentewet toegevoegd (‘Wet aanpak woonoverlast’). Dit artikel heeft als doel woonoverlast tegen te gaan en bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening kan vastleggen dat een gebruiker van een woning en/of erf en degene die zijn of haar woning tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet is ingeschreven in de gemeente Opsterland in de basisregistratie personen (BRP), ervoor moet zorgen dat er geen ernstige en herhaaldelijke hinder wordt veroorzaakt voor omwonenden.
Wanneer er niet aan deze zorgplicht wordt voldaan, kan de burgemeester een gedragsaanwijzing opleggen. Het gaat om ernstige en herhaaldelijke hinder vanuit een woning en/of erf. Dit wetsartikel wordt ook wel Wet aanpak woonoverlast genoemd. Om de inzet van bestuursrechtelijke gedragsaanwijzingen mogelijk te maken, is aan de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) een dergelijk artikel toegevoegd. Dit artikel bepaalt eveneens dat de burgemeester beleidsregels moet vaststellen voor de toepassing van de bevoegdheid. Voorliggende beleidsregels ‘Wet aanpak woonoverlast Opsterland 2021’ voorzien hierin.
De wet vereist dat de burgemeester pas een specifieke gedragsaanwijzing kan opleggen als de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden gestopt (bijvoorbeeld door een gesprek, buurtbemiddeling, mediation of een waarschuwing). Daarvoor zal een gedegen dossier moeten worden opgebouwd. Er moet aannemelijk zijn gemaakt dat het doel, het tegengaan van woonoverlast, niet op een andere, lichtere of geschiktere wijze kan worden bereikt (vereiste van subsidiariteit en proportionaliteit).
De beleidsregels omschrijven op hoofdlijnen in welke gevallen, onder welke voorwaarden en hoe de burgemeester gebruik zal maken van het instrument ‘gedragsaanwijzing’. Het doel hiervan is:
De bevoegdheid van de burgemeester heeft als grondslagen de artikelen 151d Gemeentewet en artikel 2:79 van de APV van Opsterland.
Artikel 151d Gemeentewet (citaat):
De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
De in artikel 125, eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.
Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.
APV artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet (citaat):
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan de burgemeester daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
3. Doel en uitgangspunten beleidsregels
Voor de aanpak van ernstige woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet alsmede artikel 2:79, lid 1 van de APV is het wenselijk om (conform de in artikel 2:79 in lid 2 van de APV opgenomen verplichting daartoe) beleidsregels te formuleren.
De beleidsregels maken inzichtelijk in welke gevallen en onder welke voorwaarden de burgemeester toepassing geeft aan de in artikel 2:79 van de APV opgenomen bevoegdheid tot het geven van een gedragsaanwijzing. Omgekeerd maken deze beleidsregels ook duidelijk dat toepassing van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2:79 APV een ultimum remedium is en eerst gekeken moet worden of niet op een andere minder ingrijpende wijze een oplossing gevonden kan worden. Met de vaststelling van beleidsregels voldoet de burgemeester ook aan de in artikel 2:79 van de APV opgenomen ‘beleidsregelplicht’
De beleidsregels hebben tot doel om:
Transparantie te bieden over acties en maatregelen die een burger kan verwachten bij overtreding van de zorgplicht m.b.t. het voorkomen van ernstige woonoverlast, waarbij het onderscheid tussen een huurwoning en een koopwoning van invloed kan zijn op de keuze voor een bepaalde aanpak, maatregel of gedragsaanwijzing (voorzien baarheid);
Inzichtelijk te maken dat ernstige woonoverlast zal worden bestreden met (op de kenmerken van het individuele geval toegesneden) specifieke maatregelen of gedragsaanwijzingen, die qua aard en intensiteit zo goed mogelijk aansluiten bij de aard en de ernst van de overtreding van de zorgplicht, teneinde te bewerkstellingen dat er door de gekozen maatregel(en) een einde komt aan de ernstige woonoverlast (proportionaliteit en subsidiariteit).
Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
De burgemeester maakt ‘slechts’ van deze nieuwe bevoegdheid gebruik, wanneer de ernstige en herhaaldelijke hinder niet op een andere geschikte manier dan wel met een ander instrument kan worden tegengegaan. Het instrument gedragsaanwijzing wordt dus alleen toegepast als het gebruik van andere bevoegdheden niet geschikt is. De aard van de ernstige en herhaaldelijke hinder bepaalt welke bestuurlijke bevoegdheid wordt ingezet.
In 2002 werd de Wet Victor van kracht. Die wet maakte het gemakkelijker om een huurcontract te ontbinden bij woningsluiting (art. 7:231 lid 2 Burgerlijk Wetboek), verplichtte de eigenaar van een gesloten pand om de woning in beheer te geven aan een instantie naar keuze van het bevoegde gezag (art. 14 Woningwet) en leidde tot een wijziging van de regels omtrent de onteigening van een woning (art. 77 Onteigeningswet).
Hierna volgt een toelichting en waar mogelijk nadere concretisering van de begrippen die in artikel 151d Gemeentewet en artikel 2:79 APV staan:
“andere geschikte wijze” (artikel 151d, lid 2 Gemeentewet)
De burgemeester geeft alleen een gedragsaanwijzing als er redelijkerwijs geen andere geschikte wijze is om een einde te maken aan de woonoverlast. De inzet van een gedragsaanwijzing door de burgemeester is met andere woorden een ultimum remedium. Andere geschikte wijzen voor beëindiging van woonoverlast kunnen zijn, niet limitatief:
De burgemeester heeft beleidsvrijheid bij het maken van de afweging of er geen andere geschikte wijze (meer) is om de hinder te stoppen. De gedragsaanwijzing dient als ultimum remedium. Dit sluit aan bij de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
“woning of een bij die woning behorend erf” (artikel 2:79, lid 1 APV)
Hieronder worden verstaan: de woning, de rest van het betrokken perceel, zoals een tuin, en de gezamenlijke ruimte binnen de wooneenheid, zoals het portiek, de parterretrap, de buitenruimte, enzovoorts.
“de onmiddellijke nabijheid” (artikel 2:79, lid 1 APV)
Hieronder worden bijvoorbeeld verstaan: gedragingen in de tuin van de buren, op het trottoir en of op straat ter hoogte van of vlakbij de woning. Maatgevend voor de begrenzing is dat er een directe relatie moet zijn met de woning en het bijbehorende erf.
“gebruiker van de woning of bijbehorend erf” (artikel 2:79, lid 1 APV)
Hieronder wordt verstaan degene die de woning feitelijk bewoont. Er hoeft geen sprake te zijn van een huurrechtelijke of eigendomsrelatie met de woning en het erf. Ook hoeft er geen sprake te zijn van een rechtmatige gebruiker. Een illegale onderhuurder of een kraker van de woning vallen ook onder het begrip.
“gebruiker die woning/erf tegen betaling in gebruik geeft aan niet in basisregistratie ingeschreven personen” (artikel 2:79, lid 1 APV)
Het betreft hier verhuur via (online) verhuurplatforms, zoals bijvoorbeeld Airbnb. Bij dergelijke verhuur is er sprake van een kortdurend verblijf. Het is lastig om overlast aan te pakken die veroorzaakt wordt door kort verblijvende huurders. De overlast ontstaat niet door steeds dezelfde huurder, maar het gaat om achtereenvolgende huurders. Daarom is de mogelijkheid gecreëerd om een gedragsaanwijzing op te leggen aan de eigenaar.
“gedragingen” (artikel 2:79, lid 1 APV)
Hieronder vallen de gedragingen van zowel de gebruiker zelf en als van anderen die zich op het perceel of in de onmiddellijke nabijheid daarvan bevinden. Het kan gaan om bezoekers, gasten of vrienden van de gebruiker, maar ook om een dier, b.v. een hond die overlast veroorzaakt.
