Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint Maarten

Landsverordening van de 14de juni 2019 houdende regels ter voorkoming van en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering naar aanleiding van de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint Maarten
OrganisatietypeKoninkrijksdeel
Officiële naam regelingLandsverordening van de 14de juni 2019 houdende regels ter voorkoming van en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering naar aanleiding van de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering)
CiteertitelLandsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering
Vastgesteld doorMinister van Justitie
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

31-07-2019nieuwe regeling

14-06-2019

AB 2019, no. 25

Tekst van de regeling

Intitulé

Landsverordening van de 14de juni 2019 houdende regels ter voorkoming van en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering naar aanleiding van de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering)

IN NAAM VAN DE KONING!

 

De Gouverneur van Sint Maarten,

 

In overweging genomen hebbende:

 

dat het ter uitvoering van de aanbevelingen van de Financial Action Task Force en naar aanleiding van de in 2013 uitgevoerde evaluatie van het financieel stelsel voor Sint Maarten door de Caribbean Financial Action Task Force, noodzakelijk is enkele landsverordeningen betreffende de bestrijding en voorkoming van witwassen en de financiering van terrorisme en proliferatie van massavernietigingswapens te wijzigen;

 

dat het in het belang van een efficiënte en effectieve uitvoerbaarheid van en vanwege de onderlinge samenhang tussen de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties en de Landsverordening identificatie bij dienstverlening wenselijk is deze twee landsverordeningen samen te voegen tot een nieuwe landsverordening;

 

Heeft, de Raad van Advies gehoord, met gemeen overleg der Staten,

vastgesteld de onderstaande landsverordening:

 

Hoofdstuk I Toepassing en bereik

§ 1. Begripsomschrijving

Artikel 1  

  • 1.

    In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Bank: Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten;

    • b.

      beleggingsinstelling: beleggingsfonds of beleggingsmaatschappij;

    • c.

      beleggingsfonds: een niet in een rechtspersoon ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;

    • d.

      beleggingsmaatschappij: een rechtspersoon die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of heeft verkregen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;

    • e.

      cliënt: natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een zakelijke relatie wordt aangegaan of die een transactie laat uitvoeren;

    • f.

      credit card: credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card);

    • g.

      correspondentbank-relatie: een vaste relatie tussen een Sint Maartense bank en een buiten Sint Maarten gevestigde respondentbank of een daarmee vergelijkbare instelling voor de afwikkeling van transacties of de uitvoering van opdrachten;

    • h.

      dienstverlener:

      • 1º.

        financiële dienstverlener: een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig diensten als bedoeld in artikel 2, onder a, verleent;

      • 2º.

        niet-financiële dienstverlener: een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig diensten als bedoeld in artikel 2, onder b, verleent;

    • i.

      effecten:

      • 1º.

        aandeelbewijzen, schuldbrieven, winst- en oprichtersbewijzen, optiebewijzen, warrants en soortgelijke verhandelbare waardepapieren;

      • 2º.

        rechten van deelgenootschap, opties, termijncontracten, inschrijvingen in aandelen- en schuldregisters en soortgelijke, al dan niet voorwaardelijke rechten;

      • 3º.

        rechten uit overeenkomsten tot verrekening van een koers- of prijsverschil en soortgelijke verhandelbare rechten en geldswaarden;

      • 4º.

        certificaten en recepissen van verhandelbare geldswaarden als onder 3º bedoeld, met uitzondering van verhandelbare geldswaarden die uitsluitend het karakter van betaalmiddel dragen en appartementsrechten;

    • j.

      elektronische geldtransactie: een door tussenkomst van een financiële instelling langs elektronische weg namens een opdrachtgever verrichte geldovermaking, met het doel een geldbedrag beschikbaar te stellen ten behoeve van een door een begunstigde aangehouden rekening bij een financiële instelling, ongeacht of de opdrachtgever en de begunstigde dezelfde persoon zijn;

    • k.

      factoring: het zorg dragen voor de administratie en inning van de openstaande rekeningen van een bedrijf door een bedrijf dat is gespecialiseerd in het overnemen van het financiële risico en de debiteurenadministratie en daarvoor in de plaats liquide middelen verschaft aan het bedrijf dat zijn administratie heeft overgedragen;

    • l.

      financiering van terrorisme: een gedraging als strafbaar gesteld in de artikelen 2:54 en 2:55 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de financiering van proliferatie van massavernietigingswapens;

    • m.

      forfeiting: het financieren van een handelstransactie waarbij een kredietinstelling vorderingen van een exporteur-crediteur op een importeur–debiteur inkoopt, waarbij de kredietinstelling op zich neemt de schuld van de debiteur te betalen, onder garantstelling van de bank van de debiteur;

    • n.

      geldtransactie: een transactie, bestaande uit een:

      • 1º.

        contante transactie: betaling, een betaling met fiscale aspecten inbegrepen, met behulp van baar geld of een soortgelijk betaalmiddel waaronder in ieder geval wordt begrepen een creditcard of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card), debit card, cheque, traveller’s cheque, en een bank- en postwissel; of een,

      • 2º.

        girale transactie: betaling, een betaling met fiscale aspecten inbegrepen, door middel van het doen bijschrijven van een bedrag in geld op een rekening bestemd voor girale betaling bij een bank of een daarmee vergelijkbare financiële instelling;

    • o.

      identificeren: opgave van de identiteit laten doen;

    • p.

      indicator: een objectief of subjectief feit aan de hand waarvan een dienstverlener een transactie dient te melden, waarbij:

      • 1º.

        het objectieve feit overeenkomt met een bepaald grensbedrag dat bij overschrijding aanleiding vormt om de transactie als ongebruikelijk aan te merken; en,

      • 2º.

        het subjectieve feit wordt aangewend als bij een dienstverlener het vermoeden ontstaat dat er bij het verrichten van een transactie sprake kan zijn van witwassen of terrorismefinanciering;

    • q.

      melding: een melding als bedoeld in artikel 25;

    • r.

      meldingslandsverordeningen: deze landsverordening, de Landsverordening melding grensoverschrijdende geldtransporten en de Sanctielandsverordening;

    • s.

      Meldpunt: Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties;

    • t.

      minister: Minister van Justitie;

    • u.

      non-profitorganisatie: stichting, stichting particulier fonds, vereniging, coöperatie, personenvennootschap, trust zonder rechtspersoonlijkheid of onderlinge waarborgmaatschappij;

    • v.

      ongebruikelijke transactie: een transactie die op grond van artikel 24 als zodanig wordt aangemerkt;

    • w.

      politiek prominente persoon: persoon die in of buiten Sint Maarten een prominente publieke functie bekleedt of heeft bekleed, dan wel is belast met een prominente functie bij een internationale organisatie, en de familieleden of relaties van deze persoon;

    • x.

      rechtspersoon: rechtspersoon alsmede een personenvennootschap of een trust zonder rechtspersoonlijkheid;

    • y.

      shell bank: een buiten Sint Maarten gevestigde financiële dienstverlener die in het land van statutaire vestiging geen fysieke aanwezigheid heeft en die niet verbonden is aan een financiële dienstverleners-groep die onderworpen is aan een effectieve vorm van geconsolideerd toezicht;

    • z.

      terrorismefinanciering: een gedraging als strafbaar gesteld in artikelen 2:55 en 2:57 van het Wetboek van Strafrecht;

    • aa.

      toezichthouder: de instantie die toezicht houdt op de wijze waarop een dienstverlener de bepalingen van deze landsverordening uitvoert, ieder voor wat betreft de aan zijn of haar toezicht onderworpen dienstverlener, zijnde:

      • 1º.

        de Bank;

      • 2º.

        het Meldpunt; of,

      • 3º.

        een door de daartoe bevoegde autoriteit ingesteld toezichtorgaan;

    • bb.

      transactie: een handeling of samenstel van handelingen, van of ten behoeve van de cliënt in verband met afnemen of verlenen van diensten of waarvan de dienstverlener in het kader van haar dienstverlening aan die cliënt, heeft kennisgenomen;

    • cc.

      transitrekening: een door een betrokken bank bij een andere bank aangehouden rekening waartoe beide partijen rechtstreeks toegang hebben voor de uitvoering van transacties ten behoeve van zichzelf;

    • dd.

      trust, trustee en insteller: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141);

    • ee.

      uiteindelijk begunstigde: een natuurlijke persoon die:

      • 1º.

        een belang houdt van meer dan 25% van het kapitaal of meer dan 25% van de stemrechten in de aandeelhoudersvergadering kan uitoefenen van een cliënt, dan wel op een andere wijze feitelijke zeggenschap kan uitoefenen in of ten behoeve van de cliënt;

      • 2º.

        begunstigde is van 25% of meer van het vermogen van een juridische constructie, waaronder een stichting of een trust, dan wel feitelijke zeggenschap kan uitoefenen in die juridische constructie; of,

      • 3º.

        zeggenschap heeft over 25% of meer van het vermogen van een cliënt;

    • ff.

      verifiëren van de identiteit: onderzoeken en vaststellen dat de opgegeven identiteit overeenkomt met de werkelijke identiteit;

    • gg.

      witwassen: een gedraging als strafbaar gesteld in Titel XXXI van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht;

    • hh.

      zakelijke relatie: een professionele of commerciële relatie tussen een dienstverlener en een cliënt, die verband houdt met de bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten van die dienstverlener en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd, wordt aangenomen dat deze enige tijd zal duren.

2. Voor de toepassing van deze landsverordening wordt wat betreft het eerste lid, onderdeel w, verstaan onder:

  • a.

    prominente publieke functies, in elk geval:

    • 1º.

      staatshoofd, regeringsleider, minister of staatssecretaris;

    • 2º.

      parlementslid of lid van een soortgelijk wetgevend orgaan;

    • 3º.

      partijleider van een politieke partij;

    • 4º.

      lid van een hooggerechtshof, constitutioneel hof of van een hoge rechterlijke instantie die arresten wijst waartegen, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, geen beroep openstaat;

    • 5º.

      lid van een rekenkamer of van een raad van bestuur van een centrale bank;

    • 6º.

      ambassadeur, zaakgelastigde of hoge officier van de strijdkrachten;

    • 7º.

      lid van het leidinggevend lichaam, toezichthoudend lichaam of bestuurslichaam van een staatsbedrijf;

    • 8º.

      bestuurder, plaatsvervangend bestuurder, lid van de raad van bestuur of bekleder van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie;

  • met dien verstande dat middelbare of lagere functionarissen niet onder deze prominente publieke functies vallen;

  • b.

    familielid van een politiek prominente persoon:

    • 1º.

      de echtgenoot of echtgenote van een politiek prominente persoon of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot of echtgenote van een politiek prominente persoon wordt aangemerkt;

    • 2º.

      een kind van een politiek prominente persoon, de echtgenoot of echtgenote van dat kind of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot of echtgenote van dat kind wordt aangemerkt;

    • 3º.

      de ouder van een politiek prominente persoon;

  • c.

    relatie van een politiek prominente persoon:

    • 1º.

      een natuurlijke persoon van wie bekend is dat deze met een politiek prominente persoon de gezamenlijke uiteindelijk begunstigde is van een juridische entiteit of een juridische constructie, of die met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties heeft;

    • 2º.

      een natuurlijke persoon die de enige uiteindelijk begunstigde is van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van een politiek prominente persoon.

§ 2. Dienstenomschrijving

Artikel 2  

  • 1.

    In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder dienst:

    • a.

      het door een financiële dienstverlener in of vanuit Sint Maarten:

      • 1°.

        in bewaring nemen van effecten, bankbiljetten, munten, muntbiljetten, edelstenen, edele metalen, sieraden, juwelen, zekerheden of andere verhandelbare geldswaarden;

      • 2°.

        verhuren van een safeloket;

      • 3°.

        openstellen van een rekening waarop een saldo in geld, effecten, edelstenen, edele metalen, sieraden, juwelen, zekerheden of andere verhandelbare geldswaarden kan worden aangehouden;

      • 4°.

        crediteren of debiteren dan wel doen crediteren of debiteren van een rekening waarop een saldo in geld, effecten, edelstenen, edele metalen, sieraden, juwelen, zekerheden of andere verhandelbare geldswaarden kan worden aangehouden;

      • 5°.

        door een kredietverstrekker verlenen van kredieten, waaronder in ieder geval begrepen hypothecaire- en consumentenkredieten, en het stellen van financiële zekerheid, waaronder het verlenen van garanties en het stellen van borgtochten, financiële leasing en forfeiting;

      • 6°.

        inwisselen van coupons of vergelijkbare stukken van obligaties of vergelijkbare verhandelbare waardepapieren tegen geld in contact of langs elektronische weg;

      • 7°.

        wisselen van guldens of vreemde valuta’s;

      • 8°.

        handelen in:

        • a.

          guldens of vreemde valuta’s;

        • b.

          instrumenten van de geldmarkt, zoals cheques, wissels, certificaten van aandelen en derivaten;

        • c.

          wisselkoers-, rentepercentage- en indexinstrumenten;

        • d.

          overdraagbare effecten;

        • e.

          termijnmarktgoederen;

      • 9°.

        aangaan van een verplichting tot betaling ten behoeve van de houder van een creditcard, aan degene die het vertoon van die creditcard bij wijze van betaling heeft aanvaard, uitgeven van creditcards of het beheer van creditcards waaronder in elk geval wordt verstaan de uitvoering van betalingstransacties ten gunste en ten laste van een creditcard of creditcardrekening, voor zover het niet gaat om een creditcard, die alleen gebruikt kan worden bij de onderneming of instelling die deze creditcard uitgeeft of bij een onderneming of instelling die behoort tot dezelfde economische eenheid waarin de rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden;

      • 10°.

        in het kader van een geldelijke overmaking ter beschikking krijgen van gelden of geldswaarden, teneinde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm elders betaalbaar te stellen of te doen stellen;

      • 11°.

        in het kader van een geldelijke overmaking ter beschikking krijgen van gelden of geldswaarden, teneinde deze gelden of geldswaarden elders aan een derde betaalbaar te stellen of te doen stellen, waarbij deze geldelijke overmaking een op zich zelf staande dienst is;

      • 12°.

        het sluiten, afkopen en uitkeren, alsmede het verlenen van bemiddeling bij het sluiten, afkopen en uitkeren van een levensverzekeringsovereenkomst tegen een premie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, respectievelijk c, van de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf van meer dan een door de minister bij ministeriële regeling bepaald bedrag en van andere beleggingsgerelateerde verzekeringsproducten;

      • 13°.

        aanbieden van factoringdiensten;

      • 14°.

        participeren in de handel in effecten en de daarmee verband houdende financiële dienstverlening;

      • 15°.

        individueel en collectief portfolio beheren, alsmede het investeren, administreren of beheren van gelden ten behoeve van derden;

      • 16°.

        vragen of verkrijgen van gelden of andere goederen ter collectieve belegging teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen; of,

      • 17°.

        ten behoeve van een cliënt als tussenpersoon verrichten van transacties of het aangaan van een zakelijke relatie met derden op de Dutch Caribbean Securities Exchange;

      • 18°.

        al dan niet tegen vergoeding verlenen van administratieve-, trust- en beheersdiensten, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

        • a.

          het oprichten of doen oprichten van rechtspersonen of trusts;

        • b.

          het voeren van het bestuur van een rechtspersoon, met inbegrip van het beschikbaar stellen van natuurlijke personen of rechtspersonen die als directeur, secretaris, vertegenwoordiger of andere leidinggevende functionaris onder meer belast zijn met het nemen van beslissingen;

        • c.

          het administreren, zoals onder andere het voeren van de boekhouding, alsmede het verkrijgen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen of doen functioneren van een beleggingsinstelling, respectievelijk het verkrijgen, vastleggen en verwerken van inschrijvingen, het inleveren van effecten in beleggingsinstellingen en het verstrekken van informatie aan de gerechtigden tot die effecten;

        • d.

          optreden of doen optreden als trustee of als gevolmachtigd aandeelhouder voor een andere persoon;

        • e.

          het liquideren of doen liquideren van een rechtspersoon; of,

        • f.

          het verlenen van domicilie en kantoorfaciliteiten;

    • b.

      het door een niet-financiële dienstverlener in of vanuit Sint Maarten:

      • 1º.

        geven van advies dan wel verlenen van bijstand door een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, die als advocaat, notaris of kandidaat-notaris, accountant, belastingadviseur, dan wel als deskundige op juridisch, fiscaal of administratief gebied, dan wel in de uitoefening van een gelijksoortig juridisch beroep of bedrijf, zelfstandig en onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verricht, of een transactie voorbereidt of verricht, in verband met:

        • a.

          het aan- of verkopen van onroerende zaken, voertuigen, bouwmaterialen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten en rechten waaraan deze zaken zijn onderworpen;

        • b.

          het beheren van geld, waardepapieren of andere activa voor een cliënt;

        • c.

          het beheren van een bank-, spaar-, of effectenrekening;

        • d.

          het oprichten, exploiteren of beheren van vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen;

        • e.

          het aan- of verkopen dan wel overnemen van ondernemingen; of,

        • f.

          het opstellen, goedkeuren of wijzigen van een jaarrekening;

      • 2º.

        handelen in voertuigen, edelstenen, edele metalen, sieraden, juwelen dan wel andere door de minister bij ministeriële regeling aan te wijzen zaken van grote waarde dan wel het bemiddelen daarbij boven een door de minister bij ministeriële regeling te bepalen bedrag, dat voor de onderscheiden soorten van zaken verschillend kan zijn;

      • 3º.

        aanbieden en verlenen van pandbeleningen als bedoeld in het derde lid door een pandhuis als bedoeld in het vierde lid;

      • 4º.

        aanbieden van de mogelijkheid om deel te nemen aan:

        • a.

          kansspelen als bedoeld in de Landsverordening hazardspelen;

        • b.

          kansspelen als bedoeld in de Landsverordening buitengaatse hazardspelen; of,

        • c.

          een loterij als bedoeld in de Loterijverordening;

      • 5º.

        als tussenpersoon optreden ter zake van het aan- of verkopen van onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen;

      • 6º.

        zelfstandig optreden als projectontwikkelaar al dan niet in opdracht van derden bij de ontwikkeling van grond met inbegrip van de daaraan verbonden of opgerichte gebouwen;

      • 7º.

        zelfstandig of in opdracht van derden uitvoeren van taxaties van registergoederen met inbegrip van rechten waaraan deze goederen zijn onderworpen; of,

      • 8º.

        verlenen van andere bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aan te wijzen diensten.

  • 2.

    Met betrekking tot verrichtingen als bedoeld in het eerste lid, onder a, onderdeel 12°, respectievelijk onder b, onderdeel 1° wordt niet als dienst aangemerkt:

    • a.

      het in het kader van een premiebetaling uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst in ontvangst nemen van gelden of geldswaarden, teneinde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm elders betaalbaar te stellen of te doen stellen aan een instelling waaraan het op grond van de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf is toegestaan het verzekeringsbedrijf in Sint Maarten uit te oefenen;

    • b.

      het in het kader van een uitkering uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden, nadat deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld door een instelling waar aan het op grond van de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf is toegestaan het verzekeringsbedrijf in Sint Maarten uit te oefenen; of,

    • c.

      werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, onder b, onderdeel 1°, die verband houden met de bepaling van de rechtspositie van een cliënt, diens vertegenwoordiging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding, of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, voor zover verricht door een advocaat, notaris of kandidaat-notaris.

  • 3.

    Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening wordt onder pandbelening verstaan:

    overeenkomst waarbij de ene partij, het pandhuis, aan de andere partij, de pandbelener, een geldsom ter beschikking stelt en de pandbelener daartegenover een roerende zaak, niet zijnde een registergoed, in de macht van het pandhuis brengt met het beding:

    • a.

      hetzij dat het pandhuis de zaak aan de pandbelener teruggeeft, indien deze binnen de beleentermijn de geldsom volledig aan het pandhuis heeft terugbetaald en de pandbeleningsvergoeding volledig heeft voldaan, en dat het pandhuis eigenaar van de zaak wordt, indien volledige terugbetaling van de geldsom en volledige voldoening van de pandbeleningsvergoeding binnen de beleentermijn uitblijft;

    • b.

      hetzij dat de pandbelener de zaak terstond aan het pandhuis in eigendom overdraagt, maar het pandhuis gehouden is de zaak aan de pandbelener terug te geven, indien deze binnen de beleentermijn de geldsom volledig aan het pandhuis heeft terugbetaald en de pandbeleningsvergoeding volledig heeft voldaan.

  • 4.

    Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening wordt onder pandhuis verstaan:

    natuurlijke of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf pandbeleningen aanbiedt.

Hoofdstuk II Het cliëntenonderzoek

§ 1. De reikwijdte van het cliëntenonderzoek

Artikel 3  

  • 1.

    Een financiële dienstverlener verricht een cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 6, 7 of 10 in de navolgende gevallen:

    • a.

      het in of vanuit Sint Maarten aangaan van een zakelijke relatie;

    • b.

      het in of vanuit Sint Maarten verrichten van een incidentele transactie ten behoeve van de cliënt of van twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een waarde respectievelijk gezamenlijke waarde van meer dan NAƒ 25.000,- of de tegenwaarde daarvan in vreemde valuta;

    • c.

      het in of vanuit Sint Maarten verrichten van een geldtransactie als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren waarbij gelden in contanten ter beschikking worden gekregen en aan een derde betaalbaar worden gesteld;

    • d.

      het in of vanuit Sint Maarten verrichten van een elektronische overmaking waarbij de benodigde informatie omtrent opdrachtgever of begunstigde ontbreekt;

    • e.

      indien er twijfel bestaat aan de juistheid of toereikendheid van eerder verkregen gegevens van de cliënt;

    • f.

      indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de wijze waarop de rekening van de cliënt wordt gebruikt, die afwijkt van het profiel van de cliënt;

    • g.

      indien het een trustkantoor betreft, het in of vanuit Sint Maarten voorbereiden of verrichten van een transactie voor een cliënt, alsmede het verrichten van één of meer van de navolgende activiteiten of werkzaamheden:

      • 1°.

        optreden als oprichter van rechtspersonen;

      • 2°.

        verschaffen van een zetel, zakelijk adres of accommodatie, correspondentie- of administratief adres aan een onderneming, vennootschap of maatschap of een andere rechtspersoon of organisatievorm;

      • 3°.

        optreden dan wel een ander doen optreden als beheerder of vertegenwoordiger van een trust; of,

      • 4°.

        in naam optreden dan wel een ander doen optreden in naam van een aandeelhouder;

    • h.

      indien er een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat; of,

    • i.

      indien het risico van betrokkenheid van een bestaande cliënt bij witwassen of terrorismefinanciering daartoe aanleiding geeft.

  • 2.

    Een niet-financiële dienstverlener verricht een cliëntenonderzoek in de navolgende gevallen:

    • a.

      het in of vanuit Sint Maarten aangaan van een zakelijke relatie;

    • b.

      het in of vanuit Sint Maarten beroeps- of bedrijfsmatig bemiddelen, advies geven of bijstand verlenen, alsmede het voorbereiden of uitvoeren van een transactie in verband met het:

      • 1º.

        taxeren, aan- en verkopen van registergoederen, alsmede de rechten waaraan deze registergoederen onderworpen zijn;

      • 2º.

        beheren van geld, effecten of andere vermogensbestanddelen;

      • 3º.

        beheren van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

      • 4º.

        organiseren van bijdragen ten behoeve van de oprichting, exploitatie of het beheer van ondernemingen;

      • 5º.

        oprichten, exploiteren of beheren van rechtspersonen of met rechtspersonen gelijk te stellen entiteiten, en de aan- en verkoop van ondernemingen; of,

      • 6º.

        het opstellen of goedkeuren van een jaarrekening;

    • c.

      indien het een kansspel betreft als bedoeld in de Landsverordening hazardspelen, de Landsverordening buitengaatse hazardspelen of de Loterijverordening waarbij transacties op contante wijze, elektronisch of door middel van andere betaalsystemen worden verricht met een waarde van meer dan NAƒ 5.000,- of de tegenwaarde daarvan in vreemde valuta;

    • d.

      indien het een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap betreft die beroeps- en bedrijfsmatig handelt in voertuigen, kunstvoorwerpen of antiquiteiten waarbij transacties contant, elektronisch of door middel van andere betaalsystemen worden verricht met een waarde van meer dan een door de minister bij ministeriële regeling te bepalen bedrag;

    • e.

      indien het een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap betreft die beroeps- of bedrijfsmatig handelt in edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt met een waarde van meer dan NAƒ 25.000,- of de tegenwaarde daarvan in vreemde valuta, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat;

    • f.

      indien er een vermoeden bestaat dat de cliënt betrokken is bij witwassen of terrorismefinanciering;

    • g.

      indien er twijfel bestaat aan de deugdelijkheid of betrouwbaarheid van eerder verkregen gegevens van de cliënt; of,

    • h.

      indien het risico van betrokkenheid van een bestaande cliënt bij witwassen of terrorismefinanciering daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Een dienstverlener stemt met inachtneming van de artikelen 3, 6 en 10, het cliëntenonderzoek af op de risicogevoeligheid voor witwassen of terrorismefinanciering. Hij stelt daartoe een risicoprofiel op van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde.

  • 4.

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de uitvoering van geldelijke overmakingen en de daarbij in het bijzonder vast te leggen gegevens en inlichtingen van degene die de gelden of geldswaarden in het kader van een geldelijke overmaking aan de financiële dienstverlener ter beschikking heeft gesteld en van de begunstigden van de transactie.

     

§ 2. Het moment van verrichting van het cliëntenonderzoek

Artikel 4  

  • 1.

    Een dienstverlener verricht een cliëntenonderzoek:

    • a.

      voordat de procedure aanvangt voor het aangaan van een zakelijke relatie; en,

    • b.

      telkens voordat een incidentele transactie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b of c, dan wel een transactie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b tot en met f, wordt uitgevoerd indien er een vermoeden bestaat van witwassen of terrorismefinanciering.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan:

    • a.

      een dienstverlener de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde verifiëren tijdens de procedure voor het aangaan van de zakelijke relatie, indien dit noodzakelijk is om de dienstverlening niet te verstoren en er weinig risico op witwassen of terrorismefinanciering bestaat. In dat geval verifieert de dienstverlener de identiteit zo spoedig mogelijk na het tot stand komen van de zakelijke relatie met de cliënt;

    • b.

      een financiële dienstverlener, indien het een levensverzekering of andere belegging gerelateerde verzekering betreft, de begunstigde van de verzekering identificeren en deze verifiëren op of voor het tijdstip van uitbetaling, dan wel op of voor het tijdstip waarop de begunstigde zijn rechten krachtens de verzekering wil uitoefenen;

    • c.

      een financiële dienstverlener die een bank is, een rekening openen voordat de verificatie van de identiteit van de cliënt heeft plaatsgevonden indien zij waarborgt dat deze rekening niet kan worden gebruikt voordat de verificatie heeft plaatsgevonden;

    • d.

      een financiële dienstverlener effectentransacties verrichten indien de marktomstandigheden rechtvaardigen dat de transactie wordt uitgevoerd voordat de verificatie van de identiteit van de opdrachtgever is voltooid; of,

    • e.

      een niet-financiële dienstverlener die een notaris is, de identiteit van de cliënt vaststellen en die van de uiteindelijk begunstigde verifiëren op het moment dat identificatie op grond van artikel 30 juncto 31 van de Landsverordening op het notarisambt is vereist.

  • 3.

    Indien het een levensverzekering of andere belegging gerelateerde verzekering betreft, dient de financiële dienstverlener, naast het cliëntenonderzoek dat vereist is voor de cliënt en de uiteindelijk begunstigde:

    • a.

      de naam, voornamen en geboortedatum en -plaats te noteren van de begunstigde of begunstigden van de verzekering zodra deze zijn geïdentificeerd of aangewezen; of,

    • b.

      b. voldoende informatie in te winnen betreffende de begunstigde categorie van personen dan wel de begunstigde rechtspersoon om te garanderen dat de dienstverlener in staat zal zijn de identiteit van de begunstigde of begunstigden vast te stellen op het moment van de uitbetaling.

  • 4.

    In geval tijdens de loop van de levensverzekering een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering ontstaat, is artikel 25 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5  

  • 1.

    Het is een dienstverlener verboden anonieme rekeningen of rekeningen op onmiskenbaar gefingeerde namen te voeren.

  • 2.

    Onverminderd artikel 4, tweede lid, is het een dienstverlener verboden en zakelijke relatie aan te gaan of een transactie uit te voeren indien hij geen cliëntenonderzoek heeft verricht, hij niet in staat is om het cliëntenonderzoek uit te voeren of het cliëntenonderzoek niet heeft geleid tot het met artikel 3, 7 en 8 beoogde resultaat.

  • 3.

    Een dienstverlener verzamelt voldoende gegevens en verricht periodieke onderzoeken, op basis van relatief belang en risico’s om te kunnen vaststellen of het risicoprofiel van zijn cliënten wijziging behoeft.

  • 4.

    Indien een dienstverlener na het aangaan van een zakelijke relatie niet langer kan voldoen aan de artikelen 3, 7 en 8, beëindigt hij onverwijld deze zakelijke relatie.

     

§ 3. Bijzondere voorschriften met betrekking tot de reikwijdte van het cliëntenonderzoek

Artikel 6  

  • 1.

    In afwijking van artikel 4, eerste lid, kan een dienstverlener met betrekking tot de in de artikelen 3, 7 en 8 gestelde voorschriften een vereenvoudigd cliëntenonderzoek toepassen:

    • a.

      ten aanzien van de volgende cliënten:

      • 1°.

        een in Sint Maarten gevestigde financiële dienstverlener die onder het toezicht van de Bank of een andere publiekrechtelijke rechtspersoon staat;

      • 2°.

        een buiten Sint Maarten gevestigde financiële dienstverlener die onderworpen is aan internationaal aanvaarde normen voor de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorisme- financiering en onder effectief toezicht staat ter zake van de naleving van die normen;

      • 3°.

        naamloze vennootschappen en daarmee vergelijkbare entiteiten, die onderworpen zijn aan wettelijke voorschriften ter zake van openbare financiële verslaggeving en waarvan de door hen uitgegeven aandelen verhandeld worden op door de minister bij ministeriële regeling aangewezen erkende aandelenbeurzen;

      • 4°.

        de openbare rechtspersoon Sint Maarten; of,

      • 5°.

        buiten Sint Maarten in het Koninkrijk ingestelde en werkzame publiekrechtelijke rechtspersonen, mits een cliëntenonderzoek is uitgevoerd door een onder toezicht staande dienstverlener;

    • b.

      indien een dienstverlener een transactie uitvoert of een zakelijke relatie aangaat met betrekking tot:

      • 1°.

        een levensverzekeringsovereenkomst met een op jaarbasis of een eenmalig verschuldigde premie van minder dan een door de minister bij ministeriële regeling te bepalen bedrag;

      • 2°.

        een pensioen of een soortgelijke regeling die een ouderdomsvoorziening beoogt te verschaffen aan een werknemer, waarbij de stortingen ten behoeve van de pensioenvoorzieningen plaatsvinden door middel van inhouding op het salaris van de werknemer en waarbij het de werknemer niet toegestaan is om zijn uit de pensioenregeling voortvloeiende rechten aan derden over te dragen, te verpanden of tot zekerheid over te dragen;

      • 3°.

        uiteindelijk begunstigden bij door een niet-financiële dienstverlener gehouden rekeningen die uitsluitend gebruikt worden voor het aanhouden van gelden van derden, mits deze dienstverlener onderworpen is aan voorschriften ter voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering die voldoen aan internationaal aanvaarde normen voor de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en onder effectief toezicht staan ter zake van de naleving van die normen;

      • 4°.

        bemiddeling bij de aan- of verkoop van registergoederen en rechten waaraan onroerende goederen zijn onderworpen mits de bemiddelaar een overeenkomst heeft met de notaris die de desbetreffende akte zal passeren waarin de notaris garant staat voor de correcte uitvoering van het cliëntenonderzoek, bedoeld in dit artikel of in artikel 7 of 10.

  • 2.

    Een vereenvoudigd cliëntenonderzoek omvat in elk geval een identificatie en vaststelling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, b, c en e.

  • 3.

    Een dienstverlener verzamelt voldoende gegevens en verricht periodieke onderzoeken om te kunnen vaststellen of het eerste lid op een cliënt van toepassing is.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing, indien de cliënt, zakelijke relatie of transactie een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering met zich brengt of indien er aanwijzingen zijn dat de cliënt betrokken is bij witwassen of terrorismefinanciering.

Artikel 7  

  • 1.

    Ter voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering verricht een dienstverlener een standaard cliëntenonderzoek dat in ieder geval het navolgende omvat:

    • a.

      de identificatie van de cliënt en de verificatie van diens identiteit;

    • b.

      de identificatie van de uiteindelijk begunstigde en het treffen van redelijke maatregelen om de identiteit van de uiteindelijk begunstigde zodanig te verifiëren dat de dienstverlener overtuigd is van de identiteit van die uiteindelijk begunstigde;

    • c.

      de vaststelling van het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie;

    • d.

      de verrichting van doorlopende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de dienstverlener heeft van de cliënt, zijn bedrijf en de uiteindelijk begunstigde, alsmede van hun risicoprofiel, inclusief, indien nodig, de herkomst van geldmiddelen; en,

    • e.

      het vaststellen of een cliënt voor zichzelf dan wel ten behoeve van een derde optreedt en het treffen van maatregelen teneinde de identiteit van de derde vast te stellen en te verifiëren.

  • 2.

    Indien het een niet-financiële dienstverlener als bedoeld in artikel 1 betreft, strekt het cliëntenonderzoek zich tevens uit tot de wederpartij van de cliënt bij een overeenkomst inzake onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen.

  • 3.

    Tot de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, die onderdeel uitmaken van het cliëntenonderzoek behoren in ieder geval:

    • a.

      van natuurlijke personen:

      • 1º.

        de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum en - plaats, het adres en de woonplaats dan wel plaats van vestiging van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde, alsmede van degene die namens die natuurlijke persoon optreedt of een afschrift van het document dat een persoon identificerend nummer bevat en aan de hand waarvan de identificatie heeft plaatsgevonden;

      • 2º.

        de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteit is geverifieerd;

      • 3.

        de aard en de datum van de transactie;

      • 4º.

        het soort en de hoeveelheid van de met de transactie gemoeide valuta;

      • 5.

        het soort en het nummer van de bij de transactie gebruikte rekening; en,

      • 6º.

        alle rekeningenoverzichten en de zakelijke correspondentie;

    • b.

      van rechtspersonen:

      • 1.

        de rechtsvorm, de oprichtingsakte, de statuten, de handelsnaam, het adres en indien de rechtspersoon bij de Kamer van Koophandel en Nijverheid is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en Nijverheid alsmede de wijze waarop de identiteit is geverifieerd bij een betrouwbare en onafhankelijke bron;

      • 2.

        van degenen met een leidinggevende positie, degenen die ten behoeve van de rechtspersoon optreden, van de uiteindelijk begunstigde en van degenen die effectieve zeggenschap hebben over de rechtspersoon, de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum en -plaats alsmede de wijze waarop de identiteit is geverifieerd bij een betrouwbare en onafhankelijke bron; en,

      • 3.

        de onder a, onderdelen 3° tot en met 6°, bedoelde gegevens;

    • c.

      van trusts:

      • 1º.

        het registratienummer van de inschrijving in het openbare register, bedoeld in titel 1, afdeling 2, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek voor zover het trustvermogen uit registergoederen bestaat of in het register van aandeelhouders voor zover het trustvermogen uit aandelen op naam in een naamloze of besloten vennootschap bestaat of in het handelsregister voor zover het trustvermogen uit een onderneming of aandeel van een volledig aansprakelijke vennoot in een openbare vennootschap bestaat;

      • 2º.

        de documenten aan de hand waarvan de identiteit is geverifieerd van de trustee, degene die effectieve zeggenschap uitoefent over de trust, de insteller van de trust, de protector, de begunstigden of categorie van begunstigden en, indien deze een andere is, de uiteindelijk begunstigde bij het vermogen van de trust, alsmede de wijze waarop de identiteit is geverifieerd bij een betrouwbare en onafhankelijke bron; en,

      • 3º.

        de onder a, onderdelen 3° tot en met 6°, bedoelde gegevens.

  • 4.

    Indien een cliënt of eigenaar van een meerderheidsbelang een onderneming is die op een aandelenbeurs genoteerd staat en onderworpen is aan regels inzake het publiceren van informatie waardoor transparantie inzake de economische eigendom is gegarandeerd, of een dochteronderneming is van een dergelijke onderneming, is het bepaalde in dit artikel betreffende het vaststellen en controleren van de identiteit niet van toepassing op aandeelhouders of uiteindelijk begunstigden van die onderneming.

  • 5.

    Het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid is van overeenkomstige toepassing op degene die zegt namens de cliënt op te treden.

Artikel 8  

  • 1.

    Een dienstverlener gaat ten aanzien van een cliënt die een rechtspersoon of een juridische constructie is na, of de natuurlijke persoon die stelt namens die cliënt te handelen daartoe bevoegd is, stelt de identiteit van die natuurlijke persoon vast en verifieert deze identiteit voordat hij de dienst verleent, en legt de gegevens over de rechtsvorm en de vertegenwoordiging van de cliënt vast.

  • 2.

    Een dienstverlener treft ten aanzien van een cliënt als bedoeld in het eerste lid, redelijke maatregelen die in ieder geval ertoe leiden dat de dienstverlener inzicht verkrijgt in de eigendoms- en feitelijke zeggenschapsstructuur van de cliënt.

  • 3.

    Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een cliënt die optreedt als een trustee van een trust of als een zakelijke relatie wordt aangegaan of een transactie wordt verricht in het kader van het beheer van een trust, met dien verstande dat de redelijke maatregelen, ertoe leiden dat de identiteit van de insteller van de trust en de uiteindelijk begunstigden bij het vermogen van de trust wordt vastgesteld en geverifieerd.

Artikel 9  

  • 1.

    Een dienstverlener draagt ervoor zorg dat de gegevens en inlichtingen die in het kader van een cliëntenonderzoek verkregen zijn, in het bijzonder die welke betrekking hebben op cliënten, uiteindelijk begunstigden of zakelijke relaties die een hoger risico voor witwassen of terrorismefinanciering inhouden, bijgewerkt en relevant zijn.

  • 2.

    Indien een dienstverlener redelijkerwijs van oordeel is dat het proces van het cliëntenonderzoek een cliënt of potentiële cliënt kan waarschuwen, dan kan de dienstverlener ervoor kiezen de controle niet verder uit te voeren nadat hij gegevens heeft verzameld waaruit redelijkerwijs de identiteit van de cliënt of potentiële cliënt kan worden afgeleid, maar een melding van een verdachte transactie in te dienen.

  • 3.

    Een dienstverlener ziet er op toe dat zijn personeelsleden bekend zijn met, en gevoelig zijn voor, het risico dat een cliënt of potentiële cliënt gewaarschuwd wordt door of tijdens een cliëntenonderzoek.

Artikel 10  

  • 1.

    Een dienstverlener verricht een verscherpt cliëntenonderzoek, indien en naar gelang een zakelijke relatie of transactie naar de aard een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering met zich brengt.

  • 2.

    Een verscherpt cliëntenonderzoek als bedoeld in het eerste lid wordt zowel voorafgaand aan het aangaan van de zakelijke relatie of de transactie, als gedurende de zakelijke relatie verricht, indien het betreft:

    • a.

      een cliënt die geen ingezetene van Sint Maarten is respectievelijk niet in Sint Maarten gevestigd is;

    • b.

      een cliënt die niet fysiek aanwezig is voor identificatie;

    • c.

      een complexe, ongewone grote transactie;

    • d.

      een transactie zonder duidelijk economisch of wettig doel;

    • e.

      particulier vermogensbeheer ten behoeve van vermogende natuurlijke personen;

    • f.

      rechtspersonen, trusts of daarmee vergelijkbare entiteiten die bedoeld zijn voor het onderbrengen van persoonlijke vermogens;

    • g.

      bij vennootschappen en daarmee vergelijkbare entiteiten waarvan de aandelen aan toonder zijn gesteld of de op naam gestelde aandelen ten behoeve van een derde worden gehouden;

    • h.

      natuurlijke personen, rechtspersonen, trusts en daarmee vergelijkbare entiteiten die ingeschreven of gevestigd zijn in een land of jurisdictie die niet of onvoldoende voldoet aan internationaal aanvaarde normen op het gebied van de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

    • i.

      politiek prominente personen;

    • j.

      het aangaan van correspondentbank-relaties;

    • k.

      een cliënt of transactie waarvoor een beperking van toepassing is op grond van de Sanctielandsverordening;

    • l.

      indien een of meer gegevens als bedoeld in artikel 22, eerste lid, ontbreken.

  • 3.

    Indien de financiële dienstverlener vaststelt dat de begunstigde van een levensverzekering onvoldoende duidelijk kan worden vastgesteld en geïdentificeerd, stelt deze een verscherpt onderzoek in, dat tevens redelijke maatregelen omvat voor het op het moment van uitbetaling vaststellen en verifiëren van de identiteit van de begunstigde en de uiteindelijk begunstigde.

  • 4.

    Een verscherpt cliëntenonderzoek omvat in elk geval een standaard cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aangevuld met:

    • a.

      het inwinnen van aanvullende informatie over de cliënt en de uiteindelijk begunstigde;

    • b.

      het inwinnen van aanvullende informatie over de beoogde aard van de zakelijke relatie;

    • c.

      het inwinnen van informatie over de bron van de gelden of het vermogen van de cliënt;

    • d.

      het inwinnen van informatie over de redenen voor de beoogde of verrichte transacties;

    • e.

      het verkrijgen van goedkeuring van de directie voor het aangaan of voortzetten van de zakelijke relatie;

    • f.

      verscherping van het toezicht op de zakelijke relatie door het aanpassen van het aantal en de timing van de controles en de selectie van transactiepatronen die een uitvoeriger onderzoek vereisen; en,

    • g.

      de eis dat de eerste betaling wordt verricht via een rekening op naam van de cliënt bij een bank die een overeenkomstig cliëntenonderzoek heeft verricht.

Artikel 11  

  • 1.

    Een dienstverlener voert een adequaat beleid en beschikt over op risicobepaling gerichte procedures om vast te stellen of een cliënt, een potentiële cliënt, een uiteindelijk begunstigde of de begunstigde van een levensverzekering een politiek prominent persoon is. Een dienstverlener beschikt voorts over procedures voor de vaststelling van de herkomst van het vermogen en de herkomst van tegoeden van cliënten en uiteindelijk begunstigden die op grond van de eerste volzin als politiek prominente personen worden aangemerkt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het derde lid, draagt een dienstverlener die een zakelijke relatie aangaat met of een transactie verricht voor een politiek prominente persoon ervoor zorg voor dat

    • a.

      de beslissing tot het aangaan van de zakelijke relatie of het verrichten van de individuele transactie slechts genomen of goedgekeurd wordt door personen die belast zijn met de algehele leiding van de dienstverlener;

    • b.

      een doorlopend toezicht op de zakelijke relatie wordt uitgeoefend.

  • 3.

    Indien een cliënt of uiteindelijk begunstigde na de aanvang van de zakelijke relatie als een politiek prominente persoon wordt aangemerkt, wordt de zakelijke relatie slechts voortgezet na goedkeuring door personen die belast zijn met de algehele leiding van de dienstverlener.

  • 4.

    Een cliënt, potentiële cliënt of uiteindelijk begunstigde wordt tot twee jaar nadat hij opgehouden heeft de prominente publieke functie te bekleden, als een politiek prominente persoon aangemerkt. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op diens familieleden en relaties.

Artikel 12  

  • 1.

    Een dienstverlener besteedt bijzondere aandacht aan:

    • a.

      zakelijke relaties en transacties met natuurlijke personen, rechtspersonen en trusts die ingeschreven of gevestigd zijn in een land of jurisdictie die niet of onvoldoende voldoet aan internationaal aanvaarde normen op het gebied van de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering; en,

    • b.

      alle complexe en ongebruikelijke transacties en aan alle ongebruikelijke kenmerken van transacties die geen verklaarbaar economisch of legaal doel hebben.

  • 2.

    Indien een dienstverlener redelijkerwijs kan vermoeden dat een transactie met een natuurlijke persoon, rechtspersoon of trust die ingeschreven of gevestigd is in een land of jurisdictie als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen verklaarbaar economisch of legaal doel heeft, of indien het een transactie als bedoeld in het eerste lid, onder b, betreft, verricht de dienstverlener onderzoek naar de achtergrond en het doel van die transactie en legt zijn bevindingen schriftelijk vast.

  • 3.

    De bevindingen, bedoeld in het tweede lid, worden ten minste tien jaar bewaard.

     

§ 4. De introductie van cliënten

Artikel 13  

Onverminderd diens eigen verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, b en c, kan een dienstverlener, in afwijking van artikel 5, tweede lid, zich bij een cliënt, die wordt geïntroduceerd door een in Sint Maarten gevestigde dienstverlener, afgaan op het door die dienstverlener verrichte cliëntenonderzoek, voor zover dit onderzoek de in artikel 7,eerste lid, onder a, b en c, beschreven elementen omvat, mits:

  • a.

    de dienstverlener zich ervan vergewist dat kopieën van alle gegevens en inlichtingen betreffende het door de derde verrichte cliëntenonderzoek als bedoeld in de aanhef, onverwijld op verzoek van de dienstverlener door de derde aan hem beschikbaar kunnen worden gesteld; en,

  • b.

    de dienstverlener zich ervan vergewist dat de derde over procedures en maatregelen beschikt die de derde in staat stelt om een cliëntenonderzoek uit te voeren en de gegevens en inlichtingen die als gevolg van dat cliëntenonderzoek zijn verkregen te bewaren op de wijze, bedoeld in Hoofdstuk IV.

Artikel 14  

  • 1.

    Artikel 13 is niet van toepassing op cliënten die geïntroduceerd worden door buiten Sint Maarten gevestigde dienstverleners die gevestigd zijn in een land of jurisdictie die niet of onvoldoende voldoet aan internationaal aanvaarde normen op het gebied van de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.

  • 2.

    Bij de toepassing van de artikelen 10, tweede lid, onder h, 12, eerste lid onder a, en tweede lid, 14, eerste lid, en 19, tweede en derde lid, wordt een land of jurisdictie geacht in elk geval niet of onvoldoende te voldoen aan internationaal aanvaarde normen op het gebied van de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering indien het land of jurisdictie voorkomt op de lijst met ‘high-risk and non-cooperative jurisdictions’, als gepubliceerd op de website van de Financial Action Task Force te Parijs.

     

§ 5. Het onderhouden door banken van correspondent-bankrelaties

Artikel 15  

  • 1.

    Een financiële dienstverlener die een bank is, en die voornemens is een correspondent-bankrelatie aan te gaan, draagt ervoor zorg dat:

    • a.

      hij voldoende informatie over de betrokken correspondent-bank verzamelt om een volledig beeld te krijgen van de aard van haar activiteiten en om op basis van openbaar beschikbare informatie de reputatie vast te stellen van de correspondent-bank en de kwaliteit van het toezicht dat op die bank wordt uitgeoefend, met inbegrip van informatie over eventuele onderzoeken terzake van witwassen en terrorismefinanciering en eventuele uit hoofde van toezicht genomen maatregelen;

    • b.

      hij de procedures en maatregelen ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering van de betrokken bank beoordeelt en zich ervan vergewist dat deze adequaat en doeltreffend zijn; en,

    • c.

      hij de verantwoordelijkheden van beide banken op het gebied van de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering doorgrondt en dat deze schriftelijk worden vastgelegd.

  • 2.

    Een financiële dienstverlener die een bank is, gaat een nieuwe correspondent-bankrelatie alleen aan na een daartoe strekkende beslissing van de personen die belast zijn met de algehele leiding van de bank.

  • 3.

    Indien een correspondent-bankrelatie het gebruik van transitrekeningen inhoudt, vergewist de financiële dienstverlener die een bank is, zich ervan dat de betrokken correspondent-bank haar cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot rekeningen bij die bank, heeft geïdentificeerd en hun identiteit heeft geverifieerd overeenkomstig de internationaal aanvaarde normen voor identificatie en identiteitsverificatie.

  • 4.

    Een financiële dienstverlener die een bank is, vergewist zich voorts ervan dat de betrokken correspondent-bank in staat is om op verzoek alle relevante identiteitsgegevens van een cliënt aan de dienstverlener te verschaffen.

Artikel 16  

  • 1.

    Het is een financiële dienstverlener die een bank is, niet toegestaan een correspondent-bankrelatie aan te gaan of te onderhouden met een shell bank.

  • 2.

    Een financiële dienstverlener die een bank is, vergewist zich ervan dat de buiten Sint Maarten gevestigde bank met wie zij een correspondent- bankrelatie aangaat of onderhoudt, haar rekeningen niet laat gebruiken door shell banken. Indien zich een situatie voordoet als bedoeld in de eerste volzin, beëindigt de desbetreffende bank de correspondent- bankrelatie onverwijld.

     

§ 6. De voor verificatie vereiste documenten, gegevens en inlichtingen

Artikel 17  

  • 1.

    Indien een cliënt een natuurlijke persoon is, wordt diens identiteit geverifieerd aan de hand van betrouwbare en onafhankelijke documenten, gegevens of inlichtingen.

  • 2.

    Indien een cliënt een rechtspersoon naar Sint Maartens recht is en zijn zetel in Sint Maarten heeft of een buitenlandse rechtspersoon is en gevestigd in Sint Maarten, wordt diens identiteit geverifieerd aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron.

  • 3.

    Indien een cliënt een buitenlandse rechtspersoon is die niet in Sint Maarten is gevestigd, wordt diens identiteit geverifieerd op basis van betrouwbare en in het internationale verkeer aanvaarde documenten, gegevens of inlichtingen of op basis van documenten, gegevens of inlichtingen die bij wettelijke regeling als geldig middel voor identificatie zijn erkend in de staat van herkomst van de cliënt.

  • 4.

    Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op een trustee en de persoon die anderszins effectieve zeggenschap uitoefent, de insteller van de trust en de uiteindelijk begunstigden bij het vermogen van de trust.

  • 5.

    Een dienstverlener verifieert de identiteit van de uiteindelijk begunstigde aan de hand van betrouwbare en in het internationale verkeer aanvaarde documenten, gegevens of inlichtingen of op basis van documenten, gegevens of inlichtingen en die bij wettelijke regeling als geldig middel voor identificatie zijn erkend in de staat van herkomst van de uiteindelijk begunstigde, op zodanige wijze dat hij overtuigd is van de identiteit van de uiteindelijk begunstigde.

  • 6.

    De dienstverlener maakt een kopie van de documenten, bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid.

  • 7.

    Indien een dienstverlener redelijkerwijs van oordeel is dat het maken van een kopie als bedoeld in het zesde lid een cliënt of potentiële cliënt kan waarschuwen, dan kan de dienstverlener ervoor kiezen in plaats van het maken van een kopie te volstaan met het verzamelen van zodanige gegevens dat daaruit redelijkerwijs de identiteit van de cliënt of potentiële cliënt kan worden afgeleid.

  • 8.

    De minister kan bij ministeriële regeling regels stellen met betrekking tot het soort en de inhoud van de documenten, gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, alsmede met betrekking tot de verificatie van de identiteit van andere cliënten dan bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid.

  • 9.

    De minister kan bij ministeriële regeling, al dan niet onder beperking dan wel onder het stellen van nadere voorschriften, vrijstelling verlenen van het bepaalde in het zesde lid aan in die regeling aangewezen categorieën dienstverleners.

Hoofdstuk III Procedures en maatregelen ter voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering

Artikel 18  

  • 1.

    De minister stelt een nationaal beleid vast ter bevordering van transparantie, integriteit en het vertrouwen van het publiek in het bestuur en het beheer van alle non-profitorganisaties, alsmede nationaal beleid ter voorkoming of vermindering van witwassen en terrorismefinanciering, dat gebaseerd is op de geconstateerde risico's.

  • 2.

    Het beleid is er onder meer op gericht dat beleidsmakers, het Meldpunt, de opsporingsautoriteiten, toezichthouders en andere relevante bevoegde autoriteiten op het niveau van beleidsvorming en operationele uitvoering beschikken over doeltreffende mechanismen die hen in staat stellen om samen te werken, de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme van verschillende types van in Sint Maarten opgerichte rechtspersonen te beoordelen, alsmede, in voorkomende gevallen, de ontwikkeling en uitvoering van beleid en activiteiten ter bestrijding van het witwassen van geld, het financieren van terrorisme en van de proliferatie van massavernietigingswapens in onderlinge afstemming te laten verlopen.

  • 3.

    Het beleid wordt telkens om de tien jaren opnieuw beoordeeld, zo nodig aangepast, en opnieuw vastgesteld.

  • 4.

    De minister houdt rekening met de adviezen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder k en l, van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Artikel 19  

  • 1.

    Een financiële dienstverlener die een bijkantoor of dochtermaatschappij heeft buiten Sint Maarten, draagt ervoor zorg dat het bijkantoor respectievelijk de dochtermaatschappij in elk geval de internationaal aanvaarde normen voor de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsmede de voorschriften bij of krachtens deze landsverordening betreffende cliëntenonderzoek, registratie en melding toepast, en verder zoveel mogelijk de overige bij of krachtens deze landsverordening gestelde voorschriften toepast.

  • 2.