“omwonenden” (artikel 2:79, lid 1 APV)
Hierbij gaat het om bewoners die woonachtig zijn in de directe nabijheid van woning en het bijbehorende erf van waaruit de hinder wordt veroorzaakt.
“ernstige en herhaaldelijke hinder” (artikel 2:79, lid 1 APV)
Het begrip “ernstig” slaat op de intensiteit van de hinder. Het woord “herhaaldelijk” duidt op een terugkerend karakter. Er kan geen gedragsaanwijzing worden gegeven op basis van één incident. Onder “hinder” worden in elk geval verstaan:
Voorbeelden van ernstige en herhaaldelijke hinder zijn aanhoudende geluidsoverlast, agressief gedrag, bedreigingen, ernstige stankoverlast, drugsgebruik, hinderlijke aanloop, verstoren nachtrust etc.. Deze vormen van overlast zijn indicatief en niet limitatief. De burgemeester weegt per casus af of de hinder ernstig genoeg wordt geacht om bestuursrechtelijke optreden te rechtvaardigen. In de beoordeling of er sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder neemt de burgemeester de volgende indicatoren mee:
Er is een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten, of zelf antecedenten heeft/hebben (hierbij moet met name worden gedacht aan antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernietiging, diefstal, Opiumwet, Wet wapens en munitie e.d.;
“zorgplicht” (artikel 2:79, lid 1 APV)
De gemeenteraad heeft in artikel 2:79 APV bepaald dat degene die een woning of een bij de woning behorend erf gebruikt er zorg voor moet dragen dat er geen sprake is van gedragingen die ernstige en herhaaldelijke hinder veroorzaken. Een gebruiker die niet aan de zorgplicht voldoet is in overtreding.
“aanwijzingen geven” (artikel 2:79, lid 1 APV)
De burgemeester kan in een ‘gedragsaanwijzing’ omschrijven welke hinderlijke gedragingen moeten stoppen en welke handelingen de overlastgever daarvoor moet doen of nalaten. Dit kan bijvoorbeeld inhouden:
“last onder dwangsom of bestuursdwang” (artikel 2:79, lid 1 APV)
De burgemeester kan een gedragsaanwijzing geven in de vorm van een last onder bestuursdwang. Op grond van artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht kan de burgemeester er ook voor kiezen om in plaats van een last onder bestuursdwang een last onder dwangsom op te leggen. De keuze voor een dwangsom of bestuursdwang wordt gemaakt op basis van de specifieke situatie en de inschatting van welke van de twee het meest effectief zal zijn. Als blijkt dat een dwangsom geen succes oplevert, zal alsnog een last onder bestuursdwang worden opgelegd. Bij bestuursdwang wordt een begunstigingstermijn gegeven waarbinnen het redelijkerwijs haalbaar moet zijn om de overlast gevende gedraging te stoppen. In het geval er geen gevolg wordt gegeven aan de last onder bestuursdwang, zal de last worden geëffectueerd. De gemeente treft dan de maatregelen die nodig zijn om de overlast te stoppen. De kosten daarvan worden verhaald op degene aan wie de last is gericht. Verbeurde dwangsommen worden verhaald. Het moet in het vermogen van de betrokkene liggen om de hinderlijke gedragingen te beëindigen. Daarnaast geldt dat de nadelige gevolgen van een last niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot het doel dat de last moet dienen. Met deze criteria wordt bij de besluitvorming omtrent de toepassing van de gedragsaanwijzing rekening gehouden.