    Een dienstverlener als bedoeld in het eerste lid betracht verhoogde waakzaamheid ten aanzien van bijkantoren of dochtermaatschappijen in landen en jurisdicties die onvoldoende voldoen aan de internationaal aanvaarde normen voor de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is slechts van toepassing indien en zolang:

    • a.

      toezicht wordt uitgeoefend op het bijkantoor of de dochtermaatschappij door de bevoegde autoriteit in het andere land;

    • b.

      het bijkantoor respectievelijk de dochtermaatschappij in elk geval de internationaal aanvaarde normen voor de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsmede de voorschriften bij of krachtens deze landsverordening betreffende cliëntenonderzoek, registratie en melding toepast, en verder zoveel mogelijk de overige bij of krachtens deze landsverordening gestelde voorschriften toepast; en,

    • c.

      het bijkantoor respectievelijk de dochtermaatschappij deelneemt aan programma’s van de financiële dienstverlener voor de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.

  • 4.

    Indien het recht van het betrokken land of jurisdictie toepassing van het eerste lid niet toestaat, stelt een dienstverlener het Meldpunt hiervan in kennis en neemt, zo nodig in overleg met het Meldpunt, maatregelen om het risico van witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan.

Artikel 20  

  • 1.

    Een dienstverlener is verplicht zijn kwetsbaarheid voor witwassen en terrorismefinanciering te identificeren en te beoordelen, en met behulp van een op risico gebaseerde aanpak op effectieve wijze tegen te gaan.

  • 2.

    Een dienstverlener voert een adequaat beleid en beschikt over schriftelijk vastgelegde procedures en maatregelen die gericht zijn op de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, in het bijzonder van de toepassing van de Hoofdstukken II, III, IV, V en VI van deze landsverordening. Een adequaat beleid als bedoeld in de eerste volzin houdt onder meer in dat indien hogere risico’s worden onderkend, de dienstverlener en zijn personeel verscherpte maatregelen nemen om de risico’s te beheersen en te beperken.

  • 3.

    Een dienstverlener voert een adequaat beleid en beschikt over adequate procedures die gericht zijn op de voorkoming van misbruik van nieuwe technologische ontwikkelingen, nieuwe producten, nieuwe zakelijke praktijken en instrumenten ten behoeve van witwassen en terrorismefinanciering. De procedures, bedoeld in de eerste volzin, hebben tevens betrekking op de risicobeoordeling voorafgaand aan de introductie van nieuwe producten en zakelijke praktijken en aan de toepassing van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën.

  • 4.

    De identificatie en beoordeling, bedoeld in het eerste lid, en de procedures en maatregelen, bedoeld in het tweede en derde lid, hebben in ieder geval betrekking op de interne organisatie en interne controle van de dienstverlener, de indienstneming, functiewijziging, achtergrond, opleiding, voorlichting en doorlopende training van het desbetreffende personeel, de toepassing van het cliëntenonderzoek, de vastlegging van gegevens en inlichtingen, het interne besluitvormingsproces voor het doen van meldingen, alsmede op de periodieke evaluatie van de effectiviteit van die procedures en maatregelen.

  • 5.

    Een dienstverlener voert periodiek evaluaties ter zake van procedures en maatregelen uit teneinde te kunnen beoordelen, of en in hoeverre hij als gevolg van zijn activiteiten en werkzaamheden kwetsbaar is voor witwassen of terrorismefinanciering, en onderwerpt deze aan een onafhankelijke audit.

  • 6.

    De bevindingen van de periodieke evaluaties, bedoeld in het vijfde lid, worden schriftelijk vastgelegd en in afschrift gezonden aan het Meldpunt.

Artikel 21  

  • 1.

    Een dienstverlener draagt er zorg voor dat zijn werknemers, voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken, bekend zijn met de bepalingen van deze landsverordening en periodiek opleidingen genieten die hen in staat stellen een ongebruikelijke transactie te herkennen.

  • 2.

    Een dienstverlener beschikt over een persoon die ten behoeve van zijn organisatie in het bijzonder belast is met de zorg voor de naleving van de wettelijke voorschriften op het gebied van de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.

  • 3.

    Een dienstverlener beschikt over ten minste één persoon binnen zijn organisatie die belast is met de interne ontvangst en beoordeling van potentiële meldingen en het doen van meldingen namens de dienstverlener aan het Meldpunt.

  • 4.

    Een dienstverlener stelt het Meldpunt op de hoogte van de benoeming van de personen, bedoeld in het eerste en tweede lid, binnen een maand na de datum van ingang van een zodanige benoeming.

Hoofdstuk IV De bewaring door dienstverleners van de krachtens deze landsverordening verkregen gegevens en inlichtingen

Artikel 22  

  • 1.

    Een financiële dienstverlener voegt aan een elektronische geldtransactie en daaraan gerelateerde berichten accurate gegevens toe betreffende de opdrachtgever en de begunstigde, benodigd voor de gehele betalingsketen.

  • 2.

    Een dienstverlener bewaart gedurende een periode van ten minste tien jaar na het uitvoeren van een transactie alle gegevens met betrekking tot transacties op nationaal en internationaal niveau die nodig zijn om onverwijld te voldoen aan een verzoek om informatie door een daartoe bevoegde autoriteit. De bewaring geschiedt steeds zodanig dat afzonderlijke transacties te allen tijde gereconstrueerd kunnen worden en als bewijsmateriaal voor de vervolging van strafbare feiten kunnen dienen.

  • 3.

    Een dienstverlener bewaart gedurende een periode van ten minste tien jaar na de beëindiging van de zakelijke relatie of het uitvoeren van een transactie alle gegevens, verkregen door middel van een cliëntenonderzoek, de boekhouding, de zakelijke correspondentie, bedoeld in artikel 3, derde lid, alsmede de resultaten van uitgevoerde analyses van ongebruikelijke transacties die nodig zijn om onverwijld te voldoen aan een verzoek om informatie door een daartoe bevoegde autoriteit. De bewaring geschiedt steeds zodanig dat afzonderlijke transacties te allen tijde gereconstrueerd kunnen worden en als bewijsmateriaal voor de vervolging van strafbare feiten kunnen dienen.

  • 4.

    Een financiële dienstverlener houdt een register bij waarin de gegevens met betrekking tot transacties en uit cliëntenonderzoeken verkregen gegevens op een toegankelijke wijze worden geregistreerd.

Artikel 23  

Een dienstverlener bewaart de kopieën, bedoeld in artikel 17, zesde lid, op een toegankelijke wijze gedurende ten minste tien jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie en verstrekt deze onverwijld op verzoek aan een daartoe bevoegde autoriteit.

Hoofdstuk V De meldplicht van de dienstverlener

Artikel 24  

De minister stelt bij ministeriële regeling, na overleg met het Meldpunt, en zo nodig per daarbij te onderscheiden groepen dienstverleners of categorieën transacties, indicatoren vast aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie.

Artikel 25  

  • 1.

    Een dienstverlener meldt een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie binnen 2 x 24 uur aan het Meldpunt nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie hem bekend is geworden, tenzij het Meldpunt voor bepaalde meldingen een langere periode heeft bepaald.

  • 2.

    Bij een melding als bedoeld in het eerste lid verstrekt de dienstverlener tenminste de navolgende gegevens:

  • a.

    betreffende natuurlijke personen:

    • 1°.

      de identiteit van de cliënt zoals vastgesteld op grond van artikel 3, derde lid;

    • 2°.

      de aard en het nummer, de datum en plaats van uitgifte van het document van het identiteitsbewijs van de cliënt;

    • 3°.

      de aard, het tijdstip en de plaats van de transactie;

    • 4°.

      de omvang, de bestemming en herkomst van de gelden, effecten, edele metalen of andere waarden die bij een transactie betrokken zijn;

    • 5°.

      de omstandigheden en op grond waarvan de transactie als ongebruikelijk wordt aangemerkt; en,

    • 6°.

      indien het betreft een transactie met betrekking tot een zaak van een grotere waarde dan door de minister bij ministeriële regeling is vastgesteld, een omschrijving van de desbetreffende zaak;

    • 7°.

      de indicator of indicatoren aan de hand waarvan de transactie als ongebruikelijk wordt of is aangemerkt;

    • 8°.

      het soort en het nummer van de bij de transactie gebruikte rekening; en,

    • 9°.

      de rekeningoverzichten en de zakelijke correspondentie;

  • b.

    betreffende naar Sint Maartens recht opgerichte rechtspersonen:

    • 1°.

      de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres en, indien de rechtspersoon bij de Kamer van Koophandel en Nijverheid is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en Nijverheid, en de wijze waarop de identiteit is geverifieerd;

    • 2°.

      de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum van degenen die ten behoeve van de rechtspersoon optreden en van de uiteindelijk begunstigde; en,

    • 3°.

      de gegevens, bedoeld onder a, onderdelen 3° tot en met 6°;

  • c.

    betreffende buitenlandse rechtspersonen en daarmee vergelijkbare entiteiten:

    • 1°.

      de documenten aan de hand waarvan de identiteit is geverifieerd;

    • 2°.

      de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum van degenen die ten behoeve van de rechtspersoon optreden en van de uiteindelijk begunstigde; en,

    • 3°.

      de gegevens, bedoeld onder a, onderdelen 3° tot en met 6°;

  • d.

    betreffende trusts:

    • 1°.

      het registratienummer van de inschrijving in het openbare register bedoeld in titel 1, afdeling 2, van het Burgerlijk Wetboek voor zover het trustvermogen uit registergoederen bestaat of in het register van aandeelhouders voor zover het trustvermogen uit aandelen op naam in een naamloze of besloten vennootschap bestaat of in het handelsregister voor zover het trustvermogen uit een onderneming of aandeel van een volledig aansprakelijke vennoot in een openbare vennootschap bestaat;

    • 2°.

      de documenten aan de hand waarvan de identiteit is geverifieerd van de trustee of degene die effectieve zeggenschap uitoefent over de trust, de insteller van de trust en de uiteindelijk begunstigden bij het vermogen van de trust; en,

    • 3°.

      de gegevens, bedoeld onder a, onderdelen 3° tot en met 6°.

  • 3.

    Een dienstverlener meldt onverwijld aan het Meldpunt indien het cliëntenonderzoek niet de gewenste informatie heeft opgeleverd en er indicaties zijn dat de cliënt betrokken is bij witwassen of terrorismefinanciering. Bij de melding wordt een beschrijving gegeven van de redenen waarom het cliëntenonderzoek niet de gewenste informatie heeft opgeleverd.

  • 4.

    Bij ministeriële regeling kunnen andere gegevens worden vastgesteld die bij een melding als bedoeld in het eerste lid dienen te worden verstrekt.

Artikel 26  

  • 1.

    Een dienstverlener meldt onverwijld aan het Meldpunt de ingevolge het Handelsregisterbesluit verplichte in het handelsregister in te schrijven gegevens, welke diensten als bedoeld in artikel 2 hij verleent, en de wijzigingen daarvan.

  • 2.

    De directeur van het Meldpunt bepaalt de wijze waarop meldingen als bedoeld in artikel 25 en in het eerste lid worden gedaan.

Hoofdstuk VI Geheimhouding

Artikel 27  

  • 1.

    Tot geheimhouding zijn, behoudens voor zover uit de doelstelling van deze landsverordening de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit, verplicht:

    • a.

      een dienstverlener die ingevolge artikel 25 een melding doet of die op verzoek aan het Meldpunt nadere gegevens of inlichtingen verstrekt;

    • b.

      de directeur en het overige personeel van de dienstverlener, bedoeld onder a;

    • c.

      personen en instanties die op verzoek aan het Meldpunt gegevens of inlichtingen verstrekken of inzage verlenen uit de onder hun beheer staande registers en andere informatiebronnen;

    • d.

      de directeur en het overige personeel van het Meldpunt die uit hoofde van de toepassing van deze landsverordening of van krachtens deze landsverordening genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, en daarbij kennis heeft genomen of kunnen nemen van gegevens of inlichtingen, die ingevolge deze landsverordening zijn verstrekt of ontvangen; en,

    • e.

      de toezichthouders op dienstverleners als bedoeld in artikel 1 die bij de uitoefening van hun taak kennisnemen van gegevens, inlichtingen en feiten die kunnen duiden op witwassen of terrorismefinanciering.

  • 2.

    Een toezichthouder die bij de uitoefening van zijn taak feiten ontdekt die kunnen duiden op witwassen of terrorismefinanciering licht, zo nodig in afwijking van de toepasselijke wettelijke geheimhoudingsplicht, het Meldpunt onverwijld in.

  • 3.

    Een dienstverlener kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mededelingen doen aan:

    • a.

      dienstverleners die behoren tot dezelfde groep en die ten minste hebben voldaan aan de verplichting tot het uitvoeren van een cliëntenonderzoek;

    • b.

      dienstverleners, gevestigd of met zetel in een land binnen het Koninkrijk der Nederlanden, die hun werkzaamheden, al dan niet als werknemer, uitoefenen binnen eenzelfde rechtspersoon of netwerk;

    • c.

      een advocaat, notaris, kandidaat-notaris, makelaar, accountant of financiële onderneming, gevestigd of met zetel in een land binnen het Koninkrijk der Nederlanden, mits het dezelfde cliënt en dezelfde transactie betreft en de mededeling uitsluitend is bedoeld ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;

    • d.

      een advocaat, notaris, kandidaat-notaris, makelaar, accountant of financiële onderneming, gevestigd of met zetel in een land binnen het Koninkrijk der Nederlanden, die is onderworpen aan gelijkwaardige verplichtingen op het gebied van het beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens, en tot dezelfde beroepscategorie behoren, mits het dezelfde cliënt en dezelfde transactie betreft en de mededeling uitsluitend is bedoeld ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

  • 4.

    Voor de toepassing van het derde lid wordt verstaan onder netwerk: de grotere structuur waartoe de persoon behoort en die eigendom, beheer, of controle op de naleving van de verplichtingen gezamenlijk deelt.

Artikel 28  

Privacyregelingen van financiële instellingen mogen er niet toe leiden dat de uitvoering van de meldingslandsverordeningen wordt belemmerd.

Hoofdstuk VII Vrijwaring

Artikel 29  

  • 1.

    Een dienstverlener die te goeder trouw tot een melding als bedoeld in artikel 25 is overgegaan of gegevens of inlichtingen heeft verstrekt aan het Meldpunt, is gevrijwaard van straf- en civielrechtelijke aansprakelijkheid wegens schending van een verbod op openbaarmaking van informatie uit hoofde van een overeenkomst of enig wettelijke of bestuursrechtelijk voorschrift.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op aansprakelijkheid voor de schade die een cliënt, tussenpersoon of derde dientengevolge lijdt, tenzij de schade het gevolg is van opzettelijk of bewust roekeloos handelen door de dienstverlener.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de directeur en het overige personeel van de dienstverlener die hebben meegewerkt aan of betrokken waren bij handelingen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 30  

  • 1.

    Gegevens of inlichtingen die te goeder trouw door de dienstverlener ter uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening zijn gemeld of anderszins verstrekt, kunnen jegens hem niet dienen als grondslag voor of ten behoeve van een opsporingsonderzoek of een vervolging wegens verdenking van, of als bewijs ter zake van een tenlastelegging wegens witwassen of terrorismefinanciering.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de directeur en het overige personeel van de dienstverlener die hebben meegewerkt aan of betrokken waren bij handelingen als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk VIII Toezicht en handhaving

Artikel 31  

  • 1.

    Het Meldpunt is belast met het handhaven van de meldingslandsverordeningen en het uitoefenen van toezicht op de naleving van die landsverordeningen door niet-financiële dienstverleners. De Bank is belast met het handhaven en het uitoefenen van toezicht op de naleving van die landsverordeningen door financiële dienstverleners.

  • 2.

    Het Meldpunt is bevoegd aan dienstverleners, met inbegrip van financiëledienstverleners, richtlijnen te geven met het oog op de bevordering van de naleving van de meldingslandsverordeningen.

  • 3.

    Het Meldpunt en de Bank zijn ter uitvoering van deze landsverordening bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang en een bestuurlijke boete. De Landsverordening bestuurlijke handhaving is van toepassing op het Meldpunt en de Bank, met dien verstande dat een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 55 van die landsverordening maximaal NAƒ 4.000.000,- bedraagt.

Hoofdstuk IX Opsporing

Artikel 32  

  • 1.

    Met de opsporing van de bij artikel 33 strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren, belast de toezichthouders, werkzaam bij het Meldpunt, die bij landsbesluit zijn aangewezen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Landscourant.

  • 2.

    Een melding als bedoeld in artikel 25 en informatie, in welke vorm dan ook, verschaft door een financiële inlichtingeneenheid in een ander land, kan niet dienen als zelfstandig bewijs voor een strafrechtelijke veroordeling.

  • 3.

    Het Meldpunt kan, in afwijking van het bepaalde in artikel 27, met gebruikmaking van gegevens of inlichtingen, verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze landsverordening opgedragen taak, mededelingen doen, mits deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke transacties. Met schriftelijke toestemming van de dienstverlener die het aangaat, worden de gegevens of inlichtingen met betrekking tot afzonderlijke transacties wel gepubliceerd.

Hoofdstuk X Strafbepalingen

Artikel 33  

  • 1.

    Elke handeling in strijd met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, 4, 5, 6, 8, 10, 11, 12, 15, 16, 17, zesde lid, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 25, 26, eerste lid, 27 of 37, tweede lid, wordt, voor zover deze opzettelijk is verricht, gestraft met hetzij een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de zesde categorie.

  • 2.

    Elke handeling in strijd met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, 4, 5, 6, 8, 10, 11, 12, 15, 16, 17, zesde lid, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 25, 26, eerste lid, 27 of 37, tweede lid, wordt, voor zover deze niet opzettelijk is verricht, gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de zesde categorie.

  • 3.

    Indien een handeling in strijd met het bepaalde in artikel 27 tot gevolg heeft dat de melding of de informatie bekend wordt aan degene op wie de melding of de informatie betrekking heeft, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf anderhalf maal verhoogd.

  • 4.

    De feiten, in het eerste lid strafbaar gesteld, worden beschouwd als misdrijf. De feiten, strafbaar gesteld in het tweede lid, worden beschouwd als overtreding.

  • 5.

    Strafbaar is degene die de handeling verricht, alsmede zijn directeuren en overige leidinggevenden, ongeacht of deze natuurlijke personen, rechtspersonen, groepen van natuurlijke personen of rechtspersonen, of organisaties zijn.

Hoofdstuk XI Wijziging van andere landsverordeningen

Artikel 34  

De Sanctielandsverordening wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt “de bevordering van de internationale rechtsorde of de bestrijding van terrorisme” vervangen door: de bevordering van de internationale rechtsorde, de bestrijding van terrorisme en terrorismefinanciering, of de preventie, bestrijding en verstoring van proliferatie van massavernietigingswapens en de financiering ervan.

  • 2.

    In het tweede lid wordt “de bevordering van de internationale rechtsorde of de bestrijding van terrorisme” vervangen door: de bevordering van de internationale rechtsorde, de bestrijding van terrorisme en terrorismefinanciering, of de preventie, bestrijding en verstoring van proliferatie van massavernietigingswapens en de financiering ervan.

  • 3.

    Een nieuw derde en vierde lid wordt toegevoegd, luidende:

    • 3.

      Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat natuurlijke en rechtspersonen verplicht zijn onverwijld en zonder voorafgaande kennisgeving de geldmiddelen of andere activa van in de ministeriële regeling aangewezen personen en entiteiten te bevriezen. Deze verplichting geldt mede voor:

      • a.

        alle geldmiddelen of andere activa die eigendom zijn van of beheerd worden door de aangewezen persoon of entiteit, en niet alleen de tegoeden die kunnen worden gekoppeld aan een bepaalde terroristische daad, plot of dreiging;

      • b.

        de geldmiddelen of andere activa die geheel of gedeeltelijk, rechtstreeks dan wel onrechtstreeks, eigendom zijn van of gecontroleerd worden door aangewezen personen of entiteiten;

      • c.

        de geldmiddelen of andere activa die afkomstig zijn van of gegenereerd zijn door geldmiddelen of andere activa die rechtstreeks of onrechtstreeks eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van aangewezen personen of entiteiten; en,

      • d.

        de geldmiddelen of andere activa van personen en entiteiten die handelen namens of in opdracht van aangewezen personen of entiteiten.

    • 4.

      Bij ministeriële regeling kan worden verboden dat, tenzij hiervoor een vergunning of toestemming is gegeven door de minister of een internationale organisatie overeenkomstig de betreffende resoluties van de Veiligheidsraad, natuurlijke en rechtspersonen geldmiddelen of andere activa, economische middelen of financiële of andere daarmee verband houdende diensten, rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gezamenlijk, ter beschikking stellen van:

      • a.

        aangewezen personen en entiteiten;

      • b.

        entiteiten waarvan de eigendom of de zeggenschap rechtstreeks of onrechtstreeks berust bij aangewezen personen of entiteiten; of,

      • c.

        personen en entiteiten die handelen namens of in opdracht van aangewezen personen of entiteiten.

B

In artikel 3, tweede lid, vervalt “met betrekking tot de in een sanctieregeling aangewezen gebieden”.

 

C

Onder vernummering van de artikelen 7 tot en met 13 tot 11 tot en met 17, worden vier nieuwe artikelen 7, 8, 9 en 10 ingevoegd, luidende:

 

Artikel 7

De natuurlijke en rechtspersonen, bedoeld in artikel 2, derde of vierde lid, zijn verplicht aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, binnen 48 uur verslag uit te brengen omtrent alle bevroren activa en andere ondernomen acties ter naleving van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening, met inbegrip van pogingen tot transacties.

 

Artikel 8

  • 1.

    Ingeval de Veiligheidsraad, Sanctiecomité 1718, Comité 1267 of Comité 1988 van de Verenigde Naties, of de Raad van de Europese Unie besluit om de aanwijzing van een staat, gebied, natuurlijke persoon, rechtspersoon, groep of organisatie te wijzigen of te schrappen, wijzigt respectievelijk vervalt met ingang van de dag waarop die beslissing in werking treedt de overeenkomstige aanwijzing in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.

  • 2.

    Met ingang van hetzelfde tijdstip wijzigen respectievelijk vervallen alle verplichtingen als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde staat, gebied, natuurlijke persoon, rechtspersoon, groep of organisatie.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ingeval de minister of de rechter beslist dat verplichtingen als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 ten onrechte worden toegepast op een staat, gebied, natuurlijke persoon, rechtspersoon, groep of organisatie met dezelfde of een gelijkende naam als aangewezen in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.

Artikel 9

  • 1.

    De minister maakt een beslissing als bedoeld in deze landsverordening onverwijld bekend, en geeft daarvan kennis aan de dienstverleners, bedoeld in artikel 1, onder h, van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

  • 2.

    De geconsolideerde tekst van de Sanctielandsregeling wordt bekend gemaakt op de website van het Meldpunt.

Artikel 10

  • 1.

    Tegen een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2 staat beroep open op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak.

  • 2.

    Natuurlijke en rechtspersonen die te goeder trouw handelen bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening zijn niet aansprakelijk jegens derden voor de door hun bevroren activa en andere ondernomen acties ter naleving van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening.

D

In artikel 14 (nieuw), eerste lid, komt “Meldpunt Ongebruikelijke Transacties,” te luiden: Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties,.

Artikel 35  

Het Handelsregisterbesluit wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een punt komma, wordt aan artikel 1 een nieuw onderdeel d toegevoegd, luidende:

  • d.

    uiteindelijk begunstigde: uiteindelijk begunstigde als bedoeld in artikel 1, onder ee, van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

B

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een punt komma, wordt aan artikel 16 een nieuw onderdeel f toegevoegd, luidende:

  • f.

    de persoonlijke gegevens van de uiteindelijk begunstigden indien deze niet reeds op grond van de overige voorschriften van dit artikel dienen te worden ingeschreven.

C

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een punt komma, wordt aan artikel 17 een nieuw onderdeel h toegevoegd, luidende:

  • h.

    de persoonlijke gegevens van de uiteindelijk begunstigden indien deze niet reeds op grond van de overige voorschriften van dit artikel dienen te worden ingeschreven.

D

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een punt komma, wordt aan artikel 18, eerste lid, een nieuw onderdeel g toegevoegd, luidende:

  • g.

    de persoonlijke gegevens van de uiteindelijk begunstigden indien deze niet reeds op grond van de overige voorschriften van dit artikel dienen te worden ingeschreven, dan wel de plaats waar het register, bedoeld in artikel 109 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, kan worden ingezien voor zover het uiteindelijk begunstigden betreft die in dat register zijn ingeschreven.

E

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een punt komma, wordt aan artikel 19, eerste lid, een nieuw onderdeel f toegevoegd, luidende:

  • f.

    de persoonlijke gegevens van de uiteindelijk begunstigden indien deze niet reeds op grond van de overige voorschriften van dit artikel dienen te worden ingeschreven, dan wel de plaats waar het register, bedoeld in artikel 109 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, kan worden ingezien voor zover het uiteindelijk begunstigden betreft die in dat register zijn ingeschreven.

F

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een punt komma, wordt aan artikel 20, eerste lid, een nieuw onderdeel e toegevoegd, luidende:

  • e.

    de persoonlijke gegevens van de uiteindelijk begunstigden indien deze niet reeds op grond van de overige voorschriften van dit artikel dienen te worden ingeschreven, dan wel de plaats waar het register, bedoeld in artikel 109 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, kan worden ingezien voor zover het uiteindelijk begunstigden betreft die in dat register zijn ingeschreven.

G

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een punt komma, wordt aan artikel 21, eerste lid, een nieuw onderdeel f toegevoegd, luidende:

  • f.

    de persoonlijke gegevens van de uiteindelijk begunstigden indien deze niet reeds op grond van de overige voorschriften van dit artikel dienen te worden ingeschreven.

H

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een punt komma, wordt aan artikel 22, eerste lid, een nieuw onderdeel g toegevoegd, luidende:

  • g.

    de persoonlijke gegevens van de uiteindelijk begunstigden indien deze niet reeds op grond van de overige voorschriften van dit artikel dienen te worden ingeschreven, dan wel de plaats waar het register, bedoeld in artikel 109 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, al dan niet door tussenkomst van het bestuur kan worden ingezien voor zover het uiteindelijk begunstigden betreft die in dat register zijn ingeschreven.

Artikel 36  

Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b in een punt komma, worden aan artikel 25, eerste lid, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c.

    het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, de Kamer heeft bericht dat de rechtspersoon verdachte transacties heeft verricht; of,

  • d.

    de rechtspersoon niet voldoet aan het bepaalde in artikel 59 of 89, vierde lid.

B

Na artikel 58 wordt een nieuw artikel 59 ingevoegd, luidende:

 

Artikel 59

  • 1.

    Jaarlijks binnen acht maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze termijn op grond van bijzondere omstandigheden met ten hoogste zes maanden, stelt het bestuur een jaarverslag vast over de gang van zaken in de stichting en over het gevoerde beleid. Het stelt tevens een jaarrekening vast, ten minste bestaande uit een balans, een staat van baten en lasten en een toelichting op deze stukken.

  • 2.

    De jaarrekening wordt door alle bestuurders ondertekend. Ontbreekt een handtekening dan wordt de reden daarvoor medegedeeld.

  • 3.

    De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat alsmede, voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de stichting.

  • 4.

    Artikel 15, derde lid, vindt overeenkomstige toepassing op de opgemaakte en goedgekeurde jaarrekening en de daarbij behorende stukken.

  • 5.

    Het jaarverslag vermeldt:

    • a.

      de identiteit van de personen die verantwoordelijkheid dragen voor de activiteiten van de stichting en deze controleren of besturen, met inbegrip van hooggeplaatste functionarissen en beheerders, alsmede van leden van een Raad van Toezicht indien deze binnen de stichting bestaat;

    • b.

      over welke controlemiddelen het bestuur beschikt om ervoor te zorgen dat de geldmiddelen volledig worden verantwoord en worden besteed op een wijze die consistent is met de doelstellingen van de stichting; en,

    • c.

      over welke controlemiddelen het bestuur beschikt om de identiteit van haar belangrijke donoren en de identiteit en goede naam van haar begunstigden te controleren.

  • 6.

    De jaarrekening bevat een gedetailleerde uitsplitsing van inkomsten en uitgaven, alsmede een overzicht van alle transacties aan of van een persoon of rechtspersoon in het buitenland boven een waarde van NAƒ 25.000,- of het equivalent daarvan in vreemde valuta.

  • 7.

    Het jaarverslag en de jaarrekening zijn openbaar. Zij worden door het bestuur binnen een week na de ondertekening ervan op het internet gepubliceerd en gezonden aan de Kamer van Koophandel en Nijverheid en het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

  • 8.

    Indien de termijn, bedoeld in het eerste lid, op grond van bijzondere omstandigheden met ten hoogste zes maanden wordt verlengd, zendt het bestuur binnen een week na het besluit tot verlenging een kennisgeving daarvan aan de Kamer van Koophandel en Nijverheid en het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

  • 9.

    Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing indien zowel de balans, als het totaal van de baten of lasten minder bedraagt dan NAƒ 100.000,-.

C

Aan artikel 89 wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4.

    Het bepaalde in artikel 59, zesde, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, tenzij zowel de balans, als het totaal van de baten of lasten minder bedraagt dan NAƒ 100.000,-.

Artikel 37  

De Landsverordening bescherming persoonsgegevens wordt als volgt gewijzigd:

 

Aan artikel 2 wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4.

    Voor zover noodzakelijk voor de goede uitvoering van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, de Sanctielandsverordening, de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties of de Landsverordening melding grensoverschrijdende geldtransporten is deze landsverordening niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 38  

Hoofdstuk VII, § 14, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Het opschrift van § 14 Vertrouwenspersoon integriteit wordt vervangen door: § 14 Bevordering van integriteit.

 

B

Na artikel 83 wordt een nieuw artikel 83a ingevoegd, luidende:

Artikel 83a

De Minister van Algemene Zaken, alsmede het bevoegde gezag, bedoeld in artikel 4, onder b, onderdeel ii,:

  • a.

    voert een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie;

  • b.

    zorgt ervoor dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt van het personeelsbeleid in ieder geval door integriteit in functioneringsgesprekken en werkoverleg aan de orde te stellen en door het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit;

  • c.

    draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor goed ambtelijk handelen;

  • d.

    stelt vast op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid en over de naleving van de gedragscode.

Artikel 39  

De Landsverordening inrichting en organisatie landsoverheid wordt als volgt gewijzigd:

 

A

In artikel 12 wordt na ”personeelsbeleid,” ingevoegd: integriteitsbeleid.

 

B

In artikel 13, onder a, wordt “personeel en organisatie” vervangen door: personeel en organisatie, alsmede integriteitsbeleid.

Hoofdstuk XII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 40  

  • 1.

    De Landsverordening melding ongebruikelijke transacties wordt ingetrokken.

  • 2.

    Het Landsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes melders ongebruikelijke transacties wordt ingetrokken.

  • 3.

    De wettelijke grondslag van de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties wordt gewijzigd in de artikelen2, eerste lid, onder a, onderdeel 2º, en 24 van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

Artikel 41  

  • 1.

    De Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening wordt ingetrokken.

  • 2.

    Het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 1, onderdeel b, onder 9°, van de Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening (AB 2013, GT no. 704) wordt ingetrokken.

  • 3.

    Het Landsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes dienstverleners wordt ingetrokken.

Artikel 42  

De Landsverordening tot strafbaarstelling van het witwassen van geld wordt ingetrokken.

Artikel 43  

Deze landsverordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties in werking treedt

Artikel 44  

Deze landsverordening wordt aangehaald als: Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Deze landsverordening wordt met de memorie van toelichting in het Afkondigingsblad geplaatst.

 

Gegeven te Philipsburg, veertiende juni 2019

De Gouverneur van Sint Maarten

De veertiende juni 2019

De Minister van Justitie

Gegeven de negentiende juni 2019

De Minister van Algemene Zaken

Namens deze,

Hoofd Afdeling Juridische Zaken & Wetgeving

MEMORIE VAN TOELICHTING  

Algemeen deel

 

Inleiding

Dit ontwerp van landsverordening heeft ten doel om de Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening en de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties samen te voegen en in overeenstemming te brengen met de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (hierna: FATF). Bovendien bevat de ontwerplandsverordening aanvullende bepalingen teneinde alle resterende gebreken in de wet- en regelgeving van Sint Maarten te verhelpen. De regering heeft zich namelijk ten doel gesteld om de wet- en regelgeving van Sint Maarten geheel te laten voldoen aan alle aanbevelingen van de FATF, zoals deze luiden na de laatste aanpassing in oktober 2018. Er is reeds een serie ontwerplandsverordeningen in procedure gebracht. Doel van de onderhavige ontwerplandsverordening is om als sluitstuk van die serie ontwerplandsverordeningen de laatste nog resterende gebreken op te lossen.

De Landsverordening identificatie bij dienstverlening (hierna: Landsverordening ID) en de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties (hierna: Landsverordening melding) hebben als doel het witwassen van opbrengsten uit misdrijven en het financieren van terrorisme tegen te gaan. De Landsverordening ID verplicht tot identificatie van cliënten en tot het verrichten van cliëntenonderzoek, en de Landsverordening melding verplicht tot het melden van ongebruikelijke transacties, en regelt het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (hierna: MOT). Beide landsverordeningen vormen tezamen een sluitend geheel van maatregelen ter voorkoming van gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme. Zij zijn echter tot dusver op verschillende wijze ingericht, met een verminderde inzichtelijkheid in de voorschriften uit de beide landsverordeningen als gevolg. Het voorliggende ontwerp van landsverordening strekt tot een samenvoeging van de Landsverordening ID en de Landsverordening melding teneinde de bruikbaarheid te verbeteren, en om deze up to date te brengen aan de hand van de meest recente tekst van de aanbevelingen van de FATF. Daarnaast worden de bepalingen over het MOT overgeheveld naar de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Momenteel is de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: Centrale Bank) belast met het financiële toezicht op de financiële instellingen. Zulks op grond van de verschillende toezicht landsverordeningen voor de financiële sector. Maar de Centrale Bank is ook belast met het toezicht dat die instellingen de Landsverordening ID en de Landsverordening melding naleven.

Het MOT is momenteel belast met het toezicht dat alle andere dienstverleners de Landsverordening ID en de Landsverordening melding naleven. In de praktijk van de afgelopen jaren is dit een goede formule gebleken, mede door de goede onderlinge samenwerking tussen de Bank en het MOT. Onder het motto ‘never change a winning team’ stelt de regering voor om hierin geen wijziging te brengen.

Het MOT heeft enkele jaren geleden van de Minister van Justitie de opdracht gekregen om ervoor te zorgen dat vóór 2022 alle wet- en regelgeving van Sint Maarten geheel zal voldoen aan alle 40 aanbevelingen van de FATF. Die opdracht vereist dat een minister politiek verantwoordelijk moet zijn voor het succesvol afronden van deze taak. De Minister van Justitie draagt daarvoor de verantwoordelijkheid. Hij is er dus ook verantwoordelijk voor dat hij het MOT de nodige financiële en juridische middelen ter beschikking moet stellen voor een succesvolle afronding van deze taak, naast de politieke verdediging van de ontwerplandsverordeningen die het gevolg zijn van deze opdracht.

 

De aanbevelingen van de FATF

De wetgeving ter voorkoming van witwassen vindt haar oorsprong in de 40 aanbevelingen ter bestrijding van witwassen van de FATF. De FATF is een samenwerkingsverband van 37 staten, waaronder het Koninkrijk der Nederlanden, de Europese Commissie en het samenwerkingsverband van de Golfstaten, dat in 1989 is opgericht door de G-7. Momenteel zijn er door middel van regionale organisaties wereldwijd meer dan 180 landen bij de FATF aangesloten. Sint Maarten is via een regionale organisatie, de Caribbean Financial Action Task Force (hierna: CFATF), aangesloten.

 

De FATF heeft ten doel:

  • Het vaststellen van een internationale standaard ter voorkoming van witwassen en de financiering van terrorisme en de beoordeling van de implementatie van deze standaard (mutual evaluation proces). Die standaard wordt gevormd door de aanbevelingen van de FATF. De FATF heeft 40 aanbevelingen opgesteld en verwacht dat landen deze implementeren in nationale wet- en regelgeving en garanderen dat dit systeem effectief is in de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. De FATF voert periodiek evaluaties uit om te zien in hoeverre landen aan de aanbevelingen voldoen. Deze evaluaties worden verricht door de CFATF. Daartoe wordt een speciale commissie met vertegenwoordigers uit verschillende landen in de Caribische regio samengesteld. De uitkomsten ervan worden plenair besproken in de CFATF en vastgesteld; dat verklaart het gebruik van het woord ‘mutual’.

  • Het opstellen van leidraden, best practices en methoden die landen en instellingen ondersteunen bij de implementatie van de standaard en bijdragen aan het identificeren van nieuwe risico’s op het gebied van witwassen en de financiering van terrorisme.

  • Het identificeren van hoog risico of niet-coöperatieve landen (zwarte en grijze lijsten) waarbij een hoger risico op witwassen en terrorismefinanciering bestaat. De FATF stelt drie keer per jaar een lijst op met landen die de FATF aanbevelingen onvoldoende hebben geïmplementeerd 1 , en verwacht van de leden dat adequate maatregelen worden genomen om de risico’s gerelateerd aan deze landen, te mitigeren.

De in 1990 door de FATF vastgestelde, in 2012 herziene en in 2015 geüpdatete “40 Aanbevelingen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering” zijn internationaal toonaangevend als standaard voor de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme2 . De aanbevelingen worden met een zekere regelmaat onder de loep genomen om te bezien of de tekst van een aanbeveling of van de toelichting erop, moet worden geactualiseerd. Sinds eind 2015 is de tekst van vier aanbevelingen aangevuld of gewijzigd, en de tekst van vijf toelichtende passages. Met deze aanvullingen en wijzigingen is rekening gehouden in de ontwerplandsverordening.

De aanbevelingen zien onder meer op verbetering van de nationale rechtsstelsels inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, de rol van de financiële instellingen en het versterken van de internationale samenwerking. De aanbevelingen die zien op de rol van de financiële instellingen hebben met name betrekking op het achterhalen en verifiëren van de identiteit van cliënten of van derden, het geven van de nodige aandacht aan ongebruikelijke of verdachte transacties en risicovolle relaties en het ontwikkelen van interne procedures en het nemen van maatregelen om te voorkomen dat de financiële instelling betrokken raakt bij witwassen. Ook worden diverse eisen gesteld aan de instelling, toerusting en onafhankelijkheid van het MOT. Daarnaast zien deze aanbevelingen op diverse maatregelen zoals het bevriezen van terroristische tegoeden en het meesturen van informatie bij elektronische overboekingen.

 

Alle lidstaten van de FATF worden met een zekere regelmaat onderworpen aan een evaluatie vanuit de FATF. Een team van diverse experts uit andere FATF-lidstaten beoordeelt tijdens een evaluatie het systeem dat het betreffende land heeft opgezet ter bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme. Deze evaluatierapporten zijn een belangrijke bron voor landen en financiële instellingen om te kunnen beoordelen hoe dit systeem van een specifiek land is ingericht. De rapporten worden gepubliceerd op de website van de FATF.

Sint Maarten wordt geëvalueerd door de regionale organisatie CFATF.

 

De FATF heeft in 2013 de nieuwe methodologie voor de evaluaties gepubliceerd. De methodologie ziet op twee facetten van het raamwerk ter voorkoming van witwassen en de financiering van terrorisme:

  • Technische Compliance: het juridische en institutionele raamwerk in een land waarbij de 40 aanbevelingen van de FATF geëvalueerd worden.

  • Effectiviteit: de resultaten die verwacht worden bij een effectief raamwerk waarbij 11 door FATF opgestelde ‘resultaten’ geëvalueerd worden.

Voor beide facetten worden ratings toegekend aan een land. De methodologie zal door zowel FATF als de regionale organisaties worden gebruikt bij de evaluatie van de FATF standaard in de komende jaren.

 

De rechtsontwikkeling van Sint Maarten heeft de aanpak in Nederland en Europa op enige afstand gevolgd, maar is daarin in toenemende mate achterop geraakt, zoals meermalen is geconstateerd in de evaluaties en de halfjaarlijkse follow up-rapporten van de CFATF. Dat is voor de regering aanleiding geweest om een veelomvattend project op te zetten, met als doel om alle wet- en regelgeving van Sint Maarten overeenkomstig de 40 aanbevelingen aan te passen.

 

De 40 aanbevelingen van de FATF vormen de basis voor de richtlijnen van de Europese Gemeenschappen tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Binnen het Koninkrijk der Nederlanden is alleen Nederland daaraan gehouden. Sint Maarten is verplicht om – als onderdeel van het Koninkrijk – te voldoen aan de aanbevelingen van de FATF en de overige verplichtingen die uit het lidmaatschap van het Koninkrijk van de FATF voortvloeien. Maar Sint Maarten is zelf geheel verantwoordelijk voor de uitvoering en de nodige aanpassingen van de eigen wet- en regelgeving.

De aanpak van witwassen is van groot belang voor een effectieve bestrijding van allerlei vormen van ernstige criminaliteit. Het versluieren van de criminele herkomst van opbrengsten van misdrijven stelt daders van deze misdrijven immers in staat om buiten het bereik van opsporingsinstanties te blijven en ongestoord van het vergaarde vermogen te genieten. Het opgebouwde vermogen biedt hen tevens de gelegenheid om posities te verwerven in bonafide ondernemingen en om in landen waar de rechtsstaat onvoldoende is ontwikkeld, het gezag van de overheid te ondermijnen.

Het is daarom cruciaal dat de kanalen waarlangs het witwasproces zich kan voltrekken worden beschermd tegen misbruik voor criminele doeleinden. Dit geschiedt door het creëren van transparantie in het financiële stelsel, het verrichten van gedegen cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties.

 

Het grote belang van de bestrijding van witwassen heeft ervoor gezorgd dat de maatregelen ter voorkoming van witwassen inmiddels zijn overgenomen in een groot aantal internationale verdragen die zijn gericht op de bestrijding van ernstige vormen van criminaliteit. Te noemen vallen onder andere het VN Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (Trb. 2001, 68), het VN Verdrag tegen corruptie (Trb. 2004, 11) en het Raad van Europa Verdrag inzake witwassen, opsporing, inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van misdrijven en financiering van terrorisme (Trb. 2006, 104).

Met de bepalingen in dit ontwerp van landsverordening wordt tevens uitvoering gegeven aan de verplichtingen inzake de preventie van witwassen die voortvloeien uit deze verdragen.

 

Reeds vóór de aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten van Amerika is de FATF zich ook gaan richten op de bestrijding van de financiering van terrorisme. Voor de financiering van terroristische daden zal veelal van dezelfde kanalen gebruik worden gemaakt als bij witwassen het geval is. Op 9 december 1999 is in New York het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme tot stand gekomen. In artikel 2 van dat verdrag wordt als misdrijf aangemerkt een strafbaar feit als omschreven in de 9 internationale verdragen die zijn vermeld in de bijlage bij het verdrag. Voor een goed begrip wordt daarnaar verwezen3 .

Sindsdien heeft de FATF in aanvulling op de bestaande aanbevelingen ter voorkoming van witwassen, negen speciale aanbevelingen over de bestrijding van de financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens opgesteld. Deze speciale aanbevelingen zijn bij de grondige herziening van alle aanbevelingen in 2012 omgezet en geïntegreerd als ‘normale’ aanbevelingen.

 

De kennis en ervaring die sinds het begin van de bestrijding van witwassen zijn opgedaan hebben de FATF in staat gesteld haar aanbevelingen aan te scherpen. Het betrof onder meer een uitbreiding van de reikwijdte van de maatregelen ter voorkoming van witwassen toen bleek dat witwassers als gevolg van het ingestelde toezicht op financiële instellingen uitweken naar andere sectoren van de economie. Ook is de reikwijdte van de aanbevelingen uitgebreid tot vrije beroepsbeoefenaren, zoals accountants, notarissen en advocaten. Deze beroepsbeoefenaren kunnen door de sleutelposities die zij innemen in het economische en maatschappelijke verkeer, betrokken raken bij pogingen om opbrengsten van misdrijven een ogenschijnlijk legale herkomst te geven.

In 2017 is binnen de FATF overeenstemming bereikt over verduidelijking van de FATF-standaarden voor het delen van informatie over ongebruikelijke of verdachte transacties. Deze verduidelijking is tweeledig: ten eerste is verduidelijkt dat informatie over ongebruikelijke of verdachte transacties gedeeld kan worden binnen een financiële groep, inclusief dochters en bijkantoren, indien dit noodzakelijk is voor de beheersing van witwas- en terrorismefinancieringrisico’s4 . Ten tweede is verduidelijkt dat het delen van deze informatie binnen de groep voor dit doel niet in strijd is met de verplichting voor instellingen om de melding van een ongebruikelijke of verdachte transactie, of de informatie daaromtrent, geheim te houden (het verbod op ‘tipping off’)5 .

In 2018 betroffen de wijzigingen vooral privacybescherming in relatie tot cliëntonderzoeken6 , en de toevoeging van nieuwe definities van virtuele activa en van levering van virtuele valuta7 .

 

Het nationale instrumentarium

Het nationale instrumentarium ter bestrijding van witwassen is als gevolg van de beschreven internationale ontwikkelingen de afgelopen jaren eveneens enkele malen gewijzigd, en er zijn diverse ontwerpen van landsverordening reeds in procedure gebracht. De Landsverordening ID en de Landsverordening melding zagen bij inwerkingtreding voornamelijk op dienstverlening door financiële instellingen. Via wetswijzigingen is of wordt de werkingssfeer van de antiwitwaswetgeving echter uitgebreid tot casino’s, geldtransactiekantoren, effectenbeurzen, handelaren in goederen van grote waarde, makelaars en vrije beroepsbeoefenaren. De wijziging van de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten is bij de Staten ingediend. De eerste aanpassing van de Sanctielandsverordening, de nieuwe Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren en een aanpassing van alle landsverordeningen betreffende het toezicht door de Centrale Bank op financiële instellingen zijn reeds medio 2017 aangenomen door de Staten. Voorts is overeenkomstig FATF-aanbeveling 29 een moderne regeling betreffende de instelling, bevoegdheden en toerusting van het MOT in een apart ontwerp van landsverordening opgenomen, met als doel om het MOT uit de organisatie van het Ministerie van Justitie te lichten, en in te richten als een zelfstandig bestuursorgaan – zoals aanbevolen door de Raad van Advies. Tot slot is de Landsverordening bestuurlijke handhaving na de goedkeuring door de Staten bekrachtigd, waardoor beter wordt voorzien in het toezicht en de handhaving van bedoelde landsverordeningen.

 

Voor de inhoud van de Landsverordening ID en de Landsverordening melding heeft dit alles gevolgen gehad. De in deze landsverordeningen opgenomen voorschriften zijn in aantal gegroeid. Daarbij is evenwel de afwijkende systematiek van de Landsverordening ID en de Landsverordening melding in stand gebleven. Dit levert nu in de praktijk problemen op indien instellingen snel inzicht willen verkrijgen in de op hen van toepassing zijnde verplichtingen tot identificatie van cliënten en het melden van ongebruikelijke transacties. Daartoe dienen zij twee qua opzet verschillende landsverordeningen te raadplegen, alsmede de verschillende uitvoeringsbesluiten en –regelingen.

Dit ontwerp van landsverordening strekt tot samenvoeging van de Landsverordening ID en de Landsverordening melding in één landsverordening. Deze samenvoeging biedt de mogelijkheid tot invoering van een uniforme regeling voor aanwijzing van de instellingen die cliëntenonderzoek moeten uitvoeren en onder de meldingsplicht vallen, alsmede voor het bewaren van gegevens en dergelijke voorschriften. Vanuit een oogpunt van overzichtelijkheid van de op de instellingen rustende verplichtingen is het niet wenselijk om de identificatie- en meldingsverplichtingen in twee afzonderlijke landsverordeningen te handhaven. Derhalve verdient het aanbeveling om beide landsverordeningen samen te voegen.

 

Cliëntenonderzoek

Het verrichten van cliëntenonderzoek draagt bij aan het herkennen en beheersen van risico’s die bepaalde cliënten of bepaalde soorten dienstverlening met zich meebrengen. Het vormt derhalve een belangrijk onderdeel van de maatregelen om witwassen en de financiering van terrorisme te voorkomen.

Verschillende internationale gremia besteden al jaren specifiek aandacht aan de ontwikkeling van cliëntenonderzoek. Zo heeft het Basel Committee on Banking Supervision (het Bazels Comité) in oktober 2001 het rapport «Customer Due Diligence for banks» uitgebracht. De door het Bazels Comité voorgeschreven procedures voor cliëntenonderzoek hebben een bredere werkingssfeer dan dit ontwerp van landsverordening. Ze zijn gericht op het bevorderen van integriteit in de financiële sector in algemene zin. Dit voorstel richt zich echter specifiek op het cliëntenonderzoek en de melding van ongebruikelijke transacties ter voorkoming van witwassen en de financiering van terrorisme.

De derde witwasrichtlijn van het Europees parlement en de raad van de Europese Unie van 20058 omvat wijzigingen met betrekking tot het cliëntenonderzoek en de mogelijkheid tot differentiatie daarbij. Instellingen in Nederland dienen in beginsel aan alle maatregelen van cliëntenonderzoek zoals voorgeschreven in deze richtlijn te voldoen, maar de intensiteit waarmee de maatregelen worden toegepast kan worden afgestemd op het risico dat een bepaald type cliënt, relatie, product of transactie oplevert. Sint Maarten is door de aansluiting bij de FATF verplicht dienovereenkomstige voorschriften in de wet- en regelgeving neer te leggen. Verder hebben instellingen, met inachtneming van de risicobenadering, de verplichting om de uiteindelijke belanghebbende van een transactie of een relatie te identificeren en zich te vergewissen van de structuur van de groep waartoe een cliënt behoort. Ook bestaat de verplichting om de activiteiten van de cliënt te controleren gedurende de relatie, informatie in te winnen bij aanvang van de relatie en in bepaalde gevallen de herkomst van gelden te achterhalen. Instellingen moeten extra maatregelen nemen indien een dienst wordt verleend aan zogenoemde “politiek prominente personen” (politically exposed persons, ook wel afgekort tot: PEP’s) en in andere gevallen waarin er een verhoogd risico bestaat op witwassen of de financiering van terrorisme. Bij minder kwetsbare dienstverlening mogen de maatregelen daarentegen soepeler worden toegepast. Het geheel wordt aangeduid als “cliëntenonderzoek op basis van een risicogeoriënteerde benadering”.

Een en ander vindt zijn uitwerking in de artikelen omtrent een standaard cliëntenonderzoek, een verscherpt cliëntenonderzoek en een vereenvoudigd cliëntenonderzoek.

 

Melding van ongebruikelijke transacties

Een belangrijk onderdeel van de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme is de verplichting om ongebruikelijke transacties te melden aan het MOT.

Een gemelde transactie wordt door het MOT nader onderzocht. Indien dit onderzoek leidt tot het verdacht verklaren van de transactie wordt deze ter kennis gebracht van de opsporingsinstanties. Aldus kunnen meldingen van ongebruikelijke transacties leiden tot strafrechtelijk onderzoek naar witwassen of financiering van terrorisme. De verdachte transacties kunnen eveneens inzicht bieden in financiële handelingen die samenhangen met andere misdrijven en zodoende bijdragen aan het onderzoek naar deze misdrijven. Voor opsporingsinstanties bestaat tevens de mogelijkheid om via de officier van justitie het MOT vragen te stellen in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek naar ernstige misdrijven.

Naast de rol die de meldingsplicht kan spelen voor de opsporing van witwassen en de financiering van terrorisme, gaat van de meldingsplicht ook een belangrijke preventieve werking uit. Een persoon die van plan is om geld wit te wassen kan weten dat de bank een vermoeden van witwassen moet melden, waarna er een onderzoek volgt of de transactie ook inderdaad verdacht is. Die wetenschap kan hem ervan weerhouden om te proberen om zwart geld wit te wassen.

 

De meldingsplicht geldt voor alle instellingen die zijn aangewezen in artikel 2 van dit ontwerp van landsverordening. Onder de meldingsplicht vallen derhalve financiële ondernemingen zoals kredietinstellingen, geldtransactiekantoren, levensverzekeraars, beleggingsondernemingen, beleggingsinstellingen en financiële dienstverleners.

De meldingsplicht geldt ook voor een aantal niet-financiële instellingen, in het bijzonder belastingadviseurs, accountants, casino’s, handelaren in goederen die contant geld accepteren, trustkantoren, makelaars en juridische dienstverleners.

Zogenoemde indicatoren geven nadere invulling aan de meldingsplicht. De indicatoren zijn neergelegd in de – begin 2016 herziene - Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties van de Minister van Justitie9 . De indicatoren beschrijven de situaties waarin een transactie als ongebruikelijk moet worden aangemerkt. In voorkomende gevallen dient de instelling over te gaan tot melding van de transactie. De indicatoren worden onderscheiden in objectieve en subjectieve indicatoren. Objectieve indicatoren beschrijven een situatie waarin altijd dient te worden gemeld. Subjectieve indicatoren daarentegen scheppen een meldingsplicht op basis van de inschatting die de instelling zelf van een bepaalde situatie maakt.

 

Verhouding tot andere regelgeving

In de praktijk hebben financiële ondernemingen naast dit voorstel ook te maken met andere regelgeving met betrekking tot de integriteit van het financieel-economische verkeer. In deze paragraaf wordt kort aangegeven wat deze regelingen qua doel en inhoud van elkaar en van het onderhavige ontwerp van landsverordening doet verschillen. De betreffende regelingen zijn de Sanctielandsverordening, de acht landsverordeningen inzake het toezicht door de Centrale Bank op de financiële sector 10 , en de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten.

Sinds oktober 2018 zijn in aanbeveling 15 onder financiële dienstverleners ook begrepen de dienstverleners die handelen in virtuele activa, ook wel crypto valuta genoemd. Bitcoin en Ethereum zijn daarvan de meest bekende voorbeelden. In opdracht van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten wordt thans een ontwerplandsverordening opgesteld om de handel in virtuele activa te regelen en aan het toezicht door de Centrale Bank te onderwerpen. Die landsverordening zal, evenals de andere toezichtlandsverordeningen, eveneens en gelijkluidend in Sint Maarten moeten worden vastgesteld. Naar verwachting zal bedoelde ontwerplandsverordening medio 2020 bij de Staten worden ingediend.

 

De Sanctielandsverordening

De Sanctielandsverordening neemt een aparte positie in. Zij heeft als doel om uitvoering te geven aan internationale sanctieregimes. Voor financiële instellingen behelst dit met name het bevriezen van tegoeden van personen of organisaties die door internationale organisaties zijn aangewezen. Sanctiemaatregelen zijn politieke beleidsinstrumenten van de Verenigde Naties en de Europese Unie. Het zijn dwingende, niet-militaire instrumenten die worden ingezet als reactie op onder andere schendingen van het internationale recht of van mensenrechten door regimes die rechtsstatelijke en democratische beginselen niet eerbiedigen, in een poging een kentering teweeg te brengen. Daarnaast vervullen sancties een rol in de bestrijding van terrorisme, vooral met sancties gericht tegen individuen en niet-statelijke entiteiten.

Afgekondigde sancties zijn in alle gevallen een objectieve indicator voor een melding aan het MOT van een voorgenomen transactie als een ongebruikelijke transactie 11 .

Sanctiemaatregelen berusten vaak op een resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Sanctiemaatregelen kunnen echter ook een autonome grondslag binnen de Europese Unie hebben.

De meest voorkomende sancties zijn:

  • -

    wapenembargo’s en handelsrestricties;

  • -

    financiële sancties (bevriezing van tegoeden); en,

  • -

    reis- en visumrestricties.

Sint Maarten is gehouden internationale sancties te implementeren op grond van artikel 25 van het Handvest van de Verenigde Naties en artikel 3 van het Statuut van het Koninkrijk. Daartoe is in 1997 de Sanctielandsverordening vastgesteld.

De effectiviteit van sancties als instrument van internationaal beleid verlangt dat implementerende nationale wetgeving subiet tot stand komt. In de FATF-aanbevelingen wordt deze eis met de woorden ‘without delay’ aangeduid.

In de follow-up rapporten van de CFATF is meermalen geconstateerd dat de in de Sanctielandsverordening gehanteerde systematiek niet voldeed In de praktijk bleken de meeste sancties niet te gelden in Sint Maarten.

Aan deze uiterst onwenselijke situatie is voorlopig een eind gekomen door de Sanctieregeling van 23 juni 2015 12 . Teneinde een mogelijke herhaling te voorkomen, is een wijziging van de Sanctielandsverordening in procedure gebracht, met als oogmerk dat internationale sancties in alle gevallen ‘without delay’ 13 bij ministeriële regeling kunnen worden uitgevaardigd. Bedoelde ontwerplandsverordening is gepubliceerd in Afkondigingsblad 2017, no. 25, en is op 5 augustus 2017 inwerking getreden. Tegelijkertijd heeft de Minister van Justitie op basis van de gewijzigde Sanctielandsverordening een geheel nieuwe Sanctielandsregeling 14 tot stand gebracht. Deze is op 8 augustus 2017 inwerking getreden.

 

Daarmee voldoet Sint Maarten nog niet aan de in 2015 opnieuw vastgestelde (en in 2017 geüpdatete) tekst van de FATF aanbevelingen 5 tot en met 7. Zo wordt onvoldoende rekening gehouden met de proliferatie van massavernietigingswapens, de variëteit in verschillende nationale sanctiemaatregelen, de verplichting voor dienstverleners die uitvoering geven aan een sanctiemaatregel om het MOT daarover in te lichten, de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen een sanctiemaatregel en een vrijwaring van de dienstverleners die te goeder trouw uitvoering geven aan een sanctiemaatregel. Deze aanvullende wijzigingen van de Sanctielandsverordening zijn opgenomen in artikel 34 van dit ontwerp van landsverordening.

 

De toezicht landsverordeningen

Het belangrijkste verschil tussen de toezicht landsverordeningen en dit ontwerp van landsverordening is gelegen in de doelstelling en het toepassingsbereik. Bij de toezicht landsverordeningen gaat het om regelgeving ter bevordering van integriteit van dienstverlening, gericht op onderdelen van de financiële sector en activiteiten van financiële instellingen. Daarbij is er aandacht voor de organisatie van de instellingen, voor de producten die zij aanbieden en voor de wijze waarop zij hun diensten verlenen. Dit voorstel heeft in vergelijking tot de acht toezicht landsverordeningen een meer bijzondere doelstelling, te weten het voorkomen van witwassen en de financiering van terrorisme. De in bedoelde landsverordeningen opgenomen maatregelen spitsen zich hierop toe. Zij gelden voor financiële instellingen, maar ook voor aangewezen niet-financiële instellingen.

 

De acht toezicht landsverordeningen hebben als doelstelling het beschermen van de integriteit van het financiële stelsel. Op 2 augustus 2017 is een ontwerp van landsverordening door de Staten goedgekeurd, dat als doel heeft om deze landsverordeningen te harmoniseren en te actualiseren, hierna te noemen: Harmonisatielandsverordening. In dat ontwerp is ten nauwste aangesloten bij de landsverordening, die in november 2015 door de Staten van Curaçao is aanvaard. Aangezien ingevolge artikel 8, tweede lid, van het Centrale Bank-statuut voor Curaçao en Sint Maarten (hierna: Centrale Bank-statuut) de betrokken toezicht landsverordeningen eenvormig moeten zijn, is die nauwe aansluiting verplicht.

In de desbetreffende landsverordeningen worden strenge eisen gesteld met betrekking tot de bedrijfsvoering en administratieve organisatie van de betrokken financiële en niet-financiële instellingen. Verder worden er regels gegeven inzake de toetsing van de betrouwbaarheid van bestuurders en degenen die het dagelijkse beleid bepalen.

Van groot belang zijn de voorschriften op het gebied van integriteit. Deze zien op het voorkomen van niet-integer gedrag van de onderneming of van haar werknemers: het tegengaan van belangenverstrengeling, het voorkomen van betrokkenheid bij strafbare feiten of andere betrokkenheid bij handelingen die ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. Dit kan aangeduid worden met het begrip «interne integriteit van de instelling». Tevens richten de bepalingen met betrekking tot de integere uitoefening van het bedrijf zich op het voorkomen van het aangaan van relaties met personen die het vertrouwen in de instelling of de financiële markten kunnen schaden.

Tot slot beoogt de Harmonisatielandsverordening de bepalingen inzake het toezicht en de handhaving in de toezicht landsverordeningen te harmoniseren.

De Harmonisatielandsverordening is op 2 augustus 2017 door de Staten goedgekeurd, en op 29 december 2017 bekrachtigd 15 . De Harmonisatielandsverordening is tegelijk met de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren inwerking getreden met ingang van 28 maart 2018 16 . Voorts is de regering voornemens om begin 2019 de ontwerp-Landsverordening toezicht effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders voor advies aan de Raad van Advies voor te leggen. De min of meer gelijkluidende tekst van deze landsverordening is in Curaçao in 2017 reeds inwerking getreden 17 .

 

Hierboven is er al op gewezen dat in opdracht van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten thans een ontwerplandsverordening wordt opgesteld om de handel in virtuele activa te regelen en aan het toezicht door de Centrale Bank te onderwerpen. Die landsverordening zal, evenals de andere toezicht landsverordeningen, eveneens en gelijkluidend in Sint Maarten moeten worden vastgesteld. Naar verwachting zal bedoelde ontwerplandsverordening medio 2020 bij de Staten worden ingediend.

 

Voor de goede orde wordt er op deze plaats op gewezen dat dit ontwerp van landsverordening geen wijziging beoogt te brengen in de onderlinge taakafbakening van het toezicht op de financiële dienstverleners door de Centrale Bank en het toezicht op de overige dienstverleners door het MOT. Deze taakafbakening zal evenzeer van toepassing zijn op het toezicht en de handhaving van de onderhavige ontwerplandsverordening; zie daartoe artikel 31.

 

Tegelijkertijd is de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren op 2 augustus 2017 door de Staten goedgekeurd. Een dergelijke landsverordening bleek in Sint Maarten te ontbreken, maar is ingevolge artikel 8 van het Centrale Bank-statuut verplicht. Zoals boven reeds vermeld, is bedoelde landsverordening tegelijk met de Harmonisatielandsverordening inwerking getreden met ingang van 28 maart 2018.

 

De Landsverordening aanmeldingsplicht grensoverschrijdende geldtransporten

Ook deze landsverordening houdt direct verband met de FATF-aanbevelingen. De landsverordening verplicht een reiziger om een aangifteformulier in te vullen als hij meer dan NAƒ 20.000,- het Land wil in- of uitvoeren. De douane neemt de aangifteformulieren in ontvangst en meldt de aangiften langs elektronische weg door aan het MOT. Indien een reiziger nalaat om aangifte te doen, treedt de douane handhavend op, en neemt het geld in beslag. Ook van een daaromtrent opgemaakte proces-verbaal doet de douane melding aan het MOT.

Eind 2018 is een wijziging van deze landsverordening bij de Staten ingediend, om deze aan te passen aan enkele defecten welke door de CFATF waren geconstateerd. Voorts is het maximumbedrag verhoogd tot USD of euro 15.000, overeenkomstig de in 2012 aangepaste tekst van de FATF-aanbevelingen. In de ontwerplandsverordening wordt dat bedrag op NAƒ 25.000,- bepaald.

 

Wetboek van Strafrecht

Veel van de FATF-aanbevelingen gebruiken het strafrecht als belangrijk handhavingsinstrument. Het Wetboek van Strafrecht is dienovereenkomstig aangepast, en het nieuwe Wetboek is op 1 juni 2015 in werking getreden.

Zo wordt in de artikelen 1:4, 1:5 en 1:6 de strafwet van Sint Maarten van toepassing verklaard op ieder die zich buiten Sint Maarten schuldig maakt aan een feit dat is omschreven in een van de vele verdragen die witwassen en terrorismefinanciering beogen tegen te gaan.

Artikel 1:202 omschrijft wat onder een terroristisch misdrijf wordt verstaan. Artikel 1:203 omschrijft wat onder een terroristisch oogmerk wordt verstaan. En artikel 1:204 omschrijft wat onder een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf wordt verstaan.

Artikel 1:127 bepaalt dat strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen én rechtspersonen.

In de artikelen 2:404, 2:405 en 2:406 worden verschillende vormen van witwassen strafbaar gesteld.

De artikelen 2:31, 2:32, 2:39, 2:40, 2:49, 2:50, 2:126, 2:127, 2:163, 2:184, 2:278, 2:289, 2:295, 2:300, 2:305 en 2:343, bevatten een zwaardere strafbedreiging voor bepaalde terroristische misdrijven of andere misdrijven als het feit met een terroristisch oogmerk wordt gepleegd.

Artikel 2:54 bevat de strafbaarstelling van hulp bij het plegen van een misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.

Artikel 2:55 stelt terrorismefinanciering strafbaar.

Artikel 2:57 bevat de strafbedreiging van degene die, kennis dragende van een strafbare samenspanning tot enig misdrijf dan wel van het voornemen tot het plegen van een terroristisch misdrijf op een tijdstip waarop het plegen van dit misdrijf nog kan worden voorkomen, opzettelijk nalaat daarvan tijdig voldoende kennis te geven, hetzij aan de ambtenaren van justitie of politie, hetzij aan de bedreigde.

Artikel 2:80 stelt deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven strafbaar, terwijl de oprichters, leiders of bestuurders van een dergelijke organisatie met levenslange gevangenisstraf worden bedreigd.

Artikel 2:143 bevat de strafbedreiging als iemand bewijsmateriaal verbergt of een verdachte van een terroristisch misdrijf helpt ontsnappen of verbergt.

Artikel 2:251 bevat de strafbaarstelling van degene die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt met een terroristisch oogmerk, terwijl de samenspanning tot een dergelijk misdrijf in artikel 2:252 wordt strafbaar gesteld.

Artikel 2:255 stelt tenslotte de bedreiging met een terroristisch misdrijf strafbaar.

 

Op 8 augustus 2017 is de ontwerp Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het doorvoeren van enkele dringende internationale verplichtingen aan de Raad van Advies aangeboden. Dit ontwerp heeft ten doel om alle defecten in het Wetboek volgens de CFATF te herstellen.

Het betreft de volgende onderwerpen:

  • 1.

    betere omschrijving en hogere strafbedreiging van de financiering van terrorisme;

  • 2.

    betere omschrijving en zwaardere strafbedreiging van handelingen met massavernietigingswapens;

  • 3.

    zwaardere strafbedreiging van het onderliggende misdrijf mensenhandel; en,

  • 4.

    invoering van hogere boetes in de strafbedreiging van witwassen en terrorismefinanciering.

De Raad van Advies heeft op 20 maart 2018 zijn advies uitgebracht. Het advies luidde positief, maar er werd extra aandacht gevraagd voor het concordantiebeginsel, zoals neergelegd in artikel 39, tweede lid, van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden. In dat artikellid is neergelegd dat het strafrecht in alle landen van het Koninkrijk zoveel mogelijk concordant moet worden geregeld. Dit advies is mede aanleiding geweest om de ontwerplandsverordening opnieuw in beraad te nemen. De ontwerplandsverordening is uiteindelijk aangepast en geactualiseerd. De regering is voornemens om deze nieuwe ontwerplandsverordening (de Landsverordening aanscherping bestrijding terrorisme en enige andere noodzakelijke aanpassingen) begin 2019 aan de Raad van Advies voor te leggen.

Voorts is de ontwerp Landsverordening, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering op 12 juli 2017 aan de Raad van Advies aangeboden, en aan de Raden van Advies in Aruba en Curaçao. Dit ontwerp heeft ten doel het Wetboek te moderniseren en alle nog resterende defecten in het Wetboek volgens de CFATF te herstellen.

Het betreft onder meer de volgende onderwerpen:

  • 1.

    meer mogelijkheden voor confiscatie en in beslagneming;

  • 2.

    meer mogelijkheden voor internationale samenwerking;

  • 3.

    betere regeling van internationale rechtshulp;

  • 4.

    eenvoudiger procedures betreffende uitlevering; en,

  • 5.

    een regeling inzake gemeenschappelijke opsporing, die vooral van belang is voor de samenwerking met de Collectivité de Saint-Martin.

Naar aanleiding van de adviezen van de Raden van Advies in Aruba, Curaçao en Sint Maarten is een aanpassing van deze ontwerplandsverordening opgesteld. Deze ontwerplandsverordening wordt opnieuw aan de Raad van Advies voorgelegd, waarna het zo spoedig als mogelijk ter goedkeuring zal worden aangeboden aan de Staten.

 

Tot slot is de ontwerp Herzieningslandsverordening Boek 2 BW op 18 april 2017 ter advisering aan de Raad van Advies aangeboden. De Raad van Advies heeft inmiddels zijn advies aan de regering uitgebracht. De landsverordening beoogt Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opnieuw vast te stellen en aandelen aan toonder te schrappen. Het schrappen van de mogelijkheid van aandelen aan toonder is met name in dit verband van belang. Daarmee wordt niet alleen voldaan aan de FATF aanbevelingen omtrent transparantie in juridische eigendom. Maar ook wordt al geruime tijd vanwege de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling op afschaffing van aandelen aan toonder en 'traceability' aangedrongen.

 

Verwezen wordt naar de bijlage bij deze memorie van toelichting voor een nadere toelichting op de in deze paragraaf beschreven ontwerplandsverordeningen.

 

Aanpassing van andere landsverordeningen

Het onderhavige ontwerp van landsverordening vormt tevens het sluitstuk van het grote project onder de leiding van het MOT om alle wet- en regelgeving van Sint Maarten te toetsen op conformiteit met alle aanbevelingen van de FATF en zo nodig aan te passen, mede in overeenstemming met alle opmerkingen van de CFATF in de halfjaarlijkse follow-up rapporten. Om deze reden worden aan het slot van het ontwerp van landsverordening wijzigingen voorgesteld in enkele andere landsverordeningen. Verwezen wordt tevens naar de bijlage bij deze memorie van toelichting.

 

Enkele wijzigingen verdienen aparte aandacht in dit deel van de memorie van toelichting.

 

Wijzigingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek

De in artikel 36 voorgestelde wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verdient een nadere toelichting.

In juni 2016 is de tekst van de toelichting op aanbeveling 8. Non-profit organisaties substantieel gewijzigd, teneinde deze niet meer op alle NPO’s van toepassing te laten zijn, maar alleen op die NPO’s die kwetsbaar lijken te zijn voor misbruik voor terrorismefinanciering. De beslissing welke NPO’s dat zijn, wordt aan de regeringen van de aangesloten landen overgelaten. Voor wat de situatie in Sint Maarten betreft heeft de regering ervoor gekozen om de grens daar te leggen waar het totaal van de balans of de rekening van baten en lasten van een stichting of vereniging hoger is dan NAƒ 100.000,-.

Een andere optie was om het MOT proactief te laten beoordelen welke stichtingen en verenigingen kwetsbaar zijn voor mogelijk misbruik. Dat stuitte af op het feit dat het Handelsregister eerst moet worden opgeschoond. Er staan nu namelijk teveel rechtspersonen in het Handelsregister geregistreerd die niet langer meer actief zijn. En daarnaast brengt een dergelijk onderzoek teveel administratieve lasten met zich mee voor zowel de betrokken stichting of vereniging als voor het MOT.

Wel voorziet artikel 36 van de ontwerplandsverordening in een passende bestuurlijke sanctie als het MOT bij een beoordeling achteraf is gebleken dat een rechtspersoon verdachte transacties pleegt. “Verdacht” betekent in dit verband een transactie waarvoor krachtens de Sanctielandsverordening een beperking geldt, of een transactie waarbij een ingezetene van – of een rechtspersoon gevestigd in – een land of jurisdictie betrokken is, voorkomend op de FATF-lijst van high-risk and non-cooperative countries and jurisdictions.

Genoemd artikel 36, onderdeel A, bevat een extra wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. In de ontwerp-Herzieningslandsverordening Boek 2 BW is al een aangepast artikel 25 van dat Boek opgenomen, inhoudend dat de Kamer van Koophandel een rechtspersoon die niet langer actief is kan ontbinden en de registratie ervan kan doorhalen. Daaraan wordt door het voorgestelde artikel 36 van de ontwerplandsverordening toegevoegd dat de Kamer dat ook kan doen met een rechtspersoon waarvan het MOT aan de Kamer heeft bericht dat die rechtspersoon verdachte transacties heeft verricht.

Gezien de rechtsgevolgen van een dergelijke mededeling van het MOT aan de Kamer, is het aannemelijk dat daartegen administratief beroep open staat voor de belanghebbende rechtspersoon. Bedoelde rechtspersoon wordt daarvan op de hoogte gesteld aangezien artikel 25 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voorschrijft dat de Kamer een ‘waarschuwing’ moet geven aan de betrokken rechtspersoon dat de Kamer voornemens is om de rechtspersoon te ontbinden.

In de tweede plaats voegt het boven genoemde artikel 36, onderdeel B, een nieuw artikel 59 in, met de verplichting voor rechtspersonen, waar die verplichting tot nu toe ontbreekt, om een jaarverslag en een jaarrekening vast te stellen en deze op het internet te publiceren. Tevens moet een afschrift worden gezonden aan de Kamer van Koophandel en het MOT.

Op beide wijzigingen wordt hieronder nader ingegaan.

 

Artikel 25

Artikel 25 van de Herzieningslandsverordening Boek 2 BW betreft het toekennen van de verplichting van de Kamer van Koophandel en Nijverheid om een inactieve rechtspersoon op te heffen. Artikel 25 van de Herzieningslandsverordening Boek 2 BW bepaalt dat een in het handelsregister ingeschreven naamloze vennootschap, besloten vennootschap, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, vereniging, stichting of stichting particulier fonds, door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Nijverheid wordt ontbonden, indien de Kamer is gebleken dat ten minste één van de navolgende omstandigheden zich voordoet:

  • a.

    gedurende ten minste een jaar staan geen bestuurders van de rechtspersoon in het register ingeschreven, terwijl ook geen opgaaf tot inschrijving is gedaan, dan wel er doet zich, indien er wel bestuurders staan ingeschreven, één van de navolgende omstandigheden voor:

    • 1°.

      alle bestuurders zijn overleden;

    • 2°.

      alle bestuurders zijn niet bereikbaar gebleken op het in het register vermelde adres van de rechtspersoon.

  • b.

    blijkens de administratie van de Kamer heeft de rechtspersoon gedurende ten minste een jaar niet voldaan aan de verplichting om het voor inschrijving in het handelsregister verschuldigde bedrag te voldoen.

De onderhavige ontwerplandsverordening bevat in artikel 36 het voorstel om deze bevoegdheid uit te breiden. De Kamer van Koophandel wordt ook bevoegd om een rechtspersoon op te heffen als het MOT de Kamer heeft bericht dat de rechtspersoon verdachte ongebruikelijke transacties heeft verricht. De Kamer van Koophandel en Nijverheid wordt ook bevoegd om een rechtspersoon op te heffen als deze niet voldoet aan de nieuwe eisen tot het opstellen en publiceren van een jaarverslag en een jaarrekening, die voldoen aan de eisen van aanbeveling 8 van de FATF.

 

Artikel59

Het nieuwe artikel 59 bevat de verplichting voor rechtspersonen waar die verplichting tot nu toe ontbreekt, om een jaarverslag en een jaarrekening vast te stellen en deze op het internet te publiceren. Tevens moet een afschrift worden gezonden aan de Kamer van Koophandel en het MOT.

Hoewel dit voorschrift voor sommige stichtingen, stichtingen particulier fonds en verenigingen een lastenverzwaring kan betekenen, meent de regering dat het onontkoombaar is in het licht van aanbeveling 8 van de FATF. Verwezen wordt naar het deel in de bijlage bij deze memorie van toelichting waar die aanbeveling wordt behandeld. Om enigszins tegemoet te komen aan de mogelijke bezwaren tegen de lastenverzwaring en de openbaarmaking van jaarrekeningen en jaarverslagen van rechtspersonen die daartoe tot nu toe niet verplicht zijn, is in artikel 36, onder B, zevende lid, en onder C, voorgesteld om een uitzondering te maken voor stichtingen en verenigingen met een balanstotaal of een totaal der baten en lasten van minder dan NAƒ 100.000,-.

 

Wijzigingen van het Handelsregisterbesluit

Tot slot verdient vermelding de wijziging van het Handelsregisterbesluit, die in artikel 35 wordt voorgesteld. Het is weliswaar ongebruikelijk om een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bij landsverordening te wijzigen, maar het is staatsrechtelijk niet onmogelijk. De regering heeft voor deze methode gekozen vanwege de efficiency en vanwege de sterke samenhang met andere onderdelen van de onderhavige ontwerplandsverordening.

De wijzigingen van het Handelsregisterbesluit strekken ter uitvoering van de aanbevelingen 24 en 25 van de FATF, die voorschrijven dat de personalia van uiteindelijk begunstigden bij rechtspersonen bekend moeten zijn. Die bekendmaking kan geschieden door opname in het handelsregister, of – ingeval het om een vennootschap gaat - door opname in het aandeelhoudersregister dat krachtens artikel 109 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is.

Een uiteindelijk begunstigde is een natuurlijke persoon die:

  • 1º.

    een belang houdt van meer dan 25% van het kapitaal of meer dan 25% van de stemrechten in de aandeelhoudersvergadering kan uitoefenen van een rechtspersoon, dan wel op een andere wijze feitelijke zeggenschap kan uitoefenen in of ten behoeve van de rechtspersoon;

  • 2º.

    begunstigde is van 25% of meer van het vermogen van een juridische constructie, waaronder een stichting of een trust, dan wel feitelijke zeggenschap kan uitoefenen in die juridische constructie; of,

  • 3º.

    zeggenschap heeft over 25% of meer van het vermogen van een rechtspersoon.

Personen als bedoeld onder 1º zijn doorgaans de belangrijkste aandeelhouders.

Personen als bedoeld onder 2º zijn doorgaans begunstigde van een trust of een stichting.

Personen als bedoeld onder 3º zijn doorgaans de bestuurders en commissarissen.

Vanwege de leesbaarheid van de ontwerplandsverordening en de begeleidende stukken is ervoor gekozen om te werken met het enkele begrip “uiteindelijk begunstigde”.

 

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 24 en 25.

 

Financiële paragraaf

De ontwerplandsverordening heeft voor de Landskas geen gevolgen.

De voordelen voor het bedrijfsleven van de samenvoeging van wettelijke voorschriften betreffende het melden en cliëntenonderzoeken zijn niet te becijferen, net zo min als de nadelen voor stichtingen en verenigingen van de verplichting om een jaarverslag en een jaarrekening op te stellen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikelen 1, onder ee, 3 tot en met 7, 9 tot en met 12, 17 en 25

Voor een toelichting op de bepalingen met betrekking tot een uiteindelijk begunstigde wordt verwezen naar bovenstaande paragraaf Wijziging van het Handelsregisterbesluit, en naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 24. Transparantie en economisch eigendom van rechtspersonen.

 

Artikel 2

Twee wijzigingen ten opzichte van de huidige Landsverordening melding ongebruikelijke transacties behoeven een nadere toelichting.

 

In de eerste plaats is de definitie van een dienstverlener die kansspelen aanbiedt, verschoven van de indeling onder financiële dienstverleners naar die onder de niet-financiële dienstverleners (zie het tweede lid, onder b, onderdeel 5º). Bij nader inzien passen casino’s niet zo goed in de categorie van financiële dienstverleners. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ook loterijen als bedoeld in de Loterijverordening onder de definitie te brengen. Niet valt immers uit te sluiten dat een prijs wordt uitgekeerd boven het drempelbedrag van NAƒ 25.000,-. In dergelijk geval dient de organisator van de loterij een cliëntonderzoek als bedoeld in Hoofdstuk II van de ontwerplandsverordening te doen voordat hij de prijs uitkeert. In de praktijk is er immers nauwelijks verschil tussen het winnen van een groot bedrag in een casino of in een loterij, en er is dan ook geen goede reden om een uitzondering voor loterijen te handhaven. Van een onredelijke belasting van de loterijen is geen sprake, aangezien een cliëntonderzoek niet erg ingewikkeld of omslachtig is.

 

In de tweede plaats wordt voorgesteld om ook een pandhuis onder de definitie van een niet-financiële dienstverlener te brengen (zie het tweede lid, onder b, onderdeel 4º). Het is niet ongebruikelijk dat juwelen in onderpand worden gegeven bij een pandhuis. Als de pandbelening niet wordt terugbetaald, treedt de exploitant van het pandhuis feitelijk op als een juwelier, en er is onvoldoende reden om verschil te maken met een ‘normale’ juwelier. Ook de exploitant van een pandhuis dient in geval van verkoop van een juweel met een waarde boven het drempelbedrag, te voldoen aan de vereisten die voor juweliers gelden.

Omdat een pandhuis en pandbeleningen (nog) niet in het Burgerlijk Wetboek geregeld zijn, wordt voorgesteld om de definities daarvan op te nemen in het derde en vierde lid van dit artikel. Daarbij is gebruik gemaakt van de definities in de Nederlandse wetgeving. Het feit dat een pandhuis en pandbeleningen (nog) niet in het Burgerlijk Wetboek geregeld zijn, is geen reden om een dergelijk bedrijf uit te zonderen van de wettelijke voorschriften om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en te bestrijden.

Voor een nadere toelichting op artikel 2, eerste lid, onder b, onderdeel 5º, wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 22. Aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen: cliëntenonderzoek, 23. Aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen: andere maatregelen en 28. Regulering van en toezicht op de aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen.

 

Artikelen 3 tot en met 14

Voor een toelichting op het bepaalde in deze artikelen wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 10. Cliëntenonderzoek, en 22. Aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen: cliëntenonderzoek.

Voor een toelichting op het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onder c, wordt naar de bijlage bij deze memorie van toelichting verwezen, met name naar aanbeveling 25. Transparantie en economisch eigendom van juridische constructies .

Het tweede lid van artikel 4 noemt een aantal uitzonderingen op de verplichting tot een cliëntonderzoek. Deze uitzonderingen, die voortkomen uit de FATF-aanbevelingen, zijn voornamelijk ingegeven uit overwegingen van efficiency in het verkeer tussen dienstverlener en de cliënt, en uit het streven om bonafide cliënten niet de dupe te laten worden van een onnodig strikte handhaving van de wettelijke voorschriften.

In het eerste lid van artikel 5 wordt het overeenkomstig aanbeveling 10 verboden om anonieme rekeningen of rekeningen op onmiskenbaar gefingeerde namen te voeren.

Voor een toelichting op het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 5 wordt naar de bijlage bij deze memorie van toelichting verwezen, met name naar de aanbevelingen 16. Elektronische overmakingen en 22. Aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen: cliëntenonderzoek.

Voor een toelichting op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, onder l, en artikel 22, eerste lid, wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 16. Elektronische overmakingen. Daarin is onder meer voorgeschreven dat een financiële dienstverlener accurate gegevens over de opdrachtgever en de begunstigde in zijn administratie over elke elektronische geldtransactie moet toevoegen.

 

Artikelen 10, tweede lid, onder h, 12, eerste lid onder a, en tweede lid, 14 en 19, tweede en derde lid

In deze artikelen wordt een regeling uitgewerkt voor bijzondere aandacht en een verscherpt cliëntenonderzoek betreffende cliënten uit een land met een hoger risico. Voor een toelichting op het bepaalde in deze artikelen wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 19. Landen met een hoger risico.

 

Artikel 10, tweede lid, onder k

Voor een toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 19 . Landen met een hoger risico 18.

 

Artikel 10, vierde lid

In het voorgestelde vierde lid wordt nader uitgewerkt waaruit een verscherpt cliëntonderzoek minimaal moet bestaan. Hoe de voorgeschreven (aanvullende) informatie wordt ingewonnen, wordt bepaald door het specifieke geval. Het wordt aan de dienstverlener overgelaten hoe hij die (aanvullende) informatie concreet zal inwinnen, zolang hij maar voldoet aan het ‘ken uw cliënt-principe’.

 

Artikel 11, en artikel 10, tweede lid, onder i

Politiek prominente personen verdienen bijzondere aandacht. Voor een toelichting op het bepaalde in deze artikelen wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 12. Politiek prominente personen.

 

Artikel 14

Dit artikel geeft nadere regels om te bepalen of een land voorkomt op de lijst met landen met een hoger risico. Voor een toelichting op het tweede lid wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 19. Landen met een hoger risico.

 

Artikelen 15 en 16

Deze artikelen geven regels over correspondent-banken. Voor een toelichting op het bepaalde in deze artikelen wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 13. Samenwerking tussen banken.

 

Artikel 17

Voor een toelichting op het voorschrift in het zesde lid van welke documenten een kopie moet worden gemaakt, wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 24. Transparantie en economisch eigendom van rechtspersonen.

 

Artikel 18

In het eerste lid wordt bepaald dat de Minister van Justitie het nationale beleid vaststelt ter bevordering van transparantie, integriteit en het vertrouwen van het publiek in het bestuur en het beheer van alle non-profitorganisaties, alsmede het nationale beleid ter voorkoming of vermindering van witwassen en terrorismefinanciering, dat gebaseerd is op de geconstateerde risico's. Bedoeld nationale beleid bestaat uiteraard al wel, maar het moet nog in een allesomvattend beleidsdocument worden samengebracht, en vastgesteld. Naar verwachting zal dit binnen een jaar na de inwerkingtreding van de ontwerplandsverordening plaatsvinden.

Voor een nadere toelichting op het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 1. Het beoordelen van risico's en het toepassen van een op risico gebaseerde aanpak, 2. Nationale samenwerking en coördinatie, 8. Non-profitorganisaties, en 24. Transparantie en economisch eigendom van rechtspersonen.

 

Artikelen 19, 20 en 21

Deze artikelen richten zich op interne procedures, zoals risico- en kwetsbaarheidsbeoordelingen of de aanstelling van een compliance officer, en de samenwerking binnen dezelfde instelling. Voor een toelichting op het bepaalde in deze artikelen wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 18. Interne controles en buitenlandse vestigingen of dochterondernemingen.

Bij het vierde lid van artikel 19 kan gedacht worden aan landen met een strengere wetgeving inzake privacybescherming.

Voor een toelichting op het bepaalde in het eerste lid van artikel 20 wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 1. Het beoordelen van risico's en het toepassen van een op risico gebaseerde aanpak, en 26. De regulering van en het toezicht op financiële instellingen.

Voor een toelichting op artikel 20, tweede lid, wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 1. Het beoordelen van risico's en het toepassen van een op risico gebaseerde aanpak, toelichting 10.

Voor een toelichting op het bepaalde in het derde lid van artikel 20 wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 15. Nieuwe technologieën.

 

Artikelen 22 en 23

Deze artikelen geven regels omtrent de bewaring door dienstverleners van de krachtens deze landsverordening verkregen gegevens en inlichtingen.

Voor een nadere toelichting op het bepaalde in deze artikelen wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 11. Beheer van gegevens, en 24. Transparantie en economisch eigendom van rechtspersonen.

Voor een toelichting op het bepaalde in het eerste lid van artikel 22 wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 16. Elektronische overmakingen, en 25. Transparantie en economisch eigendom van juridische constructies.

In deze voorgestelde artikelen wordt onder meer de bewaartermijn geregeld van gegevens die mogelijk als bewijs bij de opsporing en vervolging van witwassen en terrorismefinanciering kunnen dienen. Aanbeveling 11 spreekt over een bewaartermijn van ‘minstens vijf jaar’. De regering stelt echter voor om de bewaartermijn te stellen op ten minste tien jaar. De duur van deze termijn wordt ingegeven door de opsporing. Vaak moet bij een financieel misdrijf bewezen worden dat het misdrijf over een langere periode werd gepleegd. Het komt in de praktijk van de opsporing van misdrijven in Sint Maarten wel eens voor dat pas na enkele jaren een verdenking voldoende ‘hard’ is om de aanvang van een formeel opsporingsonderzoek te kunnen rechtvaardigen. Gebrek aan voldoende gekwalificeerd personeel en prioriteitsstelling liggen daar doorgaans aan ten grondslag. In een ingewikkelde zaak kan het opsporingsonderzoek vervolgens enkele jaren in beslag nemen. Beide termijnen bijeen genomen kunnen de termijn van vijf jaren als bedoeld in FATF-aanbeveling 11 overschrijden. Juist in een ingewikkelde zaak zou het onjuist zijn als de vervolging moet worden gestaakt louter en alleen omdat de dienstverlener zijn gegevens na vijf jaren heeft vernietigd.

 

Artikelen 24, 25 en 26

Deze artikelen werken de meldplicht van ongebruikelijke transacties uit. Voor een toelichting op de meldplicht wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 22. Aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen: cliëntenonderzoek, en 23. Aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen: andere maatregelen.

Aan artikel 24 is reeds uitvoering gegeven op basis van de thans geldende wetgeving, door middel van de eerder al genoemde Regeling indicatoren.

Wat artikel 25 betreft wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 10. Cliëntenonderzoek, 20. Melding van verdachte transacties, en 29. Financiële inlichtingeneenheden. In het eerste lid wordt een concrete termijn voorgesteld. De huidige wettekst luidt: ‘onverwijld’. Verschillende beroepsgroepen hebben echter gevraagd om een meer concrete duiding.

Het voorgestelde tweede lid van artikel 26 bepaalt dat de directeur van het Meldpunt de wijze bepaalt waarop meldingen worden gedaan. De regering acht een dergelijke attributie van bevoegdheden passend in het licht van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. In bedoelde ontwerplandsverordening wordt het MOT uit het Ministerie van Justitie gelicht, en omgevormd tot een zelfstandig bestuursorgaan met verordenende bevoegdheid.

 

Artikel 27

Voor een toelichting op dit artikel, dat regels geeft omtrent de geheimhouding, wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 10. Cliëntenonderzoek, 21. Informatie doorgeven en vertrouwelijkheid en 23. Aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen: andere maatregelen.

 

Artikel 28

Dit voorgestelde artikel bepaalt dat privacyregelingen van financiële instellingen er niet toe mogen leiden dat de uitvoering van de meldingslandsverordeningen wordt belemmerd. Voor een toelichting wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 9. Privacyregelingen van financiële instellingen. De tekst van dit artikel is namelijk letterlijk hetzelfde als de tekst van de aanbeveling.

 

Artikelen 29 en 30

Deze artikelen geven regels over de vrijwaring van dienstverleners die de wettelijke voorschriften correct uitvoeren. Voor een toelichting wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 21. Informatie doorgeven en vertrouwelijkheid. De tekst van het eerste lid van artikel 29 is namelijk letterlijk hetzelfde.

Het voorgestelde artikel 30 dient om de dienstverlener niet onnodig in tweestrijd te brengen als hij vreest door een melding schade toe te brengen aan de belangen van degene wiens gedraging hij wil melden.

 

Artikel 31

In dit voorgestelde artikel wordt de directeur van het Meldpunt bevoegd verklaard om richtlijnen te geven aan dienstverleners. Hierbij valt te denken aan handleidingen hoe men de weg kan vinden op de website van het MOT, dus geen inhoudelijke wettelijke voorschriften. In deze context acht de regering een dergelijke attributie van bevoegdheden passend, temeer omdat aanbeveling 34 met zoveel woorden eist dat het Meldpunt richtlijnen moet kunnen geven met het oog op de bevordering van de naleving van de wetgeving ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.

De achtergrond waarom in het derde lid wordt voorgesteld om de maximale bestuurlijke boete te bepalen op NAƒ 4 miljoen wordt in de toelichting op artikel 33 uiteen gezet.

 

Artikel 32

In dit artikel worden de ‘gebruikelijke’ opsporingsambtenaren belast met de opsporing, alsmede de toezichthouders, werkzaam bij het Meldpunt, die bij landsbesluit zijn aangewezen. Daarbij valt te denken aan toezichthouders die daartoe een speciale opleiding tot buitengewoon ambtenaar van politie hebben gevolgd.

In het voorgestelde tweede lid is opgenomen dat een melding als bedoeld in artikel 25 en informatie, in welke vorm dan ook, verschaft door een financiële inlichtingeneenheid in een ander land, niet kan dienen als zelfstandig bewijs voor een strafrechtelijke veroordeling.

Degene die een melding doet dient gevrijwaard te blijven van betrokkenheid bij een daaropvolgend strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek ter terechtzitting. De mogelijke betrokkenheid bij een dergelijk onderzoek zou een negatieve invloed kunnen hebben op de bereidheid om een ongebruikelijke of een verdachte transactie te melden.

Voor deelname aan de Egmont Groep is een dergelijke vrijwaring zelfs noodzakelijk. Als een buitenlandse financiële inlichtingeneenheid informatie verstrekt, dient de ontvangende instantie eerst toestemming te vragen voor gebruik. Als deze toestemming wordt verleend, is deze altijd op basis van “police-use only’. Dat houdt in dat bij zelfstandig gebruik, bijvoorbeeld in een strafrechtelijk onderzoek of in een strafproces, de ontvangende instantie de informatie eerst dient te formaliseren door middel van een rechtshulpverzoek aan het andere land. Het resultaat van het rechtshulpverzoek kan vervolgens zo nodig dienen bij een strafrechtelijk onderzoek of een strafproces.

Het derde lid bevat een uitzondering op de geheimhoudingsplicht in artikel 27 voor mededelingen in specifieke gevallen.

 

Artikel 33

Artikel 33 bevat de strafbepalingen. Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 35. Sancties.

Voor een nadere toelichting op de verhoogde strafbedreiging voor ‘tippen’ wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 10. Cliëntenonderzoek, en 21. Informatie doorgeven en vertrouwelijkheid.

Een aparte toelichting behoeft het feit dat voor de maximale boete de zesde categorie wordt voorgesteld voor zowel voor het opzettelijk gepleegde misdrijf als voor de overtreding zonder opzet. In het strafrecht is dit ongebruikelijk. De belangrijkste reden is dat met een handeling in strijd met deze landsverordening grote geldbedragen gemoeid kunnen zijn, zeker als de handeling herhaaldelijk heeft plaatsgevonden. Ook een onopzettelijke handeling kan herhaaldelijk plaatsvinden; de overtreder is zich zijn overtreding immers per definitie niet bewust. Omdat de strafrechtelijke boete een afschrikwekkende werking moet hebben, is ook voor de overtreding de zesde categorie de meest wenselijke strafbedreiging. De boete zou het te behalen voordeel moeten kunnen overstijgen, en dat te behalen voordeel zou zeer aanzienlijk kunnen zijn. De integriteit van het financieel stelsel van Sint Maarten wordt van zó groot belang geacht, dat inbreuken daarop met een genoegzaam afschrikwekkende gevangenisstraf of boete moeten kunnen worden bestreden.

Banken, beleggingsinstellingen en andere dienstverleners kunnen met een inbreuk mogelijk een grote som gelds verwerven. Zoals hierboven al gesteld, moet de boete aanzienlijk hoger zijn dan het mogelijk te verwerven voordeel, om voldoende afschrikwekkend te zijn. Indien de maximale boetehoogte te laag zou blijken in een bijzonder concreet geval waarin meer voordeel is behaald dan NAƒ 1 miljoen, bieden de mogelijkheden tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel voldoende uitkomst. Dit laatste is geregeld in het (nieuwe) Wetboek van Strafvordering.

Voor het geval de overtreding langs bestuurlijke in plaats van langs strafrechtelijke weg zou worden afgedaan, bevat het voorgestelde artikel 31 om dezelfde reden een maximale bestuurlijke boete van NAƒ 4 miljoen.

 

Artikel 34

Dit artikel bevat enkele wijzigingen van de Sanctielandsverordening. Verwezen wordt naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 6. Gerichte financiële sancties bij terrorisme en terrorismefinanciering, 7. Gerichte financiële sancties in verband met proliferatie, en 16. Elektronische overmakingen. Veel onderdelen van deze voorgestelde artikelen zijn letterlijk uit genoemde aanbevelingen overgenomen. De hier genoemde sanctiecomités zijn uiteraard op het internet te vinden.

In het voorgestelde artikel 8 van de Sanctielandsverordening is uit efficiencyoverwegingen eenzelfde automatisme ingebouwd als in artikel 2, tweede lid, van de Sanctielandsregeling is opgenomen. In dat artikel is een zogenaamde dynamische verwijzing opgenomen. Dat betekent het volgende: als een VN-Sanctiecomité een sanctie wijzigt of schrapt, wordt de Sanctieregeling van Sint Maarten automatisch tegelijkertijd aangepast in die zin dat de aanwijzing wijzigt, respectievelijk vervalt. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Sanctielandsregeling behoeft dit niet in het Afkondigingsblad te worden gepubliceerd als de sanctie (en dus ook een wijziging ervan) reeds via het publicatieblad van de Europese Unie of van de Veiligheidsdraad van de Verenigde Naties is bekendgemaakt. De geconsolideerde tekst van de Sanctieregeling waarin de actuele tekst van alle in Sint Maarten geldende sancties is te vinden, wordt op de website van het Meldpunt gepubliceerd, zo is opgenomen in het (in artikel 34, onderdeel C) voorgestelde artikel 9, tweede lid, van de Sanctielandsverordening.

Een beslissing als bedoeld in het voorgestelde artikel 9 van de Sanctielandsverordening is een besluit als bedoeld in de Landsverordening administratieve rechtspraak.

Indien schade ontstaat als gevolg van het bepaalde in het voorgestelde artikel 10 van de Sanctielandsverordening zal het Land daarvoor kunnen worden aangesproken indien het Land niet correct heeft gehandeld.

 

Artikel 35

In dit artikel worden enkele wijzigingen van het Handelsregisterbesluit voorgesteld om tegemoet te komen aan commentaar van de CFATF op de wijze waarop in de wetgeving van Sint Maarten de aanbevelingen van de FATF zijn verwerkt. Verwezen wordt ook naar het Algemeen deel van deze memorie van toelichting, onder Wijzigingen van het Handelsregisterbesluit.

 

Artikel 36

Op dit artikel, dat enkele wijzigingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bevat, is reeds ingegaan in het Algemeen deel van deze memorie van toelichting. Voor een nadere toelichting op het bepaalde in dit artikel wordt ook verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar de aanbevelingen 8. Non-profitorganisaties, en 24. Transparantie en economisch eigendom van rechtspersonen.

 

Artikel 37

Artikel 37 bevat een wijziging van de Landsverordening bescherming persoonsgegevens. Aanbeveling 9. Privacyregelingen van financiële instellingen van de FATF schrijft voor dat “Landen ervoor moeten zorg dragen dat de privacyregelingen van financiële instellingen er niet toe leiden dat de uitvoering van de FATF-aanbevelingen wordt geremd.”

Aanbeveling 2. Nationale samenwerking en coördinatie is in februari 2018 aangevuld met: “Dit 19 moet samenwerking en coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten omvatten om ervoor te zorgen dat de AML/CFT-eisen verenigbaar zijn met de eisen omtrent met gegevensbescherming en privacy regels en andere soortgelijke bepalingen (bijv. gegevensbeveiliging/lokalisatie)”.

In Sint Maarten bevat de Landsverordening bescherming persoonsgegevens de nodige wettelijke voorschriften, mede ter uitvoering van artikel 5, tweede lid, van de Staatsregeling. Dat artikel schrijft voor dat afwijkingen slechts zijn toegestaan op basis van een gerechtvaardigde grondslag waarin een landsverordening voorziet. Strikte uitvoering van de bepalingen in de Landsverordening bescherming persoonsgegevens zou mogelijk in strijd kunnen zijn met de goede uitvoering van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, de Sanctielandsverordening, de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties of de Landsverordening melding grensoverschrijdende geldtransporten. Daarbij moet vooral worden gedacht aan de artikelen 25, 26 en 27, betreffende het recht voor eenieder om te worden geïnformeerd als er persoonsgegevens over hem worden verwerkt. Het zou de goede uitvoering van genoemde landsverordeningen kunnen schaden als een cliënt er recht op zou hebben om te worden geïnformeerd als er een melding aan het MOT over hem is gedaan. Nu bevat artikel 35 van de Landsverordening bescherming persoonsgegevens al een uitzondering hiervoor, maar er kan worden getwijfeld of die bepaling 100% waterdicht is. Dat artikel luidt – voor zover hier van belang:

“De verantwoordelijke kan de artikelen 9, eerste lid, 25, 26 en 27 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van:

  • a.

    de veiligheid van het land of de staat;

  • b.

    de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten;…”

Er kan twijfel bestaan of het verwerken en bewaren van de gegevens die zijn verkregen bij een (verscherpt) cliëntenonderzoek of van een melding aan het MOT wel voldoende is gedekt door het bepaalde onder b.

Tot nu toe is van een dergelijke strijd niet gebleken, maar de FATF verlangt dat de aanbevelingen 2 en 9 worden uitgevoerd in een wettelijke bepaling. Genoemde aanbevelingen zijn algemeen van aard, en moeten derhalve in een algemene uitzondering worden geïmplementeerd. Artikel 5, tweede lid, van de Staatsregeling schrijft voor dat dit een wettelijke bepaling op het niveau van een landsverordening moet zijn.

Ook al verwacht de regering dat de voorgestelde wettelijke bepaling geen enkele inhoudelijke verandering teweeg zal brengen, is een nieuwe bepaling in de Landsverordening bescherming persoonsgegevens noodzakelijk om uitvoering te geven aan aanbeveling 2. Nationale samenwerking en coördinatie en aanbeveling 9. Privacyregelingen van financiële instellingen van de FATF.

In het voorgestelde artikellid wordt de Landsverordening bescherming persoonsgegevens intact gelaten, maar afwijking is toegestaan indien en voor zover noodzakelijk voor de goede uitvoering van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, de Sanctielandsverordening, de (ontwerp) Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties of de Landsverordening melding grensoverschrijdende geldtransporten.

 

Het voorgestelde wettelijk voorschrift richt zich niet alleen op de bevoegde autoriteiten, maar zeker ook op de (financiële) dienstverleners. Veel landsverordeningen bevatten reeds wettelijke bepalingen omtrent de geheimhouding door de beroepsbeoefenaren, en ook in de onderhavige ontwerplandsverordening zijn geheimhoudingsbepalingen opgenomen. De regering acht het voorgestelde artikel 37 dan ook gerechtvaardigd, passend en noodzakelijk in de afweging tussen het doel van de Landsverordening bescherming persoonsgegevens en de noodzaak om ook de aanbevelingen 2 en 9 van de FATF onverkort te implementeren in de wetgeving van Sint Maarten.

 

Artikelen 38 en 39

Deze voorgestelde artikelen wijzigen de Landsverordening materieel ambtenarenrecht en de Landsverordening inrichting en organisatie landsoverheid, teneinde de integriteit van het overheidsapparaat wettelijk te verankeren. De wijzigingen vloeien voort uit aanbeveling 36 van de FATF. Daarin wordt landen opgedragen om onmiddellijk maatregelen te treffen om deel te nemen en volledige uitvoering te geven aan onder andere het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie uit 2003.

Er is wel medegelding van dit verdrag voor Sint Maarten, maar een deel van de nodige uitvoeringswetgeving ontbreekt nog. Voor wat het strafrecht betreft, wordt aan het Verdrag reeds uitvoering gegeven door het nieuwe Wetboek van Strafrecht. Voor wat strafvordering betreft, zal het nieuwe Wetboek van Strafvordering aan de eisen uit dit verdrag volledig voldoen. De dan nog ontbrekende uitvoeringswetgeving is in de onderhavige ontwerplandsverordening opgenomen.

Dat betreft een nieuw artikel 83a in de Landsverordening materieel ambtenarenrecht. Het voorgestelde artikel draagt aan de Minister van Algemene Zaken op om een integriteitsbeleid te voeren, het integriteitsbeleid onderdeel te doen zijn van het personeelsbeleid, zorg te dragen voor een gedragscode voor goed ambtelijk handelen, en om te bepalen op welke wijze jaarlijks verantwoording zal worden afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid en over de naleving van de gedragscode.

Dezelfde verplichting wordt voorgesteld voor het openbaar orgaan bedoeld in de artikelen 35 van de Landsverordening funderend onderwijs, 40a van de Landsverordening voortgezet onderwijs en 44 van de Landsverordening secundair beroepsonderwijs en educatie indien de ambtenaar als zodanig in dienst van deze rechtspersoon zal worden of is benoemd.

Recent is de gedragscode voor ambtenaren vastgesteld, en de afdeling Personeel en Organisatie van het Ministerie van Algemene Zaken weet zich verantwoordelijk voor het integriteitsbeleid van de overheid. In het voorgestelde artikel 39 wordt de Landsverordening inrichting en organisatie landsoverheid aangevuld met de bepaling dat het integriteitsbeleid onderdeel is van het personeelsbeleid en dat de afdeling Personeel en Organisatie daarmee belast is.

In de praktijk hebben de voorgestelde artikelen dus – afgezien van de jaarlijkse verantwoording - geen lastenverzwaring of verschuiving van verantwoordelijkheden tot gevolg. Ook al zijn de nieuwe artikelen in de praktijk dus vooral een vastlegging van de bestaande situatie, het is nodig om dit in wetsartikelen neer te leggen als bewijs tegenover de CFATF dat het VN-Verdrag tegen corruptie in Sint Maarten is geïmplementeerd.

Voor een nadere toelichting op het bepaalde in deze beide artikelen wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 36. Internationale verdragen.

 

Artikelen 40 tot en met 42

Deze artikelen zijn logischerwijs nodig om de thans bestaande landsverordeningen in te trekken en om bestaande uitvoeringsregelingen een andere grondslag te geven.

 

Artikel 43

Afgeweken wordt van de reguliere inwerkingtredingsbepaling vanwege een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de Landsverordening Constitutioneel Hof. Hier is er sprake van zwaarwegende publieke en private nadelen bij vertraging aangaande de inwerkingtreding van dit ontwerp. Indien de landsverordening niet uiterlijk 1 maart 2019 in werking is getreden, zal het land Sint Maarten op de zogenoemde ‘FATF Public Statement’ (meer bekend als de ‘zwarte lijst’) worden geplaatst. Hetgeen met zich brengt dat de 205 leden van de FATF zullen worden opgeroepen om hun financiële systemen te beschermen tegen Sint Maarten. Wanneer na 6 maanden na de zgn. ‘blacklisting’ Sint Maarten nog niet voldoet aan de 40 FATF-aanbevelingen, worden de landen opgeroepen om effectieve en proportionele tegenmaatregelen te nemen tegen Sint Maarten. Elk individueel lidstaat kan hiertoe overgaan. Onder meer het betalingsverkeer van en naar Sint Maarten zal in ernstige mate worden belemmerd, hetgeen zijn weerslag zal hebben op de economie van het land.

 

De Minister van Justitie

 

Bijlage 1  

Bijlage bij de memorie van toelichting bij het ontwerp van een Landsverordening, houdende regels ter voorkoming van en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering naar aanleiding van de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering)

 

In deze bijlage wordt op verschillende plaatsen verwezen naar artikelen in ontwerp Landsverordeningen die nog niet inwerking zijn getreden. Deze ontwerpen zijn:

 

  • 1.