Soms wordt de overlast veroorzaakt door verwarde/kwetsbare mensen met problemen. Mogelijk zijn ze daardoor niet in staat om hun gedrag te staken. Er kan alleen een gedragsaanwijzing worden opgelegd aan een kwetsbare en/of verwarde persoon, als het aannemelijk is dat de betreffende persoon voldoende bekwaam is om de gedragsaanwijzing op te volgen. Er moet met andere woorden rekening worden gehouden met eventuele beperkingen bij het opleggen van een gedragsaanwijzing. In het geval van een situatie waarin een gedragsaanwijzing zich mogelijk niet kan lenen voor het stoppen van de hinder, zal – veelal in samenwerking met bijvoorbeeld het gebiedsteam of de tweedelijnszorg – worden gezocht naar alternatieve maatregelen.
“tijdelijk aanwezigheidsverbod/huisverbod woonoverlast” (artikel 151d, lid 3 Gemeentewet)
De last onder bestuursdwang kan een tien dagend verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf, mits de ernstige en herhaaldelijke hinder rederlijkwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. De burgemeester kiest slechts voor deze vorm van last onder bestuursdwang, indien een andersoortige last onder bestuursdwang geen effect heeft (gehad). Dit tijdelijk aanwezigheidsverbod van tien dagen kan tot maximaal vier weken worden verlengd. Enkele bepalingen uit de Wet tijdelijk huisverbod zijn hierbij van kracht.
Hierna volgt op hoofdlijnen hoe het proces loopt dat kan leiden tot een gedragsaanwijzing en hoe de toepassing ervan loopt.
Stap 1: Meldingen/signalering woonoverlast
Meldingen van woonoverlast komen op diverse plaatsen binnen, zoals bij de gemeente, politie of woningcorporatie. Het uitgangspunt is dat meldingen worden geverifieerd, bijvoorbeeld door een politieambtenaar of gemeentelijk toezichthouder.
Stap 2: In kaart brengen overlast en toewerken naar beëindiging
De gemeente brengt de situatie in kaart en start met dossieropbouw. Daarbij wordt vaak samengewerkt met de andere partners, zoals de woningcorporatie, politie en hulpverleningsinstanties. Alle mogelijkheden om de overlast te doen stoppen (zie ook de paragraaf ‘Inkadering van beleid’) worden onderzocht, tegen elkaar afgewogen en benut. Dit vindt plaats binnen de juridische kaders die er zijn op het gebied van informatie-uitwisseling.
Stap 3: Overlastdossier voorleggen aan burgemeester en informele waarschuwing
Als blijkt dat alle inspanningen tot dusver geen succes hebben gehad, wordt het dossier aan de burgemeester voorgelegd met het voorstel om een gedragsaanwijzing te geven. De burgemeester onderzoekt of er inderdaad redelijkerwijs geen andere geschikte wijze is om een einde te maken aan de woonoverlast. Gedurende dit onderzoek wordt aan de betrokkenen een informele waarschuwing gestuurd. In zeer ernstige situaties of wanneer de spoedeisendheid het noodzakelijk maakt, behoudt de burgemeester het recht de informele waarschuwing achterwege te laten. In de informele waarschuwing wordt in ieder geval opgenomen:
Op basis van alle beschikbare informatie en inzichten wordt vervolgens een concept-gedragsaanwijzing opgesteld. Hierin is reeds de afweging gemaakt tussen een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom.
Stap 4: (Voornemen tot) de gedragsaanwijzing
Als blijkt dat de informele waarschuwing onvoldoende effect heeft, stelt de burgemeester de belanghebbenden op de hoogte van het voornemen tot het geven van een gedragsaanwijzing. Op grond van artikel 4:8 Algemene wet bestuursrecht krijgen de belanghebbenden de gelegenheid om, doorgaans binnen een termijn van twee weken, hun zienswijze naar voren te brengen. Indien nodig, wordt in het voornemen eveneens een begunstigingstermijn opgenomen. Binnen deze termijn van in beginsel twee weken krijgt degene aan wie de last wordt opgelegd de mogelijkheid een einde te maken aan de overtreding en te stoppen met het veroorzaken van ernstige en herhaaldelijke hinder. In zeer ernstige situaties of wanneer de spoedeisendheid het noodzakelijk maakt, behoudt de burgemeester het recht de termijnen voor zienswijze en/of begunstiging aan te passen.