    Wijziging van de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten naar aanleiding van de aanbevelingen 11, 32 en 33 van de Financial Action Task Force.

    * Het eerste ontwerp is gereed, en het adviesblad is in 2016 tweemaal behandeld door de Ministerraad. Het ontwerp is op 9 augustus 2017 aangeboden aan de Raad van Advies.

  • 2.

    Landsverordening van de 26 juni 2017 houdende wijziging van de Sanctielandsverordening ter uitvoering van aanbeveling 6 van de Financial Action Task Force om zonder vertraging de beperkende maatregelen te implementeren en enkele wetstechnische aanpassingen.

    * Het wetsvoorstel is gepubliceerd in Afkondigingsblad 2017, no. 25, en is op 5 augustus 2017 inwerking getreden.

  • 3.

    Vaststellen van een nieuwe Sanctielandsregeling.

    * De Sanctielandsregeling is ondertekend en is op 8 augustus 2017 inwerking getreden.

  • 4.

    Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Dit ontwerp heeft ten doel om het MOT zoveel mogelijk te verzelfstandigen.

    * Het ontwerp is gereed en wordt naar verwachting rond de jaarwisseling 2017 – 2018 behandeld door de Ministerraad.

  • 5.

    Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, en om de bestaande Landsverordening melding ongebruikelijke transacties en de Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening samen te voegen en tegelijkertijd efficiënter te laten zijn. Tevens is het doel om alle resterende defecten in de implementatie van de FATF-aanbevelingen uit 2015 weg te werken.

    * Het ontwerp is gereed en wordt naar verwachting rond de jaarwisseling 2017 – 2018 behandeld door de Ministerraad.

  • 6.

    Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het doorvoeren van enkele dringende internationale verplichtingen; dit ontwerp heeft ten doel om alle defecten in het Wetboek volgens de CFATF te herstellen.

    * Het ontwerp is op 8 augustus 2017 aangeboden aan de Raad van Advies.

  • 7.

    Landsverordening bestuurlijke handhaving; dit ontwerp heeft ten doel nieuwe instrumenten voor handhaving en toezicht voor de overheid van Sint Maarten te introduceren/vast te leggen.

    * De ontwerp Landsverordening is op 5 augustus 2016 bij de Staten ingediend (Statenstuknummer 090). De Centrale Commissie heeft op 10 februari, 4 april en 25 oktober 2017 vragen gesteld. Naar verwachting zullen de Staten de behandeling in december 2017 voortzetten.

  • 8.

    Herziening van het Wetboek van Strafvordering. De ontwerp Landsverordening, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering heeft onder meer ten doel het Wetboek te moderniseren en alle defecten in het Wetboek volgens de CFATF te herstellen.

    * Het ontwerp is op 12 juli 2017 ter advisering aan de Raad van Advies aangeboden en door deze instantie van advies voorzien. De Ministerraad dient het ontwerp wederom te behandelen.

  • 9.

    Herzieningslandsverordening Boek 2 BW. De landsverordening beoogt Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opnieuw vast te stellen en aandelen aan toonder te schrappen.

    * Het ontwerp is op 18 april 2017 ter advisering aan de Raad van Advies aangeboden. Het advies is inmiddels uitgebracht..

  • 10.

    Herziening van het Landsbesluit vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken; dit ontwerp heeft ten doel om defecten in de uitvoering te verhelpen en de bijlage anders samen te stellen. Tevens dient het ontwerp om alle functies bij het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties als vertrouwensfunctie aan te merken.

    * Het ontwerp is in de zomer van 2016 behandeld door de Ministerraad; de vragen over de kosten en de snelheid van de screening van nieuwe medewerkers bij een Kabinet zijn beantwoord door de VDSM. De Ministerraad dient het ontwerp wederom te behandelen.

  • 11

    Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren; dit ontwerp heeft ten doel om het toezicht op de geldtransactiekantoren in te voeren.

    * Het ontwerp is op 2 augustus 2017 door de Staten goedgekeurd. Naar verwachting zal het ontwerp rond de jaarwisseling 2017 -2018 in werking treden.

  • 12

    Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten. Dit ontwerp harmoniseert en actualiseert de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen, en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf.

    * Het ontwerp is op 2 augustus 2017 door de Staten goedgekeurd. Naar verwachting zal het ontwerp rond de jaarwisseling 2017 -2018 in werking treden.

  • 13

    Een nieuwe Landsverordening toezicht effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders; dit ontwerp heeft ten doel om het toezicht op deze beroepsgroepen in te voeren.

    * Het ontwerp is nog niet gereed om aan te bieden aan de Ministerraad.

De 40 aanbevelingen van de FATF

 

A. AML/CFT-BELEID EN -COÖRDINATIE

 

1. Het beoordelen van risico's en het toepassen van een op risico gebaseerde aanpak

 

  • 1.

    Landen dienen de risico's voor hun land van witwassen en terrorismefinanciering te identificeren, te beoordelen en te begrijpen en vervolgens actie te ondernemen, met inbegrip van het aanwijzen van een bevoegde autoriteit of het instellen van een mechanisme ter coördinering van de inschatting van risico's en de toepassing van middelen voor een doelmatige beperking hiervan. Op basis van deze beoordeling dienen landen een op risico gebaseerde benadering (RBA: Risk-Based Approach) toe te passen om ervoor te zorgen dat maatregelen ter voorkoming of vermindering van witwassen en financiering van terrorisme (AML/CFT) in verhouding staan tot de risico's. Deze aanpak dient de essentiële basis te vormen voor een efficiënte inzet van de middelen ter bestrijding van witwassen en van de financiering van terrorisme en voor de uitvoering van de risicogerelateerde maatregelen uit de FATF-aanbevelingen. Waar landen geconfronteerd worden met hogere risico's, moeten ze ervoor zorgen dat het bestrijdingsniveau in verhouding staat tot dit risicopeil. Hebben landen te maken met lagere risico's, dan kunnen ze besluiten om onder bepaalde voorwaarden een deel van de FATF-aanbevelingen in vereenvoudigde vorm toe te passen.

  • 2.

    Landen dienen financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen (DNFBP's: Designated Non-Financial Businesses and Professions) te verplichten hun kwetsbaarheid voor witwassen en financiering van terrorisme te identificeren en te beoordelen, en op effectieve wijze tegen te gaan.

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 1

 

  • 1.

    De risicogebaseerde benadering is een doeltreffend middel in de strijd tegen witwassen en financiering van terrorisme. Om te bepalen hoe een op risicoanalyse gebaseerde aanpak moet worden uitgevoerd in een sector, moeten landen overwegen wat de capaciteit en ervaring van de sector is bij de bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme. Landen moeten begrijpen dat de bevoegdheden en verantwoordelijkheden die een risicogebaseerde aanpak aan financiële instellingen en aangewezen niet-financiële instellingen en beroepen geeft, geschikter is in sectoren met een grotere capaciteit en ervaring inzake witwassen en financiering van terrorisme. Daarbij moeten financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen niet worden vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van verbeterde maatregelen bij onderkenning van scenario’s met hogere risico’s. Door toepassing van een risicogebaseerde aanpak dienen de bevoegde autoriteiten, de financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen in staat te zijn ervoor te zorgen dat maatregelen ter voorkoming of vermindering van witwassen en financiering van terrorisme in overeenstemming zijn met de geconstateerde risico’s en hen in staat te stellen om besluiten te nemen over de meest doeltreffende inzet van eigen middelen.

  • 2.

    Bij de uitvoering van een risicogebaseerde aanpak dienen financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen te voorzien in procedures voor het vaststellen, beoordelen, bewaken, beheren en beperken van witwassen en terrorismefinanciering. Bij een risicogebaseerde aanpak is het algemene beginsel dat landen financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen moeten verplichten om bij grotere risico’s versterkte maatregelen te nemen om die risico’s te beheersen en te beperken en dat dienovereenkomstig bij afname van de risico’s vereenvoudigde maatregelen kunnen worden toegestaan. Vereenvoudigde maatregelen mogen niet worden toegestaan als er ook maar enig vermoeden is van witwassen of financiering van terrorisme. Specifieke aanbevelingen geven nauwkeuriger aan hoe dit algemene beginsel van toepassing is op bepaalde vereisten. Landen kunnen ook, onder zeer beperkte omstandigheden en bij een aantoonbaar laag risico op witwassen van geld en terrorismefinanciering, besluiten om af te zien van de toepassing van bepaalde aanbevelingen op een bepaald soort financiële instelling of activiteit of aangewezen niet-financiële onderneming of beroep (zie hieronder). En als landen via hun risicobeoordeling vaststellen dat bepaalde soorten instellingen, activiteiten, vrije beroepen of zaken het risico lopen van misbruik voor witwassen en financiering van terrorisme, die niet onder de definitie van financiële instelling of aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen vallen, dan moeten zij overwegen vereisten m.b.t. witwassen en terrorismefinanciering op deze sectoren toe te passen.

A. Verplichtingen en besluiten voor landen

 

Beoordeling van risico’s

  • 3.

    Landen 1 moeten passende maatregelen nemen om op permanente basis te kunnen bepalen en beoordelen wat de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme voor het land zijn, teneinde: (i) eventuele wijzigingen inzake de aanpak van witwassen en financiering van terrorisme te kunnen mededelen, inclusief wijzigingen van wet- en regelgeving en andere maatregelen; (ii) de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de juiste middelen m.b.t. witwassen en financiering van terrorisme toe te wijzen en te prioriteren, en (iii) informatie voor risicobeoordelingen m.b.t. witwas- en terreurfinanciering door financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen beschikbaar te maken. Landen moeten de risico- inschattingen op een actueel peil houden en moeten beschikken over mechanismen voor adequate verstrekking van informatie over de resultaten aan alle relevante bevoegde autoriteiten en zelfregulerende instanties, financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen.

Hoger risico

  • 4.

    Indien landen hogere risico’s vaststellen, moeten zij erop toezien dat de regelingen m.b.t. witwassen en financiering van terrorisme aan deze hogere risico’s worden aangepast, en, onverminderd andere maatregelen die door de landen worden genomen om grotere risico’s te beperken, ofwel financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen verplichten om extra maatregelen te nemen om de risico’s te beheersen en te beperken, ofwel ervoor te zorgen dat deze informatie wordt verwerkt in de risicobeoordeling door financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, teneinde risico’s op passende wijze te beheersen en te beperken. Waar de FATF-aanbevelingen wijzen op activiteiten met een hoger risico waarvoor versterkte of specifieke maatregelen nodig zijn, moeten al deze maatregelen worden toegepast, hoewel de reikwijdte van deze maatregelen kan variëren naargelang het specifieke risiconiveau.

Lager risico

  • 5.

    Landen kunnen toestaan dat vereenvoudigde maatregelen voor een aantal van de aanbevelingen voor te nemen maatregelen door financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen gelden, op voorwaarde dat een lager risico is vastgesteld, en dat dit overeenkomt met de analyse van de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme van dat land, als bedoeld in lid 3.

Onafhankelijk van een eventueel besluit tot nadere bepaling van lagere risicocategorieën overeenkomstig de voorgaande alinea, mogen landen aan financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen toestaan om vereenvoudigde Cliëntenonderzoeksmaatregelen te treffen, mits is voldaan aan de eisen in paragraaf B hieronder ("Verplichtingen en besluiten voor financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen"), en in lid 7.

 

Vrijstellingen

  • 6.

    Landen kunnen besluiten bepaalde aanbevelingen ten aanzien van het nemen van bepaalde acties door financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen niet toe te passen, indien:

    • (a)

      er sprake is van een bewezen laag risico van witwassen en financiering van terrorisme; dit kan onder zeer beperkte en specifieke omstandigheden, en altijd met betrekking tot een bepaald type activiteit of financiële instelling of aangewezen niet-financiële onderneming of beroep;

    • (b)

      sprake is van een financiële activiteit (anders dan het overmaken van geld of waarde) die door een natuurlijke persoon of rechtspersoon bij gelegenheid of in zeer beperkte mate (gelet op kwantitatieve en absolute criteria) wordt verricht, zodat het risico van witwassen en financiering van terrorisme laag is.

Hoewel de verzamelde informatie kan variëren naargelang het risiconiveau, dienen de vereisten van Aanbeveling 11 betreffende het bewaren van gegevens te gelden voor alle informatie die wordt verzameld.

 

Toezicht en monitoren op risico’s

  • 7.

    Toezichthouders (of zelfregulerende instanties voor aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen in relevante sectoren) moeten ervoor zorgen dat financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen de hieronder uiteengezette verplichtingen daadwerkelijk implementeren. Bij uitvoering van deze taak dienen toezichthouders en zelfregulerende instanties, waar en wanneer zulks overeenkomstig de toelichting op aanbeveling 26 en 28 vereist is, risicoprofielen en risico-evaluaties t.a.v. witwassen en financiering van terrorisme die zijn opgesteld door financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, te evalueren en het resultaat van deze evaluatie in beschouwing te nemen.

B. Verplichtingen en besluiten voor financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen

 

Beoordeling van risico’s

  • 8.

    Financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen dienen te worden verplicht passende maatregelen te nemen om de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme te kunnen bepalen en beoordelen (m.b.t. cliënten, landen of geografische gebieden, en producten, diensten, transacties of leveringskanalen). Deze beoordelingen moeten zij documenteren, zodat zij hun grondslag kunnen aantonen, en zij dienen de beoordelingen steeds te actualiseren en te beschikken over adequate mechanismen voor de verstrekking van informatie aan de bevoegde autoriteiten en zelfregulerende instanties. De aard en omvang van een eventuele beoordeling van witwas- en terrorismefinancieringsrisico’s moet in verhouding staan tot de aard en de grootte van de zaken. Financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen dienen zich te allen tijde bewust te blijven van hun risico’s op witwassen en financiering van terrorisme, maar de bevoegde autoriteiten en zelfregulerende instanties kunnen bepalen dat individuele schriftelijk vastgelegde risicobeoordelingen niet vereist zijn, indien de specifieke risico’s van de sector duidelijk worden aangegeven en begrepen.

Risicobeheersing en -beperking

  • 9.

    Financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen moeten worden verplicht te beschikken over gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures die hen in staat stellen (door het land of de financiële instelling of aangewezen niet-financiële onderneming of beroep) geïdentificeerde risico’s doeltreffend te beheren en beperken. Zij zouden moeten worden verplicht om toe te zien op de uitvoering van deze controles en deze indien nodig te verbeteren. De gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures moeten worden goedgekeurd door de directie, en de maatregelen die zijn genomen om de risico’s (hogere of lagere) te beheren en te beperken, moeten in overeenstemming zijn met de nationale voorschriften en met de richtsnoeren van de bevoegde autoriteiten en zelfregulerende instanties.

Hoger risico

  • 10.

    Indien hogere risico’s worden onderkend moeten financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen verscherpte maatregelen nemen om de risico’s te beheersen en te beperken.

Lager risico

  • 11.

    Indien lagere risico’s worden onderkend, kunnen de landen financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen toestaan om vereenvoudigde maatregelen te nemen om de risico’s te beheersen en te beperken.

  • 12

    Bij de beoordeling van risico’s dienen financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen alle relevante risicofactoren voor de bepaling van het totale risiconiveau en het passende niveau van aanpak te beoordelen. Financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen kunnen de omvang van maatregelen laten verschillen, afhankelijk van de aard en de omvang van het risico t.a.v. de verschillende factoren (in bepaalde situaties kunnen zij bv. een normaal cliëntenonderzoek voor aanvaarding van een cliënt uitvoeren, maar verscherpt onderzoek bij voortdurende monitoring, of vice versa).

Eerste alinea: artikel 18 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, en artikel 3, tweede lid, onder l en m, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Tweede alinea: artikel 20, eerste lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Het toezicht is geregeld in de ontwerp Landsverordening bestuurlijke handhaving, juncto artikel 31, derde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

De Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten oefent daarnaast toezicht uit op grond van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf. Om geheel aan de FATF-aanbevelingen te voldoen zullen deze landsverordeningen worden gewijzigd door de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, alsmede op grond van de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.

 

De risicogerichte benadering door dienstverleners is in artikel 20 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering opgenomen.

 

2. Nationale samenwerking en coördinatie

 

  • 1.

    Landen dienen een nationaal AML/CFT-beleid te formuleren, dat gebaseerd is op de geconstateerde risico's en met regelmaat moet worden beoordeeld, en voorts een autoriteit, coördinatie-instrument of ander mechanisme aan te wijzen of in te stellen dat verantwoordelijk is voor een dergelijk beleid.

  • 2.

    Landen moeten ervoor zorgen dat beleidsmakers, de financiële inlichtingeneenheid (FIE), de opsporingsautoriteiten, toezichthouders en andere relevante bevoegde autoriteiten op het niveau van beleidsvorming en operationele uitvoering beschikken over doeltreffende mechanismen die hen in staat stellen om samen te werken, en, in voorkomende gevallen, in eigen land de ontwikkeling en uitvoering van beleid en activiteiten ter bestrijding van het witwassen van geld, het financieren van terrorisme en van de proliferatie van massavernietigingswapens in onderlinge afstemming te laten verlopen.

Eerste alinea: artikel 18, eerste lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, juncto artikel 3, tweede lid, onder l en m, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Tweede alinea: artikel 18, tweede lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, juncto artikel 3, derde lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

B. WITWASSEN EN CONFISCATIE

 

3. Het misdrijf Witwassen

 

Landen dienen het witwassen van geld strafbaar te stellen overeenkomstig het Verdrag van Wenen en het Verdrag van Palermo. Landen dienen het misdrijf van het witwassen van geld op alle ernstige delicten toe te passen met het oog op een zo breed mogelijk scala aan onderliggende delicten.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 3

  • 1.

    Landen moeten het witwassen van geld strafbaar stellen op basis van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 (Verdrag van Wenen) en het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad van 2000 (het Verdrag van Palermo).

  • 2.

    Landen dienen het misdrijf van witwassen van geld te doen gelden bij alle ernstige strafbare feiten, teneinde een zo breed mogelijk spectrum van onderliggende delicten te omvatten. Onderliggende delicten kunnen worden beschreven onder verwijzing naar alle strafbare feiten of naar een drempel m.b.t. hetzij een categorie van ernstige strafbare feiten of een bepaalde strafmaat betreffende onderliggende delicten (drempelbenadering) of naar een lijst van onderliggende delicten, of door een combinatie van deze benaderingen.

  • 3.

    Wanneer landen een drempelbenadering toepassen, dienen de onderliggende delicten ten minste alle delicten te omvatten die een ernstig misdrijf krachtens het nationale recht vormen, dan wel misdrijven waarop een maximumstraf van meer dan een jaar gevangenisstraf staat of, voor landen waarin een minimumstraf voor strafbare feiten geldt, alle misdrijven die worden bestraft met een minimumstraf van ten minste zes maanden gevangenisstraf.

  • 4.

    Ongeacht welke benadering wordt gekozen moet elk land ten minste een reeks strafbare feiten in elk van de aangewezen categorieën van strafbare feiten opnemen. De strafbaarstelling van witwassen moet worden toegepast op alle soorten goederen die, ongeacht hun waarde, direct of indirect opbrengsten van misdrijven vormen. Bij het aantonen dat het opbrengsten van misdrijven betreft, zou het niet nodig moeten zijn dat een persoon voor een onderliggend delict is veroordeeld.

  • 5.

    Onderliggende delicten voor witwassen dienen ook gedragingen te omvatten die plaatsvonden in een ander land en die een onderliggend delict zouden vormen indien zij in eigen land waren gepleegd. Landen kunnen bepalen dat de enige voorwaarde is dat de gedraging een onderliggend delict zou zijn geweest indien het gepleegd was in eigen land.

  • 6.

    Landen kunnen bepalen dat het misdrijf witwassen niet van toepassing is op personen die het onderliggende delict hebben gepleegd, indien dit vereist is door de fundamentele beginselen van hun nationale recht.

  • 7.

    Landen moeten ervoor zorgen dat:

    • (a)

      de opzet en kennis die benodigd zijn om het delict witwassen te bewijzen, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

    • (b)

      doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende strafrechtelijke sancties gelden voor natuurlijke personen die veroordeeld zijn wegens witwassen.

    • (c)

      strafrechtelijke aansprakelijkheid en sancties, en, indien dit niet mogelijk is (vanwege fundamentele beginselen van het nationale recht), civiele of administratieve aansprakelijkheid en sancties van toepassing zijn op rechtspersonen. Dit mag parallelle strafrechtelijke, civielrechtelijke of administratieve procedures met betrekking tot rechtspersonen niet uitsluiten in landen waarin meer dan één vorm van aansprakelijkheid van toepassing is. Dergelijke maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van natuurlijke personen. Alle sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.

    • (d)

      er passende bijkomende strafbare feiten bij het delict witwassen zijn, met inbegrip van deelname aan, in vereniging, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken of verschaffen van inlichtingen voor het plegen, tenzij dit in strijd is met fundamentele beginselen van het nationale recht.

Witwassen is in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld. Het nieuwe Wetboek van Strafrecht is op 1 juni 2015 in werking getreden. Het belangrijkste artikel is artikel 2:404. In het nieuwe Wetboek kon geen rekening worden gehouden met de aanpassing van de aanbevelingen van de aanbevelingen in 2012 en 2015. In de ontwerp Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht wordt het nieuwe Wetboek alsnog gewijzigd dit keer om geheel aan alle aanbevelingen van de FATF te voldoen.

 

Bepaalde strafbare gedragingen te begaan met terroristisch oogmerk worden meer expliciet in het Wetboek vermeld.

Daarnaast wordt de strafbaarstelling van de financiering van terrorisme aangescherpt. Benadrukt wordt dat de gedragingen die expliciet in het strafwetboek worden opgenomen reeds strafbaar zijn; maar om geheel aan de aanbeveling van de FATF te voldoen wordt aan het tweede boek van het Wetboek na de titel Witwassen een titel toegevoegd: Titel XXXII Financieren van terrorisme (zie onderdeel Q van de ontwerplandsverordening). Titel XXXII bestaat uit twee bepalingen: een bepaling die de gedragingen van het financieren van terrorisme omschrijft en strafbaar stelt (artikel 2:408), en een bepaling die - ingeval daarvan sprake is – de mogelijkheid biedt degene die dergelijke gedragingen heeft gepleegd naast de vermelde sanctie in de bepaling zelf te ontzetten uit bepaalde rechten (artikel 2:409).

 

De CFTAF twijfelt of Sint Maarten wel geheel voldoet aan onderdeel 4 van de toelichting op deze aanbeveling. In het verleden heeft Sint Maarten aangevoerd dat onder ‘middelen’ ook geld moet worden begrepen, maar dat is blijkbaar voor de CFATF onvoldoende overtuigend geweest. Om aan elke twijfel een eind te maken, wordt in onderdeel F een tweede lid aan artikel 2:54 toegevoegd, waarin wordt duidelijk gemaakt dat onder middelen ook geld moet worden begrepen; zo ook in artikel 2:404 (zie onderdeel O) en artikel 2:406 (zie onderdeel P).

 

Onder meer om aan onderdeel 5 van de toelichting op deze aanbeveling te voldoen, wordt de toepasselijkheid van het Wetboek van Strafrecht aangevuld vanwege de uitbreiding van de misdrijven begaan met terroristisch oogmerk. Dat is verwerkt in artikel 1:4 onder n (zie onderdeel A) en artikel 1:202 (zie onderdeel E).

 

Om aan onderdeel 7, onder c, van de toelichting op deze aanbeveling te voldoen, is aan de bepaling van artikel 1:143 een vierde lid toegevoegd (zie onderdeel C). In die bepaling wordt vastgelegd dat civielrechtelijke maatregelen niet in de weg kunnen staan aan een strafrechtelijke vervolging. Hetzelfde geldt voor administratiefrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen, tenzij een dergelijke maatregel te veel overeenkomt met een strafrechtelijke maatregel. In dat geval is het oordeel aan de rechter.

 

Voorts verdient vermelding dat de gevangenisstraf voor witwassen wordt verhoogd van zes jaren naar acht jaren (zie onderdeel O).

 

Het centrale artikel om aan deze aanbeveling te voldoen is artikel 2:404. Dat artikel luidt:

 

Artikel 2:404

  • 1.

    Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes (wordt: acht) jaren of geldboete van de vijfde categorie:

    • a.

      hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet of begrijpt dat het voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig is uit enig misdrijf;

    • b.

      hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet of begrijpt dat het voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig is uit enig misdrijf.

  • 2.

    Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten (wordt aangevuld met: met inbegrip van geld).

De term ‘afkomstig uit enig misdrijf’ omvat alle misdrijven. Daarbij valt in de eerste plaats te denken aan de zogenaamde ‘onderliggende misdrijven’. De onderliggende misdrijven zijn niet alleen in het Wetboek van Strafrecht, maar ook in enkele bijzondere wetten tot misdrijf bestempeld. Deze zijn achtereenvolgens, onder toevoeging van het desbetreffende artikel in het Wetboek van Strafrecht:

  • *

    deelname aan een georganiseerde criminele organisatie (2:57, 2:80, 2:127 en 2:252);

  • *

    afpersing (2:294 – 2:297);

  • *

    terrorisme, met inbegrip van terrorismefinanciering (2:54 en 2:55, juncto 1:202, 1:203 en 1:204); de ontwerplandsverordening wijzigt dit in: a. alle misdrijven, in welke wetten dan ook strafbaar gesteld, gepleegd met een terroristisch oogmerk; b. alsmede de gedragingen genoemd in artikel 2:54 en 2:408 (zie onderdeel E);

  • *

    mensenhandel en mensensmokkel (2:154 en 2:239); de ontwerplandsverordening breidt artikel 2:239 uit en verhoogt de maximale straf tot twaalf jaren (zie onderdeel M);

  • *

    seksuele uitbuiting, waaronder seksuele uitbuiting van kinderen (2:239); de ontwerplandsverordening breidt artikel 2:239 uit en verhoogt de maximale straf tot twaalf jaren (zie onderdeel M);

  • *

    sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (1:118, onder d, juncto artikel 3 van de Opiumlandsverordening);

  • *

    illegale wapenhandel (1:118, onder e juncto artikel 6 van de Vuurwapenverordening en artikel 1 van de Wapenverordening);

  • *

    illegale handel in gestolen en andere goederen (2:397 en 2:399);

  • *

    corruptie en omkoping (2:314, 2:350, 2:351 en 2:352);

  • *

    fraude (2:305);

  • *

    valsemunterij (2:169 tot 2:172);

  • *

    namaak en piraterij van producten (2:307);

  • *

    milieucriminaliteit (artikel 52 van de Landsverordening afvalwater, artikel 33 van de Landsverordening grondslagen natuurbeheer en –bescherming, artikel 38 van de Landsverordening

    voorkoming van verontreiniging door schepen en artikel 81 van de Landsverordening maritiem beheer);

  • *

    moord en ernstig lichamelijk letsel (2:259, 2:262, 2:273 tot en met 2:276);

  • *

    ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling (2:245, 2:246, 2:249 en 2:250);

  • *

    beroving en diefstal (2:288 tot en met 2:291);

  • *

    belastingmisdrijven (inclusief met betrekking tot douane en accijnzen en belastingen) (artikel 49, tweede lid, van de Algemene landsverordening landsbelastingen, en de artikelen 233, 233A, 233B en 235, tweede lid, van de Landsverordening I. U. en D.);

  • *

    afpersing (2:294 en 2:295);

  • *

    vervalsing (2:175 en 2:176);

  • *

    piraterij (2:365 en 2:366); en,

  • *

    handel met voorkennis en marktmanipulatie (2:311 en 2:321, en de artikelen 8 en 9, juncto artikel 15 van de Landsverordening toezicht effectenbeurzen).

Niet alleen natuurlijke personen, maar ook rechtspersonen kunnen de hier bedoelde misdrijven plegen. Dit is met zoveel woorden bepaald in artikel 1:127, luidende:

 

Artikel 1:127

  • 1.

    Strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.

  • 2.

    Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de desbetreffende wettelijke regelingen voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:

    • a.

      tegen die rechtspersoon, dan wel

    • b.

      tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging, dan wel

    • c.

      tegen de in de onderdelen a en b genoemden tezamen.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met de rechtspersoon gelijkgesteld: de openbare vennootschap, de stille vennootschap, de rederij en het doelvermogen.

4. Confiscatie en voorlopige maatregelen

 

Landen moeten soortgelijke maatregelen nemen als die welke zijn neergelegd in het Verdrag van Wenen, het Verdrag van Palermo en het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme, met inbegrip van wettelijke maatregelen om hun bevoegde autoriteiten in staat te stellen, zonder afbreuk te doen aan de rechten van derden te goeder trouw, het volgende te bevriezen of in beslag te nemen en verbeurd te verklaren:

  • (a)

    witgewassen goederen,

  • (b)

    de opbrengst van of hulpmiddelen gebruikt bij of bestemd voor gebruik bij witwassen of onderliggende delicten,

  • (c)

    goederen zijnde de opbrengst van, gebruikt bij, dan wel bedoeld voor gebruik bij de financiering van terrorisme, terroristische daden of terroristische organisaties, of

  • (d)

    goederen van overeenkomstige waarde.

Deze maatregelen moeten de bevoegdheid omvatten tot:

  • (a)

    het identificeren, opsporen en taxeren van goederen die voorwerp van verbeurdverklaring kunnen zijn;

  • (b)

    het uitvoeren van voorlopige maatregelen zoals bevriezing en inbeslagneming, ter voorkoming van handel met, overdracht of vervreemding van dergelijke goederen;

  • (c)

    het nemen van stappen om acties te voorkomen of teniet te doen die afbreuk doen aan het vermogen van een land om goederen waarop confiscatie van toepassing is, te bevriezen, in beslag te nemen of terug te krijgen, en

  • (d)

    het nemen van alle passende opsporingsmaatregelen.

Landen moeten overwegen maatregelen te nemen die confiscatie van dergelijke opbrengsten of hulpmiddelen mogelijk maken zonder voorafgaande strafrechtelijke veroordeling (confiscatie zonder veroordeling), of die de verdachte verplichten de rechtmatige herkomst van het voor verbeurdverklaring in aanmerking komend eigendom aan te tonen, in zoverre dit overeenkomstig de principes van hun nationale recht is.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELINGEN 4 EN 38

 

Landen moeten over mechanismen beschikken die hun bevoegde autoriteiten in staat stellen om op doeltreffende wijze goederen die zijn bevroren, in beslag genomen of geconfisqueerd, te beheren en, indien nodig, te vervreemden. Deze mechanismen moeten toepasselijk zijn zowel in het kader van de nationale procedures als overeenkomstig de verzoeken van andere landen.

 

Deze aanbeveling is – voor wat bevriezing en in beslagneming betreft- onder meer geïmplementeerd in Titel IX van het Wetboek van Strafvordering.

De eerste artikelen luiden:

 

Artikel 119

  • 1.

    Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen en vorderingen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen, aan te tonen.

  • 2.

    Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen en vorderingen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.

Artikel 119a

  • 1.

    In geval van verdenking van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van ten hoogste vier of meer jaren is gesteld, of een misdrijf, waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.

  • 2.

    In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van ten hoogste vier of meer jaren is gesteld, of een misdrijf, waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen, kunnen voorwerpen in beslag worden genomen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 38e Wetboek van strafrecht van de Nederlandse Antillen.

  • 3.

    Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, kunnen in beslag worden genomen indien:

    • a.

      die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig zijn van het misdrijf in verband waarmee de geldboete kan worden opgelegd onderscheidenlijk het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, en

    • b.

      voldoende aanwijzingen bestaan dat die voorwerpen aan die ander zijn gaan toebehoren met het doel de uitwinning van die voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en

    • c.

      de ander ten tijde van dat gaan toebehoren wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat die voorwerpen van enig misdrijf afkomstig waren.

  • 4.

    In het geval, bedoeld in het derde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het derde lid bedoelde voorwerpen.

Deze aanbeveling is – voor wat de verbeurdverklaring betreft – onder meer geïmplementeerd in de artikelen 1:74, 1:75, 1:76 en 1:77.

Deze artikelen luiden:

 

Artikel 1:74

  • 1.

    Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden uitgesproken:

    • a.

      bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

    • b.

      bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 1:12 wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd;

    • c.

      bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;

    • d.

      bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie.

  • 2.

    De artikelen 1:69 en 1:70, tweede en derde lid, alsmede de artikelen 442, 443 en 444, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De maatregel kan tezamen met straffen en met andere maatregelen worden opgelegd.

Artikel 1:75

Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:

  • a.

    die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;

  • b.

    met betrekking tot welke het feit is begaan;

  • c.

    met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;

  • d.

    met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;

  • e.

    die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;

een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Artikel 1:76

Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.

 

Artikel 1:77

  • 1.

    Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

  • 2.

    De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.

  • 3.

    Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van ten hoogste vier of meer jaren is gesteld, of een misdrijf, waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat:

    • a.

      uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten, of;

    • b.

      voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.

  • 4.

    De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de veroordeelde afwijken van de in het derde lid genoemde periode van zes jaren en een kortere periode in aanmerking nemen.

  • 5.

    De rechter stelt het bedrag vast waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. Onder voordeel is de besparing van kosten begrepen. De waarde van voorwerpen die door de rechter tot het wederrechtelijk verkregen voordeel worden gerekend, kan worden geschat op de marktwaarde op het tijdstip van de beslissing of door verwijzing naar de bij openbare verkoop te behalen opbrengst, indien verhaal moet worden genomen. De rechter kan het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel. Op het gemotiveerde verzoek van de verdachte of veroordeelde kan de rechter, indien de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de verdachte of veroordeelde niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen, bij de vaststelling van het te betalen bedrag daarmee rekening houden. Bij het ontbreken van een zodanig verzoek kan de rechter ambtshalve of op vordering van de officier van justitie deze bevoegdheid toepassen.

  • 6.

    Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

  • 7.

    Bij het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van het eerste en tweede lid ter zake van strafbare feiten die door twee of meer personen zijn gepleegd, kan de rechter bepalen dat deze hoofdelijk dan wel voor een door hem te bepalen deel aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting.

  • 8.

    Bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, worden aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht.

  • 9.

    Bij de oplegging van de maatregel wordt rekening gehouden met uit hoofde van eerdere beslissingen opgelegde verplichtingen tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Deze artikelen kunnen worden toegepast op verzoek van andere landen, maar het ontwerp van het nieuwe Wetboek van Strafvordering bevat een meer uitgewerkte regeling van de internationale samenwerking, als bedoeld in aanbeveling 38. Het doel van het ontwerp is onder meer om aan alle bepalingen in de aanbevelingen betreffende internationale samenwerking en internationale rechtshulp te voldoen. Verwezen wordt naar de reactie op aanbeveling 38.

 

In het nieuwe Wetboek van Strafvordering worden de mogelijkheden om over te gaan tot inbeslagneming verbreed. Voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen en om wederrechtelijk voordeel aan te tonen, alsmede voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen, en bovendien voorwerpen strekkende tot bewaring van het recht van verhaal tot het betalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel of strekkende tot bewaring van het recht van verhaal tot betaling van een geldboete of van een slachtoffermaatregel (artikel 119a), kunnen in beslag worden genomen.

De regeling van inbeslagneming is verder uitgebreid aangepast (artikel 120 e.v.). De mogelijkheid tot het bevriezen van de toestand totdat de bevoegden zijn gearriveerd is ingevoegd (artikel 121). ‘Huiszoeken’ is vervangen door ‘doorzoeken’. De doorzoeking kan geschieden zonder lijfelijke aanwezigheid van de rechter-commissaris op voorwaarde dat deze in het geval dat er een woning of een andere privacygevoelige ruimte moet worden doorzocht een machtiging heeft verleend (artikel 122). De afweging voor het vorderen van uitlevering van stukken en doorzoeking van kantoren of huizen van journalisten behoeft speciale aandacht (bijvoorbeeld artikel 125, derde lid). In voorkomende gevallen mag de rechter-commissaris wel zelf een doorzoeking verrichten (artikel 130). De beklagregeling is evenzeer uitgebreid, mede in verband met de bijzondere opsporingsbevoegdheden en de opkomst van het digitale tijdperk (artikel 150). Dit laatste vergt ook een aanpassing van de doorzoekingsbevoegdheden in geautomatiseerde werken (artikel 167).

 

C. TERRORISMEFINANCIERING EN FINANCIERING VAN PROLIFERATIE

 

5. Strafbaarstelling van de financiering van terrorisme

 

Landen dienen de financiering van terrorisme strafbaar te stellen op basis van het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme, en moeten naast de financiering van terroristische daden ook de financiering van terroristische organisaties en individuele terroristen strafbaar stellen, zelfs bij het ontbreken van een verband met specifieke terroristische handelingen. Landen moeten ervoor zorgen dat dergelijke strafbare feiten worden aangewezen als onderliggende delicten van witwassen.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 5

 

A. Doelstellingen

  • 1.

    Aanbeveling 5 is ontwikkeld met het doel ervoor te zorgen dat landen de gerechtelijke capaciteit hebben voor het vervolgen van, en het opleggen van strafrechtelijke sancties aan, personen die terrorisme financieren. Gezien de nauwe band tussen het internationale terrorisme en, onder meer, het witwassen van geld, heeft Aanbeveling 5 tevens als doelstelling dit verband te benadrukken door landen te verplichten om de financiering van terrorisme als onderliggend delict voor witwassen op te nemen.

B. Kenmerken van het delict financiering van terrorisme.

  • 2.

    Het delict financiering van terrorisme dient van toepassing te zijn op alle personen die opzettelijk en met welke middelen dan ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, geldmiddelen verstrekken of verzamelen met het oogmerk van hun gebruik of in de wetenschap van hun gebruik, geheel of gedeeltelijk, a) ter uitvoering van een of meer terroristische daden; (b) door een terroristische organisatie of (c) door een individuele terrorist.

  • 3.

    Terrorismefinanciering omvat de reizen van personen die naar een andere staat dan hun verblijfplaats of nationaliteit reizen met het oog op het plegen, plannen, voorbereiden van, of deelnemen aan terroristische daden of het geven van of deelnemen aan een terroristische opleiding (toegevoegd in 2015).

  • 4.

    Strafbaarstelling van de financiering van terrorisme uitsluitend m.b.t. medeplichtigheid, poging of samenspanning, volstaat niet om aan deze aanbeveling gevolg te geven.

  • 5.

    Strafbaarstelling van de financiering van terrorisme dient van toepassing te zijn op alle geldmiddelen, ongeacht of ze een legale of illegale herkomst hebben.

  • 6.

    Ten aanzien van de financiering van terrorisme dient niet vereist te zijn dat: a) de middelen zijn gebruikt voor de voltooiing van dan wel de poging tot een terroristische daad of (b) dat ze gekoppeld zijn aan een specifieke terroristische daad.

  • 7.

    Landen moeten ervoor zorgen dat de opzet en de kennis die nodig zijn om aan te tonen dat een delict financiering van terrorisme betreft, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

  • 8.

    Doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende strafrechtelijke sancties dienen van toepassing te zijn t.a.v. natuurlijke personen die worden veroordeeld voor de financiering van terrorisme.

  • 9.

    Er dienen strafrechtelijke aansprakelijkheid en sancties, en, indien dit niet mogelijk is (vanwege fundamentele beginselen van het nationale recht), civiele of administratieve aansprakelijkheid en sancties van toepassing te zijn op rechtspersonen. Dit mag parallelle strafrechtelijke, civielrechtelijke of administratieve procedures met betrekking tot rechtspersonen niet uitsluiten in landen waarin meer dan één vorm van aansprakelijkheid van toepassing is. Dergelijke maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van natuurlijke personen. Alle sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.

  • 10.

    Ook de poging tot het plegen van het strafbare feit van de financiering van terrorisme dient strafbaar te worden gesteld.

  • 11.

    Ook de volgende gedragingen dienen strafbaar te worden gesteld:

    • (a)

      Deelname als medeplichtige aan een misdrijf, zoals uiteengezet in de punten 2 en 9 van deze toelichting;

    • (b)

      Het organiseren van of het leiden van anderen bij het plegen van een strafbaar feit, zoals uiteengezet in de punten 2 en 9 van deze toelichting;

    • (c)

      Bijdragen aan het plegen van een of meer strafbare feiten, zoals uiteengezet in de punten 2 en 9 van deze toelichting, door een groep personen die optreden met een gemeenschappelijk oogmerk. Deze bijdrage moet opzettelijk zijn en moet worden begaan:

      • i)

        met het oog op de bevordering van de criminele activiteit of het oogmerk van de groep, indien die activiteit of dat oogmerk het financieren van terrorisme betreft, of,

      • (ii)

        in de wetenschap dat het oogmerk van de groep het plegen van de financiering van terrorisme was.

  • 12.

    Het delict financiering van terrorisme dient van toepassing te zijn, ongeacht of de persoon die van het feit wordt verdacht zich in hetzelfde land of een ander land bevindt dan waarin de terrorist(en) of de terroristische organisatie(s) zich bevinden of het terroristische feit heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden.

Terrorismefinanciering is in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld. De belangrijkste artikelen zijn de artikelen 2:54 en artikel 2:55. Die artikelen luiden:

 

Artikel 2:54

 

Hij die zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf verschaft of tracht te verschaffen, dan wel zich opzettelijk kennis of vaardigheden daartoe verwerft of een ander bijbrengt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

 

Artikel 2:55

  • 1.

    Als schuldig aan terrorismefinanciering wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft degene die opzettelijk:

    • a.

      voor zich of voor een ander middellijk of onmiddellijk fondsen vergaart voor het plegen van een terroristisch misdrijf of voor de ondersteuning van personen of organisaties die terroristische misdrijven plegen of beogen te plegen, dan wel voor het plegen van een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf;

    • b.

      voor zich of voor een ander middellijk of onmiddellijk fondsen vergaart in de wetenschap dat deze fondsen geheel of gedeeltelijk gebruikt zullen worden voor het plegen van een terroristisch misdrijf, of voor de ondersteuning van personen of organisaties die terroristische misdrijven plegen of beogen te plegen, dan wel voor het plegen van een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf;

    • c.

      aan een ander middellijk of onmiddellijk fondsen verstrekt of ter beschikking stelt voor het plegen van een terroristisch misdrijf of voor de ondersteuning van personen of organisaties die terroristische misdrijven plegen of beogen te plegen, dan wel voor het plegen van een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf;

    • d.

      aan een ander middellijk of onmiddellijk fondsen verstrekt of ter beschikking stelt in de wetenschap dat deze fondsen geheel of gedeeltelijk gebruikt zullen worden voor het plegen van een terroristisch misdrijf of voor de ondersteuning van personen of organisaties die terroristische misdrijven plegen of beogen te plegen, dan wel voor het plegen van een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een ander verstaan natuurlijke personen, rechtspersonen, groepen van natuurlijke personen of rechtspersonen, en organisaties; onder fondsen wordt verstaan geld, alsmede alle zaken en alle vermogensrechten, hoe dan ook verkregen, en de bescheiden en gegevensdragers, in welke vorm of hoedanigheid dan ook, waaruit de eigendom of gerechtigdheid ten aanzien van het geld, de zaken of vermogensrechten blijken, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, bankkredieten, travellers cheques, bankcheques, postwissels, aandelen, waardepapieren, obligaties, wissels en kredietbrieven.

De ontwerp Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het doorvoeren van enkele dringende internationale verplichtingen is opgesteld om onder meer volledig aan deze aanbeveling beter te voldoen. Er wordt een nieuwe Titel XXXII ingevoerd betreffende het financieren van terrorisme (zie onderdeel Q, artikelen 2:408 en 2:409). Deze artikelen treden in de plaats van artikel 2:55.

 

De bestrijding van het financieren van terrorisme leidt tot aanpassing van de bepaling die de geldboete regelt. Als gevolg van de door het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden voorgeschreven concordantie in de Wetboeken van Strafrecht, valt het te verwachten dat deze wetswijziging ook in Aruba en Curaçao zal worden aangeboden aan de Staten. De CFATF heeft meermalen Sint Maarten gemaand om de hoogte van de boetes voor witwassen en terrorismefinanciering te verhogen. In de bestaande wetgeving is slechts mogelijk de geldboete bij rechtspersonen te verhogen om de geldboete tot een passende sanctie te verhogen. Dat moet ook bij terroristische misdrijven kunnen en wordt door middel van deze wijziging mogelijk gemaakt. De straf kan worden verhoogd tot 10 procent van de omzet van de rechtspersoon (zie onderdeel B van de ontwerplandsverordening).

De strafbedreiging van terrorismefinanciering in Sint Maarten is in vergelijking met de meeste andere Caribische landen, onvoldoende. De strafbedreiging voor terrorismefinanciering wordt in artikel 2:408 verhoogd van acht naar achttien jaren (zie onderdeel Q). De strafbedreiging voor een terroristisch misdrijf in artikel 2:54 wordt verhoogd van acht naar vijftien jaren (zie onderdeel F van de ontwerplandsverordening). Als gevolg van de door het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden voorgeschreven concordantie in de Wetboeken van Strafrecht, valt het te verwachten dat deze wetswijziging ook in Aruba en Curaçao zal worden aangeboden aan de Staten.

 

De toelichting op deze aanbeveling spreekt enkele malen nadrukkelijk over het ‘geld’ en ‘geldmiddelen’. In het tweede lid van artikel 2:55 is dit ondubbelzinnig bepaald. Maar in artikel 2:54 ontbreekt een dergelijke bepaling. Om elke twijfel uit te sluiten wordt door de ontwerp Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het doorvoeren van enkele dringende internationale verplichtingen een nieuw tweede lid toegevoegd aan artikel 2:54, dat duidelijk maakt dat onder middelen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten, met inbegrip van geld. Hetzelfde wordt opgenomen in de artikelen 2:404 en 2:406, alsmede in het nieuwe artikel 2:408, tweede lid, dat de zwaardere strafbaarstelling van terrorismefinanciering regelt.

 

Het nieuwe artikel 2:408 regelt de financiering van terrorisme geheel overeenkomstig het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme. Zo zijn misdrijven tegen internationaal beschermde personen en handelingen met betrekking tot kernmateriaal en massavernietigingswapens gedetailleerd uitgeschreven, evenals het financieren van reizen met het oog op het plegen van terroristisch misdrijf.

 

In de strafbaarstelling ontbreekt de aanduiding dat geldmiddelen zijn bedoeld, ongeacht of ze een legale of illegale herkomst hebben. Om deze woorden ook in het Wetboek van Strafrecht hun plaats te geven, wordt door de ontwerp Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het doorvoeren van enkele dringende internationale verplichtingen in het nieuwe artikel 2:408, eerste lid, onder a, b en c, telkens na de zinsnede “onmiddellijk of middellijk” ingevoegd: , rechtmatig of onrechtmatig,.

 

In oktober 2015 is na de update van de tekst van de FATF aanbevelingen een nieuw onderdeel B3 betreffende de financiering van reizen met het oog op het plegen van terroristisch misdrijf ingevoegd. Om deze verduidelijkende toevoeging ook in het Wetboek van Strafrecht haar plaats te geven, wordt door de ontwerp Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het doorvoeren van enkele dringende internationale verplichtingen in het nieuwe artikel 2:408, eerste lid, onderdeel c, een bepaling opgenomen die dit uitdrukkelijk strafbaar stelt.

 

Om uit te sluiten dat parallelle strafrechtelijke, civielrechtelijke of administratieve procedures mogelijk aansprakelijkheid van (rechts)personen, groepen van (rechts)personen, en organisaties uitsluiten, wordt door de ontwerp Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het doorvoeren van enkele dringende internationale verplichtingen een nieuw algemeen werkend vierde lid van artikel 1:143 opgenomen (zie onderdeel C).

 

Het ontwerp bevat ook nieuwe bepalingen betreffende de financiering van de proliferatie. De

artikelen 2:404 en 2:406 worden enigszins uitgebreid (onderdeel P). Bovendien is de strafmaat in artikel 2:404 verhoogd (onderdeel O). De strafbare handelingen met kernmateriaal zijn als misdrijf opgenomen in het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht in Titel VI (Misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht).

Meer specifiek betreft het de bepalingen van artikel 2:124a en 2:124b (zie onderdeel K). In Nederland zijn deze strafbaarstellingen opgenomen in artikel 79 en 80 van de Kernenergiewet. In Sint Maarten, Curaçao en Aruba ontbreekt dergelijke wetgeving. In samenhang met de strafbaarstelling genoemd in artikel 2:124b wordt ook de samenspanning daartoe strafbaar gesteld in artikel 2:127 (onderdeel L). In diezelfde titel worden in het kader van de internationale eisen omtrent expliciete strafbaarstelling de artikelen 2:111a en 2:111b in de strafwetgeving geplaatst. Als gevolg van de door het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden voorgeschreven concordantie in de Wetboeken van Strafrecht, valt het te verwachten dat deze wetswijziging ook in Aruba en Curaçao zal worden aangeboden aan de Staten.

 

Daarnaast wordt in Titel XVII (Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid) een bepaling toegevoegd die de dwang door bedreiging met diefstal of afpersing van splijtstof strafbaar stelt in artikel 2:254a van het Wetboek van Strafrecht (zie onderdeel N).

In het kader van de strafbaarstelling met betrekking tot de fysieke beveiliging van kernmateriaal moet ook het begrip gegeven van geheimhouding worden ingevoegd en toegelicht in de strafwetgeving. In Titel XI van het eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht wordt derhalve een bepaling toegevoegd (1:195a) waarin gegeven van geheimhouding wordt toegelicht (zie onderdeel D).

 

Door uitbreiding van de strafwet moet ook de toepasselijkheid van het Wetboek van Strafrecht en de misdrijven te begaan met terroristisch oogmerk worden uitgebreid. Dat is verwerkt in artikel 1:4 onder n (zie onderdeel A) en artikel 1:202 (zie onderdeel E).

 

6. Gerichte financiële sancties bij terrorisme en terrorismefinanciering

 

Landen dienen een regeling voor financiële sancties in te stellen om te voldoen aan de Resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties met betrekking tot de preventie en bestrijding van terrorisme en de financiering van terrorisme. De resoluties verplichten landen onverwijld geldmiddelen of andere activa te bevriezen van, en te voorkomen dat er andere activa, direct of indirect, ter beschikking worden gesteld aan, of ten behoeve van, een persoon of entiteit die (i) is aangewezen door of op gezag van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op grond van hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties, met inbegrip van conform resolutie 1267 (1999) en de opvolgende resoluties; of (ii) is aangewezen door dat land op grond van resolutie 1373 (2001).

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 6

 

A. DOELSTELLING

 

Aanbeveling 6 vereist van elk land de uitvoering van gerichte financiële sancties in naleving van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties die vereisen dat landen onverwijld geldmiddelen of andere activa bevriezen van, en voorkomen dat er andere activa, direct of indirect, ter beschikking worden gesteld aan, of ten behoeve van:

  • (i)

    een persoon2 of entiteit die is aangewezen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (de Veiligheidsraad) krachtens Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties, zoals vereist door Resolutie 1267 (1999) van Veiligheidsraad en de daaropvolgende resoluties3 ; of,

  • (ii)

    een persoon of entiteit die is aangewezen door dat land overeenkomstig resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad.

Benadrukt wordt dat geen van de verplichtingen in Aanbeveling 6 strekt tot vervanging van andere maatregelen of verplichtingen die reeds bestaan voor de behandeling van geldmiddelen of andere activa in de context van strafrechtelijke, civielrechtelijke of administratieve onderzoeken of procedures, zoals vereist overeenkomstig Aanbeveling 4 (Confiscatie en voorlopige maatregelen)4 . Maatregelen overeenkomstig Aanbeveling 6 kunnen een aanvulling vormen op de maatregelen in het kader van een strafprocedure tegen een aangewezen persoon of entiteit, en uitgevoerd worden door een bevoegde autoriteit of een rechtbank, maar zijn niet afhankelijk van het bestaan van deze procedures. Het accent van aanbeveling 6 ligt eerder op preventieve maatregelen, die nodig en uniek zijn in de context van het stoppen van de stroom van geld of andere activa naar terroristische groeperingen en het gebruik daarvan door deze groeperingen. Bij het bepalen van de grenzen van of het verkrijgen van brede steun voor een doeltreffende bestrijding van terrorismefinanciering dienen de landen ook de mensenrechten, de beginselen van de rechtsstaat en de rechten van onschuldige derden te eerbiedigen.

 

B. HET VASTSTELLEN EN AANWIJZEN VAN PERSONEN EN ENTITEITEN DIE TERRORISTISCHE ACTIVITEITEN FINANCIEREN OF ONDERSTEUNEN

 

Natuurlijke persoon of rechtspersoon

 

Voor resolutie 1267 (1999) en de daaropvolgende resoluties worden aanwijzingen met betrekking tot Al Qaida verzorgd door Comité 1267 en aanwijzingen met betrekking tot de Taliban en daarmee verbonden bedreigingen voor Afghanistan door Comité 1988, welke beide comités optreden krachtens Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties. Voor resolutie 1373 (2001) worden aanwijzingen op nationaal of supranationaal niveau verzorgd door een of meer landen die handelen op eigen initiatief of op verzoek van een ander land, als het aangezochte land van mening is dat het betreffende verzoek berust op redelijke gronden of een redelijke basis voor het vermoeden of de aanname dat de voorgestelde aangewezen persoon of entiteit voldoet aan de criteria voor aanwijzing in Resolutie 1373 (2001), zoals vermeld in paragraaf E.

 

De betrokken resoluties van de Veiligheidsraad vereisen niet dat landen personen of entiteiten identificeren en deze doorgeven aan de relevante VN-commissies, maar wel dat zij beschikken over de bevoegdheid en doeltreffende procedures en mechanismen om dit te kunnen doen.

 

Landen dienen de bevoegdheid en doeltreffende procedures en mechanismen te hebben om voorstellen voor de aanwijzing van personen en entiteiten die het voorwerp zijn van resolutie 1267 (1999) en de daaropvolgende resoluties voor te leggen, dit overeenkomstig de verplichtingen uit hoofde van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad5 . Deze bevoegdheid en procedures of mechanismen zijn van wezenlijk belang om personen en entiteiten voor aanwijzing voor te dragen aan de Veiligheidsraad, overeenkomstig de programma’s op basis van lijsten als voortvloeiend uit de resoluties van de Veiligheidsraad. Landen moeten ook beschikken over de bevoegdheid en doeltreffende procedures en mechanismen om personen en entiteiten te identificeren en voor te dragen conform S/RES/1373 (2001), overeenkomstig de verplichtingen uit die resolutie van de Veiligheidsraad. Deze bevoegdheid en procedures of mechanismen zijn van wezenlijk belang om personen en entiteiten te identificeren die voldoen aan de criteria als genoemd in Resolutie 1373 (2001), nader beschreven in paragraaf E. Een nationale regeling tot uitvoering van Resolutie 1267 (1999) en daaropvolgende resoluties en Resolutie 1373 (2001) dienen de volgende elementen te bevatten:

  • (a)

    Landen moeten aan een instantie of een rechtbank de bevoegdheid toewijzen om:

    • (i)

      aan het Comité 1267 personen of entiteiten voor aanwijzing voor te dragen die voldoen aan de specifieke criteria voor aanwijzing als neergelegd in Resolutie 1989 (2011) van de Veiligheidsraad (betreffende Al Qaida) en daarmee samenhangende resoluties indien die instantie daartoe besluit en van oordeel is dat zij over voldoende bewijs beschikt dat aan de criteria wordt voldaan;

    • (ii)

      aan het Comité 1988 personen of entiteiten voor aanwijzing voor te dragen die voldoen aan de specifieke criteria voor aanwijzing als neergelegd in Resolutie 1988 (2011) van de Veiligheidsraad (betreffende de Taliban en personen verbonden aan de Taliban en daarmee een bedreiging vormend voor de vrede, stabiliteit en veiligheid van Afghanistan) en daarmee samenhangende resoluties, indien die instantie daartoe besluit en van oordeel is dat zij over voldoende bewijs beschikt dat aan de criteria wordt voldaan;

    • (iii)

      personen of entiteiten aan te wijzen die voldoen aan de specifieke criteria voor aanwijzing zoals vastgelegd in Resolutie 1373 (2001), en die zijn voorgedragen ofwel op verzoek van het land zelf of, na onderzoek en uitvoering van een verzoek van een ander land, als het aangezochte land op grond van de geldende wettelijke beginselen van oordeel is dat een verzochte aanwijzing berust op redelijke gronden of een redelijke basis voor het vermoeden of de aanname dat een voor aanwijzing voorgedragen persoon of entiteit voldoet aan de criteria voor aanwijzing in Resolutie 1373 (2001), zoals vermeld in paragraaf E.

  • (b)

    Landen dienen te beschikken over een mechanisme voor het vaststellen van aan te wijzen personen of entiteiten, op basis van de criteria van Resolutie 1988 (2011) en Resolutie 1989 (2011) van de Veiligheidsraad en daarmee verband houdende resoluties, en resolutie 1373 (2001) (zie paragraaf E voor de specifieke aanwijzingscriteria van de relevante resoluties van de Veiligheidsraad). Dit omvat de beschikking over de bevoegdheid en doeltreffende procedures en mechanismen om de activiteiten krachtens de bevriezingsmechanismen van andere landen op grond van Resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad te onderzoeken en indien gepast, daaraan uitvoering te geven. Om ervoor te zorgen dat doeltreffende samenwerking wordt ontwikkeld tussen landen, moeten landen ervoor zorgen dat wanneer zij een verzoek ontvangen, zij spoedig vaststellen of, volgens de toepasselijke (supra)nationale beginselen het verzoek wordt ondersteund door voldoende redelijke gronden of een redelijke basis om te vermoeden of aan te nemen dat de voorgestelde aangewezen persoon of entiteit voldoet aan de criteria voor aanwijzing in Resolutie 1373 (2011), zoals vermeld in paragraaf E.

  • (c)

    De bevoegde autoriteiten moeten over de nodige juridische bevoegdheden en procedures en mechanismen beschikken voor het inzamelen of opvragen van zo veel mogelijk informatie uit alle relevante bronnen ter vaststelling van de personen en entiteiten die op basis van redelijke gronden, of een redelijke basis om te vermoeden of aan te nemen, voldoen aan de criteria voor aanwijzing in de relevante resoluties van de Veiligheidsraad.

  • (d)

    Bij de beslissing om al dan niet een (voorstel voor) aanwijzing te doen, moeten landen een op bewijzen gebaseerde norm voor het bewijs van een "redelijke grond" of een "redelijke basis" toepassen. Voor aanwijzingen krachtens Resolutie 1373 (2001), zal de bevoegde autoriteit van ieder land de wettelijke norm van het eigen rechtsstelsel voor de aard en omvang van de bewijzen toepassen om vast te stellen of er "redelijke gronden" of een "redelijke basis" bestaan voor een beslissing om een persoon of entiteit aan te wijzen, en om derhalve een actie krachtens een bevriezingsmechanisme te starten. Dit is het geval ongeacht de vraag of de voorgestelde aanwijzing uit eigen beweging wordt ingediend door het desbetreffende land of op verzoek van een ander land. Dergelijke (voorstellen voor) aanwijzingen mogen niet afhankelijk zijn van het bestaan van een strafrechtelijke procedure.

  • (e)

    Bij het voorstellen van namen aan het Comité 1267 voor plaatsing op de lijst van Al Qaida- sancties op grond van Resolutie 1267 (1999) en de daaropvolgende resoluties, moeten landen:

    • (i)

      de procedures en standaardformulieren voor plaatsing op de lijst gebruiken die zijn goedgekeurd door het Comité 1267;

    • (ii)

      zo veel mogelijk relevante informatie over de voorgestelde naam verstrekken, in het bijzonder voldoende informatie om een nauwkeurige en positieve identificatie van personen, groepen, ondernemingen en entiteiten mogelijk te maken en ook zo veel mogelijk informatie die Interpol nodig heeft om een speciale kennisgeving te kunnen publiceren;

    • (iii)

      een zaakomschrijving verstrekken die zoveel mogelijk details bevat voor de lijst, met inbegrip van specifieke informatie die een vaststelling ondersteunt dat de persoon of entiteit voldoet aan de relevante criteria voor aanwijzing (zie paragraaf E voor de specifieke criteria voor de aanwijzing van relevante resoluties van de Veiligheidsraad); de aard van de informatie; ondersteunende informatie of documenten die kunnen worden verstrekt; details van een relatie tussen de voorgestelde aan te wijzen persoon of entiteit en alle momenteel aangewezen personen of entiteiten. Deze zaakomschrijving moet, op verzoek, kunnen worden gepubliceerd met uitzondering van de delen waarvan een lidstaat aangeeft dat deze vertrouwelijk zijn voor het Comité 1267; en

    • (iv)

      aan te geven of hun status van aanwijzende staat bekend kan worden gemaakt.

    • (f)

      Bij het voorstellen van namen aan het Comité 1988 voor plaatsing op de lijst van Taliban- sancties op grond van Resolutie 1988 (2011) en de daaropvolgende resoluties, moeten landen:

      • (i)

        de procedures voor plaatsing op de lijst toepassen, zoals die zijn goedgekeurd door het Comité 1988;

      • (ii)

        zo veel mogelijk relevante informatie over de voorgestelde naam verstrekken, in het bijzonder voldoende informatie om een nauwkeurige en positieve identificatie van personen, groepen, ondernemingen en entiteiten mogelijk te maken en ook zo veel mogelijk informatie die Interpol nodig heeft om een speciale kennisgeving te kunnen publiceren; en,

      • (iii)

        een zaakomschrijving verstrekken die zoveel mogelijk details bevat voor de lijst, met inbegrip van specifieke informatie die een vaststelling ondersteunt dat de persoon of entiteit voldoet aan de relevante criteria voor aanwijzing (zie paragraaf E voor de specifieke criteria voor de aanwijzing van relevante resoluties van de Veiligheidsraad); de aard van de informatie; ondersteunende informatie of documenten die kunnen worden verstrekt; details van een relatie tussen de voorgestelde aan te wijzen persoon of entiteit en alle momenteel aangewezen personen of entiteiten. Deze zaakomschrijving moet, op verzoek, kunnen worden gepubliceerd met uitzondering van de delen waarvan een lidstaat aangeeft dat deze vertrouwelijk zijn voor het Comité 1988.

    • (g)

      Bij het verzoek aan een ander land om uitvoering te geven aan de acties die zijn gestart in het kader van de bevriezingsmechanismen op grond van Resolutie 1373 (2001), moet het initiërende land zoveel mogelijk gegevens verstrekken over: de voorgestelde naam, in het bijzonder voldoende informatie voor het bepalen van de nauwkeurige en positieve identificatie van personen en entiteiten; specifieke informatie ter ondersteuning van de vaststelling dat de persoon of entiteit voldoet aan de desbetreffende criteria voor aanwijzing (zie paragraaf E voor de specifieke aanwijzingscriteria van relevante resoluties van de Veiligheidsraad).

    • (h)

      Landen moeten over procedures beschikken om eenzijdig op te kunnen treden tegen een persoon of entiteit die is geïdentificeerd en wiens (voorgestelde) aanwijzing wordt overwogen.

C. GELDMIDDELEN OF ANDERE ACTIVA VAN AANGEWEZEN PERSONEN EN ENTITEITEN BEVRIEZEN EN HET VERHANDELEN ERVAN VERBIEDEN

 

Er geldt een verplichting voor landen om onverwijld uitvoering te geven aan gerichte financiële sancties tegen personen en entiteiten die zijn aangewezen door het Comité 1267 en Comité 1988 (in het geval van resolutie 1267 (1999) en de daaropvolgende resoluties), wanneer deze comités handelen onder het gezag van Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties. Voor resolutie 1373 (2001) wordt de verplichting voor landen om een bevriezingsactie van, en het verbod op de handel in geldmiddelen of andere activa van aangewezen personen en entiteiten onverwijld in te stellen, gestart door een aanwijzing op (supra)nationaal niveau, die wordt voorgesteld, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een ander land, als het land dat het verzoek ontvangt er volgens de geldende wettelijke beginselen van overtuigd is dat een gevraagde aanwijzing wordt ondersteund door redelijke gronden of een redelijke basis voor het vermoeden of geloof dat de voorgestelde aan te wijzen persoon of entiteit voldoet aan de criteria voor aanwijzing in Resolutie 1373 (2001), zoals beschreven in paragraaf E.

 

Landen moeten de noodzakelijke wettelijke bevoegdheid creëren en nationale bevoegde autoriteiten benoemen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en handhaving van de gerichte financiële sancties, overeenkomstig de volgende normen en procedures:

  • (a)

    Landen6 moeten eisen dat alle natuurlijke personen en rechtspersonen in het land onverwijld en zonder voorafgaande kennisgeving de geldmiddelen of andere activa van aangewezen personen en entiteiten bevriezen. Deze verplichting moet ook gelden voor: alle geldmiddelen of andere activa die eigendom zijn van of beheerd worden door de aangewezen persoon of entiteit, en niet alleen de tegoeden die kunnen worden gekoppeld aan een bepaalde terroristische daad, plot of dreiging; de geldmiddelen of andere activa die geheel of gedeeltelijk, rechtstreeks dan wel onrechtstreeks, eigendom zijn van of gecontroleerd worden door aangewezen personen of entiteiten, en de geldmiddelen of andere activa die afkomstig zijn van of gegenereerd zijn door geldmiddelen of andere activa die rechtstreeks of onrechtstreeks eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van aangewezen personen of entiteiten, alsmede met de geldmiddelen of andere activa van personen en entiteiten die handelen namens of in opdracht van aangewezen personen of entiteiten.

  • (b)

    Landen moeten verbieden dat hun onderdanen of andere personen en entiteiten binnen hun jurisdictie geldmiddelen of andere activa, economische middelen of financiële of andere daarmee verband houdende diensten, rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gezamenlijk, ter beschikking stellen van aangewezen personen en entiteiten; entiteiten waarvan de eigendom of de zeggenschap rechtstreeks of onrechtstreeks berust bij aangewezen personen of entiteiten; en personen en entiteiten die handelen namens of in opdracht van aangewezen personen of entiteiten, tenzij hiervoor een vergunning of toestemming is gegeven of waarvan anderszins is kennis gegeven overeenkomstig de betreffende resoluties van de Veiligheidsraad (zie paragraaf E hieronder).

  • (c)

    Landen moeten beschikken over mechanismen voor het - onmiddellijk na het nemen van maatregelen - kennis geven over aangewezen personen of entiteiten aan de financiële sector en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, en het geven van duidelijke richtsnoeren, met name aan financiële instellingen en andere personen of entiteiten, inclusief aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, die misschien de bedoelde geldmiddelen of andere activa onder zich houden, over hun verplichtingen ten aanzien van het ondernemen van actie krachtens bevriezingsmechanismen.

  • (d)

    Landen moeten vereisen dat financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen7 verslag uitbrengen aan de bevoegde autoriteiten over alle bevroren activa of acties die zijn ondernomen ter naleving van de verbodsvereisten in de relevante resoluties van de Veiligheidsraad, met inbegrip van pogingen tot transacties, en ervoor zorgen dat deze informatie daadwerkelijk gebruikt wordt door de bevoegde autoriteiten.

  • (e)

    Landen moeten doeltreffende maatregelen nemen ter bescherming van de rechten van derden die te goeder trouw handelen bij de uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van Aanbeveling 6.

Resoluties van de VN-Veiligheidsraad zijn van toepassing op alle natuurlijke en rechtspersonen in een land.

 

D. SCHRAPPING, VRIJGAVE EN TOEGANG TOT BEVROREN GELDMIDDELEN OF ANDERE ACTIVA

 

Landen moeten openbaar bekende procedures ontwikkelen en toepassen voor het indienen van verzoeken aan de Veiligheidsraad om schrapping van de lijst in het geval van personen en entiteiten die zijn aangewezen op grond van Resolutie 1267 (1999) en de daaropvolgende resoluties die, naar de mening van het land, niet of niet langer voldoen aan de criteria voor aanwijzing. In het geval dat het Comité 1267 of Comité 1988 een persoon of entiteit van de lijst heeft geschrapt, bestaat de verplichting tot bevriezing niet langer. In het geval van verzoeken om schrapping van de lijst in verband met Al Qaida, moeten die procedures en criteria in overeenstemming zijn met de procedures van het Comité 1267 op grond van de resoluties 1730 (2006), 1735 (2006), 1822 (2008), 1904 (2009), 1989 (2011) en daaropvolgende resoluties. In het geval van verzoeken om schrapping van de lijst in verband met de Taliban en daarmee verbonden bedreigingen van de vrede, de veiligheid en de stabiliteit in Afghanistan, moeten die procedures en criteria in overeenstemming zijn met de procedures van het Comité 1988 op grond van de Veiligheidsraadresoluties 1730 (2006), 1735 (2006), 1822 (2008), 1904 (2009), 1988 (2011) en daaropvolgende resoluties.

 

Voor personen en entiteiten die op grond van Resolutie 1373 (2001) zijn aangewezen, moeten landen over de nodige juridische bevoegdheden en procedures of mechanismen beschikken om de bevroren geldmiddelen of andere activa van de lijst te schrappen van personen en entiteiten die niet langer voldoen aan de criteria voor plaatsing op de lijst. Landen moeten ook beschikken over procedures om op verzoek de herziening van de beslissing in beroep mogelijk te maken bij een rechtbank of een andere onafhankelijke bevoegde instantie.

 

Voor personen of entiteiten die dezelfde of een gelijkende naam als de aangewezen personen of entiteiten hebben en die onbedoeld nadeel ondervinden van een bevriezingsmechanisme (dat wil zeggen, die ten onrechte zijn aangewezen), dienen de landen openbare procedures te ontwikkelen en in te voeren om de bevroren geldmiddelen of andere activa van deze personen of entiteiten tijdig vrij te geven nadat is geverifieerd dat de betrokken persoon of entiteit niet een aangewezen persoon of entiteit is.

 

Indien landen hebben vastgesteld dat geldmiddelen of andere activa van personen en entiteiten die door de Veiligheidsraad of een van zijn betreffende sanctiecommissies zijn aangewezen, nodig zijn voor basisuitgaven, voor de betaling van bepaalde soorten vergoedingen, uitgaven en kosten voor dienstverlening of voor buitengewone uitgaven, dan moeten de landen toegang verlenen tot dergelijke geldmiddelen of andere activa in overeenstemming met de procedures als omschreven in Resolutie 1452 (2002) en daaropvolgende resoluties van de Veiligheidsraad. Om dezelfde reden moeten landen toegang verlenen tot geldmiddelen of andere activa, indien bevriezingsmaatregelen worden toegepast op personen en entiteiten die zijn aangewezen door een (supra)nationaal land conform resolutie 1373 (2001) en Resolutie 1963 (2010).

 

Landen dienen te voorzien in een mechanisme waardoor een aangewezen persoon of entiteit de aanwijzing kan aanvechten, opdat deze onderzocht wordt door een bevoegde autoriteit of een rechtbank. Met betrekking tot aanwijzingen die op de lijst Al Qaida staan, moeten landen aangewezen personen en entiteiten in kennis stellen van de beschikbaarheid van het Bureau van de Ombudsman van de Verenigde Naties conform Resolutie 1904 (2009), dat verzoekschriften om schrapping kan aanvaarden.

 

Landen moeten beschikken over mechanismen om schrapping van de lijst en het vrijgeven van bevroren tegoeden onmiddellijk na het nemen van deze maatregelen te melden aan de financiële sector en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, en voldoende advies te verstrekken, met name aan financiële instellingen en andere personen of entiteiten, inclusief aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen die de desbetreffende geldmiddelen of andere activa onder zich houden, inzake hun verplichtingen met betrekking tot schrapping of vrijgave.

 

E. AANWIJZINGSCRITERIA VERENIGDE NATIES

 

De criteria voor aanwijzing als omschreven in de relevante resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zijn:

  • (a)

    De resoluties van de VN-Veiligheidsraad 1267 (1999), 1989 (2011) en de daaropvolgende resoluties 8 :

    • (i)

      elke persoon of entiteit die deelneemt aan het financieren, plannen, faciliteren, voorbereiden of uitvoeren van handelingen of activiteiten van, in samenhang met, uit naam van, ten behoeve of ter ondersteuning van; die wapens of daarmee verband houdend materieel levert, verkoopt of overdraagt aan; die personeel aanwerft voor of op andere wijze handelingen of activiteiten ondersteunt van Al Qaida, of een cel, afdeling, splintergroepering of afsplitsing daarvan 9 ; of,

    • (ii)

      iedere onderneming die, rechtstreeks dan wel onrechtstreeks, eigendom is van of gecontroleerd wordt door een persoon of entiteit die is aangewezen op grond van lid 13(a)(i), of door personen die namens deze of op zijn/haar aanwijzing handelen.

  • (b)

    De resoluties van de VN-Veiligheidsraad 1267 (1999), 1988 (2011) en de daaropvolgende resoluties:

    • (i)

      elke persoon of entiteit die deelneemt aan het financieren, plannen, faciliteren, voorbereiden of uitvoeren van handelingen of activiteiten van, in samenhang met, uit naam van, ten behoeve of ter ondersteuning van; die wapens of daarmee verband houdend materieel levert, verkoopt of overdraagt aan; die personeel aanwerft voor of op andere wijze handelingen of activiteiten ondersteunt van die aangewezen en andere personen, groepen, ondernemingen of entiteiten die verbonden zijn met de Taliban en een bedreiging vormen voor de vrede, stabiliteit en veiligheid van Afghanistan; of

    • (ii)

      iedere onderneming die, rechtstreeks dan wel onrechtstreeks, eigendom is van of gecontroleerd wordt door een persoon of entiteit die is aangewezen op grond van lid 13(b)(i), of door personen die namens hen of op hun aanwijzing handelen.

  • (c)

    Resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad:

    • (i)

      elke persoon of entiteit die terroristische daden pleegt of tracht te plegen, of die deelneemt aan het plegen van terroristische daden of deze faciliteert;

    • (ii)

      elke entiteit die rechtstreeks dan wel onrechtstreeks eigendom is van of gecontroleerd wordt door een persoon of entiteit die is aangewezen overeenkomstig lid 13(c)(i); of

    • (iii)

      personen of entiteiten die optreden namens of in opdracht van een persoon of entiteit die is aangewezen krachtens lid13(c)(i).

Deze aanbeveling is geïmplementeerd in de Sanctielandsverordening, zoals deze op 5 augustus 2017 is komen te luiden na de inwerkingtreding van de Landsverordening van de 26 juni 2017 houdende wijziging van de Sanctielandsverordening ter uitvoering van aanbeveling 6 van de Financial Action Task Force om zonder vertraging de beperkende maatregelen te implementeren en enkele wetstechnische aanpassingen.

Deze Landsverordening is in juni 2016 bij de Staten ingediend. Nadien is geconstateerd dat in de Sanctielandsverordening voornamelijk is rekening gehouden met de tekst van Speciale aanbeveling III. Die tekst vormde het uitgangspunt voor het Mutual Evaluation report van de Caribbean Financial Action Task Force uit januari 2013, en daaraan is tegemoet gekomen door genoemde wijzigingslandsverordening.

In het Mutual Evaluation report is er evenwel nog geen rekening mee gehouden dat de tekst van Speciale aanbeveling III eind 2012 opnieuw is geredigeerd, en omgezet in aanbeveling 6. De wijzigingslandsverordening komt niet aan alle onderdelen van aanbeveling 6 tegemoet. Om deze reden wordt de Sanctielandsverordening aangevuld door artikel 34 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

Deze aanvullingen betreffen:

  • 1.

    de uitbreiding met sancties in verband met de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens (onderdeel A, onder 1 en 2);

  • 2.

    de inhoudelijke verplichtingen voor financiële instellingen en dienstverleners, die voortvloeien uit de sanctieregeling (onderdeel A, onder 3);

  • 3.

    de verplichting voor financiële instellingen en dienstverleners om verslag aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties te doen van alle ondernomen acties naar aanleiding van de sanctieregeling (onderdeel C, artikel 7);

  • 4.

    de schrapping van de lijst en toegang tot bevroren geldmiddelen of andere activa na schrapping van de internationale lijst dan wel van de nationale sanctieregeling (onderdeel C, artikel 8);

  • 5.

    de onverwijlde bekendmaking over aangewezen personen of entiteiten (onderdeel C, artikel 9);

  • 6.

    de mogelijkheid van administratief bezwaar en beroep tegen de sanctieregeling (onderdeel C, artikel 10, eerste lid); en,

  • 7.

    de vrijwaring tegen aansprakelijkheid van natuurlijke en rechtspersonen die te goeder trouw handelen bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de Sanctielandsverordening (onderdeel C, artikel 10, tweede lid).

Op deze wijze wordt geheel voldaan aan de vereisten van de aanbevelingen 6 en 7, en van het Verdrag van Palermo.

 

Het nieuwe artikel 2:408 van het Wetboek van Strafrecht, zoals opgenomen in de ontwerp Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het doorvoeren van enkele dringende internationale verplichtingen, regelt de strafbaarstelling van de financiering van terrorisme geheel overeenkomstig het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme. Zo zijn misdrijven tegen internationaal beschermde personen en handelingen met betrekking tot kernmateriaal en massavernietigingswapens gedetailleerd uitgeschreven, evenals het financieren van reizen met het oog op het plegen van terroristisch misdrijf. Zie ook de reactie op aanbeveling 5.

 

Om twijfel over de vraag of de wetgeving wel voldoende conform is met de tekst van de aanbevelingen, is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de tekst van deze aanbevelingen 6 en 7.

 

7. Gerichte financiële sancties in verband met proliferatie

 

Landen moeten gerichte financiële sancties opleggen om te voldoen aan Resoluties van de Veiligheidsraad met betrekking tot de preventie, bestrijding en verstoring van proliferatie van massavernietigingswapens en de financiering ervan. Deze resoluties verplichten landen geldmiddelen of andere activa te bevriezen van, en te voorkomen dat er geldmiddelen of andere activa, direct of indirect, ter beschikking worden gesteld aan of ten behoeve van, een persoon of entiteit, die is aangewezen door, of op gezag van, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties krachtens Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 7

 

A. DOELSTELLING

 

Aanbeveling 7 stelt dat landen gerichte financiële sancties 10 moeten uitvoeren om te voldoen aan de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties die bepalen dat landen de geldmiddelen of andere activa onverwijld moeten bevriezen van, en om ervoor te zorgen dat geen geldmiddelen of andere activa ter beschikking worden gesteld aan en ten behoeve van, elke persoon 11 of entiteit die is aangewezen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties krachtens hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties, conform de resoluties van de Veiligheidsraad die betrekking hebben op de preventie en bestrijding van de financiering van de proliferatie van massavernietigingswapens 12 .

Benadrukt dient te worden dat geen van de voorschriften van Aanbeveling 7 strekt tot vervanging van andere maatregelen of verplichtingen die reeds bestaan voor de behandeling van geldmiddelen of andere activa in de context van strafrechtelijke, civielrechtelijke of administratieve onderzoeken of procedures, die vereist zijn op grond van internationale verdragen of resoluties van de Veiligheidsraad met betrekking tot non-proliferatie van massavernietigingswapens 13 . Bij Aanbeveling 7 ligt de nadruk op preventieve maatregelen die noodzakelijk en uniek zijn in de context van het blokkeren van de stroom van geldmiddelen of andere activa naar proliferatie of hen die zich daaraan schuldig maken, en op het gebruik van geldmiddelen of andere activa door diegenen die zich schuldig maken aan proliferatie, zoals vereist is door de Veiligheidsraad.

 

B AANWIJZINGEN

Aanwijzingen door de Veiligheidsraad worden gegeven in bijlagen bij de relevante resoluties van de Veiligheidsraad, of door een van de commissies die zijn ingesteld uit hoofde van deze resoluties. Er is geen specifieke verplichting voor lidstaten van de Verenigde Naties om voorstellen voor aanwijzingen in te dienen bij de relevante commissies van de Veiligheidsraad. In de praktijk zijn de commissies in de eerste plaats afhankelijk van verzoeken om aanwijzing door de lidstaten. Resoluties 1718 (2006) en 1737 (2006) van de Veiligheidsraad bepalen dat de betrokken commissies richtsnoeren publiceren die nodig kunnen zijn voor de uitvoering van de bij die resoluties opgelegde maatregelen.

 

Landen kunnen overwegen de bevoegdheid en doeltreffende procedures en mechanismen in te stellen voor het aan de Veiligheidsraad voorstellen van personen en entiteiten voor aanwijzing conform de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad die gerichte financiële sancties opleggen in het kader van de financiering van proliferatie van massavernietigingswapens. In dit verband kan rekening worden gehouden met de volgende elementen:

  • (a)

    bepalen van een of meer bevoegde instanties uit de uitvoerende of rechterlijke macht, die belast worden met:

    • (i)

      het - daar waar passend is - aan het Sanctiecomité 1718 voor aanwijzing voorstellen van personen of entiteiten die voldoen aan de specifieke criteria voor aanwijzing als bepaald in Resolutie 1718 (2006) en de daaropvolgende resoluties 14 , indien deze instantie besluit dat te doen en van mening is dat zij over voldoende bewijsstukken ter staving van de aanwijzingscriteria beschikt (zie paragraaf E voor de specifieke aanwijzingscriteria die verband houden met de relevante resoluties van de Veiligheidsraad); en tevens

    • (ii)

      het - daar waar passend is - aan het Sanctiecomité 1737 voor aanwijzing voorstellen van personen of entiteiten die voldoen aan de specifieke criteria voor aanwijzing als bepaald in Resolutie 1737 (2006) en de daaropvolgende resoluties 15 , indien deze instantie besluit dat te doen en van mening is dat zij over voldoende bewijsstukken ter staving van de aanwijzingscriteria beschikt (zie paragraaf E voor de specifieke aanwijzingscriteria die verband houden met de relevante resoluties van de Veiligheidsraad).

  • (b)

    beschikken over een of meer mechanismes voor het vaststellen van aan te wijzen personen of entiteiten, op basis van de criteria die zijn uiteengezet in de resoluties 1718 (2006), 1737 (2006) en de daaropvolgende resoluties (zie paragraaf E voor de specifieke aanwijzingscriteria van relevante resoluties van de Veiligheidsraad). Dergelijke procedures moeten garanderen dat conform toepasselijke (supra)nationale beginselen wordt vastgesteld of redelijke gronden of een redelijke basis bestaan om een aanwijzing voor te stellen.

  • (c)

    beschikken over de benodigde wettelijke bevoegdheid en de procedures en mechanismen, om zo veel mogelijk informatie uit alle relevante bronnen in te winnen of op te vragen, voor het vaststellen van de personen en entiteiten die op basis van redelijke gronden of een redelijke basis om te vermoeden of aan te nemen, voldoen aan de criteria voor aanwijzing in de relevante resoluties van de Veiligheidsraad.

  • (d)

    bij de beslissing om al dan niet een aanwijzing voor te stellen, rekening houden met de criteria in paragraaf E van deze toelichting. Voor voorstellen van aanwijzingen past de bevoegde autoriteit van elk land de wettelijke norm van zijn eigen rechtsstelsel toe, met inachtneming van de mensenrechten, de eerbiediging van de rechtsstaat, en erkenning van de rechten van onschuldige derden.

  • (e)

    bij het voorstellen van namen aan het Sanctiecomité 1718 op grond van Resolutie 1718 (2006) en de daaropvolgende resoluties, of aan het Sanctiecomité 1737 op grond van Resolutie 1737 (2006) en de daaropvolgende resoluties, zoveel mogelijk gegevens verstrekken over:

    • (i)

      de voorgestelde naam, met name voldoende informatie om de nauwkeurige en positieve identificatie van personen en entiteiten mogelijk te maken; en tevens

    • (ii)

      specifieke informatie ter ondersteuning van de vaststelling dat de persoon of entiteit voldoet aan de desbetreffende criteria voor aanwijzing (zie paragraaf E van de specifieke aanwijzingscriteria van relevante resoluties van de Veiligheidsraad).

  • (f)

    beschikken over procedures om zo nodig in staat te zijn eenzijdig op te treden tegen een persoon of entiteit die is geïdentificeerd en van wie de aanwijzing wordt overwogen.

C. BEVRIEZEN EN HET HANDELEN IN GELDMIDDELEN OF ANDERE ACTIVA VAN AANGEWEZEN PERSONEN EN ENTITEITEN VERBIEDEN

 

Er is een verplichting voor landen om onverwijld uitvoering te geven aan gerichte financiële sancties tegen personen en entiteiten die zijn aangewezen:

  • (a)

    in het geval van resolutie 1718 (2006) en de daaropvolgende resoluties, door de Veiligheidsraad, in bijlagen bij de desbetreffende resoluties, of door het Sanctiecomité 1718 van de Veiligheidsraad; en tevens

  • (b)

    in het geval van resolutie 1737 (2006) en de daaropvolgende resoluties, door de Veiligheidsraad, in bijlagen bij de desbetreffende resoluties, of door het Sanctiecomité 1737 van de Veiligheidsraad, wanneer deze comités onder het gezag handelen van Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties.

Landen moeten de noodzakelijke wettelijke bevoegdheid instellen en bevoegde nationale autoriteiten bepalen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en handhaving van gerichte financiële sancties, conform de volgende normen en procedures:

  • (a)

    Landen 16 moeten eisen dat alle natuurlijke en rechtspersonen van het land onverwijld en zonder voorafgaande kennisgeving de geldmiddelen of andere activa van aangewezen personen of entiteiten bevriezen. Deze verplichting moet ook gelden voor: alle geldmiddelen of andere activa die eigendom zijn van of gecontroleerd worden door de aangewezen persoon of entiteit, en niet alleen de tegoeden die kunnen worden gekoppeld aan een bepaalde proliferatiedaad, -plot of -dreiging; die geldmiddelen of andere activa die geheel of gezamenlijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, eigendom zijn van of gecontroleerd worden door aangewezen personen of entiteiten; en de geldmiddelen of andere activa die voortkomen uit of gegenereerd zijn uit middelen of andere activa die direct of indirect eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van aangewezen personen of entiteiten, alsmede geldmiddelen of andere activa van personen of entiteiten die handelen namens of onder leiding vanaangewezen personen of entiteiten.

  • (b)

    Landen moeten ervoor zorgen dat geen geldmiddelen of andere activa beschikbaar worden gesteld door hun onderdanen of personen of entiteiten op hun grondgebied, aan of ten behoeve van aangewezen personen of entiteiten, tenzij daarvoor vergunning of toestemming is verleend of anderszins kennisgeving is gedaan conform de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad (zie paragraaf E hieronder).

  • (c)

    Landen moeten beschikken over mechanismen voor de kennisgeving van aanwijzingen aan financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, onmiddellijk na het nemen van deze maatregelen, en voor het geven van duidelijke richtsnoeren, met name aan financiële instellingen en andere personen en entiteiten, met inbegrip van aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, die misschien de bedoelde geldmiddelen of andere activa onder zich houden, aangaande hun verplichtingen tot het nemen van maatregelen in het kader van de bevriezingsmechanismen.

  • (d)

    Landen moeten vereisen dat financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen 17 aan de bevoegde autoriteiten verslag uitbrengen over alle bevroren activa of ondernomen acties ter naleving van de verbodseisen van de relevante resoluties van de Veiligheidsraad, met inbegrip van pogingen tot transacties, en ervoor zorgen dat deze informatie daadwerkelijk wordt benut door bevoegde autoriteiten.

  • (e)

    Landen moeten doeltreffende maatregelen nemen ter bescherming van de rechten van derden die te goeder trouw handelen bij de uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van Aanbeveling 7.

  • (f)

    Landen moeten passende maatregelen nemen voor het toezicht op en de naleving door financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen van de relevante wetten of afdwingbare middelen inzake de verplichtingen krachtens Aanbeveling 7. Het niet naleven van deze wetten of afdwingbare middelen moet worden onderworpen aan civiele, administratieve of strafrechtelijke sancties.

D. SCHRAPPING, VRIJGAVE EN TOEGANG TOT BEVROREN GELDMIDDELEN OF ANDERE ACTIVA

 

Landen moeten openbaar bekende procedures ontwikkelen en toepassen voor het indienen van verzoeken aan de Veiligheidsraad om schrapping in het geval van aangewezen personen en entiteiten die, naar de mening van het land, niet of niet langer voldoen aan de criteria voor aanwijzing. Wanneer het desbetreffende Sanctiecomité de persoon of entiteit van de lijst heeft geschrapt, bestaat de verplichting tot bevriezing niet langer. Zulke procedures en criteria moeten in overeenstemming zijn met toepasselijke richtlijnen of procedures die door de Veiligheidsraad zijn aangenomen conform Resolutie 1730 (2006) en daaropvolgende resoluties, met inbegrip van die van het meldpuntmechanisme die zijn vastgesteld krachtens die resolutie. Landen moeten op de lijst geplaatste personen en entiteiten in staat stellen een verzoekschrift om schrapping bij het meldpunt in te dienen op grond van de Veiligheidsraadresolutie 1730 (2006), of moeten aangewezen personen of entiteiten erop wijzen dat zij rechtstreeks bij het meldpunt een verzoek kunnen indienen.

 

Voor personen of entiteiten die dezelfde of een gelijkende naam als de aangewezen personen of entiteiten hebben en die onbedoeld nadeel ondervinden van een bevriezingsmechanisme (dat wil zeggen, die ten onrechte zijn aangewezen), dienen de landen openbare procedures te ontwikkelen en in te voeren om de bevroren geldmiddelen of andere activa van deze personen of entiteiten tijdig vrij te geven nadat is geverifieerd dat de betrokken persoon of entiteit niet een aangewezen persoon of entiteit is.

 

Wanneer landen hebben vastgesteld dat aan de vrijstellingsvoorwaarden van Resolutie 1718 (2006) en Resolutie 1737 (2006) wordt voldaan, moeten de landen toegang verlenen tot geldmiddelen of andere activa overeenkomstig de daarin uiteengezette procedures.

 

Landen moeten het mogelijk maken dat bijschrijvingen plaatsvinden op rekeningen die bevroren zijn op grond van Resolutie 1718 (2006) en Resolutie 1737 (2006), van rente of andere inkomsten die naar deze rekeningen moeten worden overgeschreven, of betalingen die verschuldigd zijn uit hoofde van contracten, overeenkomsten of verbintenissen die ontstaan zijn vóór het tijdstip waarop die rekeningen onder de bepalingen van deze resolutie vielen, mits deze rente, andere inkomsten en betalingen onder de toepassing van deze bepalingen blijven vallen en bevroren zijn.

 

Bevriezingsmaatregelen uit hoofde van Resolutie 1737 (2006) kunnen niet beletten dat een aangewezen persoon of entiteit betalingen doet die verschuldigd zijn uit hoofde van een contract dat is gesloten vóór deze persoon of entiteit op de lijst werd geplaatst, op voorwaarde dat:

(a) de betrokken landen hebben vastgesteld dat het contract geen verband houdt met de verboden artikelen, materialen, uitrusting, goederen, technologieën, assistentie, opleiding, financiële bijstand, de investeringen, de tussenhandel en de diensten, bedoeld in de desbetreffende resolutie van de Veiligheidsraad;

(b) de betrokken landen hebben vastgesteld dat de betaling niet direct of indirect wordt ontvangen door een persoon of entiteit die is aangewezen conform resolutie 1737 (2006); en tevens,

(c) de betrokken landen voorafgaande kennisgeving hebben ingediend bij het Sanctiecomité 1737 van het voornemen deze betalingen te verrichten of te ontvangen of, in voorkomend geval, van toestemming tot het vrijgeven van bevroren tegoeden, andere financiële activa of economische middelen hiertoe, tien werkdagen voordat de toestemming is verleend. 18

 

Landen moeten beschikken over mechanismen om schrapping van de lijst en het vrijgeven van bevroren tegoeden onmiddellijk na het nemen van deze maatregelen te melden aan de financiële sector en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, en voldoende advies te verstrekken, met name aan financiële instellingen en andere personen of entiteiten, inclusief aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen die de desbetreffende geldmiddelen of andere activa onder zich houden, op hun verplichtingen met betrekking tot schrapping of vrijgave.

 

E. AANWIJZINGSCRITERIA VERENIGDE NATIES

 

De criteria voor aanwijzing als bepaald in de desbetreffende resolutie van de VN- Veiligheidsraad zijn:

  • (a)

    Resolutie 1718 (2006):

    • (i)

      Een persoon of entiteit die in de Democratische Volksrepubliek Korea (DVK) betrokken is bij programma's aangaande kernwapens, andere massavernietingswapens of ballistische raketten;

    • (ii)

      elke persoon of entiteit die steun verleent aan de DVK-programma's aangaande kernwapens, andere massavernietingswapens of ballistische raketten, onder meer met illegale middelen;

    • (iii)

      personen of entiteiten die optreden namens of in opdracht van een persoon of entiteit die is aangewezen op grond van lid 13(a)(i), of lid 13(a)(ii) 19 ; of,

    • (iv)

      een rechtspersoon of entiteit die rechtstreeks dan wel onrechtstreeks eigendom is van of gecontroleerd wordt door een persoon of entiteit die is aangewezen op grond van lid 13(a)(i), of lid 13(a)(ii) 20 .

  • (b)

    De resoluties 1737 (2006), 1747 (2007), 1803 (2008) en 1929 (2010):

    • (i)

      elke persoon of entiteit die betrokken is bij de proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten van Iran of de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens;

    • (ii)

      elke persoon of entiteit die rechtstreeks te maken heeft met of steun verleent aan Irans proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten of de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens;

    • (iii)

      personen of entiteiten die optreden namens of in opdracht van een persoon of een entiteit die wordt genoemd in punt 13(b)(i) en/of punt 13(b)(ii), of entiteiten die eigendom van hen zijn of onder zeggenschap van hen staan;

    • (iv)

      personen of entiteiten die optreden namens of in opdracht van de personen en entiteiten van de Islamitische Revolutionaire Garde die zijn aangewezen overeenkomstig S/RES/1929 (2010);

    • (v)

      een entiteit die eigendom is of onder zeggenschap staat, waaronder met illegale middelen, van de personen en entiteiten van de Islamitische Revolutionaire Garde die zijn aangewezen overeenkomstig S/RES/1929 (2010) 21 ;

    • (vi)

      personen of entiteiten die optreden namens of op aanwijzing van de entiteiten van de Islamic Republic of Iran Shipping Lines (IRISL) die zijn aangewezen overeenkomstig S/RES/1929 (2010);

    • (vii)

      entiteiten die eigendom zijn of onder zeggenschap staan, waaronder met illegale middelen, van de entiteiten van de Islamic Republic of Iran Shipping Lines (IRISL) die zijn aangewezen overeenkomstig S/RES/1929 (2010); of

    • (viii)

      elke persoon of entiteit van wie de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of het Comité heeft bepaald dat deze aangewezen personen of entiteiten heeft bijgestaan in het ontkomen aan bestraffing krachtens S/RES/1737 (2006), S/RES/1747 (2007), S/RES/1803 (2008) en S/RES/1929 (2010), of het schenden van de bepalingen ervan.

De tekst van deze aanbeveling is vrijwel letterlijk dezelfde als de tekst van aanbeveling 6. Om deze reden wordt verwezen naar de reactie van de regering onder aanbeveling 6.

De aldaar aangegeven wijzigingen van de Sanctielandsverordening luiden als volgt:

 

In onderdeel A wordt artikel 2 als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt de zinsnede “de bevordering van de internationale rechtsorde of de bestrijding van terrorisme” vervangen door de zinsnede: de bevordering van de internationale rechtsorde, de bestrijding van terrorisme en terrorismefinanciering, of de preventie, bestrijding en verstoring van proliferatie van massavernietigingswapens en de financiering ervan,.

  • 2.

    In het tweede lid wordt de zinsnede “de bevordering van de internationale rechtsorde of de bestrijding van terrorisme” vervangen door de zinsnede: de bevordering van de internationale rechtsorde, de bestrijding van terrorisme en terrorismefinanciering, of de preventie, bestrijding en verstoring van proliferatie van massavernietigingswapens en de financiering ervan,.

  • 3.

    Een nieuw derde en vierde lid wordt toegevoegd, luidende:

    • 3.

      Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat natuurlijke en rechtspersonen verplicht zijn onverwijld en zonder voorafgaande kennisgeving de geldmiddelen of andere activa van in de ministeriële regeling aangewezen personen en entiteiten te bevriezen. Deze verplichting geldt mede voor:

      • a.

        alle geldmiddelen of andere activa die eigendom zijn van of beheerd worden door de aangewezen persoon of entiteit, en niet alleen de tegoeden die kunnen worden gekoppeld aan een bepaalde terroristische daad, plot of dreiging;

      • b.

        de geldmiddelen of andere activa die geheel of gedeeltelijk, rechtstreeks dan wel onrechtstreeks, eigendom zijn van of gecontroleerd worden door aangewezen personen of entiteiten;

      • c.

        de geldmiddelen of andere activa die afkomstig zijn van of gegenereerd zijn door geldmiddelen of andere activa die rechtstreeks of onrechtstreeks eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van aangewezen personen of entiteiten; en,

      • d.

        de geldmiddelen of andere activa van personen en entiteiten die handelen namens of in opdracht van aangewezen personen of entiteiten.

    • 4.

      Bij ministeriële regeling kan worden verboden dat, tenzij hiervoor een vergunning of toestemming is gegeven of waarvan anderszins is kennis gegeven overeenkomstig de betreffende resoluties van de Veiligheidsraad, natuurlijke en rechtspersonen geldmiddelen of andere activa, economische middelen of financiële of andere daarmee verband houdende diensten, rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gezamenlijk, ter beschikking stellen van:

      • a.

        aangewezen personen en entiteiten;

      • b.

        entiteiten waarvan de eigendom of de zeggenschap rechtstreeks of onrechtstreeks berust bij aangewezen personen of entiteiten; of,

      • c.

        personen en entiteiten die handelen namens of in opdracht van aangewezen personen of entiteiten.

Onderdeel C voegt vier nieuwe artikelen in, luidende:

 

Artikel 7

Natuurlijke en rechtspersonen zijn verplicht aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, binnen 48 uur verslag uit te brengen omtrent alle bevroren activa en andere ondernomen acties ter naleving van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening, met inbegrip van pogingen tot transacties.

Artikel 8

  • 1.

    Ingeval Sanctiecomité 1718 of Sanctiecomité 1737, Comité 1267 of Comité 1988 van de Verenigde Naties of de Raad van de Europese Unie besluit om de aanwijzing van een staat, gebied, natuurlijke persoon, rechtspersoon, groep of organisatie te schrappen, vervalt met ingang van de dag waarop die beslissing in werking treedt de overeenkomstige aanwijzing in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.

  • 2.

    Met ingang van hetzelfde tijdstip vervallen alle verplichtingen als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde staat, gebied, natuurlijke persoon, rechtspersoon, groep of organisatie.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ingeval de minister beslist dat verplichtingen als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 ten onrechte worden toegepast op een staat, gebied, natuurlijke persoon, rechtspersoon, groep of organisatie met dezelfde of een gelijkende naam als aangewezen in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.

Artikel 9

  • 1.

    De minister maakt een beslissing als bedoeld in deze landsverordening onverwijld bekend, en geeft daarvan kennis aan de dienstverleners, bedoeld in artikel 1, onder i, van de Landsverordening bestrijdingwitwassen en terrorismefinanciering.

  • 2.

    De geconsolideerde tekst van de sanctieregeling wordt bekend gemaakt op de website van het Meldpunt.

Artikel 10

  • 1.

    Tegen een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2 staat beroep open op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak.

  • 2.

    Natuurlijke en rechtspersonen die te goeder trouw handelen bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening zijn niet aansprakelijk jegens derden voor de door hen bevroren activa en andere ondernomen acties ter naleving van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening.

Omtrent de preventie, bestrijding en verstoring van proliferatie van massavernietigingswapens en de financiering ervan, bevat de ontwerp Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het doorvoeren van enkele dringende internationale verplichtingen de nodige bepalingen.

 

In de eerste plaats worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2:124a

Hij die:

  • a.

    kernmateriaal als bedoeld in het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb.1981, 7), vervoert, voorhanden heeft, toepast, binnen of buiten het grondgebied van het Koninkrijk of Sint Maarten brengt of doet brengen, ter beschikking stelt dan wel zich deze

    verschaft of zich daarvan ontdoet;

  • b.

    een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen, opricht, in werking brengt, in werking houdt of wijzigt;

  • c.

    een uitrusting, geschikt om een vaartuig of een ander vervoermiddel door middel van kernenergie voort te bewegen, daarin aanbrengt of aangebracht houdt, dan wel zodanige daarin aangebrachte uitrusting in werking brengt, in werking houdt of wijzigt;

  • d.

    radioactieve stoffen bereidt, vervoert, voorhanden heeft, toepast, binnen of buiten het grondgebied van het Koninkrijk of Sint Maarten brengt of doet brengen, ter beschikking stelt, dan wel zich deze verschaft of zich daarvan ontdoet;

  • e.

    ioniserende stralen uitzendende toestellen vervaardigt, vervoert, voorhanden heeft, toepast, binnen of buiten het grondgebied van het Koninkrijk of Sint Maarten brengt of doet brengen, ter beschikking stelt, dan wel zich een zodanig toestel verschaft of zich daarvan ontdoet;

  • f.

    met een terroristisch oogmerk, dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:124b

  • 1.

    Hij die opzettelijk handelt in strijd met vergunningen tot vervoeren, voorhanden hebben, binnen of buiten het grondgebied van het Koninkrijk of Sint Maarten brengen of doen brengen, dan wel zich te ontdoen van kernmateriaal, als bedoeld in het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7), wordt indien dat van handelen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of aanzienlijke schade aan goederen of het milieu te duchten is, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2.

    Hij die opzettelijk handelt in strijd met vergunningen tot vervoeren, voorhanden hebben, binnen of buiten het grondgebied van het Koninkrijk of Sint Maarten brengen of doen brengen, dan wel zich te ontdoen van kernmateriaal, als bedoeld in het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7), wordt indien van dat handelen levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft, gestraft met een levenslange gevangenisstraf of tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Voorts wordt een nieuw artikel 2:254a ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2:254a

Hij die een ander door bedreiging met diefstal of afpersing van kernmateriaal als bedoeld in het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7) gericht tegen die ander of tegen derden wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

 

Bij de boven aangehaalde artikelen past de aantekening dat de ontwerp Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het doorvoeren van enkele dringende internationale verplichtingen ook het algemeen werkende artikel 1:54, zevende lid, wijzigt. De wijziging houdt in dat voor een terroristisch misdrijf, waaronder de proliferatie van massavernietigingswapens en de financiering ervan, een hogere boete mogelijk is. Voor een rechtspersoon bedraagt de maximale boete tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het voorafgaande boekjaar.

 

8. Non-profitorganisaties

 

Landen moeten de adequaatheid herzien van wet- en regelgeving met betrekking tot rechtspersonen die kunnen worden misbruikt voor de financiering van terrorisme. Non-profitorganisaties zijn bijzonder kwetsbaar en landen moeten ervoor zorgen dat ze niet kunnen worden misbruikt:

  • (a)

    door terroristische organisaties die zich voordoen als legale rechtspersonen;

  • (b)

    om wettige entiteiten te exploiteren als kanalen voor de financiering van terrorisme, met inbegrip van het doel van ontduiking van maatregelen ter bevriezing van tegoeden; en

  • (c)

    om het onrechtmatig doorsluizen van gelden, bestemd voor legitieme doeleinden, naar terroristische organisaties te verbergen of te versluieren.

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 8

 

A. INLEIDING

  • 1.

    Non-profitorganisaties (NPO’s) spelen een cruciale rol in de wereldeconomie en in vele nationale economieën en sociale stelsels. Hun inspanningen vormen een aanvulling op de activiteiten van de overheid en het bedrijfsleven bij het verstrekken van essentiële dienstverlening, troost en hoop aan degenen die deze nodig hebben in de hele wereld. Uit de lopende internationale campagne tegen de financiering van terrorisme blijkt echter helaas dat terroristen en terroristische organisaties gebruikmaken van de non-profitsector om geld aan te trekken en te verplaatsen, logistieke ondersteuning te verstrekken, de rekrutering van terroristen te bevorderen, of anderszins terroristische organisaties en acties te ondersteunen. Dit misbruik faciliteert niet alleen terroristische activiteiten, maar ondermijnt ook het vertrouwen van donoren en brengt de integriteit van NPO’s in gevaar. Daarom is de bescherming van de non-profitsector tegen terroristisch misbruik zowel een cruciaal onderdeel van de wereldwijde strijd tegen het terrorisme als een noodzakelijke stap met het oog op de integriteit van NPO’s.

  • 2.

    NPO’s kunnen door uiteenlopende oorzaken kwetsbaar zijn voor misbruik door terroristen. NPO’s genieten publiek vertrouwen, hebben toegang tot talrijke geldbronnen en gaan vaak om met contanten. Voorts hebben sommige NPO’s een mondiale aanwezigheid, hetgeen voorziet in een kader voor nationale en internationale operaties en financiële transacties, vaak binnen of in de buurt van die gebieden die het meest kwetsbaar zijn voor terroristische activiteiten. Afhankelijk van de rechtsvorm van de NPO en het land, kunnen NPO’s vaak onder weinig of geen overheidstoezicht staan (bijvoorbeeld registratie, boekhouding, verslaglegging en toezicht), en zijn er slechts weinig formaliteiten nodig voor de oprichting (bijvoorbeeld geen vaardigheden of startkapitaal vereist, of geen screening van werknemers). Terroristische organisaties hebben geprofiteerd van deze kenmerken van NPO’s om te infiltreren in de sector en middelen en activiteiten van NPO’s te misbruiken voor ondersteuning of ter dekking van terroristische activiteiten.

B. DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEGINSELEN

  • 3.

    De doelstelling van Aanbeveling 8 is ervoor te zorgen dat NPO’s niet worden misbruikt door terroristische organisaties:

    • (i)

      om zich voor te doen als wettige entiteiten;

    • (ii)

      om wettige entiteiten te benutten als kanalen voor de financiering van terrorisme, onder meer om te ontsnappen aan maatregelen ter bevriezing van activa; of,

    • (iii)

      om te verhullen of te verbergen dat geldmiddelen die voor legitieme doeleinden zijn bestemd, voor terroristische doeleinden worden gebruikt.

In deze Toelichting is de aanpak om deze doelstelling te bereiken gebaseerd op de volgende algemene beginselen:

  • (a)

    Eerder en huidig misbruik van de non-profitsector door terroristen en terroristische organisaties vereist dat landen maatregelen nemen:

    • (i)

      om de sector te beschermen tegen dit misbruik, en,

    • (ii)

      om te achterhalen welke NPO's ofwel worden misbruikt door terroristen of terroristische organisaties, ofwel terroristische organisaties actief ondersteunen, en maatregelen tegen die NPO's te nemen.