Na afloop van de zienswijze- en/of begunstigingsperiode neemt de burgemeester een definitief besluit, waarbij de burgemeester de ingediende zienswijze betrekt in de belangenafweging. De gedragsaanwijzing zelf is een beschikking in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat de normale procedure voor bezwaar en beroep van toepassing is.
Stap 5: Toezicht op naleving gedragsaanwijzing
Als er een gedragsaanwijzing is opgelegd, dan moet er toezicht worden uitgevoerd op de naleving van de voorschriften. De vorm van toezicht alsmede welke instantie primair toezicht houdt, is afhankelijk van de voorschriften uit de gedragsaanwijzing. Dit is maatwerk.
Stap 6: Handhaving bij niet-naleving
Van belang is dat de aangeleverde informatie wordt geduid, oftewel moet worden vastgesteld of er sprake is geweest van een overtreding van de gedragsaanwijzing. Indien dat het geval is, wordt de bestuursdwang geëffectueerd. Uitgangspunt is dat tegen elke overtreding van de gedragsaanwijzing wordt opgetreden. Er wordt een dwangsom verbeurd of er wordt bestuursdwang toegepast:
Last onder dwangsom: in beginsel wordt een last onder dwangsom opgelegd, om de overlastgever te stimuleren de situatie zelf te verbeteren. De hoogte van de dwangsom is afhankelijk van de situatie. Er wordt gewerkt met een standaard bedrag van € 500,- per overtreding, met een cumulatief maximum van € 3.000,-. Er kan van dit standaard bedrag worden afgeweken als er maatwerk verlangd wordt. Wanneer de overlast blijft voortduren, moeten verdere handhavende acties worden overwogen, zoals een hogere dwangsom, een last onder bestuursdwang of andere sancties.
Last onder bestuursdwang: Een last onder bestuursdwang kan worden opgelegd als de situatie daar om vraagt. De last kan ook een tijdelijk verbod voor de overlastgever inhouden om aanwezig te zijn in de woning en/of op het erf, een zogenoemd aanwezigheidsverbod zoals genoemd in artikel 151d lid 3 Gemeentewet. Het verbod geldt voor de duur van tien dagen, maar kan bij vrees voor herhaling verlengd worden tot ten hoogste vier weken. Het doel van het tijdelijke aanwezigheidsverbod is om ervoor te zorgen dat de overlast tijdelijk stopt. Er ontstaat met andere woorden een adempauze voor de betrokken partijen. Hierdoor ontstaat er ruimte om tot een definitieve oplossing voor de overlastproblematiek te komen.
Verbeurde dwangsommen worden in beginsel altijd verhaald. Ditzelfde geldt voor de kosten die gemeente heeft gemaakt voor de effectuering van bestuursdwang.
Indien er sprake is van een overtreding als genoemd in artikel 151d Gemeentewet, rapporteert de politie schriftelijk aan de burgemeester ten behoeve van de bestuurlijke handhaving. Op grond van de Wet politiegegevens (WPG artikel 18) worden politiegegevens aan de burgemeester verstrekt voor zover deze gegevens nodig zijn in het kader van de handhaving van de openbare orde. Meldingen en/of klachten die binnenkomen bij de gemeente kunnen ook aanleiding zijn om de politie om nadere informatie te vragen.
De burgemeester zal bestuurlijke maatregelen ter informatie inbrengen in het driehoeksoverleg (officier van justitie, teamchef politie en burgemeester).
Afwijking van dit beleid is mogelijk (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht). Afwijking van het beleid kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn als zich bijzondere feiten of omstandigheden voordoen. Toepassing van de maatregel is daarmee maatwerk.
Indien daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld op grond van jurisprudentie, veranderde wetgeving of inzichten, zal dit beleid worden gewijzigd.