  • (b)

    Maatregelen die worden genomen door landen om de non-profitsector te beschermen tegen misbruik door terroristen mogen niet legitieme charitatieve activiteiten verstoren of ontmoedigen. Integendeel, dergelijke maatregelen moeten leiden tot een grotere transparantie en bevordering van het vertrouwen binnen de sector, de donorgemeenschap en bij het grote publiek dat charitatieve fondsen en diensten de bestemde rechtmatige begunstigden bereiken. Systemen ter bevordering van een zo groot mogelijke mate van transparantie, integriteit en het vertrouwen van het publiek in het bestuur en het functioneren van alle NPO’s zijn cruciaal om te kunnen waarborgen dat de sector niet kan worden misbruikt voor terrorismefinanciering.

  • (c)

    Maatregelen van landen ter vaststelling van, en het nemen van doeltreffende maatregelen tegen, NPO’s die worden misbruikt door terroristen of terroristische organisaties, of die actief ondersteunen, moeten gericht zijn op het voorkomen of vervolgen van financiering van terrorisme en andere vormen van ondersteuning van terrorisme. Wanneer is vastgesteld dat een NPO wordt verdacht van, of betrokken is bij de financiering of andere ondersteuning van terrorisme, moet de eerste prioriteit van het land zijn deze financiering of ondersteuning van terrorisme te onderzoeken en te beëindigen. De daartoe getroffen maatregelen moeten, voor zover redelijkerwijs mogelijk is, voorkomen dat deze negatieve gevolgen hebben voor onschuldige en rechtmatige begunstigden of liefdadige activiteiten. Dit belang kan echter nooit ontslaan van de verplichting tot onmiddellijke en doeltreffende acties ter bevordering van het directe belang van stopzetting van de financiering van terrorisme of andere vormen van steun aan terroristen verleend door NPO's.

  • (d)

    Het ontwikkelen van op samenwerking gebaseerde betrekkingen tussen de publieke, particuliere en non-profitsector is van cruciaal belang voor het vergroten van het bewustzijn en het bevorderen van vaardigheden ter bestrijding van terroristisch misbruik binnen de sector. Landen moeten de ontwikkeling aanmoedigen van wetenschappelijk onderzoek van,en de uitwisseling van informatie in, de non- profitsector teneinde vraagstukken die met de financiering van terrorisme verband houden aan te pakken.

  • (e)

    Een doelgerichte aanpak bij het aanpakken van de terroristische dreiging voor de non- profitsector is essentieel vanwege de verscheidenheid in de afzonderlijke nationale sectoren, de verschillende mate waarin delen van elke sector kwetsbaar zijn voor misbruik door terroristen, de noodzaak om ervoor te zorgen dat de legitieme liefdadige activiteiten verder kunnen gedijen, en de beperkte beschikbare middelen en instanties voor de bestrijding van de financiering van terrorisme in elk land.

  • (f)

    Flexibiliteit bij het ontwikkelen van een nationale reactie op de financiering van terrorisme in de non-profitsector is ook van essentieel belang, zodat deze zich in de loop van de tijd kan ontwikkelen in de confrontatie met de veranderende aard van de dreiging van de financiering van terrorisme.

C. MAATREGELEN

  • 4.

    Landen moeten landelijke evaluaties van de non-profitsector houden, of de mogelijkheid hebben om snel informatie te krijgen over zijn activiteiten, omvang en andere relevante kenmerken. Bij het uitvoeren van deze evaluaties, moeten landen gebruik maken van alle beschikbare bronnen van informatie om vast te stellen welke eigenschappen en soorten van NPO’s op grond van hun activiteiten of kenmerken het risico lopen te worden misbruikt voor terrorismefinanciering. 22 Landen moeten ook regelmatig de sector opnieuw beoordelen door nieuwe informatie te beschouwen over de potentiële kwetsbaarheden van de sector voor terroristische activiteiten.

  • 5.

    Er is een breed scala van benaderingen bij de vaststelling, de voorkoming en de bestrijding van terroristisch misbruik van NPO’s. Een effectieve aanpak omvat echter alle vier volgende elementen:

    • (a)

      contacten met de sector,

    • (b)

      toezicht of controle,

    • (c)

      doeltreffend onderzoek en goede informatieverzameling en

    • (d)

      doeltreffende mechanismen voor internationale samenwerking.

De volgende maatregelen zijn specifieke acties die de landen moeten nemen met betrekking tot elk van deze elementen, met het oog op de bescherming van hun sector tegen misbruik van NPO’s voor terrorismefinanciering.

  • (a)

    Contact leggen met de non-profitsector over kwesties inzake terrorismefinanciering

    • (i)

      Landen moeten beschikken over een duidelijk beleid ter bevordering van transparantie, integriteit en het vertrouwen van het publiek in het bestuur en het beheer van alle NPO’s.

    • (ii)

      Landen moeten uitwisselingsprogramma’s aanmoedigen of ondernemen om het bewustzijn in de non-profitsector te bevorderen over de kwetsbaarheid van NPO’s voor misbruik door terroristen of terrorismefinanciering en de maatregelen die de NPO’s kunnen nemen om zichzelf tegen misbruik te beschermen.

    • (iii)

      Landen moeten samenwerken met de non-profitsector om 'best practices' te ontwikkelen en verfijnen voor de aanpak van de risico's en kwetsbaarheden van financiering van terrorisme, en aldus de sector tegen terroristisch misbruik te beschermen.

    • (iv)

      Landen zouden NPO’s moeten aanmoedigen transacties waar mogelijk via gereglementeerde financiële kanalen te verrichten, met inachtneming van de verschillende capaciteiten van de financiële sectoren in verschillende landen en in verschillende gebieden waar zich dringende humanitaire en liefdadigheidskwesties voordoen.

  • (b)

    Het toezicht of de controle op de non-profitsector

Landen moeten maatregelen nemen ter bevordering van effectieve controle of toezicht op de non-profitsector. Concreet moeten landen in staat zijn aan te tonen dat de volgende normen gelden voor NPO’s die verantwoordelijk zijn voor:

  • (1)

    een aanzienlijk deel van de financiële middelen die onder controle van de sector staan;

  • (2)

    een aanzienlijk deel van de activiteiten in de internationale sector.

    • (i)

      NPO’s zouden informatie moeten bijhouden over:

  • (1)

    de doelstellingen van hun genoemde activiteiten; en,

  • (2)

    de identiteit van de persoon (personen) die verantwoordelijkheid dragen voor hun activiteiten en deze controleren of dirigeren, met inbegrip van hooggeplaatste functionarissen, leden van de Raad van bestuur en beheerders. Deze informatie moet publiekelijk beschikbaar zijn, hetzij rechtstreeks bij de NPO, hetzij via de betrokken autoriteiten.

    • (ii)

      NPO’s zouden jaarlijks financiële overzichten moeten publiceren met gedetailleerde uitsplitsingen van inkomsten en uitgaven.

    • (iii)

      NPO’s zouden onderworpen moeten zijn aan een vergunning of registratie. Deze informatie zou toegankelijk moeten zijn voor de bevoegde autoriteiten.23

    • (iv)

      NPO’s moeten over de nodige controlemiddelen beschikken om ervoor te zorgen dat de geldmiddelen volledig worden verantwoord en worden besteed op een wijze die consistent is met de doelstellingen van de activiteiten van de NPO.

    • (v)

      NPO’s zouden moeten uitgaan van de regel "ken uw begunstigden en gelieerde NPO’s", hetgeen betekent dat NPO’s alles in het werk moeten stellen om de identiteit en de goede naam van hun begunstigden en gelieerde NPO's te controleren. NPO’s zouden tevens alles in het werk moeten stellen om de identiteit van hun belangrijke donoren te documenteren en vertrouwelijke gegevens van hun donoren te eerbiedigen.

    • (vi)

      NPO’s zouden voor een periode van ten minste vijf jaar een archief moeten bijhouden van (inter)nationale transacties dat voldoende gedetailleerd is om te verifiëren dat de middelen worden besteed op een wijze die strookt met de doelstellingen van de organisatie, en dit ter beschikking van de bevoegde autoriteiten stellen nadat hiervoor de juiste machtiging is verleend. Dit geldt ook voor de gegevens bedoeld in de punten (i) en (ii) hierboven.

    • (vii)

      De toepasselijke autoriteiten moeten toezien op naleving door de NPO's van de vereisten van deze aanbeveling.24 Toepasselijke autoriteiten moeten in staat zijn om doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties toe te passen bij schendingen door NPO's of personen die namens hen optreden. 25

  • (c)

    Effectief verzamelen en onderzoeken van informatie

    • (i)

      Landen moeten zo veel mogelijk zorgen voor effectieve samenwerking, coördinatie en informatie-uitwisseling tussen alle niveaus van toepasselijke autoriteiten of organisaties die relevante informatie hebben over NPO’s.

    • (ii)

      Landen moeten beschikken over de deskundigheid en de capaciteit om NPO’s te onderzoeken waarvan vermoed wordt dat ze gebruikt worden door terroristische organisaties of voor terroristische activiteiten, of deze actief ondersteunen.

    • (iii)

      Landen moeten ervoor zorgen dat volledige informatie over de administratie en het beheer van een bepaalde NPO (met inbegrip van financiële en programmatische informatie) kan worden verkregen in de loop van een onderzoek.

    • (iv)

      Landen moeten passende mechanismen instellen om ervoor te zorgen dat, wanneer er sprake is van verdenking of redelijke vermoedens dat een bepaalde NPO:

      • 1.

        een façade is voor fondswerving door een terroristische organisatie;

      • 2.

        wordt misbruikt als kanaal voor de financiering van terrorisme, onder meer om te ontsnappen aan maatregelen ter bevriezing van activa; of,

      • 3.

        het clandestiene oneigenlijke gebruik verhult of verbergt van middelen die bestemd zijn voor legitieme doeleinden, maar die gebruikt worden ten behoeve van terroristen of terroristische organisaties, deze informatie onverwijld wordt verstrekt aan de betrokken bevoegde instanties, met het oog op het ondernemen van preventieve of onderzoeksacties.

  • (d)

    Doeltreffende capaciteit om te kunnen reageren op internationale verzoeken om informatie over een NPO waar zorgen over bestaan

In overeenstemming met aanbevelingen inzake internationale samenwerking, moeten landen goede contactpunten en procedures instellen om te kunnen reageren op internationale verzoeken om informatie over bepaalde NPO’s die worden verdacht van terrorismefinanciering of andere vormen van ondersteuning van terrorisme.

 

D. MIDDELEN VOOR TOEZICHT, MONITORING EN ONDERZOEK

  • 6.

    Landen moeten hun toepasselijke autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht en de controle op, en het onderzoek van de non-profitsector, van voldoende financiële, personele en technische hulpbronnen voorzien.

Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van Sint Maarten bevat reeds een aantal bepalingen die tegen de achtergrond van deze aanbeveling relevant zijn.

Artikel 4. Voor de oprichting van een rechtspersoon is steeds een notariële akte vereist. In veel landen, waaronder zo goed als alle Engels-Amerikaanse landen, is dat anders. De notaris heeft mede de functie van openbaar ambtenaar, hetgeen impliceert dat hij waakt voor oprichting van rechtspersonen door criminelen.

Artikel 5. De notaris is verplicht de rechtspersoon onmiddellijk na de oprichting te laten inschrijven in het handelsregister, een openbaar register.

Artikel 15. Iedere rechtspersoon heeft en boekhoudplicht, en dient binnen acht maanden een jaarrekening ten minste bestaande uit een balans en een staat van baten en lasten, op te maken.

Artikel 24. De rechter kan de rechtspersoon ontbinden wanneer zijn werkzaamheden geheel of ten dele in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde.

Artikel 55. De bestuurder van een stichting kan op verzoek van het openbaar ministerie of een belanghebbende worden ontslagen als hij iets doet of nalaat wat in strijd is met de wet.

Artikel 272, tweede lid. Het openbaar ministerie kan om redenen van openbaar belang bij de rechter een verzoek doen om een onderzoek in te stellen naar het beleid en de gang van zaken bij een rechtspersoon. Wordt het verzoek toegewezen dan kan de rechter drastische voorzieningen treffen.

De ontwerp Herzieningslandsverordening Boek 2 BW brengt geen wijziging in deze artikelen. Deze ontwerplandsverordening heeft als voornaamste doel om aandelen aan toonder af te schaffen.

 

Ad 4 en 5, onder a:

Artikel 18 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering bepaalt dat de Minister een nationaal beleid moet vaststellen ter uitvoering van deze aanbeveling. Het nationaal beleid dient ter bevordering van transparantie, integriteit en het vertrouwen van het publiek in het bestuur en het beheer van alle non-profitorganisaties, alsmede ter voorkoming of vermindering van witwassen en terrorismefinanciering, dat gebaseerd is op de geconstateerde risico's. Het beleid is er onder meer op gericht dat beleidsmakers, het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, de opsporingsautoriteiten, toezichthouders en andere relevante bevoegde autoriteiten op het niveau van beleidsvorming en operationele uitvoering beschikken over doeltreffende mechanismen die hen in staat stellen om samen te werken, en, in voorkomende gevallen, de ontwikkeling en uitvoering van beleid en activiteiten ter bestrijding van het witwassen van geld, het financieren van terrorisme en van de proliferatie van massavernietigingswapens in onderlinge afstemming te laten verlopen.

Het beleid wordt telkens om de tien jaren opnieuw beoordeeld, zo nodig aangepast, en opnieuw vastgesteld.

Het vierde lid van artikel 18 bepaalt dat de minister rekening houdt met de adviezen van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder l en m, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Artikel 3, tweede lid, onder l en m, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt dat het Meldpunt onder meer tot taak heeft het identificeren, beoordelen en doorgronden van de risico’s voor Sint Maarten van witwassen en de financiering van terrorisme, alsmede het adviseren van de minister over te ondernemen actie en het toepassen van een op risico gebaseerde benadering, alsmede het adviseren over en desgevraagd formuleren van het beleid, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Ad 5, onder b:

Non-profitorganisaties zijn in Sint Maarten verplicht om zich te laten registreren in het Handelsregister, op grond van artikel 4, eerste li, van de Handelsregisterverordening. Het Handelsregister wordt gehouden door de Kamer van Koophandel en Nijverheid.

 

Artikel 5 regelt wie verplicht is tot de inschrijving van een non-profitorganisatie, namelijk de bestuurders en ook de notaris die de akte van oprichting heeft verleden.

 

In het Handelsregister moet onder meer de naam en het adres van de non-profitorganisatie, de activiteiten en de doelstelling ervan, de statuten en de naam en het adres van iedere bestuurder en gevolmachtigde worden ingeschreven. Dit is geregeld in het Handelsregisterbesluit.

 

Het Handelsregister is openbaar, en iedereen – dus ook het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties - kan het handelsregister inzien, en afschriften verkrijgen. Dit is bepaald in artikel 11 van de Handelsregisterverordening, dat luidt:

 

Artikel 11

  • 1.

    Het handelsregister en de bescheiden die daarbij krachtens wettelijk voorschrift zijn gedeponeerd, kunnen door eenieder per inschrijving of gedeponeerd bescheiden worden ingezien tegen betaling van een vergoeding.

  • 2.

    De Kamer verstrekt op verzoek tegen betaling van een vergoeding afschrift van of uittreksel uit hetgeen in het handelsregister is ingeschreven of krachtens wettelijk voorschrift aldaar is gedeponeerd.

Artikel 21 stelt het strafbaar indien iemand niet voldoet aan zijn wettelijke verplichtingen tot het doen van opgave voor inschrijving in het handelsregister met een geldboete van ten hoogste vijftigduizend gulden. Evenzeer is strafbaar indien iemand nalaat om gegevens die gewijzigd zijn binnen een week te registreren.

 

In de wetgeving van Sint Maarten is niet geregeld dat een non-profitorganisatie jaarlijks een jaarverslag en een jaarrekening moet vaststellen met alle gegevens zoals vereist in aanbeveling 8. Daarnaast zijn oude gegevens in het Handelsregister (daterend van voor 2004) niet betrouwbaar gebleken, en staan nog rechtspersonen ingeschreven die niet langer meer actief zijn in het maatschappelijk leven.

 

Artikel 25 van de Herzieningslandsverordening Boek 2 BW en artikel 36 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering bevatten twee wijzigingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek om aan aanbeveling 8 geheel te voldoen.

 

De eerste is het toekennen van de verplichting van de Kamer van Koophandel en Nijverheid om een inactieve rechtspersoon op te heffen. Artikel 25 van de Herzieningslandsverordening Boek 2 BW bepaalt dat een in het handelsregister ingeschreven naamloze vennootschap, besloten vennootschap, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, vereniging, stichting of stichting particulier fonds, door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Nijverheid wordt ontbonden, indien de Kamer is gebleken dat ten minste één van de navolgende omstandigheden zich voordoet:

  • a.

    gedurende ten minste een jaar staan geen bestuurders van de rechtspersoon in het register ingeschreven, terwijl ook geen opgaaf tot inschrijving is gedaan, dan wel er doet zich, indien er wel bestuurders staan ingeschreven, één van de navolgende omstandigheden voor:

    • 1°.

      alle bestuurders zijn overleden;

    • 2°.

      alle bestuurders zijn niet bereikbaar gebleken op het in het register vermelde adres van de rechtspersoon.

  • b.

    blijkens de administratie van de Kamer heeft de rechtspersoon gedurende ten minste een jaar niet voldaan aan de verplichting om het voor inschrijving in het handelsregister verschuldigde bedrag te voldoen.

De tweede wijziging breidt deze bevoegdheid uit; deze wijziging is opgenomen in artikel 36 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. De Kamer van Koophandel wordt ook bevoegd om een rechtspersoon op te heffen als het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties de Kamer heeft bericht dat de rechtspersoon verdachte ongebruikelijke transacties heeft verricht. De Kamer van Koophandel en Nijverheid wordt ook bevoegd om een rechtspersoon op te heffen als deze niet voldoet aan de nieuwe eisen tot het opstellen en publiceren van een jaarverslag en een jaarrekening, die voldoen aan de eisen van aanbeveling 8.

De derde wijziging is het opnemen van nieuwe eisen tot het opstellen en publiceren van een jaarverslag en een jaarrekening voor stichtingen en verenigingen.

Het jaarverslag moet vermelden:

  • a.

    de identiteit van de personen die verantwoordelijkheid dragen voor de activiteiten van de stichting en deze controleren of besturen, met inbegrip van hooggeplaatste functionarissen en beheerders, alsmede van leden van een Raad van Toezicht indien deze binnen de stichting bestaat;

  • b.

    over welke controlemiddelen het bestuur beschikt om ervoor te zorgen dat de geldmiddelen volledig worden verantwoord en worden besteed op een wijze die consistent is met de doelstellingen van de stichting; en,

  • c.

    over welke controlemiddelen het bestuur beschikt om de identiteit haar belangrijke donoren en de identiteit en goede naam van haar begunstigden te controleren.

De jaarrekening moet een gedetailleerde uitsplitsing van inkomsten en uitgaven bevatten, alsmede een overzicht van alle transacties aan of van een persoon of rechtspersoon in het buitenland boven een waarde van NAƒ 25.000,- of het equivalent daarvan in vreemde valuta.

Het nieuwe artikel 57a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zoals ingevoegd door artikel 36 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, regelt deze vereisten voor een stichting. In artikel 89 wordt hetzelfde verplicht voor een vereniging.

Het nieuwe artikel 57a luidt:

Artikel 57a

  • 1.

    Jaarlijks binnen acht maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze termijn op grond van bijzondere omstandigheden met ten hoogste zes maanden, stelt het bestuur een jaarverslag vast over de gang van zaken in de stichting en over het gevoerde beleid. Het stelt tevens een jaarrekening vast, ten minste bestaande uit een balans, een staat van baten en lasten en een toelichting op deze stukken.

  • 2.

    De jaarrekening wordt door alle bestuurders ondertekend. Ontbreekt een handtekening dan wordt de reden daarvoor medegedeeld.

  • 3.

    De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat alsmede, voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de stichting.

  • 4.

    Artikel 15, derde lid, vindt overeenkomstige toepassing op de opgemaakte en goedgekeurde jaarrekening en de daarbij behorende stukken.

  • 5.

    Het jaarverslag vermeldt:

    • a.

      de identiteit van de personen die verantwoordelijkheid dragen voor de activiteiten van de stichting en deze controleren of besturen, met inbegrip van hooggeplaatste functionarissen en beheerders, alsmede van leden van een Raad van Toezicht indien deze binnen de stichting bestaat;

    • b.

      over welke controlemiddelen het bestuur beschikt om ervoor te zorgen dat de geldmiddelen volledig worden verantwoord en worden besteed op een wijze die consistent is met de doelstellingen van de stichting; en,

    • c.

      over welke controlemiddelen het bestuur beschikt om de identiteit haar belangrijke donoren en de identiteit en goede naam van haar begunstigden te controleren.

  • 6.

    De jaarrekening bevat een gedetailleerde uitsplitsing van inkomsten en uitgaven, alsmede een overzicht van alle transacties aan of van een persoon of rechtspersoon in het buitenland boven een waarde van NAƒ 25.000,- of het equivalent daarvan in vreemde valuta.

  • 7.

    Het jaarverslag en de jaarrekening zijn openbaar. Zij worden binnen een week na de ondertekening ervan op het internet gepubliceerd en gezonden aan de Kamer van Koophandel en Nijverheid en het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

  • 8.

    Indien de termijn, bedoeld in het eerste lid, op grond van bijzondere omstandigheden met ten hoogste zes maanden wordt verlengd, zendt het bestuur binnen een week na het besluit tot verlenging een kennisgeving daarvan aan de Kamer van Koophandel en Nijverheid en het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

  • 9.

    Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing indien zowel de balans, als het totaal van de baten of lasten minder bedraagt dan NAƒ 100.000,-.

Ad 6:

 

Artikel 13, tweede lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt dat de minister alle financiële middelen beschikbaar moet stellen zoals opgenomen in de goedgekeurde begroting en beleidsplan.

 

D. PREVENTIEVE MAATREGELEN

 

9. Privacyregelingen van financiële instellingen

 

Landen moeten ervoor zorg dragen dat de privacyregelingen van financiële instellingen er niet toe leiden dat de uitvoering van de FATF-aanbevelingen wordt geremd.

 

Aan deze aanbeveling wordt in de eerste plaats voldaan door artikel 37 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Dat artikel wijzigt de Landsverordening bescherming persoonsgegevens in die zin dat die landsverordening niet van toepassing zal zijn voor zover noodzakelijk voor de goede uitvoering van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, de Sanctielandsverordening of de Landsverordening melding grensoverschrijdende geldtransporten.

 

In de tweede plaats wordt aan de aanbeveling voldaan door artikel 28 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Dat artikel luidt:

 

Artikel 28

Privacyregelingen van financiële instellingen mogen er niet toe leiden dat de uitvoering van de meldingslandsverordeningen wordt belemmerd.

 

CLIËNTENONDERZOEK EN BEHEER VAN GEGEVENS

 

10. Cliëntenonderzoek

 

Een hoofddoel van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering is om aan deze aanbeveling te voldoen. Om deze reden wordt bij elk onderdeel van de aanbeveling en van de toelichting daarop tussen haakjes het artikel(onderdeel) vermeld, waarin dat specifieke onderdeel is geïmplementeerd.

 

Het moet financiële instellingen worden verboden anonieme rekeningen of rekeningen op onmiskenbaar gefingeerde namen te voeren.

(artikel 7, eerste lid)

 

Financiële instellingen moeten worden verplicht cliëntenonderzoek (CDD: Customer Due Diligence) uit te voeren wanneer:

  • (i)

    zakelijke relaties worden aangegaan;

  • (ii)

    incidentele transacties worden afgesloten:

    • (i)

      boven de toepasselijke betreffende drempel (USD / EUR 15.000); of,

    • (ii)

      zijnde overschrijvingen als bedoeld in de toelichting bij Aanbeveling 16;

  • (iii)

    een vermoeden van witwassen of financiering van terrorisme bestaat; of

  • (iv)

    de financiële instelling twijfels heeft over de juistheid of de toereikendheid van de eerder verkregen gegevens betreffende de identiteit van de cliënt.

(artikel 3, eerste lid, onder a, b, d, e en g, en tweede lid, onder a, d, e, f, g en h en artikel 5)

 

Het principe dat financiële instellingen cliëntenonderzoek dienen uit te voeren, moet wettelijk worden vastgelegd. Elk land kan bepalen hoe het de verplichting tot cliëntenonderzoek oplegt of met welke wettelijke middelen het dit afdwingt.

(hiertoe strekt Hoofdstuk II van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, artikelen 3 tot en met 17)

 

Het cliëntenonderzoek dient de volgende maatregelen te omvatten:

  • (a)

    het identificeren van de klant en verifiëren van de identiteit van die klant met behulp van betrouwbare, onafhankelijke documenten, gegevens of informatie;

  • (b)

    het identificeren van de uiteindelijke begunstigde en het nemen van redelijke maatregelen om de identiteit te verifiëren van de uiteindelijke begunstigde, zodanig dat de financiële instelling van de identiteit van de uiteindelijke begunstigde overtuigd is. Voor rechtspersonen en juridische constructies betekent dit dat de financiële instellingen de eigendomsverhoudingen en zeggenschapsstructuur van de klant dienen te kennen;

  • (c)

    het begrijpen en, in voorkomende gevallen, het verkrijgen van informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie;

  • (d)

    het uitvoeren van voortgezet cliëntenonderzoek m.b.t. de zakelijke relatie en controle op verrichtingen in de loop van die relatie om ervoor te zorgen dat de transacties worden uitgevoerd in overeenstemming met de kennis van de instelling over de klant, zijn bedrijf en het risicoprofiel, inclusief, indien nodig, de herkomst van geldmiddelen.

(artikel 3, vierde lid, en artikel 17)

 

Financiële instellingen moeten worden verplicht elk onderdeel van het cliëntenonderzoek onder (a) tot en met (d) toe te passen, maar de omvang van het onderzoek te laten bepalen door een op risico gebaseerde benadering (RBA) naar het voorbeeld van de toelichting bij deze Aanbeveling en Aanbeveling 1.

(artikel 5, eerste en tweede lid, en 20, eerste lid)

 

Financiële instellingen moeten worden verplicht om de identiteit van de cliënt en de uiteindelijke begunstigde te verifiëren vóór of tijdens het aangaan van een zakelijke relatie of het uitvoeren van transacties voor een incidentele cliënt. Landen kunnen financiële instellingen toestaan om de verificatie zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk na de totstandkoming van de zakelijke relatie te voltooien, indien de risico’s voor witwassen of financiering van terrorisme worden ingedamd en dit essentieel is om de normale gang van zaken niet te verstoren.

(artikel 5, eerste lid, en 7, eerste en tweede lid)

 

Indien de financiële instelling niet in staat is te voldoen aan de geldende eisen onder de punten (a) tot en met (d) (waarbij de grondigheid van het onderzoek wordt bepaald aan de hand van een risico-inschatting), moet worden afgezien van het openen van de rekening, zakenrelaties aan te gaan of de transactie uit te voeren, of dient de zakenrelatie beëindigd te worden en dient overwogen te worden een melding van een verdachte transactie met betrekking tot de klant te maken.

(artikel 5, eerste en derde lid, en 25, derde lid)

 

Deze eisen dienen te gelden voor alle nieuwe klanten, hoewel de financiële instellingen deze Aanbeveling ook op bestaande klanten toe dienen te passen op basis van relatief belang en risico's, en op gepaste tijdstippen te herhalen.

(artikel 5, tweede lid, en 9, eerste lid,)

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 10

 

A. KLANTENONDERZOEK EN 'TIPPEN'

  • 1.

    Indien een financiële instelling tijdens het aangaan of het verloop van de relatie met een klant of bij het uitvoeren van incidentele transacties, vermoedt dat transacties verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme, dan moet de instelling:

    • (a)

      normaal gesproken proberen de identiteit 26 van de klant en de uiteindelijke begunstigde vast te stellen en te verifiëren, of deze nu permanent of incidenteel is, en ongeacht een eventuele vrijstelling of een aangewezen drempel die anders van toepassing zou kunnen zijn; en tevens,

    • (b)

      een melding doen van een verdachte transactie aan de financiële inlichtingeneenheid (FIE), conform Aanbeveling 20.

      (artikel 3, eerste lid, onder g, en tweede lid, onder g, 9, tweede lid, en 25, eerste lid)

  • 2.

    Aanbeveling 21 verbiedt financiële instellingen, hun bestuurders, leidinggevenden en medewerkers het feit te onthullen dat een melding van een verdachte transactie of dat daarmee verband houdende informatie wordt gerapporteerd aan de FIE. Er bestaat een risico dat cliënten onbedoeld getipt worden wanneer de financiële instelling haar plicht van Cliëntenonderzoek probeert te vervullen in deze omstandigheden. Als de klant op de hoogte is van een mogelijke melding van een verdachte transactie of een onderzoek, kunnen toekomstige inspanningen om onderzoek te doen naar vermoedens van witwassen of financiering van terrorisme in gevaar komen.

    (artikel 9, tweede en derde lid, 27, eerste lid, onder a, juncto een verhoogde strafmaat in artikel 33, derde lid)

  • 3.

    Indien financiële instellingen derhalve vermoeden dat transacties verband houden met witwassen of de financiering van terrorisme, dan moeten ze rekening te houden met het risico dat de (mogelijke) klant een tip wordt gegeven als ze het controleproces uitvoeren. Indien de instelling redelijkerwijs van oordeel is dat het proces van het cliëntenonderzoek de klant of potentiële klant kan waarschuwen, dan kan de instelling ervoor kiezen de controle niet uit te voeren, maar een melding van een verdachte transactie indienen. Instellingen moeten erop toezien dat hun personeelsleden bekend zijn met, en gevoelig voor, deze vraagstukken bij het uitvoeren van cliëntenonderzoek.

    (artikel 9, tweede en derde lid, 27, eerste lid, onder a, juncto een verhoogde strafmaat in artikel 33, derde lid)

B. CLIËNTENONDERZOEK - PERSONEN DIE HANDELEN NAMENS EEN KLANT

  • 4.

    Bij het uitvoeren van de elementen (a) en (b) van de onderzoeksmaatregelen omschreven in Aanbeveling 10, moeten financiële instellingen ook worden verplicht te verifiëren of personen die zeggen namens de klant op te treden daar daadwerkelijk toe gerechtigd zijn, en de identiteit van deze personen vaststellen en verifiëren.

    (artikel 7, tweede lid, onder e)

C. CLIËNTENONDERZOEK VOOR RECHTSPERSONEN EN JURIDISCHE CONSTRUCTIES

  • 5.

    Bij het uitvoeren van onderzoeksmaatregelen op cliënten die rechtspersonen of juridische constructies27 zijn, moeten financiële instellingen verplicht worden de identiteit van de klant vast te stellen en te controleren, en inzicht te hebben in de aard van zijn bedrijf en de eigendoms- en zeggenschapsstructuur. Het doel van de vereisten in (a) en (b) hieronder, betreffende de identificatie en verificatie van de cliënt en de uiteindelijke begunstigde, is tweeledig: in de eerste plaats ter voorkoming van het onwettig gebruik van rechtspersonen en juridische constructies, door het verwerven van voldoende kennis van de klant om goed te kunnen beoordelen of er mogelijk risico’s op witwassen en financiering van terrorisme verbonden zijn aan de zakelijke relatie, en ten tweede om de nodige maatregelen te nemen teneinde de risico’s te beperken. Als twee aspecten van één proces, werken deze vereisten waarschijnlijk op natuurlijke wijze op elkaar in en vullen ze elkaar aan. In dit verband moeten financiële instellingen verplicht worden om:

    • 1.

      (a) de identiteit van de cliënt vast te stellen en te verifiëren. Het type informatie dat normaliter nodig zou zijn om deze taak uit te voeren, is:

      • (i)

        verificatie van naam, rechtsvorm en bestaan — kan bijvoorbeeld worden verkregen via een bewijs van oprichting, een moraliteitsverklaring, een partnerschapsovereenkomst, een trustakte of andere documenten die afkomstig zijn van een betrouwbare, onafhankelijke bron waaruit de naam, de vorm en het huidige bestaan van de klant blijken.

      • (ii)

        de bevoegdheden waardoor de rechtspersoon of juridische constructie gereguleerd en gebonden is (zoals de oprichtingsakte en de statuten van de vennootschap), alsmede de namen van de betrokken personen met een leidinggevende positie binnen de rechtspersoon of juridische constructie (zoals hooggeplaatste bestuurders in een onderneming, of de trustee(s) van een trust).

      • (iii)

        de plaats van vestiging en, indien dat afwijkt, waar de entiteit kantoor houdt.

    • 2.

      (b) vast te stellen wie de uiteindelijke begunstigden van de klant zijn en redelijke maatregelen 28 te treffen om hun identiteit te controleren, aan de hand van de volgende informatie:

      • (i)

        voor rechtspersonen 29 :

        • (i.i)

          de identiteit van de natuurlijke personen (indien die er zijn, want eigendomsbelangen kunnen zo worden gespreid dat er geen natuurlijke personen zijn die, alleen of samen met anderen, zeggenschap over de rechtspersoon of constructie uitoefenen door hun eigenaarschap) die uiteindelijk een meerderheidsbelang 30 in een rechtspersoon hebben; en tevens,

        • (i.ii)

          voor zover er sprake is van twijfel bij (i.i) of de persoon (of personen) met het meerderheidsbelang de uiteindelijke begunstigde(n) is/zijn, of wanneer er geen natuurlijke persoon zeggenschap uitoefent door middel van (ii) eigendomsbelangen, de identiteit van de natuurlijke personen (zo die er zijn) die zeggenschap hebben over de rechtspersoon of juridische constructie via andere middelen.

        • (i.iii)

          wanneer geen natuurlijke persoon aan te wijzen valt als bedoeld onder (i) of (i.ii), moeten financiële instellingen redelijke maatregelen vaststellen en toepassen om de identiteit te controleren van de natuurlijke persoon die de positie van hoofdbestuurder bekleedt.

      • (ii)

        voor juridische constructies:

        • (ii.i)

          trusts - de identiteit van de insteller van de trust, van de trustee(s), van de protector (zo die er is), van de begunstigden of categorie van begunstigden31 , en van enige andere natuurlijke persoon die effectieve zeggenschap over de trust uitoefent (waaronder middels een zeggenschaps- of eigendomsketen);

        • (ii.ii)

          andere soorten juridische constructies — de identiteit van personen in gelijke of vergelijkbare functies.

(artikel 7, tweede lid, onder b, en vierde lid, onder b, en c)

 

Wanneer de klant of de eigenaar van het meerderheidsbelang een onderneming is die op een aandelenbeurs genoteerd staat en onderworpen is aan regels inzake het publiceren van informatie (door beursregels of door wettelijke of afdwingbare middelen) waardoor transparantie inzake de economische eigendom is gegarandeerd, of een meerderheids- dochteronderneming is van een dergelijke onderneming, is het niet nodig de identiteit van aandeelhouders of uiteindelijke begunstigden van een dergelijke onderneming vast te stellen en te controleren.

(artikel 7, vijfde lid)

 

De betreffende gegevens kunnen worden verkregen bij een openbaar register, van de klant of uit andere betrouwbare bronnen.

 

D. CLIËNTENONDERZOEK VOOR BEGUNSTIGDEN VAN LEVENSVERZEKERINGEN

  • 6.

    Voor levensverzekeringen of andere belegging gerelateerde verzekeringen moeten financiële instellingen, naast het cliëntenonderzoek dat vereist is voor de cliënt en de uiteindelijke begunstigde, de volgende onderzoeksmaatregelen toepassen op de begunstigde(n) van levensverzekeringen en andere aan beleggingen gerelateerde verzekeringen, zodra de begunstigden zijn geïdentificeerd of aangewezen:

    • (a)

      Voor begunstigden die als met name genoemde natuurlijke of rechtspersonen of juridische constructies zijn geïdentificeerd: de naam van de persoon noteren;

    • (b)

      Voor begunstigden die middels kenmerken of middels categorie worden aangeduid (bijv. echtgenoot of kinderen op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet, of op andere wijze zoals krachtens een testament) — voldoende informatie inwinnen betreffende de begunstigde om de financiële instelling ervan te overtuigen dat zij in staat zal zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen op het moment van de uitbetaling;

      De verzamelde informatie onder (a) en/of (b) moet worden geregistreerd en bewaard in overeenstemming met de bepalingen van Aanbeveling 11.

      (artikel 3, derde lid)

  • 7.

    In de gevallen bedoeld in punt 6, onder (a) en (b), moet de verificatie van de identiteit van de begunstigde(n) plaatsvinden op het moment van de uitbetaling.

    (artikel 3, tweede lid, onder b)

  • 8.

    De begunstigde van een levensverzekering moet door de financiële instelling worden opgenomen als een relevante risicofactor bij de bepaling of een verscherpt onderzoek nodig is. Indien de financiële instelling vaststelt dat een begunstigde die een rechtspersoon of juridische constructie is, een groter risico vormt, dan moet het verscherpte onderzoek redelijke maatregelen omvatten voor het op het moment van uitbetaling vaststellen en verifiëren van de identiteit van de uiteindelijke begunstigde van de begunstigde.

    (artikel 7, derde en vierde lid)

  • 9.

    Indien een financiële instelling niet in staat is te voldoen aan de leden 6 tot en met 8, dan moet zij overwegen een melding van een verdachte transactie te doen.

    (dit is aangegeven in de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties. Artikel 40, vijfde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering bepaalt dat die regeling na de inwerkingtreding van deze landsverordening weliswaar onverminderd blijft gelden, maar gebaseerd wordt op artikel 24 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.)

E. VERTROUWEN OP REEDS UITGEVOERDE IDENTIFICATIE EN CONTROLE

  • 10.

    De in Aanbeveling 10 bedoelde controlemaatregelen betekenen niet dat financiële instellingen herhaaldelijk de identiteit van iedere cliënt moeten vaststellen en controleren telkens als deze een transactie aangaat. Een instelling kan vertrouwen op de identificatie- en verificatiemaatregelen die zij al heeft genomen, tenzij zij twijfels heeft over de juistheid van deze informatie. Voorbeelden van situaties die een instelling ertoe zouden kunnen brengen zulke twijfels te hebben is bijvoorbeeld als er een vermoeden bestaat van witwassen in verband met de klant, of indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de wijze waarop de rekening van de klant wordt gebruikt, namelijk op een wijze die niet in overeenstemming is met het profiel van de klant.

    (artikel 3, eerste lid, onder e, f en g, en tweede lid, onder g en h)

F. TIJDSTIP VAN VERIFICATIE

  • 11.

    Voorbeelden van omstandigheden (naast de hierboven bedoelde voor begunstigden van levensverzekeringen) waarin het toelaatbaar is dat deze toetsing plaatsvindt na de totstandkoming van de zakelijke relatie, omdat het van essentieel belang is de normale bedrijfsvoering niet te onderbreken, zijn:

    • niet-rechtstreekse zaken.

    • effectentransacties. In het effectenbedrijf kan het voor bedrijven en tussenpersonen noodzakelijk zijn om de transacties zeer snel te verrichten, en conform de marktomstandigheden op het ogenblik dat de klant contact opneemt met hen, en het uitvoeren van de transactie kan nodig zijn voordat de verificatie van de identiteit voltooid is.

      (artikel 4, tweede lid, onder a, c en d)

  • 12.

    Financiële instellingen zullen ook procedures voor risicobeheer moeten vaststellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder een klant voorafgaand aan een controle gebruik kan maken van de zakelijke relatie. Deze procedures moeten een reeks maatregelen omvatten, zoals een beperking van het aantal, de typen en/of de omvang van de transacties die kunnen worden verricht, en de bewaking van grote en complexe transacties die worden uitgevoerd buiten de verwachte normen voor dit soort relatie.

    (dit aspect behoeft geen aparte regeling, naast artikel 20, eerste en tweede lid)

G. BESTAANDE KLANTEN

13. Financiële instellingen moeten worden verplicht onderzoeksmaatregelen op bestaande cliënten 32 toe te passen op basis van relevantie en risico, en om op gepaste tijdstippen "due diligence" op deze bestaande relaties uit te voeren, daarbij in aanmerking nemend of en wanneer cliëntenonderzoek is uitgevoerd en of de verkregen informatie voldoet.

(artikel 5, tweede lid, en artikel 6, derde lid)

H. OP RISICO GEBASEERDE AANPAK 33

  • 14.

    De hierna gegeven voorbeelden zijn niet verplichte elementen van de FATF-normen, en worden alleen ter informatie opgenomen. De voorbeelden zijn niet alomvattend, en hoewel zij bedoeld zijn als nuttige indicatoren, kunnen zij niet in alle omstandigheden relevant zijn.

    (de hierna gegeven voorbeelden behoeven niet met zoveel woorden in de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering te worden verwerkt; desalniettemin zijn veel voorbeelden in een samenvattende tekst opgenomen in de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, zie bijvoorbeeld artikel 10, tweede lid, in het bijzonder onderdeel h)

Hogere risico’s

  • 15.

    Er zijn omstandigheden waarin het risico op witwassen of financiering van terrorisme groter is, en een verscherpt onderzoek moet worden gehouden. Bij het beoordelen van de risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme met betrekking tot soorten cliënten, landen of geografische gebieden, en bepaalde producten, diensten, transacties of leveringskanalen, kunnen de volgende voorbeelden van situaties met een potentieel hoger risico (naast die van de aanbevelingen 12 tot en met 16) worden herkend:

    • (a)

      Cliëntgebonden risicofactoren:

      • de zakelijke relatie vindt in ongewone omstandigheden plaats (zoals een aanzienlijke onverklaarde geografische afstand tussen de financiële instelling en de klant).

      • niet-ingezeten klanten.

      • rechtspersonen of juridische constructies die gebruikt worden om persoonlijke activa te herbergen.

      • maatschappijen met gevolmachtigde aandeelhouders of aandelen aan toonder.

      • bedrijven waar veel contanten omgaan.

      • de eigendomsstructuur van de onderneming lijkt ongewoon of buitensporig complex gezien de aard van de ondernemingsactiviteit.

    • (b)

      Risicofactoren gebonden aan land of regio 34:

      • landen die volgens geloofwaardige bronnen, zoals wederzijdse evaluatie- of gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde vervolgrapporten niet over adequate AML/CFT- systemen beschikken.

      • landen waarvoor sancties, embargo’s of soortgelijke maatregelen gelden die bijvoorbeeld door de Verenigde Naties zijn ingesteld.

      • landen die volgens geloofwaardige bronnen aanzienlijk niveaus van corruptie of andere criminele activiteiten hebben.

      • geografische gebieden of landen die volgens geloofwaardige bronnen financiering of ondersteuning verschaffen aan terroristische activiteiten, of waarin aangewezen terroristische organisaties actief zijn.

    • (c)

      Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaal gebonden risicofactoren:

      • private banking.

      • anonieme transacties (met onder andere contant geld).

      • niet-rechtstreekse zakelijke relaties of transacties.

      • betalingen die worden ontvangen van onbekende of niet-gelieerde derden.

Minder risico’s

  • 16.

    Er zijn omstandigheden waarin het risico op witwassen of van financiering van terrorisme lager is. In dergelijke omstandigheden, en mits er sprake is van een adequate analyse van het risico door het land of de financiële instelling, kan het redelijk zijn als een land zijn financiële instellingen in staat stelt vereenvoudigd cliëntenonderzoek uit te voeren.

  • 17

    Bij het beoordelen van de risico’s op witwassen en de financiering van terrorisme met betrekking tot soorten cliënten, landen of geografische gebieden, en bepaalde producten, diensten, transacties of leveringskanalen, kunnen de volgende voorbeelden van potentieel lagere risicosituaties worden gegeven:

    • (a)

      Cliëntgebonden risicofactoren:

      • financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen — wanneer zij verplichtingen hebben om conform de FATF-aanbevelingen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te bestrijden, die verplichtingen effectief ten uitvoer hebben gelegd en effectief onder toezicht staan of gemonitord worden overeenkomstig de aanbevelingen tot naleving van die vereisten.

      • beursgenoteerde ondernemingen die aan vereisten inzake publicatie onderworpen zijn (door beursregels of door wettelijke of afdwingbare middelen) waardoor transparantie inzake de economische eigendom is gegarandeerd.

      • overheden of overheidsbedrijven.

    • (b)

      Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaal gebonden risicofactoren:

      • levensverzekeringspolissen met een lage premie (bv. een jaarlijkse premie van minder dan USD/EUR 1.000 of een eenmalige premie van minder dan USD/EUR 2.500).

      • pensioenverzekeringsovereenkomsten, mits deze overeenkomsten geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidsstelling kunnen dienen.

      • een pensioen, lijfrente of een soortgelijk stelsel dat pensioenen aan werknemers uitkeert waarbij de premies worden ingehouden op het loon en de regels van de regeling niet toestaan dat de rechten van een werknemer uit hoofde van de regeling worden overgedragen.

      • financiële producten of diensten die op passende wijze bepaalde en beperkte diensten leveren aan bepaalde soorten cliënten, om de toegang te vergroten voor financiële inclusiedoeleinden.

    • (c)

      Landgebonden risicofactoren:

      • landen die volgens geloofwaardige bronnen, zoals wederzijdse evaluatie- of gedetailleerde beoordelingsrapporten, effectieve AML/CFT-systemen hebben.

      • landen die volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteiten hebben.

Bij het beoordelen van risico's kunnen landen of financiële instellingen, waar dat passend is, ook rekening houden met mogelijke verschillen in het risico op witwassen en terrorismefinanciering tussen verschillende regio’s of gebieden binnen een land.

  • 18.

    Een lager risico op witwassen en financiering van terrorisme met het oog op identificatie en verificatie betekent niet automatisch dat dezelfde klant een lager risico heeft in verband met alle soorten cliëntenonderzoeksmaatregelen, met name permanente monitoring van transacties.

Risicofactoren

  • 19.

    Bij het beoordelen van de risico’s op witwassen en de financiering van terrorisme met betrekking tot soorten cliënten, landen of geografische gebieden, en bepaalde producten, diensten, transacties of leveringskanalen, dient een financiële instelling rekening te houden met risicofactoren die verband houden met deze risicocategorieën. Deze variabelen kunnen, afzonderlijk of in combinatie, het potentiële risico verhogen of verlagen en aldus van invloed zijn op het adequate niveau van cliëntenonderzoek. Enkele voorbeelden van dergelijke variabelen zijn:

    • het doel van een rekening of een relatie.

    • de omvang van de activa die door een cliënt worden gedeponeerd of de omvang van de gesloten transacties.

    • de regelmaat of de duur van de zakelijke relatie.

Maatregelen verscherpt klantenonderzoek

  • 20.

    Financiële instellingen dienen voor zover redelijkerwijs mogelijk is te onderzoeken wat de achtergrond en het doel zijn van alle complexe, ongewone grote transacties en alle ongewone transactiepatronen die geen duidelijk economisch of wettig doel hebben. Wanneer de risico’s op het witwassen van geld of financiering van terrorisme hoger zijn, moeten financiële instellingen verplicht worden om in overeenstemming met de vastgestelde risico’s een verscherpt onderzoek te houden. In het bijzonder moeten zij de mate en aard van monitoring van de zakelijke relatie aanpassen om te bepalen of die transacties of activiteiten ongewoon of verdacht lijken. De volgende voorbeelden van verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen voor zakelijke relaties met verhoogd risico kunnen worden gegeven:

    • het inwinnen van aanvullende informatie over de cliënt (beroep, de omvang van de activa, informatie uit openbare gegevensbanken en van internet, enz.), en het regelmatiger bijwerken van de identificatiegegevens van de cliënt en de uiteindelijke begunstigde;

    • het inwinnen van aanvullende informatie over de beoogde aard van de zakelijke relatie;

    • het inwinnen van informatie over de bron van gelden of het vermogen van de cliënt.

    • het inwinnen van informatie over de redenen voor de beoogde of verrichte transacties;

    • het verkrijgen van goedkeuring van de directie voor het aangaan of voortzetten van de zakelijke relatie.

    • verscherping van het toezicht op de zakelijke relatie door het aanpassen van het aantal en de timing van de controles en de selectie van transactiepatronen die een uitvoeriger onderzoek vereisen.

    • vereisen dat de eerste betaling wordt verricht via een rekening op naam van de cliënt bij een bank die onderworpen is aan soortgelijke cliëntenonderzoeksnormen.

      (artikel 10)

Vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen

  • 21.

    Wanneer de risico’s op het witwassen van geld of de financiering van terrorisme kleiner zijn, kan financiële instellingen worden toegestaan om vereenvoudigde onderzoeksmaatregelen uit te voeren, waarbij rekening moet worden gehouden met de aard van het geringere risico. De vereenvoudigde maatregelen moeten worden afgestemd op de lagere risicofactoren (de vereenvoudigde maatregelen kunnen bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op de aanvaarding van de klant of bepaalde aspecten van permanent toezicht). Voorbeelden van mogelijke maatregelen zijn:

    • de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijke begunstigde na de totstandkoming van de zakelijke relatie (bv. indien transacties met de rekening boven een bepaald drempelbedrag uitkomen).

    • het minder vaak uitvoeren van herhaalde identiteitscontroles op cliënten.

    • beperking van de mate van permanente controle op en onderzoek van transacties, gebaseerd op een redelijk drempelbedrag.

    • geen specifieke gegevens verzamelen of specifieke maatregelen uitvoeren om een goed begrip te krijgen van het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie, maar het doel en de aard afleiden van het type van de tot stand gekomen transacties of zakelijke relaties.

Vereenvoudigd klantenonderzoek kan niet worden toegelaten indien er een vermoeden van witwassen van geld of terrorismefinanciering bestaat, of wanneer er specifieke scenario’s voor een hoog risico van toepassing zijn.

(artikel 6)

 

Drempels

  • 22.

    Volgens Aanbeveling 10 is de vastgestelde drempel voor incidentele transacties USD/EUR 15.000. Onder financiële transacties boven de vastgestelde drempel vallen situaties waarin de transactie plaatsvindt in één keer of in meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan.

    (dit aspect is opgenomen in de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties. Artikel 40, vijfde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering bepaalt dat die regeling na de inwerkingtreding van deze landsverordening weliswaar onverminderd blijft gelden, maar gebaseerd wordt op artikel 24, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering)

Doorlopend cliëntenonderzoek

  • 23.

    Financiële instellingen moeten verplicht worden om ervoor te zorgen dat de in het kader van cliëntenonderzoek verzamelde documenten, gegevens of informatie up-to-date en relevant wordt gehouden door herzieningen van bestaande gegevens, in het bijzonder voor riskantere categorieën klanten.

    (artikel 5, tweede lid, en artikel 6, tweede lid)

11. Beheer van gegevens

  • 1.

    Financiële instellingen moeten worden verplicht minstens vijf jaar alle noodzakelijke gegevens m.b.t. transacties op nationaal en internationaal niveau te bewaren, om hen in staat te stellen om snel te voldoen aan informatieverzoeken van de bevoegde autoriteiten. Dergelijke gegevens dienen de reconstructie van individuele transacties (met inbegrip van de betrokken hoeveelheden en soorten valuta, indien van toepassing) mogelijk te maken en, indien nodig, als bewijsmateriaal voor de vervolging van criminele activiteiten te dienen.

  • 2.

    Financiële instellingen dienen verplicht te worden alle door middel van cliëntenonderzoek verkregen gegevens (bijvoorbeeld kopieën of gegevens van officiële identiteitsdocumenten zoals paspoorten, identiteitskaarten, rijbewijzen of soortgelijke documenten), de boekhouding, zakelijke correspondentie, inclusief de resultaten van uitgevoerde analyses (zoals onderzoek naar achtergrond en doel van complexe, ongewoon grote transacties) voor de duur van minstens vijf jaar na beëindiging van de zakelijke relatie of na de datum van de incidentele transactie te bewaren.

  • 3.

    Financiële instellingen dienen wettelijk verplicht te worden, een register bij te houden m.b.t. transacties en door cliëntenonderzoek verkregen gegevens.

  • 4.

    De gegevens uit cliëntenonderzoek en de transactiegegevens moeten beschikbaar zijn voor de bevoegde binnenlandse autoriteit.

Ad 1.: artikel 22, eerste lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering

 

Ad 2.: artikel 22, tweede lid, en artikel 23 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering

 

Ad 3: artikel 22, derde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering

 

Ad 4.: artikelen 22, 23 en 31 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, en artikel 5 van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

AANVULLENDE MAATREGELEN VOOR SPECIFIEKE KLANTEN EN ACTIVITEITEN

 

12. Politiek prominente personen

 

Financiële instellingen moeten worden verplicht, m.b.t. buitenlandse politieke prominenten (PEPs: Politically Exposed Persons) (als klant of uiteindelijke begunstigde) naast het gebruikelijke cliëntenonderzoek tevens:

  • (a)

    via passende risico-inschatting te bepalen of de klant of de uiteindelijke begunstigde een politiek prominent persoon is;

  • (b)

    van het hogere management toestemming te verkrijgen voor de totstandkoming (of voortzetting bij bestaande klanten) van die zakelijke relaties;

  • (c)

    redelijke maatregelen te nemen om de herkomst van het vermogen en de herkomst van tegoeden vast te stellen; en,

  • (d)

    doorlopend toezicht uit te oefenen op de zakelijke relatie.

Financiële instellingen moeten worden verplicht om redelijke maatregelen te nemen om te bepalen of een potentiële klant of uiteindelijke begunstigde een binnenlandse PEP of een persoon is die is belast met een prominente functie bij een internationale organisatie. Indien sprake is van een zakenrelatie met een hoger risico, dient de financiële instelling te worden verplicht de onder de punten (b), (c) en (d), bedoelde maatregelen te nemen.

 

De eisen voor alle soorten politieke prominenten moeten ook gelden voor familieleden of relaties van dergelijke PEP's.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 12

 

Financiële instellingen moeten redelijke maatregelen nemen om te bepalen of de begunstigden van een levensverzekeringspolis en/of, indien vereist, de uiteindelijke begunstigde van de begunstigde politiek prominente personen zijn. Dit moet uiterlijk gebeuren op het moment van de uitbetaling. Indien er hogere risico’s zijn vastgesteld, moeten financiële instellingen verplicht worden naast normaal cliëntenonderzoek het volgende te doen:

  • (a)

    de directie informeren vóór de uitbetaling van de polisopbrengsten; en tevens,

  • (b)

    de hele zakelijke relatie met de polishouder aan een uitgebreid nauwkeurig onderzoek onderwerpen en overwegen melding te doen van een verdachte transactie.

Deze aanbeveling is geïmplementeerd in artikel 10, tweede lid, en artikel 11, juncto artikel 1, onder w, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Omwille van de duidelijkheid is ervoor gekozen om ten aanzien van politiek prominente personen altijd een verscherpt cliëntenonderzoek voor te schrijven. Dit is bepaald in artikel 10, tweede lid, onder i, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

13. Samenwerking tussen banken

  • 1.

    Financiële instellingen moeten worden verplicht, bij grensoverschrijdende samenwerking tussen banken en andere soortgelijke relaties, naast het gebruikelijke cliëntenonderzoek:

    • (a)

      voldoende informatie te verzamelen over een correspondent bank om een volledig begrip te krijgen van de aard van de activiteiten van de respondent en op basis van openbaar beschikbare informatie de reputatie van de instelling en de kwaliteit van het toezicht controleren, onder meer om te bepalen of de instelling is onderzocht i.v.m. met witwassen of financiering van terrorisme, of onderworpen is geweest aan regulerende maatregelen;

    • (b)

      de controles ter bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme van de correspondent bank te beoordelen;

    • (c)

      toestemming te verkrijgen van de bedrijfsleiding voordat zij nieuwe correspondentbankrelaties aangaan;

    • (d)

      de respectieve verantwoordelijkheden van elke instelling duidelijk te begrijpen;

    • (e)

      met betrekking tot transitrekeningen ("payable-through accounts") zich ervan te vergewissen dat de correspondent bank onderzoek heeft uitgevoerd op cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot rekeningen bij de correspondente bank en dat de correspondent bank in staat is om op verzoek de relevante cliëntgegevens te verstrekken aan de correspondent bank.

  • 2.

    Het moet kredietinstellingen worden verboden een correspondentbankrelatie aan te gaan of te handhaven met een "shell bank" en zij moeten erop letten dat correspondent bank niet toestaat dat een shell bank van hun rekeningen gebruik maakt.

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 13

 

De overeenkomstige betrekkingen waarop financiële instellingen criteria (a) tot (e) moeten toepassen, omvatten bijvoorbeeld de overdracht van geld of effecten, ongeacht of dit betrekking heeft op de internationale financiële instelling als lastgever of op haar klanten.

 

De term transitrekeningen ("payable-through accounts") verwijst naar correspondente rekeningen die direct worden gebruikt door derden om zaken te doen in eigen naam.

 

Ad 1.: artikel 15 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Ad 2.: artikel 16 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

14. Overmakingsdiensten voor geld of waarde

  • 1.

    Landen moeten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de natuurlijke of rechtspersonen die overmakingsdiensten voor geld of waarde (MVTS: Money or Value Transfer Services) verlenen over een vergunning beschikken of geregistreerd zijn, en onderworpen zijn aan doeltreffende systemen voor toezicht op het naleven van de relevante maatregelen uit de FATF-aanbevelingen. Landen moeten maatregelen treffen om te achterhalen welke natuurlijke personen of rechtspersonen overmakingsdiensten voor geld of waarde verlenen zonder vergunning of registratie, en passende sancties opleggen.

  • 2.

    Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die als agent actief is, dient ook te beschikken over een vergunning of geregistreerd te zijn bij een bevoegde autoriteit, of de overmakingsdienstverlener dient een actuele lijst van zijn agenten beschikbaar te houden voor de bevoegde autoriteiten van de landen waar de dienstverlener of zijn agenten opereren. Landen moeten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de dienstverleners die gebruik maken van agenten deze ook betrekken bij hun AML/CFT-programma’s en toezien dat zij de richtlijnen uit deze programma’s naleven.

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 14

 

Een land behoeft geen afzonderlijke vergunnings- of registratieregeling op te leggen met betrekking tot (rechts)personen die al een vergunning hebben of geregistreerd zijn als financiële instellingen (zoals gedefinieerd door FATF-aanbevelingen) in dat land, die, op grond van die vergunning of registratie, overmakingsdiensten voor geld of waarde mogen uitvoeren, en die reeds zijn onderworpen aan het geheel van de verplichtingen krachtens de FATF-aanbevelingen.

 

De Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten oefent toezicht uit op grond van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf. Om geheel aan de FATF-aanbevelingen te voldoen worden deze landsverordeningen gewijzigd door de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, alsmede op grond van de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.

 

Tot slot is Sint Maarten voornemens om een ontwerp Landsverordening toezicht effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders in procedure te brengen. Deze ontwerp Landsverordening zal op grond van de verplichting tot eenvormigheid op dit gebied tussen Sint Maarten en Curaçao dezelfde tekst bevatten als de gelijknamige Landsverordening van Curaçao.

 

15. Nieuwe technologieën

 

Landen en financiële instellingen dienen de risico’s voor witwassen of terrorismefinanciering te bepalen en beoordelen, die kunnen ontstaan in verband met:

  • (a)

    de ontwikkeling van nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken, onder meer nieuwe leveringsmechanismen; en,

  • (b)

    het gebruik van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën voor zowel nieuwe als reeds bestaande producten.

    In het geval van financiële instellingen moet deze risicobeoordeling plaatsvinden voorafgaand aan de introductie van de nieuwe producten en zakelijke praktijken en aan de toepassing van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën. Zij moeten passende maatregelen nemen om de risico’s te beheersen en te beperken.

Deze aanbeveling wordt geïmplementeerd in artikel 20, derde lid van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Voor wat betreft de verplichting voor het land Sint Maarten wordt deze aanbeveling geïmplementeerd in artikel 3, tweede lid, onder l, m en n, en artikel 18, eerste en tweede lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

16. Elektronische overmakingen

 

Landen moeten ervoor zorgen dat financiële instellingen aan overmakingen en gerelateerde berichten de vereiste en accurate gegevens toevoegen m.b.t. de opdrachtgever en de begunstigde, en wel voor de gehele betalingsketen.

 

Landen moeten ervoor zorgen dat financiële instellingen toezien op elektronische overmakingen met het oog op het opsporen van transacties waaraan de vereiste informatie over opdrachtgever en begunstigde ontbreekt en het treffen van passende maatregelen.

 

Landen moeten ervoor zorgen dat financiële instellingen in het kader van de verwerking van elektronische overmakingen kunnen overgaan tot bevriezing of weigering van transacties met aangewezen personen en entiteiten, overeenkomstig de verplichtingen uit hoofde van de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, zoals resolutie 1267 (1999) en de daaropvolgende resoluties en resolutie 1373 (2001), die betrekking hebben op de voorkoming en bestrijding van terrorisme en terrorismefinanciering.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 1635 36

 

A. DOELSTELLING

  • 1.

    Aanbeveling 16 is ontwikkeld met het doel te voorkomen dat terroristen en andere criminelen ongehinderd toegang hebben tot elektronische overschrijvingen voor het doorsluizen van hun gelden, en voor het opsporen van misbruik wanneer dat zich voordoet. Met name wordt daarin beoogd ervoor te zorgen dat de basisinformatie over de opdrachtgever en begunstigde van elektronische geldovermakingen onmiddellijk beschikbaar wordt gesteld:

    • (a)

      aan passende rechtshandhavings- en/of vervolgingsinstanties om hen te helpen bij het opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristen of andere criminelen, en het traceren van de activa;

    • (b)

      aan financiële inlichtingeneenheden voor de analyse van verdachte of ongebruikelijke activiteit, en om die te verspreiden waar nodig is; en

    • (c)

      aan opdracht gevende, bemiddelende en begunstigde financiële instellingen ter vergemakkelijking van de vaststelling en melding van verdachte transacties, en om de vereiste bevriezingsmaatregelen te nemen en zich te houden aan het verbod op het verrichten van transacties met aangewezen personen en entiteiten, overeenkomstig de verplichtingen uit hoofde van de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad, zoals resolutie 1267 (1999) en de daaropvolgende resoluties en resolutie 1373 (2001) over de voorkoming en bestrijding van terrorisme en terrorismefinanciering.

  • 2.

    Om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken, moeten landen de mogelijkheid hebben alle elektronische geldovermakingen te traceren. Vanwege de potentiële dreiging van terrorismefinanciering door elektronische overschrijvingen van kleine bedragen, moeten landen de drempels verlagen, daarbij rekening houdend met het risico dat transacties in de clandestiniteit gaan plaatsvinden en met het belang van financiële inclusie. Het is niet de bedoeling van de FATF om rigide normen op te leggen, of om één wijze van handelen voor te schrijven die negatieve gevolgen zou hebben voor het betalingssysteem.

B. REIKWIJDTE

  • 3.

    Aanbeveling 16 is van toepassing op grensoverschrijdende elektronische overschrijvingen en binnenlandse elektronische overmakingen, met inbegrip van seriële betalingen en cover payments.

  • 4.

    Aanbeveling 16 is niet van toepassing op de volgende soorten betalingen:

    • (a)

      elke overdracht die voortvloeit uit een transactie die wordt verricht met een creditcard, betaalpas of prepaid kaart voor de aankoop van goederen of diensten, zolang het nummer van de creditcard, betaalpas of prepaid kaart wordt gevoegd bij alle overdrachten die uit de transactie voortvloeien. Wanneer echter een creditcard, betaalpas of prepaid kaart wordt gebruikt als een betalingssysteem voor elektronische overmakingen tussen personen, valt de transactie onder Aanbeveling 16, en moet de benodigde informatie worden opgenomen in het bericht.

    • (b)

      Overschrijvingen en afrekeningen tussen financiële instellingen, waarbij zowel de opdrachtgever als de begunstigde financiële instellingen zijn die voor eigen rekening handelen.

  • 5.

    Landen kunnen een "de minimis"-drempel gebruiken voor grensoverschrijdende elektronische overmakingen van niet meer dan USD/EUR 1.000, onder welk bedrag de volgende voorschriften van toepassing zijn:

    • (a)

      Landen moeten ervoor zorgen dat financiële instellingen bij dergelijke overmakingen het volgende opnemen:

      • (i)

        de naam van de opdrachtgever;

      • (ii)

        de naam van de begunstigde; en,

      • (iii)

        een rekeningnummer voor elk, of een uniek referentienummer van de transactie. Deze informatie hoeft niet te worden gecontroleerd op nauwkeurigheid, tenzij er een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat, in welk geval de financiële instelling de informatie betreffende haar klant moet controleren.

    • (b)

      Landen kunnen echter verlangen dat binnenkomende grensoverschrijdende elektronische overschrijvingen die beneden de drempel vallen, vereiste en juiste informatie over de opdrachtgever bevatten.

C. IN AANMERKING KOMENDE GRENSOVERSCHRIJDENDE ELEKTRONISCHE OVERSCHRIJVINGEN

  • 6.

    Begeleidende informatie bij alle in aanmerking komende elektronische overmakingen moet altijd het volgende bevatten:

    • (a)

      de naam van de betaler;

    • (b)

      het rekeningnummer van de opdrachtgever wanneer deze rekening voor de verwerking van de transactie wordt gebruikt;

    • (c)

      het adres van de opdrachtgever, of het nationale identiteitsnummer of klantenidentificatie- nummer37 , of datum en plaats van geboorte;

    • (d)

      de naam van de begunstigde; en tevens,

    • (e)

      het rekeningnummer van de begunstigde, wanneer deze rekening voor de verwerking van de transactie wordt gebruikt.

  • 7.

    Bij ontbreken van een rekening, moet een uniek referentienummer van de transactie worden opgenomen, die het mogelijk maakt de transactie te traceren.

  • 8.

    Indien meerdere afzonderlijke grensoverschrijdende elektronische overschrijvingen van één opdrachtgever in een batchbestand zijn gebundeld voor verzending aan de begunstigden, kunnen zij worden vrijgesteld van de vereisten van punt 6 met betrekking tot de opdrachtgeverinformatie, mits zij het rekeningnummer van de opdrachtgever of het unieke referentienummer van de transactie gebruiken (zie punt 7 hierboven), en het batchbestand de vereiste en nauwkeurige informatie bevat betreffende de opdrachtgever en volledige informatie over de begunstigde, die volledig traceerbaar is in het land van de begunstigde.

D. BINNENLANDSE OVERSCHRIJVINGEN

  • 9.

    Bij informatie die binnenlandse elektronische overschrijvingen begeleidt, moet tevens informatie over de opdrachtgever zijn opgenomen, zoals is aangegeven voor grensoverschrijdende overschrijvingen, tenzij deze informatie op andere wijze beschikbaar kan worden gesteld aan de financiële instelling van de begunstigde en de relevante autoriteiten. In dit laatste geval hoeft de opdracht gevende financiële instelling alleen het rekeningnummer of het unieke referentienummer van de transactie op te geven, op voorwaarde dat met dit nummer of deze identificatiecode de transactie kan worden herleid tot de opdrachtgever of de begunstigde.

  • 10.

    De opdracht gevende financiële instelling dient de informatie beschikbaar te stellen binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoek van de begunstigde financiële instelling of van de relevante bevoegde autoriteiten. Rechtshandhavingsinstanties moeten onmiddellijke overlegging van dergelijke informatie kunnen afdwingen.

E. VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN OPDRACHT GEVENDE, BEMIDDELENDE EN BEGUNSTIGDE FINANCIËLE INSTELLINGEN

 

Opdracht gevende financiële instelling

  • 11.

    De opdracht gevende financiële instelling moet ervoor zorgen dat in aanmerking komende overschrijvingen de vereiste en nauwkeurige informatie over de opdrachtgever en de begunstigde bevatten.

  • 12

    De opdracht gevende financiële instelling moet waarborgen dat grensoverschrijdende elektronische overschrijvingen onder de toepasselijke drempel de naam van de opdrachtgever en van de begunstigde bevatten en van beide het rekeningnummer, of een uniek referentienummer van de transactie.

  • 13

    De opdracht gevende financiële instelling moet alle informatie over betalers en begunstigden bewaren, in overeenstemming met Aanbeveling 11.

  • 14

    De opdracht gevende financiële instelling mag niet worden toegestaan de elektronische overschrijving uit te voeren als deze niet voldoet aan de hierboven aangegeven vereisten.

Bemiddelende financiële instelling

  • 15.

    Voor grensoverschrijdende elektronische overmakingen moeten financiële instellingen die een tussenschakel in die ketens van elektronische overmakingen verwerken, ervoor zorgen dat alle informatie over betaler en begunstigde van een overmaking, bij de overmaking wordt behouden.

  • 16

    Ingeval technische beperkingen verhinderen dat de informatie over opdrachtgever of begunstigde die een grensoverschrijdende elektronische overschrijving begeleidt, bij een verbonden binnenlandse elektronische overschrijving blijft, moet de bemiddelende financiële instelling ten minste vijf jaar een registratie bewaren van alle informatie die is ontvangen van de opdracht gevende financiële instelling of een andere bemiddelende financiële instelling.

  • 17

    Een bemiddelende financiële instelling moet redelijke maatregelen nemen om grensoverschrijdende elektronische overschrijvingen te herkennen waaraan vereiste informatie over de opdrachtgever of begunstigde ontbreekt. Dergelijke maatregelen moeten stroken met straight-through processing (automatische verwerking).

  • 18

    Een bemiddelende financiële instelling moet doeltreffende, op risico gebaseerde beleidsregels en procedures hebben om te kunnen vaststellen:

    • (i)

      wanneer een elektronische overschrijving waaraan vereiste informatie over de opdrachtgever of begunstigde ontbreekt, moet worden uitgevoerd, geweigerd of opgeschort; en,

    • (ii)

      welke passende vervolgmaatregelen moeten worden getroffen.

Begunstigde financiële instelling

  • 19.

    Een begunstigde financiële instelling moet redelijke maatregelen nemen om grensoverschrijdende elektronische overschrijvingen te herkennen waaraan vereiste informatie over de opdrachtgever of begunstigde ontbreekt. Die maatregelen kunnen toezicht achteraf omvatten, of waar mogelijk te zelfder tijd.

  • 20

    Bij in aanmerking komende elektronische overschrijvingen moet een begunstigde financiële instelling de identiteit van de begunstigde vaststellen indien de identiteit niet eerder is geverifieerd, en deze informatie bewaren conform Aanbeveling 11.

  • 21

    Een begunstigde financiële instelling moet doeltreffende, op risico gebaseerde beleidsregels en procedures hebben om te kunnen vaststellen: (i) wanneer een elektronische overschrijving waaraan vereiste informatie over de opdrachtgever of begunstigde ontbreekt, moet worden uitgevoerd, geweigerd of opgeschort, en (ii) welke passende vervolgmaatregelen moeten worden getroffen.

F. OVERDRACHTSDIENSTEN VOOR GELD EN WAARDE

  • 22.

    Dienstverleners voor de overdracht van geld of waarde (MVTS) moeten worden verplicht te voldoen aan alle relevante voorschriften van Aanbeveling 16 in de landen waarin zij rechtstreeks of via hun vertegenwoordigers actief zijn. In het geval van een dienstverlener die zowel de zijde van de opdrachtgever als die van de begunstigde van een elektronische overschrijving beheert, moet deze:

    • (a)

      rekening houden met alle informatie van zowel de opdracht gevende als begunstigde partij om te bepalen of een melding van een verdachte transactie wordt ingediend; en tevens

    • (b)

      een melding van een verdachte transactie indienen in alle landen die betrokken zijn bij de verdachte overschrijving, en relevante transactie-informatie beschikbaar stellen aan de Financiële Inlichtingeneenheid.

Eerste alinea: artikel 22, eerste lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, voor wat een financiële dienstverlener betreft.

 

Tweede alinea: artikel 10, tweede lid, onder l, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, waarin een verscherpt cliëntenonderzoek is voorgeschreven als de informatie, bedoeld in artikel 22, eerste lid, ontbreekt.

 

Daarnaast: artikel 3, tweede lid, onder d en e, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, waarin een cliëntenonderzoek is voorgeschreven voor transacties bij casino’s en handelaren in voorwerpen van grote waarde, indien deze een bedrag als bepaald in de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties overschrijden. Artikel 40, vijfde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering bepaalt dat die regeling na de inwerkingtreding van deze landsverordening weliswaar onverminderd blijft gelden, maar gebaseerd wordt op artikel 24 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Derde alinea: deze is geïmplementeerd door de Landsverordening van de 26 juni 2017 houdende wijziging van de Sanctielandsverordening ter uitvoering van aanbeveling 6 van de Financial Action Task Force om zonder vertraging de beperkende maatregelen te implementeren en enkele wetstechnische aanpassingen.

Nadien is geconstateerd dat die ontwerp Landsverordening niet aan alle onderdelen van aanbeveling 6 tegemoetkomt. Om deze reden wordt de Sanctielandsverordening aangevuld door artikel 34 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Zie voor een nadere toelichting onder aanbeveling 6.

 

BEROEP, CONTROLE EN FINANCIËLE GROEPEN

 

17. Diensten door derden

  • 1.

    Landen kunnen toestaan dat financiële instellingen een beroep doen op derden voor het uitvoeren van de elementen (a) tot en met (c) van de in aanbeveling 10 bedoelde maatregelen of om zakelijke activiteiten aan te dragen, op voorwaarde dat aan de onderstaande criteria is voldaan. Ook indien een dergelijk beroep is toegestaan, blijft de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor CDD-maatregelen bij de financiële instelling liggen die een beroep op de derde partij doet.

  • 2.

    De criteria waaraan moet worden voldaan, zijn als volgt:

    • (a)

      Een financiële instelling die een beroep doet op een derde moet onmiddellijk de nodige informatie verkrijgen betreffende de elementen (a) t/m (c) van de in Aanbeveling 10 bedoelde maatregelen.

    • (b)

      De financiële instellingen dienen de nodige maatregelen te nemen om zich ervan te vergewissen dat de kopieën van identificatiegegevens en andere relevante documentatie met betrekking tot de CDD-vereisten door de derde partij op verzoek onverwijld beschikbaar worden gesteld.

    • (c)

      De financiële instelling moet zich ervan vergewissen dat de derde partij m.b.t. de naleving van CDD en de registratie van transacties overeenkomstig de aanbevelingen 10 en 11 aan reglementen voldoet, onder toezicht staat of gemonitord wordt en passende maatregelen heeft genomen.

    • (d)

      Bij het vaststellen in welke landen de derde partij die voldoet aan de voorwaarden gevestigd kan zijn, dienen landen gebruik te maken van informatie m.b.t. het landenrisico.

  • 3.

    Wanneer een financiële instelling een beroep doet op een derde partij die deel uitmaakt van dezelfde financiële groep, en (i) die groep CDD en de registratie van transactiegegevens toepast overeenkomstig de aanbevelingen 10, 11 en 12, en programma’s ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, in overeenstemming met aanbeveling 18; en (ii) op de daadwerkelijke uitvoering van deze CDD en de vereisten inzake de registratie van transactiegegevens en de AML/CFT-programma’s op het niveau van de groep toezicht wordt gehouden door een bevoegde autoriteit, dan kunnen de relevante bevoegde autoriteiten overwegen dat de financiële instelling maatregelen conform (b) en (c) hierboven toepast via haar groepsprogramma en besluiten dat punt (d) geen noodzakelijke voorwaarde voor een beroep op derden vormt indien hoger landenrisico voldoende wordt ingeperkt door beleid van de groep inzake AML/CFT.

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 17

 

Deze aanbeveling is niet van toepassing op de uitbestedings- of agentuurrelatie. Bij een scenario van beroep op een derde moet de derde worden onderworpen aan vereisten inzake cliëntenonderzoek en registratie overeenkomstig aanbevelingen 10 en 11, en onder reglementering, toezicht of controle vallen. De derde heeft gewoonlijk een bestaande zakelijke relatie met de cliënt die onafhankelijk is van de relatie die zal worden aangegaan door de cliënt met de instelling die het beroep doet op de derde, en zou zijn eigen procedures toepassen om de cliëntencontrole uit te voeren. Dit kan worden gecontrasteerd met het scenario uitbesteding/agentuur, waarbij de entiteit waaraan taken zijn uitbesteed de cliëntencontrole voor rekening en overeenkomstig de procedures van de delegerende financiële instelling uitvoert, en onderworpen is aan de controle van de delegerende financiële instelling over de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze procedures door de entiteit waaraan taken zijn uitbesteed.

 

Met het oog op de toepassing van Aanbeveling 17 betekent de term "relevante bevoegde autoriteiten":

  • (i)

    de autoriteit van herkomst, die erbij betrokken moet worden voor het begrip van de richtsnoeren en controles op het niveau van de gehele groep; en,

  • (ii)

    de ontvangende autoriteiten van de gastheer, die betrokken moeten worden voor de dochterondernemingen/bijkantoren.

De term "derden" betekent: financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen die onder toezicht staan of gemonitord worden en die voldoen aan de eisen onder Aanbeveling 17.

 

De regering heeft alleen aanleiding gezien om deze aanbeveling te implementeren door het mogelijk te maken dat makelaars een beroep doen op de betrokken notaris voor het uitvoeren van het cliëntenonderzoek alvorens over te gaan tot het passeren van de akte van verkoop van een bepaalde onroerende zaak. Een makelaar kan in een dergelijk geval volstaan met een vereenvoudigd cliëntenonderzoek. Daaromtrent zijn tussen makelaars en notarissen in Sint Maarten in een overleg op 6 mei 2015 en op 29 juli 2015 nadere afspraken gemaakt.

Dat een makelaar kan volstaan met een vereenvoudigd onderzoek is neergelegd in artikel 6, eerste lid, onder b, onderdeel 4º, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

18. Interne controles en buitenlandse vestigingen of dochterondernemingen

 

Financiële instellingen moeten worden verplicht tot uitvoering van programma’s tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Financiële groepen moeten worden verplicht groepsbrede programma’s voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme uit te voeren, met inbegrip van beleidslijnen en procedures voor het delen van informatie binnen de groep voor AML/CFT-doeleinden.

 

De financiële instellingen moeten worden verplicht om, door middel van programma’s van de financiële groep tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, ervoor te zorgen dat hun buitenlandse vestigingen en dochterondernemingen waarin zij een meerderheidsbelang hebben, de AML/CFT-maatregelen toepassen in overeenstemming met de in het land van herkomst geldende eisen ter uitvoering van de FATF-aanbevelingen.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 18

 

De programma's van financiële instellingen tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme moeten de volgende elementen bevatten:

  • (a)

    de ontwikkeling van interne gedragslijnen, procedures en controlemaatregelen, met inbegrip van passende nalevingsbeheerregelingen en adequate screeningsprocedures om strenge normen te garanderen bij het in dienst nemen van werknemers;

  • (b)

    een permanent programma voor de opleiding van werknemers; en tevens

  • (c)

    een onafhankelijke auditfunctie om het systeem te testen.

De aard en de omvang van de te nemen maatregelen moeten passend zijn gezien de risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en de grootte van het bedrijf.

 

Nalevingsbeheerregelingen omvatten de aanstelling van een Nalevingsmedewerker op managementniveau.

 

Programma's van financiële groepen tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme moeten van toepassing zijn op alle bijkantoren en dochterondernemingen waarin de financiële groep een meerderheidsbelang heeft. Deze programma’s moeten de maatregelen onder (a) tot en met (c) omvatten, en moeten geschikt zijn voor het bedrijf van de bijkantoren en dochterondernemingen waarin een meerderheidsbelang bestaat. Dergelijke programma’s moeten op effectieve wijze ten uitvoer worden gelegd op het niveau van de bijkantoren en dochterondernemingen. Deze programma’s moeten o.a. gedragslijnen en procedures omvatten voor het delen van gegevens die noodzakelijk zijn voor cliëntenonderzoek en het beheren van het risico op witwassen en de financiering van terrorisme. Naleving, audit en/of AML/CFT-functies op groepsniveau behoren te worden voorzien van klant-, rekening- en transactieinformatie van bijkantoren en dochterondernemingen wanneer dit nodig is voor AML/CFT-doeleinden. Er moeten voldoende waarborgen zijn voor de vertrouwelijkheid en het gebruik van uitgewisselde informatie.

 

Wat betreft hun buitenlandse activiteiten moeten financiële instellingen, wanneer de minimale AML/CFT-eisen van het gastland minder strikt zijn dan die van het land van herkomst, worden verplicht ervoor te zorgen dat hun bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen in gastlanden voldoen aan de voorschriften van het land van herkomst, voor zover de wet- en regelgeving van het gastland dit mogelijk maakt. Indien het gastland de juiste uitvoering van bovengenoemde maatregelen niet toelaat, moeten financiële groepen passende aanvullende maatregelen treffen voor de aanpak van de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme, en de toezichthouders in hun land van herkomst informeren. Als de extra maatregelen niet voldoende zijn, moeten de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst extra toezichtmaatregelen overwegen, waaronder begrepen het uitvoeren van extra controlemaatregelen op de financiële groep, met inbegrip van, in voorkomend geval, de financiële groep te verzoeken zijn bedrijfsactiviteiten in het gastland te beëindigen.

 

Eerste alinea: artikelen 19 en 20 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Tweede alinea: artikel 19 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

19. Landen met een hoger risico

 

Financiële instellingen moeten worden verplicht om verscherpt cliëntenonderzoek toe te passen bij zakenrelaties en transacties met natuurlijke en rechtspersonen en financiële instellingen uit landen ten aanzien waarvan dit wordt bepleit door de FATF. Het toegepaste verscherpte cliëntenonderzoeksbeleid dient doeltreffend en evenredig aan de risico’s te zijn.

 

Landen moeten in staat zijn om passende tegenmaatregelen te nemen wanneer de FATF daartoe oproept. Landen moeten ook in staat zijn onafhankelijk van eventuele FATF- oproepen tegenmaatregelen te treffen. Deze tegenmaatregelen moeten doeltreffend en evenredig aan de risico’s zijn.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 19

 

Tot de strengere cliëntenonderzoeksmaatregelen die zouden kunnen worden genomen door financiële instellingen behoren ook de maatregelen van punt 20 van de Toelichting bij aanbeveling 10 en andere maatregelen met een soortgelijk effect in het beperken van risico’s.

 

Hieronder volgen voorbeelden van de tegenmaatregelen die zouden kunnen worden genomen door landen, en andere maatregelen die een soortgelijk effect hebben op het beperken van de risico’s:

  • (a)

    Financiële instellingen ertoe verplichten specifieke elementen van de strengere cliënten onderzoeksmaatregelen toe te passen.

  • (b)

    Verbetering van de desbetreffende meldingsmechanismen, of het systematisch melden van financiële transacties.

  • (c)

    De vestiging weigeren van dochterondernemingen, bijkantoren of contactbureaus van definanciële instellingen uit het betrokken land, of op andere wijze rekening houden met het feit dat de desbetreffende financiële instelling afkomstig is uit een land dat niet over adequate AML/CFT-systemen beschikt.

  • (d)

    De financiële instellingen verbieden bijkantoren of contactbureaus in het betrokken land te vestigen, of op andere wijze rekening houden met het feit dat het bijkantoor of het contactbureau in een land zou zijn dat geen adequate AML/CFT-systemen heeft.

  • (e)

    Beperking van zakelijke relaties of financiële transacties met het bedoelde land en de personen in dat land.

  • (f)

    Verbieden dat financiële instellingen derden inschakelen voor het uitvoeren van onderdelen van het proces van cliëntenonderzoek;

  • (g)

    De financiële instellingen verplichten de correspondente relaties met financiële instellingen in het desbetreffende land te onderzoeken en te wijzigen of, indien nodig, te beëindigen.

  • (h)

    Verscherping van het toezicht en/of de vereisten inzake externe controles voor vestigingen en dochterondernemingen van in het desbetreffende land gevestigde instellingen;

  • (i)

    Verscherping van de vereisten inzake externe controle voor financiële groepen ten aanzien van hun vestigingen en dochterondernemingen in het desbetreffende land.

Er moeten afdoende maatregelen zijn getroffen om ervoor te zorgen dat de financiële instellingen in kennis worden gesteld van bezorgdheid over de zwakke punten in de AML/CFT-systemen van andere landen.

 

Eerste alinea: artikelen 10, tweede lid, onder h, 12, eerste lid onder a, en tweede lid, 14, eerste lid en 19, tweede en derde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Tweede alinea: De Minister van Justitie kan bij ministeriële regeling zonder vertraging andere voorschriften stellen omtrent een verscherpt cliëntenonderzoek zodra de FATF daartoe oproept. Dit is geregeld in artikel 10, tweede lid, onder m, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

Daarnaast beschikt de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten over verordenende bevoegdheid, als bedoeld in artikel 98, tweede lid, van de Staatsregeling.

Voor wat betreft de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten is deze bevoegdheid neergelegd in de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf. Om geheel aan de FATF-aanbevelingen te voldoen worden deze landsverordeningen gewijzigd door de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, alsmede op grond van de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.

 

Beide autoriteiten kunnen deze bevoegdheid gebruiken indien de FATF daartoe oproept.

 

In artikel 14, tweede lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering is bepaald dat een land of jurisdictie geacht wordt in elk geval niet of onvoldoende te voldoen aan internationaal aanvaarde normen op het gebied van de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering indien het land of jurisdictie voorkomt op de lijst met ‘high-risk and non-cooperative jurisdictions’, als gepubliceerd op de website van de Financial Action Task Force te Parijs.

 

MELDING VAN VERDACHTE TRANSACTIES

 

20. Melding van verdachte transacties

 

Indien een financiële instelling vermoedt of gegronde redenen heeft om te vermoeden dat gelden de opbrengst zijn van criminele activiteiten of verband houden met de financiering van terrorisme, dient de wettelijke verplichting te gelden hiervan onmiddellijk melding te maken bij de financiële inlichtingeneenheid (FIE).

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 20

 

De verwijzing naar de criminele activiteit in Aanbeveling 20 heeft betrekking op alle criminele daden die een onderliggend delict voor het witwassen van geld vormen, of ten minste de strafbare feiten die een onderliggend delict vormen zoals vereist wordt in Aanbeveling 3. Landen worden sterk aangemoedigd het eerste van deze alternatieven te kiezen.

 

De verwijzing naar de financiering van terrorisme in Aanbeveling 20 heeft betrekking op de financiering van terroristische daden en terroristische organisaties of individuele terroristen, zelfs bij het ontbreken van een verband met een specifieke terroristische handeling.

 

Alle verdachte transacties, met inbegrip van pogingen tot transacties, moeten worden gerapporteerd ongeacht het bedrag van de transactie.

 

De rapportageverplichting moet een directe verplichting zijn, en iedere indirecte of impliciete verplichting om verdachte transacties te melden, of dat nu is om reden van eventuele vervolging wegens witwassen van geld of financiering van terrorisme of anderszins (zogenoemde "onrechtstreekse rapportage"), is niet aanvaardbaar.

 

Deze aanbeveling is reeds geïmplementeerd in artikel 11 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties.

 

Deze inhoud ervan wordt onverminderd opgenomen in artikel 25 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Daarin is bepaald dat een dienstverlener elke ongebruikelijke transactie moet melden bij het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Wat moet worden verstaan onder een ‘ongebruikelijke transactie’ is nu reeds bepaald in de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties. Artikel 40, vijfde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering bepaalt dat die regeling na de inwerkingtreding van deze landsverordening weliswaar onverminderd blijft gelden, maar gebaseerd wordt op artikel 24 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

21. Informatie doorgeven en vertrouwelijkheid

 

Financiële instellingen, hun bestuurders, stafleden en werknemers:

  • (a)

    moeten bij wet worden gevrijwaard van straf- en civielrechtelijke aansprakelijkheid wegens schending van een verbod op openbaarmaking van informatie uit hoofde van een overeenkomst of een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, indien zij hun vermoedens te goeder trouw aan de FIE hebben gemeld, zelfs indien zij niet precies wisten wat de onderliggende criminele activiteit was, en ongeacht het feit of illegale activiteit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden;

  • (b)

    moet bij wet worden verboden informatie door te geven over het feit dat een melding van een verdachte transactie of daarmee verband houdende informatie wordt ingediend bij de FIE.

Deze aanbeveling is reeds geïmplementeerd in artikel 20 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties.

 

Deze inhoud ervan wordt overgenomen in de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, maar meer in overeenstemming gebracht met de tekst van de aanbeveling.

 

Voor wat betreft het gestelde onder (a) wordt deze aanbeveling geïmplementeerd in artikel 29 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Het gestelde onder (b) wordt geïmplementeerd in artikel 27, eerste lid, onder a, juncto artikel 33, eerste en tweede lid van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Artikel 33, derde lid, verhoogt de maximale straf indien een handeling in strijd met artikel 27 tot gevolg heeft dat de melding of de informatie bekend wordt aan degene op wie de melding of de informatie betrekking heeft

 

AANGEWEZEN NIET-FINANCIËLE ONDERNEMINGEN EN BEROEPEN

 

22. Aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen: cliëntenonderzoek

 

De “ken-uw-cliënt" -verplichtingen en de verplichtingen inzake het bijhouden van gegevens als vermeld in de aanbevelingen 10, 11, 12, 15, en 17 zijn van toepassing op aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen in de volgende gevallen:

  • (a)

    Casino’s en loterijen — wanneer klanten financiële transacties uitvoeren met bedragen gelijk aan of hoger dan de toepasselijke drempel.

  • (b)

    Makelaars in onroerend goed — voor zover zij betrokken zijn bij transacties voor hun cliënt in verband met het kopen en verkopen van onroerend goed.

  • (c)

    Handelaren in edele metalen en handelaren in edelstenen — wanneer zij een contante transactie met een klant uitvoeren met een waarde gelijk aan of hoger dan de toepasselijke drempel.

  • (d)

    Advocaten, notarissen en andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen en accountants — wanneer zij voor hun cliënt transacties voorbereiden of uitvoeren in verband met volgende activiteiten:

    • het kopen en verkopen van onroerend goed;

    • het beheren van geld, waardepapieren of andere activa van de cliënt;

    • het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

    • organisatie van bijdragen voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen; of,

    • de oprichting, exploitatie of het beheer van rechtspersonen of juridische constructies, en de aan- en verkoop van ondernemingen.

  • (e)

    Verrichters van trust- en bedrijfsdiensten — wanneer zij transacties van een cliënt met betrekking tot de volgende activiteiten voorbereiden of uitvoeren:

    • vormen van rechtspersonen;

    • optreden als (of regelen dat een andere persoon optreedt als) directeur of secretaris van een vennootschap, vennoot van een maatschap of een soortgelijke functie in andere rechtspersonen;

    • verschaffen van een statutaire zetel, bedrijfsadres of -accommodatie, administratief of correspondentieadres voor een vennootschap, een maatschap of andere rechtspersoon of juridische constructie;

    • optreden als (of regelen dat een andere persoon optreedt als) trustee van een express trust of een gelijkwaardige functie voor een ander soort juridische constructie; of,

    • optreden als (of regelen dat een andere persoon optreedt als) gevolmachtigd aandeelhouder voor een andere persoon.

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 22

 

Makelaars in onroerende zaken moeten bij zowel de kopers als verkopers van de zaken in overeenstemming handelen met de voorschriften van Aanbeveling 10.

 

Casino's moeten Aanbeveling 10 uitvoeren, met inbegrip van het vaststellen en verifiëren van de identiteit van cliënten, wanneer hun klanten transacties verrichten van USD/EUR 3.000 of hoger. Het identificeren van cliënten bij de ingang van een casino is niet noodzakelijkerwijs voldoende. Landen moeten casino’s verplichten om ervoor te zorgen dat zij in staat zijn cliëntenonderzoeksgegevens van een specifieke klant te koppelen aan de transacties die de klant verricht in het casino.

 

Deze aanbeveling is reeds gedeeltelijk geïmplementeerd door de aanwijzing van de genoemde dienstverleners in artikel 1 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties. De CFATF heeft echter nog enkele defecten geconstateerd om volledig aan de tekst van deze aanbeveling en de toelichting erop te voldoen.

 

De aanwijzing van de dienstverleners wordt overgenomen in de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, en uitgebreid om deze meer in overeenstemming te brengen met de tekst van de aanbeveling en de toelichting daarop.

Deze aanbeveling wordt geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, onder b, onderdeel 5º, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, voor wat betreft de casino’s, juncto het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 14 van die ontwerp Landsverordening omtrent het cliëntenonderzoek. In artikel 3, tweede lid, onder d, is bepaald dat de Minister van Justitie het drempelbedrag bepaalt waarboven in een casino een cliëntonderzoek verplicht is. De minister zal het drempelbedrag niet hoger vaststellen dan het drempelbedrag, bedoeld in de toelichting op de aanbevelingen 22 en 23. In de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties (zoals gewijzigd bij AB 2016, no. 12) is dit bedrag bepaald op NAƒ 5.000,- (= USD 2.825,-).

 

Voor wat betreft de overige niet-financiële ondernemingen en beroepen is deze aanbeveling geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, onder b, onderdelen 1º, 2º, 3º en 6º, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, juncto het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 14 van die ontwerp Landsverordening omtrent het cliëntenonderzoek.

 

23. Aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen: andere maatregelen

 

De voorschriften in de aanbevelingen 18 tot en met 21 zijn van toepassing op alle aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, met inachtneming van de volgende kwalificaties:

  • (a)

    Advocaten, notarissen en andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen en accountants moeten worden verplicht om verdachte transacties te melden wanneer zij, namens of ten behoeve van een cliënt, betrokken zijn bij een financiële transactie met betrekking tot de activiteiten die zijn beschreven in lid (d) van Aanbeveling 22. Landen worden sterk aangemoedigd de rapportageverplichting uit te breiden tot de overige professionele activiteiten van accountants, met inbegrip van audits.

  • (b)

    Handelaren in edele metalen en handelaren in edelstenen moeten worden verplicht om verdachte transacties te melden wanneer zij betrokken zijn bij een contante transactie met een klant met een waarde gelijk aan of hoger dan de toepasselijke drempel.

  • (c)

    Verrichters van trust- en bedrijfsdiensten moeten worden verplicht om verdachte transacties te melden voor een cliënt wanneer zij, namens of ten behoeve van een cliënt, betrokken zijn bij een transactie met betrekking tot de activiteiten als bedoeld in lid (e) van aanbeveling 22.

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 23

 

Advocaten, notarissen, andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen en accountants handelend in de hoedanigheid van onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen, zijn niet verplicht om verdachte transacties te melden indien de relevante informatie is verkregen in omstandigheden waarin zij zijn onderworpen aan de geheimhoudingsplicht of het beroepsgeheim van de advocaat.

 

Het is de taak van elk land om te bepalen welke aangelegenheden vallen onder het beroepsgeheim van de beoefenaar van het juridische beroep. Deze hebben doorgaans betrekking op informatie die advocaten, notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen van of via één van hun cliënten verkrijgen:

  • (a)

    bij het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt; of,

  • (b)

    bij het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in of in verband met gerechtelijke, administratieve, arbitrage- of bemiddelingsprocedures.

Landen kunnen toestaan dat advocaten, notarissen en andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen en accountants verdachte transacties melden aan hun desbetreffende zelfregulerende organisaties, mits er passende vormen van samenwerking tussen deze organisaties en de FIE’s bestaan.

 

Wanneer advocaten, notarissen en andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen en accountants handelend in de hoedanigheid van onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen, een cliënt trachten te doen afzien van een onwettige activiteit, dan is dit geen 'tippen'.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELINGEN 22 EN 23

 

De vastgestelde maxima voor transacties zijn als volgt:

  • casino’s (volgens Aanbeveling 22): USD/EUR 3.000

  • voor handelaren in edele metalen en handelaren in edelstenen wanneer die betrokken zijn bij een transactie in contanten (aanbevelingen 22 en 23): USD/EUR 15.000.

Financiële transacties boven een bepaalde drempel omvatten situaties waarin de transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan.

 

De toelichtingen die van toepassing zijn op financiële instellingen zijn ook relevant voor aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, indien van toepassing. Om te voldoen aan de aanbevelingen 22 en 23 hoeven landen geen wettelijke of afdwingbare middelen in te zetten die uitsluitend betrekking hebben op advocaten, notarissen, accountants en de andere aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, zolang deze bedrijven of beroepen zijn opgenomen in wettelijke of afdwingbare middelen inzake de onderliggende activiteiten.

 

Deze aanbeveling is reeds gedeeltelijk geïmplementeerd door de aanwijzing van de genoemde dienstverleners in artikel 1 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties. De CFATF heeft echter nog enkele defecten geconstateerd om volledig aan de tekst van deze aanbeveling en de toelichting erop te voldoen. Daarnaast is de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties aangepast (AB 2016, no. 12). Het oordeel of een bepaalde transactie ongebruikelijk is (overeenkomstig de opmerkingen van de CFATF), is door die wijziging meer de verantwoordelijkheid van de melding plichtige geworden.

 

De aanwijzing van de dienstverleners wordt overgenomen in de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, en aangepast om deze meer in overeenstemming te brengen met de tekst van de aanbeveling en de toelichting daarop.

De aanbeveling wordt geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, onder b, onderdeel 5º, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, voor wat betreft de casino’s, juncto het bepaalde in de artikelen 24, 25 en 26 van die ontwerp Landsverordening omtrent de meldingsplicht.

 

Voor wat betreft de overige niet-financiële ondernemingen en beroepen wordt deze aanbeveling geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, onder b, onderdelen 1º, 2º en 4 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, juncto het bepaalde in de artikelen 24, 25 en 26 van die ontwerp Landsverordening omtrent de meldingsplicht.

 

De ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering verklaart onder meer de meldingsplicht geheel van toepassing op trusts. Zie artikel 1, onder u, x, dd en ee, artikel 2, eerste lid, onder b, onderdeel 2º, artikel 3, tweede lid, onder c, artikel 7, vierde lid, onder c, artikel 8, derde lid, artikel 10, tweede lid, onder f en h, artikel 12, eerste lid, onder a, en tweede lid, artikel 17, vierde lid, en artikel 25, tweede lid, onder d.

 

Ook wordt een deel van de toelichting, voor wat betreft interne netwerken, geïmplementeerd in artikel 27, derde en vierde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, waarvan de tekst is overgenomenuit de Wet voorkoming witwassen en terrorismefinanciering BES.

 

De drempelbedragen van de transacties waarboven de meldingsplicht bestaat, zijn reeds opgenomen in de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties. In de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties (zoals gewijzigd bij AB 2016, no. 12) is dit bedrag bepaald op NAƒ 5.000,- (= USD 2.825,-). Artikel 40, vijfde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering bepaalt dat die regeling na de inwerkingtreding van deze landsverordening weliswaar onverminderd blijft gelden, maar gebaseerd wordt op artikel 24 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

E. TRANSPARANTIE EN ECONOMISCH EIGENDOM VAN RECHTSPERSONEN EN JURIDISCHE CONSTRUCTIES

 

24. Transparantie en economisch eigendom van rechtspersonen

 

Landen moeten maatregelen nemen om te voorkomen dat rechtspersonen kunnen worden misbruikt voor het witwassen van geld of het financieren van terrorisme. Landen moeten ervoor zorgen dat toereikende, nauwkeurige en actuele informatie over de economische eigendom van en zeggenschap over rechtspersonen beschikbaar is en snel kan worden verkregen door de bevoegde autoriteiten. Met name landen waarin rechtspersonen zijn toegestaan die geschikt zijn voor de uitgifte van aandelen aan toonder of aandelenwarrants aan toonder, of die gevolmachtigde aandeelhouders of bestuursleden mogelijk maken, dienen doeltreffende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze niet worden misbruikt voor het witwassen van geld of voor de financiering van terrorisme. Landen moeten maatregelen overwegen ter vergemakkelijking van de toegang tot informatie over de economische eigendom en zeggenschap door financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen die voldoen aan de kwalificaties van de aanbevelingen 10 en 22.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 24

  • 1.

    De bevoegde autoriteiten moeten kunnen beschikken over, of tijdig toegang hebben tot toereikende, nauwkeurige en actuele informatie over de uiteindelijke begunstigde van en de zeggenschap over ondernemingen en andere rechtspersonen (informatie over de uiteindelijke begunstigden38 ) die worden opgericht 39 in het land. Landen kunnen zelf de mechanismen kiezen om deze doelstelling te verwezenlijken, maar zij moeten ook voldoen aan de hierna genoemde minimumvereisten. Ook is het zeer waarschijnlijk dat landen gebruik moeten maken van een combinatie van mechanismen om de doelstelling te verwezenlijken.

  • 2.

    Als onderdeel van het proces waarbij wordt gegarandeerd dat er sprake is van voldoende transparantie met betrekking tot rechtspersonen, moeten landen beschikken over mechanismen die:

    • (a)

      de verschillende soorten, vormen en basiskenmerken van rechtspersonen in het land vaststellen en beschrijven;

    • (b)

      de processen voor: (i) de oprichting van deze rechtspersonen en (ii) het verkrijgen en registreren van de basisgegevens en informatie over uiteindelijke begunstigden vaststellen en beschrijven;

    • (c)

      de hierboven gevraagde informatie beschikbaar stellen voor het publiek; en tevens

    • (d)

      de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme beoordelen van verschillende types van in het land opgerichte rechtspersonen.

A. ALGEMENE INFORMATIE

  • 3.

    Om te kunnen bepalen wie de uiteindelijke begunstigden van een onderneming zijn, zullen de bevoegde autoriteiten bepaalde basisinformatie over het bedrijf verlangen, met als minimum informatie over de juridische eigendomsverhoudingen en de zeggenschapsstructuur van de onderneming. Dit houdt tevens in informatie over de status en bevoegdheden van de onderneming, haar aandeelhouders en bestuurders.

  • 4.

    Alle ondernemingen die in een land zijn opgericht dienen te worden ingeschreven in het Handelsregister40 . Ongeacht welke combinatie van mechanismen wordt gebruikt voor het verkrijgen en registreren van informatie over uiteindelijke begunstigden (zie paragraaf B), er is een verzameling van basisgegevens over een onderneming die door de onderneming 41 verkregen en geregistreerd moet worden als een noodzakelijke voorwaarde. De minimale basisinformatie die verkregen en geregistreerd moet worden door een onderneming:

    • (a)

      naam van de onderneming, het bewijs van oprichting, de rechtsvorm en status, het vestigingsadres, de regulering van de bevoegdheden (bijvoorbeeld oprichtingsakte en statuten) en een lijst van directeuren; en tevens

    • (b)

      een register van aandeelhouders of leden met de namen van de aandeelhouders en de leden en het aantal aandelen van elke aandeelhouder 42 en de aandelencategorieën (met inbegrip van de aard van de bijbehorende stemrechten).

  • 5.

    Het Handelsregister moet alle in lid (a) genoemde basisinformatie vastleggen.

  • 6.

    De onderneming moet de basisinformatie als bedoeld in lid (b) bijhouden binnen het land, hetzij op het vestigingsadres, hetzij op een andere locatie waarvan het Handelsregister in kennis is gesteld. Maar als het bedrijf of Handelsregister binnen het land in het bezit is van informatie over uiteindelijke begunstigden, dan hoeft het register van aandeelhouders niet te worden gehouden in het land, op voorwaarde dat het bedrijf deze informatie op eerste verzoek kan verstrekken.

B. INFORMATIE OVER UITEINDELIJKE BEGUNSTIGDEN

  • 7.

    Landen moeten ervoor zorgen dat ofwel:

    • (a)

      informatie over de uiteindelijke begunstigden van een onderneming, door die onderneming wordt ingewonnen en beschikbaar wordt gesteld op een bepaalde locatie in dat land; of,

    • (b)

      dat er mechanismen bestaan waardoor de uiteindelijke begunstigde van een bedrijf tijdig kan worden bepaald door een bevoegde autoriteit.

  • 8.

    Om te voldoen aan de vereisten van lid 7 moeten landen gebruik maken van één of meer van de volgende mechanismen:

    • (a)

      Ondernemingen of handelsregisters verplichten actuele informatie over de uiteindelijke begunstigden van ondernemingen in te winnen en beschikbaar te hebben;

    • (b)

      Van ondernemingen verlangen dat zij redelijke maatregelen 43 nemen om actuele informatie over de uiteindelijke begunstigden van ondernemingen te verkrijgen en beschikbaar te hebben;

    • (c)

      Gebruikmaking van de bestaande informatie, met inbegrip van:

      • (i)

        de informatie die door financiële instellingen en/of aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen is verkregen overeenkomstig de aanbevelingen 10 en 2244 ;

      • (ii)

        de informatie die andere bevoegde autoriteiten hebben over de juridische en economische eigendom van vennootschappen (bijv. handelsregisters, belastingautoriteiten of financiële of andere toezichthouders);

      • (iii)

        informatie waarover de onderneming beschikt zoals hierboven is voorgeschreven in paragraaf A; en,

      • (iv)

        de beschikbare informatie over beursgenoteerde vennootschappen, bij wie de verplichting tot openbaarmaking (hetzij door beursregels of met behulp van wettelijke of afdwingbare middelen) toereikende transparantie inzake de economische eigendom garandeert.

  • 9.

    Ongeacht welke van de bovengenoemde mechanismen worden gebruikt, de landen moeten ervoor zorgen dat bedrijven maximale medewerking aan de bevoegde autoriteiten verlenen bij de vaststelling van de uiteindelijke begunstigde. Hiertoe behoren de volgende aspecten:

    • (a)

      Te eisen dat een of meer natuurlijke personen die in het land wonen, bevoegd zijn namens de onderneming45 , en verschuldigd jegens de bevoegde autoriteiten, alle basisinformatie en beschikbare informatie over uiteindelijke begunstigden te verstrekken, en verdere bijstand aan de autoriteiten te verlenen; en/of

    • (b)

      Te eisen dat aangewezen niet-financiële ondernemingen of beroepen in het land namens de onderneming bevoegd, en jegens de bevoegde autoriteiten verplicht zijn, om alle basisinformatie en beschikbare informatie over uiteindelijke begunstigden te verstrekken, en verdere bijstand aan de autoriteiten te verlenen; en/of

    • (c)

      Andere vergelijkbare maatregelen die specifiek zijn aangegeven in het land, en die daadwerkelijk kunnen zorgen voor samenwerking.

  • 10.

    Alle personen, instanties en entiteiten die hierboven zijn vermeld, en de onderneming zelf (of haar beheerders, curatoren of andere personen die betrokken zijn bij de ontbinding van de vennootschap), moeten de bedoelde informatie en gegevens bewaren gedurende ten minste vijf jaar na de datum waarop de vennootschap is ontbonden of anderszins ophoudt te bestaan, of vijf jaar na de datum waarop de onderneming niet langer een klant van de professionele tussenpersoon of de financiële instelling is.

C. TIJDIGE TOEGANG TOT ACTUELE EN NAUWKEURIGE INFORMATIE

  • 11.

    Landen moeten beschikken over mechanismen die ervoor zorgen dat de basisinformatie, inclusief de aan het Handelsregister verstrekte informatie, nauwkeurig en tijdig bijgewerkt is. Landen moeten voorschrijven dat alle in lid 7 bedoelde beschikbare informatie accuraat en zo actueel mogelijk is, en de informatie dient te worden geactualiseerd binnen een redelijke termijn nadat er een wijziging is aangebracht.

  • 12.

    Bevoegde autoriteiten, met name rechtshandhavingsinstanties, moeten de nodige bevoegdheden hebben om tijdig toegang te kunnen krijgen tot de basisgegevens en informatie over de uiteindelijke begunstigde waarover de betrokken partijen beschikken.

  • 13.

    Landen moeten eisen dat hun Handelsregister tijdige toegang faciliteert aan financiële instellingen, aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen en de bevoegde autoriteiten van andere staten tot de openbare informatie die het bezit, en ten minste tot de informatie als bedoeld in bovenstaand lid 4(a). Landen moeten ook overwegen tijdige toegang te vergemakkelijken voor financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen tot informatie als bedoeld in bovenstaand lid 4(b).

D. BELEMMERINGEN VOOR TRANSPARANTIE

  • 14.

    Landen moeten maatregelen nemen om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van aandelen aan toonder en van aandelenwarrants aan toonder, bijvoorbeeld door toepassing van één of meer van de volgende mechanismen: (a) ze te verbieden; (b) ze te converteren naar aandelen of aandelenwarrants op naam (bijvoorbeeld door middel van dematerialisatie); (c) ze te immobiliseren, waarbij verplicht wordt dat ze worden aangehouden bij een gereglementeerde financiële instelling of een tussenpersoon; of (d) aandeelhouders met een meerderheidsbelang te verplichten om de onderneming in kennis te stellen, en de onderneming om hun identiteit te registreren.

  • 15.

    Landen moeten maatregelen nemen om misbruik te voorkomen van gevolmachtigde aandelen en gevolmachtigde bestuurders, door bijvoorbeeld een of meer van de volgende mechanismen toe te passen:

    • (a)

      gevolmachtigde aandeelhouders en bestuurders moeten de identiteit van de volmachtgever aan de vennootschap bekend maken en aan elk desbetreffend register, en deze informatie moet worden opgenomen in het desbetreffende register; of,

    • (b)

      gevolmachtigde aandeelhouders en bestuurders moeten een vergunning hebben, hun gevolmachtigde status moet geregistreerd worden in het Handelsregister, en ze moeten informatie bijhouden waaruit hun volmachtgever blijkt en deze informatie op verzoek aan de bevoegde autoriteiten beschikbaar stellen.

E. ANDERE RECHTSPERSONEN

  • 16.

    Met betrekking tot stichtingen, Anstalt46 , en vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, zouden landen soortgelijke maatregelen moeten nemen en soortgelijke voorschriften opleggen als die welke gelden voor ondernemingen, rekening houdend met hun verschillende vormen en structuren.

  • 17.

    Ten aanzien van de andere vormen van rechtspersonen, dienen landen rekening te houden met de verschillende vormen en structuren van die andere rechtspersonen, en de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme in verband met elk type rechtspersoon met het oog op de totstandbrenging van passende niveaus van transparantie. Ten minste moeten landen ervoor zorgen dat soortgelijke basisgegevens moeten worden geregistreerd en nauwkeurig en actueel worden gehouden door deze rechtspersonen, en dat deze informatie tijdig toegankelijk is voor de bevoegde autoriteiten. Landen moeten de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme in verband met deze andere rechtspersonen onderzoeken en op basis van de mate van het risico, de maatregelen bepalen die moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten tijdig toegang hebben tot toereikende, nauwkeurige en actuele informatie over de economische eigendom van deze rechtspersonen.

F. AANSPRAKELIJKHEID EN SANCTIES

  • 18.

    Er moet een duidelijk omschreven verantwoordelijkheid bestaan om aan de vereisten in deze Toelichting te voldoen, alsmede aansprakelijkheid en doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties, in voorkomend geval voor elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die niet naar behoren aan de voorschriften voldoet.

G. INTERNATIONALE SAMENWERKING

  • 19.

    Landen moeten snelle, constructieve en doeltreffende internationale samenwerking bieden in verband met basisinformatie en informatie over de uiteindelijke begunstigde, op basis van aanbevelingen 37 en 40. Daaronder valt:

    • (a)

      faciliteren van toegang voor bevoegde buitenlandse instanties tot de basisinformatie van handelsregisters;

    • (b)

      uitwisselen van informatie over aandeelhouders; en,

    • (c)

      gebruik maken van hun bevoegdheden conform hun nationale recht om informatie over uiteindelijke begunstigden te verkrijgen namens buitenlandse vergelijkbare instanties. Landen moeten toezien op de kwaliteit van de steun die zij ontvangen uit andere landen naar aanleiding van verzoeken om basisinformatie en informatie over de uiteindelijke begunstigde, of verzoeken om bijstand bij het vinden van uiteindelijke begunstigden die in het buitenland verblijven.

Voor het merendeel is deze aanbeveling reeds geïmplementeerd in de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties. De CFATF heeft echter nog enkele defecten geconstateerd om volledig aan de tekst van deze aanbeveling en de toelichting erop te voldoen. Om deze reden heeft de regering ervoor gekozen om een nieuwe wettelijke regeling in procedure te brengen waarin beter wordt aangesloten bij de tekst van de aanbeveling en de toelichting daarop. Dit is de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismebestrijding. Hieronder wordt nader toegelicht in welke artikelen van die ontwerplandsverordening alle onderdelen van de aanbeveling en van de toelichting daarop worden geïmplementeerd. Daarbij wordt telkens vermeld op welk nummer van de hierboven staande toelichting wordt ingegaan.

Ad 1

In Hoofdstuk II en artikel 25 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering zijn voorschriften opgenomen omtrent de uiteindelijk begunstigde. Het betreft onder meer:

  • het cliëntenonderzoek en de gegevens die daarbij omtrent de uiteindelijk begunstigde moeten worden verkregen en geverifieerd;

  • het voorschrift dat een dienstverlener redelijke maatregelen treft die in ieder geval ertoe leiden dat deze inzicht verkrijgt in de eigendoms- en feitelijke zeggenschapsstructuur van de cliënt;

  • dat deze een risicoprofiel moet opstellen van de uiteindelijk begunstigde;

  • dat deze op risicobepaling gerichte procedures heeft om vast te stellen of een uiteindelijk begunstigde een politiek prominent persoon is; en,

  • het voorschrift dat bij een melding van een ongebruikelijke transactie ook de gegevens van de uiteindelijke begunstigde moeten worden gemeld.

Ad 2 (a), (b) en (c)

De verschillende soorten, vormen en basiskenmerken van rechtspersonen in Sint Maarten zijn vastgelegd en beschreven in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De processen voor de oprichting van deze rechtspersonen zijn eveneens in Boek 2 vastgesteld en beschreven. De processen voor het verkrijgen en registreren van de basisgegevens zijn vastgelegd en beschreven in de Handelsregisterverordening en het Handelsregisterbesluit.

De wet- en regelgeving van Sint Maarten is integraal via het internet voor het publiek beschikbaar47 ..

 

Ad 2(d)

Dit onderdeel heeft zijn plaats gekregen in artikel 18, tweede lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Ad 3

De dienstverleners moeten de hier bedoelde informatie inwinnen bij het cliëntonderzoek, en meesturen bij een melding aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Daarnaast bepaalt artikel 17, zesde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering dat elke dienstverlener een kopie moet maken van de documenten aan de hand waarvan de identiteit van een cliënt en van een uiteindelijk begunstigde is vastgesteld tijdens het cliëntonderzoek. Die kopieën moet de dienstverlener ingevolgde artikel 23 van de ontwerp Landsverordening gedurende tien jaren bewaren en deze onverwijld op verzoek aan een daartoe bevoegde autoriteit verstrekken.

 

Ad 4 (a) en 5

De Handelsregisterverordening bepaalt de rechten en plichten van burgers, bestuurders en bedrijven, en van het handelsregister.

Het op die landsverordening gebaseerde Handelsregisterbesluit bepaalt onder meer welke gegevens moeten worden ingeschreven in het handelsregister.

Artikel 16 regelt hetgeen moet worden ingeschreven voor een vennootschap onder firma.

Artikel 17 regelt hetgeen moet worden ingeschreven voor een commanditaire vennootschap.

Artikel 18 regelt hetgeen moet worden ingeschreven voor een naamloze vennootschap en een besloten vennootschap.

Artikel 19 regelt hetgeen moet worden ingeschreven voor een aandeelhouderbestuurde vennootschap.

Artikel 20 regelt hetgeen moet worden ingeschreven voor een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij.

Artikel 21 regelt hetgeen moet worden ingeschreven voor een stichting en een stichting particulier fonds.

Artikel 22 regelt hetgeen moet worden ingeschreven indien een rechtspersoon toebehoort aan een buitenlandse rechtspersoon.

 

Als voorbeeld moge het volgende dienen. Artikel 18, eerste lid, van het Handelsregisterbesluit bepaalt dat van een naamloze vennootschap en een besloten vennootschap in het handelsregister moeten worden ingeschreven:

  • a.

    de naam van de vennootschap en haar zetel volgens de statuten;

  • b.

    de persoonlijke gegevens van iedere bestuurder en commissaris en de dag waarop hij bij de vennootschap als zodanig in functie is getreden, alsmede of hij bevoegd is de vennootschap alleen of gezamenlijk handelend met een of meer anderen te vertegenwoordigen;

  • c.

    ingeval de statuten bepalen dat er een algemeen bestuur zal zijn en een uitvoerend bestuur, van iedere bestuurder de plaats in het bestuur;

  • d.

    de persoonlijke gegevens van anderen dan de bestuurders aan wie de statuten bevoegdheid tot vertegenwoordiging toekennen, alsmede de inhoud van de bevoegdheid;

  • e.

    heeft de vennootschap bij de oprichting een nominaal kapitaal, het nominale kapitaal alsmede de nominale waarde en het aantal van de uitgegeven aandelen met vermelding van hun nominale waarden en muntsoorten waarin deze zijn uitgedrukt indien er verschillende nominale waarden en verschillende muntsoorten zijn;

  • f.

    het bestaan van een bijstortingsverplichting als bedoeld in de artikelen 107 en 207 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de omvang daarvan.

    Het tweede lid bepaalt dat bij het handelsregister wordt gedeponeerd een authentiek afschrift van de oprichtingsakte van de vennootschap en van de statuten, indien deze in een afzonderlijke akte zijn opgenomen.

Om te voldoen aan aanbeveling 24 (en 25) is in artikel 35 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering een wijziging van het Handelsregisterbesluit opgenomen. Deze strekt ertoe dat van elke rechtspersoon de persoonlijke gegevens van de uiteindelijk belanghebbenden moeten worden ingeschreven.

Om bij het voorbeeld van artikel 18 te blijven, voegt onderdeel D van artikel 35 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering aan dat artikellid een nieuw onderdeel g toe, luidende:

  • g.

    de persoonlijke gegevens van de uiteindelijk belanghebbenden indien deze niet reeds op grond van de overige voorschriften van dit artikel dienen te worden ingeschreven, dan wel de plaats waar het register, bedoeld in artikel 109 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, kan worden ingezien voor zover het uiteindelijk belanghebbenden betreft die in dat register zijn ingeschreven.

In de overige onderdelen van genoemd artikel wordt telkens een overeenkomstig lid toegevoegd aan de overige relevante artikelen, zij het dat de toevoeging inzake het aandeelhoudersregister vanzelfsprekend alleen voor rechtspersonen met aandelen wordt opgenomen.

In onderdeel A van artikel 35 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering wordt de definitie van uiteindelijk begunstigde uit artikel 1, onder ee van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering toegevoegd aan artikel 1 van het Handelsregisterbesluit.

 

Ad 4 (b), 7, 8

Artikel 109 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat elke onderneming een register moet bijhouden, waarin de namen en adressen van alle houders van aandelen op naam zijn opgenomen, met vermelding van de soort aandeel, het daaraan verbonden stemrecht, het daarop gestorte of als gestort weergegeven bedrag, de eventuele bijstortingsverplichting, de dag van verkrijging en het al of niet afgegeven zijn van een aandeelbewijs. Aangetekend worden ook de vestiging of overdracht van vruchtgebruik op de aandelen en de vestiging van pandrecht op de aandelen, alsmede een daarmee samenhangende overgang van stemrecht. Het register wordt regelmatig bijgehouden. Bij iedere mutatie wordt de dag waarop deze is aangebracht vermeld.

 

Dit artikel zal worden aangevuld door de ontwerp Herzieningslandsverordening Boek 2 BW. Die ontwerp Landsverordening heeft voornamelijk ten doel om aandelen aan toonder af te schaffen. Nieuwe onderdelen zijn dat ook in het register zal moeten worden vermeld:

  • de eventueel nog openstaande stortingsplicht met vermelding of het gaat om een bijstortingsplicht

    en zo ja, de modaliteiten daarvan;

  • de dag en de modaliteiten van de verkrijging;

  • de eventuele persoonlijke aansprakelijkheid voor schulden van de onderneming;

  • de naam en het adres van de vruchtgebruiker en de pandhouder; en,

  • overeenkomstige gegevens met betrekking tot vergadergerechtigden, die geen aandeelhouder, pandhouder of vruchtgebruiker zijn.

Ad 6

Artikel 109, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat iedere aandeelhouder recht heeft op inzage in het register voor zover het betreft de door hem gehouden aandelen. De statuten kunnen het inzagerecht ook aan anderen toekennen. Het inzagerecht wordt in de Herzieningslandsverordening Boek 2 BW uitgebreid tot “aandeelhouders en anderen van wie gegevens in het register zijn opgenomen” (zie artikel 109, vierde lid).

Uit hetgeen hierboven onder Ad 4 (a) en 5 is beschreven, volgt dat er altijd een inzagerecht moet zijn. Ook als dat er niet zou zijn, heeft het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties inzagerecht. Zie hierna onder Ad 9.

 

Ad 9

Artikel 15 van de ontwerp Landsverordening bestuurlijke handhaving bepaalt dat een toezichthouder bevoegd is inzage te vorderen van zakelijke bescheiden, gegevens en informatiedragers. Hij is bevoegd van de bescheiden, gegevens en informatiedragers kopieën te maken.

Artikel 18 van die ontwerp Landsverordening verplicht eenieder aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze bij de uitoefening van zijn taak redelijkerwijs kan vorderen. Nakoming van deze verplichting kan worden afgedwongen door een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang of een bestuurlijke boete.

Artikel 31, derde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering en artikel 2, vijfde lid van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepalen dat het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties de bevoegdheden heeft, als bepaald in de ontwerp Landsverordening bestuurlijke handhaving.

Daarnaast bepaalt artikel 5 van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties dat het Meldpunt ten behoeve van een goede uitvoering van zijn taken en werkzaamheden, bevoegd is tot het raadplegen van alle informatiebronnen, relevante gegevens of inlichtingen aangehouden door of namens andere autoriteiten, alsmede bedrijfsmatig verzamelde gegevens en inlichtingen, met uitzondering van staatsgeheimen en informatie die berust onder de Veiligheidsdienst.

De houders van gegevens en inlichtingen zijn verplicht het Meldpunt de raadpleging toe te staan.

Opzettelijke overtreding van dit voorschrift wordt ingevolge artikel 20 van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of een geldboete van ten hoogste NAƒ 1.000.000,-.

 

Ad 10

Deze verplichting is geïmplementeerd in artikel 22 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. De bewaarplicht geldt gedurende vijf jaren voor alle dienstverleners.

 

Ad 11 en 12

Artikel 109, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat het register van aandeelhouders regelmatig moet worden bijgehouden. Hetzelfde voorschrift is in de Herzieningslandsverordening Boek 2 BW in het tweede lid van artikel 109 opgenomen.

Artikel 7, eerste lid, van de Handelsregisterverordening verplicht iedereen die tot opgave verplicht is om ervoor te zorgen dat alle wettelijk voorgeschreven gegevens in het handelsregister te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn.

Artikel 21, derde lid, van de Handelsregisterverordening bepaalt dat het strafbaar is indien iemand niet aan zijn verplichtingen voldoet.

Tot slot zal de Kamer van Koophandel bevoegd zijn om een rechtspersoon te ontbinden als deze feitelijk niet meer functioneert; zie daartoe artikel 25 van de Herzieningslandsverordening Boek 2 BW.

 

Ad 13

Artikel 13 van de Handelsregisterverordening bepaalt dat het handelsregister en de documenten die daar krachtens wettelijk voorschrift zijn gedeponeerd, door een ieder kunnen worden ingezien tegen betaling van een vergoeding. Ook is bepaald dat de Kamer van Koophandel en Nijverheid op verzoek tegen betaling van een vergoeding afschrift verstrekt van, of uittreksel uit hetgeen in het handelsregister is ingeschreven of krachtens wettelijk voorschrift is gedeponeerd.

 

Ad 14

Op dit moment bestaat de mogelijkheid dat een vennootschap aandelen aan toonder heeft. Sint Maarten heeft besloten om deze mogelijkheid te schrappen, teneinde te voldoen aan deze aanbeveling en aan aanbevelingen van de OESO betreffende transparantie en uitwisseling van informatie voor belastingdoeleinden. Daartoe is de Herzieningslandsverordening Boek 2 BW in procedure gebracht; het aantal wijzigingen is zo omvangrijk, dat is besloten om Boek 2 in zijn geheel opnieuw vast te stellen.

In het nieuwe Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek komt de mogelijkheid van aandelen aan toonder niet meer voor.

 

Ad 15

Artikel 109, eerste lid, van de Herzieningslandsverordening Boek 2 BW bepaalt dat in het aandelenregister ook naam en adres moet worden ingeschreven van iedere vergadergerechtigde, die geen aandeelhouder, pandhouder of vruchtgebruiker is.

 

Ad 16 en 17

Zie ook onder aanbeveling 8. Aldaar is reeds aangegeven dat artikel 36, onderdeel B, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering twee wijzigingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bevat om geheel aan aanbeveling 8 te voldoen. Die wijzigingen houden onder meer in dat stichtingen, verenigingen en andere non-profitorganisaties jaarlijks een jaarverslag en een jaarrekening moeten publiceren. Dit hoeft niet als zowel de balans, als het totaal van de baten of lasten minder bedraagt dan NAƒ 100.000,-.

Artikel 4 van de Handelsregisterverordening bepaalt dat niet alleen ondernemingen moeten worden ingeschreven, maar alle naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, stichtingen, stichtingen particulier fonds en verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid indien de rechtspersoon volgens zijn statuten zijn zetel in Sint Maarten heeft.

Zie onder 9, 10 en 18 voor de toegang tot alle gegevens voor het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Ad 18

Zie onder 11 en 12. Artikel 21 van de Handelsregisterverordening bepaalt de strafmaat voor het niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot registratie in het handelsregister op NAƒ 50.000,-.

 

Artikel 15 van de ontwerp Landsverordening bestuurlijke handhaving bepaalt dat een toezichthouder bevoegd is inzage te vorderen van zakelijke bescheiden, gegevens en informatiedragers. Hij is bevoegd van de bescheiden, gegevens en informatiedragers kopieën te maken.

Artikel 18 van die ontwerp Landsverordening verplicht eenieder aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze bij de uitoefening van zijn taak redelijkerwijs kan vorderen. Nakoming van deze verplichting kan worden afgedwongen door een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang of een bestuurlijke boete. Artikel 55 van die ontwerp Landsverordening bepaalt de maximale hoogte van de bestuurlijke boete op NAƒ 1.000.000,-.

Artikel 31, derde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering en artikel 2, vijfde lid van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepalen dat het Meldpunt de bevoegdheden heeft, als bepaald in de ontwerp Landsverordening bestuurlijke handhaving.

 

Ten aanzien van financiële instellingen heeft de Centrale Bank overeenkomstige bevoegdheden, zoals geregeld in de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf. Om geheel aan de FATF-aanbevelingen te voldoen worden deze landsverordeningen gewijzigd door de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, alsmede op grond van de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.

 

Ad 19

De informatie uit het handelsregister is voor iedereen toegankelijk, dus ook voor een buitenlandse instantie (zie ook onder ad 13). Het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties is, zoals reeds onder ad 9 vermeld, bevoegd alle gegevens uit het aandelenregister van een onderneming in te zien, en daar afschrift van te nemen. Artikel 7, eerste en tweede lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt dat het Meldpunt bevoegd is onderzoek te doen op verzoek van politiële en niet politiële instanties in of buiten het Koninkrijk die een vergelijkbare taak hebben als het Meldpunt en met instanties in het Koninkrijk waarvan de taken raakvlakken hebben met de werkzaamheden van het Meldpunt.

Ten aanzien van financiële instellingen heeft de Centrale Bank overeenkomstige bevoegdheden, zoals geregeld in de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf. Om geheel aan de FATF-aanbevelingen te voldoen worden deze landsverordeningen gewijzigd door de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, alsmede op grond van de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.

 

25. Transparantie en economisch eigendom van juridische constructies

Landen moeten maatregelen nemen om te voorkomen dat er van juridische constructies misbruik wordt gemaakt voor het witwassen van geld of voor de financiering van terrorisme. Met name dienen landen te waarborgen dat er adequate, accurate en tijdige informatie over express trusts aanwezig is, met inbegrip van informatie over de insteller van de trust, van de trustee en de begunstigden, die snel ter beschikking van de bevoegde autoriteiten kan worden gesteld. Landen moeten maatregelen overwegen ter vergemakkelijking van de toegang tot informatie over de economische eigendom en zeggenschap door financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen conform de vereisten van de aanbevelingen 10 en 22.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 25

  • 1.

    Landen moeten eisen dat trustees van een express trust 48 die door hun recht wordt beheerst adequate, accurate en actuele informatie over uiteindelijke begunstigen betreffende de trust inwinnen en ter beschikking hebben. Hieronder valt ook informatie over de identiteit van de insteller van de trust, van de trustee(s), van de protector (indien relevant), van de begunstigden of klasse van begunstigden, en van elke andere natuurlijke persoon die effectieve zeggenschap over de trust uitoefent. Landen moeten ook eisen dat trustees van een trust die door hun recht wordt beheerst basisinformatie bezitten over andere erkende agenten van en dienstverleners aan de trust, met inbegrip van beleggingsadviseurs of leidinggevenden, accountants en belastingadviseurs.

  • 2.

    Alle landen moeten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat trustees hun status bekend maken aan financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen wanneer ze, als trustee, een zakelijke relatie aangaan of een incidentele transactie uitvoeren die boven de drempel uitkomt. Trustees mogen er niet door wettelijke of afdwingbare middelen van worden weerhouden om bevoegde autoriteiten alle informatie over de trust te verstrekken 49 , of om financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen desgevraagd informatie te verstrekken over de uiteindelijke begunstigden en de activa van de trust die worden bewaard of beheerd in het kader van de zakelijke relatie.

  • 3.

    Landen worden aangemoedigd ervoor te zorgen dat andere relevante autoriteiten, personen en entiteiten over informatie beschikken over alle trusts waarmee zij een band hebben. Mogelijke informatiebronnen inzake trusts, trustees, en het vermogen van de trust zijn:

    • (a)

      Registers (bv. een centraal register van trusts of het vermogen van trusts) of registers van grond, gebouwen, voertuigen, aandelen of andere activa.

    • (b)

      Andere bevoegde autoriteiten die beschikken over informatie over trusts en trustees (bijvoorbeeld de belastingautoriteiten die gegevens verzamelen betreffende activa en inkomsten met betrekking tot trusts).

    • (c)

      Andere agenten van en dienstverleners aan de trust, waaronder beleggingsadviseurs, leidinggevenden, advocaten en dienstverleners aan trusts en bedrijven.

  • 4.

    Bevoegde autoriteiten, met name rechtshandhavingsinstanties, moeten de nodige bevoegdheden hebben om tijdig toegang te krijgen tot de informatie waarover de trustees en andere partijen beschikken, in het bijzonder de informatie die in het bezit is van financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen over:

    • (a)

      de economische eigendom;

    • (b)

      de woonplaats van de trustee; en,

    • (c)

      de activa die in het bezit zijn van of beheerd worden door de financiële instelling of de aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, in verband met de eventuele trustees waarmee zij een zakelijke relatie hebben of voor wie ze incidenteel een transactie verrichten.

  • 5.

    Professionele trustees moeten worden verplicht de in lid 1 bedoelde gegevens te bewaren gedurende ten minste vijf jaar na beëindiging van hun betrokkenheid bij de trust. Landen worden aangemoedigd om van niet-professionele trustees en de andere autoriteiten, personen en entiteiten vermeld in bovenstaand punt 3 te eisen dat ze die informatie gedurende ten minste vijf jaar bewaren.

  • 6.

    Landen moeten voorschrijven dat de informatie overeenkomstig lid 1 van dit artikel zo nauwkeurig en actueel mogelijk wordt gehouden, en na wijzigingen binnen een redelijke termijn moet worden geactualiseerd.

  • 7.

    Landen moeten maatregelen overwegen ter vergemakkelijking van de toegang tot informatie over trusts die in het bezit is van de andere autoriteiten, personen en entiteiten als bedoeld in lid 3, en van financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen die de vereisten van de aanbevelingen 10 en 22 garanderen.

  • 8.

    In het kader van deze aanbeveling wordt van landen niet juridische erkenning van trusts geëist. De landen behoeven niet de vereisten van de leden 1, 2 en 6 in hun wetgeving op te nemen, mits daartoe passende verplichtingen bestaan voor trustees (bv. door middel van common law of jurisprudentie).

Andere juridische constructies

  • 9.

    Met betrekking tot andere soorten juridische constructies met een soortgelijke structuur of functie, zouden landen soortgelijke maatregelen moeten nemen als die voor trusts gelden, teneinde te komen tot een vergelijkbaar niveau van transparantie. Landen moeten er ten minste voor zorgen dat informatie zoals hierboven vermeld met betrekking tot trusts moet worden geregistreerd en bewaard, nauwkeurig en actueel wordt gehouden en tijdig toegankelijk is voor de bevoegde autoriteiten.

Internationale samenwerking

  • 10.

    Landen moeten snelle, constructieve en doeltreffende internationale samenwerking verlenen in verband met informatie, waaronder informatie over uiteindelijke begunstigden, over trusts en andere juridische constructies op basis van aanbevelingen 37 en 40. Daaronder valt (a) de toegang voor buitenlandse bevoegde autoriteiten tot alle informatie in het bezit van de registers of andere binnenlandse instanties; (b) uitwisseling van in het binnenland beschikbare informatie over de trusts of andere juridische constructies; en c) met gebruikmaking van de bevoegdheden van hun bevoegde instanties, en in overeenstemming met het nationale recht, namens buitenlandse vergelijkbare instanties informatie verkrijgen over uiteindelijke begunstigden.

Aansprakelijkheid en sancties

  • 11.

    Landen moeten ervoor zorgen dat er duidelijke verantwoordelijkheden zijn om te voldoen aan de vereisten in deze Toelichting, en dat ofwel trustees wettelijk aansprakelijk zijn voor elke niet-nakoming van de taken die relevant zijn om te voldoen aan de verplichtingen in de punten 1, 2, 6 en (waar van toepassing) 5, ofwel er doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties zijn, of deze nu strafrechtelijk, civiel of administratief zijn, voor niet-naleving50 . Landen moeten ervoor zorgen dat er doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties zijn, of deze nu strafrechtelijk, civiel of administratief zijn, voor het niet tijdig verlenen van toegang aan de bevoegde autoriteiten tot informatie over de trust als bedoeld in de leden 1 en 5.

Op 1 april 2014 is de Landsverordening trust in werking getreden. Deze landsverordening voegt een aparte titel in Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in, en wijzigt diverse andere landsverordeningen, waaronder de Handelsregisterverordening. Met deze landsverordening voldoet Sint Maarten aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141).

 

Artikel 2, eerste lid, onder b, onderdeel 2º, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismebestrijding verstaat onder niet-financiële dienstverlening onder meer het al dan niet tegen vergoeding verlenen van administratieve-, trust- en beheersdiensten, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a.

    het oprichten of doen oprichten van trusts;

  • d.

    optreden of doen optreden als trustee.

Ad 1

Artikel 3, tweede lid, onder c, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismebestrijding bepaalt dat iedere niet-financiële dienstverlener een cliëntenonderzoek moet verrichten, indien het een trustkantoor betreft, als het gaat om het in of vanuit Sint Maarten voorbereiden of verrichten van een transactie voor een cliënt, alsmede het verrichten van één of meer van de navolgende activiteiten of werkzaamheden:

  • 1°.

    optreden als oprichter van rechtspersonen;

  • 2°.

    verschaffen van een zetel, zakelijk adres of accommodatie, correspondentie- of administratief adres aan een onderneming, vennootschap of maatschap of een andere rechtspersoon of organisatievorm;

  • 3°.

    optreden dan wel een ander doen optreden als beheerder of vertegenwoordiger van een trust; of,

  • 4°.

    in naam optreden dan wel een ander doen optreden in naam van een aandeelhouder.

Dit houdt tevens in dat de documenten moeten worden verzameld en geverifieerd aan de hand waarvan de identiteit is geverifieerd van de trustee, degene die effectieve zeggenschap uitoefent over de trust, de insteller van de trust, de protector, de begunstigden of categorie van begunstigden en, indien deze een andere is, de uiteindelijk begunstigde bij het vermogen van de trust alsmede de wijze waarop de identiteit is geverifieerd bij een betrouwbare en onafhankelijke bron.

Artikel 137a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek verplicht de trustee om zich op de hoogte te houden van de namen en adressen van alle begunstigden en wat hun toekomt.

 

Ad 2

Artikel 136, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek luidt: Tenzij in de trustakte anders is bepaald of zulks naar verkeersopvattingen niet van de trustee kan worden gevergd, dan wel naar het toepasselijke recht onmogelijk of verboden is, moet de trustee aan zijn wederpartij kenbaar maken dat hij handelt in zijn hoedanigheid van trustee.

 

Ad 3 en 7

Zie onder ad 1. Het cliëntonderzoek is voor iedere dienstverlener verplicht.

 

Artikel 136, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een tot het trustvermogen behorend goed ter zake waarvan inschrijvingen kunnen plaatsvinden in een ingevolge de wet gehouden register, de trustee verlangen dat een inschrijving geschiedt op zijn naam en in zijn hoedanigheid van trustee, of op een zodanige andere wijze dat van het bestaan van de trust blijkt.

Het tweede lid van genoemd artikel bevat gedetailleerde bepalingen over de inschrijving in de openbare registers, het aandelenregister en het handelsregister.

Artikel 161 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek verplicht de notaris die de akte passeert, om de oprichting, wijziging, herroeping en beëindiging van een trust in te schrijven in het Handelsregister.

Via de notaris kunnen eventueel alle gegevens worden verkregen door de autoriteiten. Artikel 38, tweede lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering bevat de verplichting van de notaris om het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties de gevraagde gegevens te verschaffen.

Sint Maarten heeft in tegenstelling tot Anglo-Amerikaanse landen een heel betrouwbaar en transparant systeem van trusts, omdat deze per notariële akte moeten worden opgericht en omdat het bestaan van de trust wordt ingeschreven in het handelsregister.

 

Ad 4

Zie aanbeveling 24, onder ad 9.

Naast het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties beschikt de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten over alle bedoelde bevoegdheden op grond van de Landsverordening trustwezen, zoals die zal komen te luiden na de inwerkingtreding van de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten.

Artikel 136, vierde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek verplicht de trustee om op verzoek van het openbaar ministerie inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van zijn taken.

 

Ad 5

Deze verplichting is geïmplementeerd in artikel 22 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. De bewaarplicht geldt gedurende vijf jaren voor alle dienstverleners, dus ook voor alle trustees.

 

Ad 6

Artikel 109, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat het register van aandeelhouders regelmatig moet worden bijgehouden. Dezelfde verplichting blijft bestaan ingevolge de Herzieningslandsverordening Boek 2 BW; zie artikel 109, tweede lid.

Artikel 7, eerste lid, van de Handelsregisterverordening verplicht iedereen die tot opgave verplicht is om ervoor te zorgen dat alle wettelijk voorgeschreven gegevens in het handelsregister te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn.

Artikel 21, derde lid, van de Handelsregisterverordening bepaalt dat het strafbaar is indien iemand niet aan zijn verplichtingen voldoet.

 

Ad 8

De vereisten om te voldoen aan 1, 2 en 6 zijn neergelegd in ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismebestrijding. Zie onder ad 1, 2 en 6.

 

Ad 9

Artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat in Sint Maarten alleen als rechtspersoon kunnen bestaan de stichting, de stichting particulier fonds, de vereniging, de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de naamloze vennootschap en de besloten vennootschap.

 

Ad 10

De informatie uit het handelsregister en het kadaster is voor iedereen toegankelijk, dus ook voor een buitenlandse instantie (zie ook bij aanbeveling 24, onder ad 13).

Artikel 7, eerste en tweede lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt dat het Meldpunt bevoegd is onderzoek te doen op verzoek van politiële en niet politiële instanties in of buiten het Koninkrijk die een vergelijkbare taak hebben als het Meldpunt en met instanties in het Koninkrijk waarvan de taken raakvlakken hebben met de werkzaamheden van het Meldpunt.

Ten aanzien van financiële instellingen heeft de Centrale Bank overeenkomstige bevoegdheden, zoals geregeld in de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf. Om geheel aan de FATF-aanbevelingen te voldoen worden deze landsverordeningen gewijzigd door de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, alsmede op grond van de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.

 

Ad 11

Zie ook aanbeveling 24, onder 11 en 12.

Artikel 21 van de Handelsregisterverordening bepaalt de strafmaat voor het niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot registratie in het handelsregister op NAƒ 50.000,-. Dit is een strafrechtelijke, en geen bestuurlijke boete.

 

Artikel 15 van de ontwerp Landsverordening bestuurlijke handhaving bepaalt dat een toezichthouder bevoegd is inzage te vorderen van zakelijke bescheiden, gegevens en informatiedragers. Hij is bevoegd van de bescheiden, gegevens en informatiedragers kopieën te maken.

Artikel 18 van die ontwerp Landsverordening verplicht eenieder aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze bij de uitoefening van zijn taak redelijkerwijs kan vorderen. Nakoming van deze verplichting kan worden afgedwongen door een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang of een bestuurlijke boete. Artikel 55 van die ontwerp Landsverordening bepaalt de maximale hoogte van de bestuurlijke boete op NAƒ 1.000.000,-.

Artikel 31, derde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering en artikel 2, vijfde lid van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepalen dat het Meldpunt de bevoegdheden heeft, als bepaald in de ontwerp Landsverordening bestuurlijke handhaving.

 

Ten aanzien van financiële instellingen heeft de Centrale Bank overeenkomstige bevoegdheden, zoals geregeld in de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf. Om geheel aan de FATF-aanbevelingen te voldoen worden deze landsverordeningen gewijzigd door de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, alsmede op grond van de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.

 

F. DE BEVOEGDHEDEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE BEVOEGDE AUTORITEITEN, EN ANDERE INSTITUTIONELE MAATREGELEN

 

REGULERING EN TOEZICHT

 

26. De regulering van en het toezicht op financiële instellingen

 

Landen moeten ervoor zorgen dat financiële instellingen onderworpen zijn aan adequate regulering en toezicht en de FATF-aanbevelingen doeltreffend uitvoeren. Bevoegde autoriteiten en financiële toezichthouders moeten de noodzakelijke wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen treffen om te voorkomen dat criminelen of hun medeplichtigen de bezitter of de uiteindelijke begunstigde zijn van een aanzienlijk belang of meerderheidsbelang in een financiële instelling, of er een managementfunctie in hebben. Landen moeten de oprichting of voortzetting van een shell bank niet toestaan.

 

Voor financiële instellingen die onderworpen zijn aan de Kernbeginselen, dienen de regelgevende en toezichthoudende maatregelen voor prudentiële doeleinden, die ook relevant zijn voor witwassen en de financiering van terrorisme, op een soortgelijke wijze voor AML/CFT-doeleinden van toepassing te zijn, inclusief de toepassing van geconsolideerd groepstoezicht voor AML/CFT-doeleinden.

 

Andere financiële instellingen dienen te beschikken over een vergunning of registratie en dienen op passende wijze gereguleerd te worden of gecontroleerd te worden m.b.t. AML/CFT-doeleinden, gelet op het risico van witwassen van geld of van financiering van terrorisme in deze sector. Op zijn minst dienen financiële instellingen die overboekingsdiensten van geld of waarde verlenen of geld of valuta wisselen, te beschikken over een vergunning of registratie en moeten ze worden onderworpen aan doeltreffende systemen voor toezicht op en waarborging van naleving van de nationale vereisten inzake AML/CFT.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 26

 

Op risico gebaseerde aanpak van toezicht

  • 1.

    Risico gebaseerde aanpak van toezicht heeft betrekking op: (a) het algemene proces waarmee een toezichthouder volgens zijn inzicht in risico’s, zijn middelen toewijst aan het AML/CFT-toezicht en (b) het specifieke proces van het toezicht op instellingen die een risico gebaseerde aanpak inzake AML/CFT toepassen.

  • 2.

    Met een op risico gebaseerde benadering van het toezicht op de AML/CFT-systemen en - controlemiddelen van financiële instellingen kunnen de toezichthoudende autoriteiten meer middelen besteden aan de gebieden waarvan het risicogehalte als hoger wordt gezien. Dit heeft tot gevolg dat toezichthoudende autoriteiten hun middelen efficiënter kunnen gebruiken. Dit betekent dat toezichthouders:

    • (a)

      een duidelijk beeld moeten hebben van de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme in een land; en,

    • (b)

      ter plaatse en op afstand toegang moeten hebben tot alle relevante informatie betreffende de specifieke binnenlandse en internationale risico’s die verband houden met cliënten, producten en diensten van de onder toezicht staande instellingen, onder meer de kwaliteit van de naleving van de financiële instelling of groep (of groepen, indien van toepassing op instellingen voor wie de Kernbeginselen gelden).

De frequentie en de intensiteit van het AML/CFT-toezicht ter plaatse en op afstand moeten worden gebaseerd op de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme en de gedragslijnen, interne controles en procedures die van toepassing zijn op de instelling/groep, zoals is bepaald door de toezichthouder in zijn beoordeling van het risicoprofiel van de groep/instelling, en op de aanwezige risico’s op witwassen en financiering van terrorisme in het land.

  • 3.

    De beoordeling van het risicoprofiel van een financiële instelling/groep inzake witwassen van geld en de financiering van terrorisme, daaronder begrepen de risico’s op niet-naleving, moeten zowel periodiek worden herzien als wanneer er belangrijke gebeurtenissen of ontwikkelingen zijn ten aanzien van het management en de bedrijfsactiviteiten van de financiële instelling/groep, in overeenstemming met de nationale gevestigde praktijken voor het doorlopende toezicht. Deze beoordeling moet niet statisch zijn maar worden aangepast afhankelijk van hoe de omstandigheden en risico’s zich ontwikkelen.

  • 4.

    Het AML/CFT-toezicht op financiële instellingen en groepen die een op risico gebaseerde aanpak toepassen moet rekening houden met de mate van vrijheid van handelen die is toegestaan in het kader van een op risico gebaseerde benadering van de financiële instelling/groep, en op passende wijze een evaluatie omvatten van de risicobeoordelingen die aan deze vrijheid van handelen ten grondslag liggen en van de toereikendheid en tenuitvoerlegging van haar gedragslijnen, interne controles en procedures.

  • 5.

    Deze beginselen moeten gelden voor alle financiële instellingen en groepen. Om effectief AML/CFT-toezicht te waarborgen, moeten de toezichthoudende instanties rekening houden met de kenmerken van de financiële instellingen en groepen, in het bijzonder de verscheidenheid van en het aantal financiële instellingen, en de mate van vrijheid van handelen waarover zij uit hoofde van de op risico gebaseerde aanpak beschikken.

Middelen van de toezichthouders

  • 6.

    Landen moeten ervoor zorgen dat financiële toezichthouders over toereikende financiële, personele en technische bronnen beschikken. De toezichthouders moeten over voldoende operationele onafhankelijkheid en autonomie beschikken om verschoond te blijven van ongepaste invloeden of bemoeienis. Landen moeten beschikken over procedures om ervoor te zorgen dat het personeel van deze instanties hoge professionele normen hanteert, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid, en zij moeten een hoge mate van integriteit en passende vaardigheden hebben.

Het toezicht door het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, en de daarvoor benodigde bevoegdheden, zijn thans geregeld in de Hoofdstukken VIa en VIb van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties. Deze bepalingen worden opnieuw, dat wil zeggen: meer uitgebreid en meer specifiek, geformuleerd in de ontwerp Landsverordening bestuurlijke handhaving, juncto artikel 31 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

De Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten oefent toezicht uit op de financiële dienstverleners op grond van artikel 31 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Daarnaast worden de bevoegdheden van de Bank meer specifiek geregeld in de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf. Om geheel aan de FATF-aanbevelingen te voldoen worden deze landsverordeningen gewijzigd door de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, en de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.

Om het gehele pakket compleet te maken is de regering voornemens om de ontwerp Landsverordening toezicht effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders in procedure te brengen; dit ontwerp heeft ten doel om het toezicht op deze beroepsgroepen in te voeren.

 

De risicogerichte benadering door dienstverleners is onder meer in artikel 20 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering opgenomen.

 

Beide toezichthoudende instanties zullen over toereikende financiële middelen kunnen beschikken, die nodig zijn voor een goede uitvoering van hun taak.

Voor wat het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties betreft, is in artikel 13, tweede lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties voorgeschreven dat de minister alle financiële middelen beschikbaar moet stellen zoals opgenomen in de goedgekeurde begroting en beleidsplan.

 

Voor wat de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten betreft, bevatten de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf reeds de mogelijkheid dat de Bank een deel van de kosten doorberekent aan de onder haar toezicht gestelde dienstverleners. Om geheel aan de FATF-aanbevelingen te voldoen zullen deze landsverordeningen worden gewijzigd door de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, alsmede de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren. Beide ontwerplandsverordeningen zijn op 2 augustus 2017 goedgekeurd door de Staten. Alle genoemde landsverordeningen bevatten een wettelijke grondslag voor een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, waarbij de kosten van het toezicht geheel kunnen worden verhaald op de onder toezicht staande instellingen. Zie bij voorbeeld artikel 45a, eerste, tweede en vierde lid, van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, zoals dat artikel zal komen te luiden na de inwerkingtreding van de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten.

 

27. Bevoegdheden van toezichthouders

 

Toezichthouders moeten over voldoende bevoegdheden beschikken om erop toe te zien en ervoor te zorgen dat financiële instellingen voldoen aan de vereisten inzake de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme, met inbegrip van de bevoegdheid om inspecties uit te voeren. Ze moeten bevoegd zijn om bij financiële instellingen alle informatie op te eisen die relevant is voor het controleren op de naleving en om overeenkomstig Aanbeveling 35 sancties op te leggen bij het niet-naleven van de vereisten. De toezichthouders moeten beschikken over een reeks bevoegdheden tot het opleggen van tuchtrechtelijke en financiële sancties, met inbegrip van de bevoegdheid de vergunning van de financiële instelling in te trekken, te beperken of op te schorten, indien van toepassing.

 

De Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten oefent haar toezicht uit op grond van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf. Om geheel aan de FATF-aanbevelingen te voldoen worden deze landsverordeningen gewijzigd door de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, en door de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.

 

In genoemde landsverordeningen zijn ook doeltreffende handhavingsmechanismen, zoals last onder dwangsom en bestuurlijke boete, opgenomen. De Centrale Bank is op grond van genoemde landsverordeningen ook bevoegd de vergunning van een financiële instelling in te trekken, te beperken of op te schorten.

 

Artikel 31 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering bepaalt dat de Centrale Bank belast is met het toezicht op de naleving van die landsverordening door de financiële dienstverleners. Het derde lid van artikel 31 bepaalt dat de Bank voor dat toezicht (ook) beschikt over alle bevoegdheden zoals geregeld in de Landsverordening bestuurlijke handhaving.

 

De Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten beschikt over verordenende bevoegdheid. Voor de Bank is in het bijzonder bepaald dat deze ter uitvoering van aanbevelingen en regelingen van internationale of intergouvernementele organisaties, bij verordening algemeen verbindende voorschriften van technische en organisatorische aard kan uitvaardigen ten behoeve van de ingevolge de verschillende toezichtslandsverordeningen onder haar toezicht staande instellingen. Zie bijvoorbeeld artikel 6a, eerste lid, van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, zoals dat artikel zal komen te luiden na de inwerkingtreding van de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten.

 

Daarnaast is het Meldpunt aangewezen als toezichthouder voor de naleving van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering door de niet-financiële dienstverleners. Het toezicht is geregeld in de ontwerp Landsverordening bestuurlijke handhaving, juncto artikel 31, eerste en derde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

28. Regulering van en toezicht op de aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen

  • 1.

    Aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen dienen te worden onderworpen aan regelgevende en toezichthoudende maatregelen, zoals hieronder uiteengezet.

    • (a)

      Casino’s moeten worden onderworpen aan een breed stelsel van regelgeving en toezicht dat waarborgt dat ze uitvoering geven aan de noodzakelijke maatregelen inzake AML/CFT. Ten minste:

      • dienen casino’s te beschikken over een vergunning;

      • dienen de bevoegde autoriteiten de nodige wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat criminelen of hun medeplichtigen eigenaar of uiteindelijke begunstigde zijn van een aanzienlijk of overwegend belang of als manager of exploitant van een casino optreden; en,

      • dienen de bevoegde autoriteiten ervoor te zorgen dat effectief toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van AML/CFT-vereisten.

    • (b)

      Landen moeten ervoor zorgen dat de andere categorieën van aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen onderworpen zijn aan effectieve systemen voor het toezicht op naleving van AML/CFT-vereisten. Dit moet worden toegepast op basis van risicogevoeligheid. Dit kan geschieden door (a) een toezichthouder of (b) een passende zelfregulerende instantie (SRB: Self-Regulatory Body), mits een dergelijke organisatie kan waarborgen dat haar leden aan hun verplichtingen ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme voldoen.

  • 2.

    De toezichthouder of SRB dient ook:

    • (a)

      de nodige maatregelen te nemen om te voorkomen dat criminelen of hun medeplichtigen professionele erkenning krijgen of eigenaar of uiteindelijke begunstigde zijn van een aanzienlijk of overwegend belang, of een managementfunctie bekleden, bijvoorbeeld door middel van het evalueren van personen inzake hun betrouwbaarheid en deskundigheid; en,

    • (b)

      te beschikken over doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties in overeenstemming met Aanbeveling 35 ingeval van niet-naleving van de vereisten inzake AML/CFT.

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 28

  • 1.

    Risico gebaseerde aanpak van toezicht heeft betrekking op:

    • (a)

      het algemene proces waarmee een toezichthouder of zelfregulerende instantie volgens zijn inzicht in risico’s, zijn middelen toewijst aan het AML/CFT-toezicht; en,

    • (b)

      het specifieke proces van het toezicht op of controleren van aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen die een risico gebaseerde aanpak inzake AML/CFT toepassen.

  • 2.

    Toezichthouders of zelfregulerende instanties moeten de frequentie en intensiteit van hun controle- en monitoringactiviteiten op aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen bepalen op basis van hun inzicht in de risico's op het witwassen van geld en terrorismefinanciering, en moeten rekening houden met de kenmerken van de aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, met name hun verscheidenheid en aantal, om effectief AML/CFT-toezicht of monitoring te garanderen. Dit betekent dat men een helder inzicht moet hebben in de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme:

    • (a)

      die in het land aanwezig zijn; en,

    • (b)

      die verband houden met het soort niet-financiële ondernemingen en beroepen, en hun cliënten, producten en diensten.

  • 3.

    Toezichthouders of zelfregulerende instanties die de toereikendheid van de interne AML/CFT-controlemaatregelen, -gedragsregels en -procedures van aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen beoordelen, behoren rekening te houden met het risicoprofiel inzake witwassen en financiering van terrorisme van die aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, en de mate van vrijheid van handelen waarover zij uit hoofde van de risico gebaseerde aanpak beschikken.

  • 4.

    Toezichthouders of zelfregulerende instanties moet over voldoende bevoegdheden beschikken om hun taken uit te voeren (met inbegrip van bevoegdheden om toezicht te houden en te bestraffen), en over adequate financiële, personele en technische bronnen. Landen moeten beschikken over procedures om ervoor te zorgen dat het personeel van deze instanties hoge professionele normen hanteert, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid, en zij moeten een hoge mate van integriteit en passende vaardigheden hebben.

De niet-financiële dienstverleners zijn aangewezen in artikel 2 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. In die landsverordening zijn verder alle algemene verplichtingen in het kader van de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering neergelegd, zoals het cliëntenonderzoek, de meldplicht van ongebruikelijke transacties en de op risico gebaseerde aanpak door alle betrokken partijen in het bedrijfsleven en bij de overheid.

 

Het toezicht is geregeld in de ontwerp Landsverordening bestuurlijke handhaving, juncto artikel 31, eerste en derde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Het Meldpunt is belast met het toezicht op de naleving van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering door de niet-financiële dienstverleners; de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten is belast met het toezicht op de naleving van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering door de financiële dienstverleners.

 

Voor veel dienstverleners is er daarnaast ook andere wetgeving van belang. Voor alle dienstverleners geldt bijvoorbeeld dat zij moeten zijn ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterverordening. Een ander voorbeeld is dat alle dienstverleners een vestigingsvergunning dienen te hebben als bedoeld in artikel 2 van de Vestigingsregeling voor bedrijven. Zonder vergunning is het verboden een onderneming te beginnen, over te nemen of voort te zetten.

 

Daarnaast kan voor een specifieke groep ondernemingen aparte wetgeving bestaan. Als voorbeeld worden de casino’s genoemd.

Zij dienen over een specifieke casinovergunning te beschikken.

Gaat het om een casino in Sint Maarten, dan is een vergunning vereist op grond van artikel 2 van de Landsverordening hazardspelen.

Gaat het om een internetcasino op de internationale markt, dan is een vergunning vereist op grond van artikel 1 van de Landsverordening buitengaatse hazardspelen.

Gaat het om een loterij, dan is een vergunning vereist op grond van artikel 1 van de Loterijverordening.

 

Casino’s worden als dienstverleners aangewezen in artikel 2, eerste lid, onder b, onderdeel 5º, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. In die landsverordening zijn de algemene verplichtingen in het kader van de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering neergelegd, zoals het cliëntenonderzoek en de meldplicht van ongebruikelijke transacties.

 

De verplichting om ongebruikelijke transacties te melden bij het Meldpunt kent een laag drempelbedrag. Dit is bepaald in artikel 2, derde lid, van de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties. Dit artikellid bepaalt als indicator voor de melding van verrichte of voorgenomen transacties door casino's, internetcasino’s en loterijen elke transactie door of ten behoeve van hun klanten ter waarde van NAƒ 5.000,- of de tegenwaarde daarvan in vreemde valuta, of meer.

 

Voorts kan er op worden gewezen dat een casino moet toestaan dat bij elke ingang tijdens de openingsuren een casinocontroleur namens de overheid toezicht uitoefent. De voornaamste taak van een casinocontroleur is om te verhinderen dat personen onder de leeftijd van 18 jaar en gokverslaafde ingezetenen het casino binnen komen. De salarissen en sociale lasten van deze casinocontroleurs worden in rekening gebracht bij de casino-exploitanten. Bij ministeriële regeling van 16 december 2015 op grond van artikel 2, derde lid, van het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikelen 4 en 5 van de Landsverordening speelvergunningsrecht hazardspelen, zijn de loonkosten alsmede sociale voorzieningen van casinocontroleurs nader bepaald.

 

OPERATIONELE EN RECHTSHANDHAVING

 

29. Financiële inlichtingeneenheden

 

Landen dienen een financiële-inlichtingeneenheid (FIE) op te richten, die optreedt als nationaal centrum voor de aanname en analyse van

  • (a)

    meldingen over verdachte transacties; en,

  • (b)

    andere informatie omtrent witwassen, daarmee verband houdende onderliggende delicten en financiering van terrorisme, en de verspreiding van de resultaten van die analyse.

De FIE moet in staat zijn om aanvullende informatie te verkrijgen van de rapporterende entiteiten en moet tijdig toegang hebben tot de financiële, administratieve en handhavingsinformatie die zij nodig heeft om haar taken naar behoren uit te voeren.

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 29

 

A. ALGEMEEN

  • 1.

    Deze Toelichting schetst de voornaamste taken en functies van een financiële inlichtingeneenheid (FIE) en voorziet in meer duidelijkheid over de verplichtingen die zijn opgenomen in de norm. De FIE maakt deel uit van en speelt een centrale rol in het operationele AML/CFT-netwerk van een land, en verleent steun aan de werkzaamheden van andere bevoegde autoriteiten. Aangezien er verschillende FIE-modellen bestaan, loopt Aanbeveling 29 niet vooruit op de keuze van een land voor een bepaald model, en is zij in even grote mate van toepassing op alle modellen.

B. FUNCTIES

  • (a)

    Ontvangst

  • 2.

    De FIE dient als centraal bureau voor de ontvangst van informatie ingediend door rapporterende entiteiten. Deze informatie moet ten minste meldingen omvatten van verdachte transacties, als voorgeschreven in de aanbevelingen 20 en 23, en tevens andere informatie als vereist door de nationale wetgeving (bijvoorbeeld meldingen van contante transacties, elektronische overschrijvingen en andere op drempels gebaseerde aangiftes/informatie).

  • (b)

    Analyse

  • 3.

    Analyse door een FIE moet een toegevoegde waarde geven aan de informatie die de FIE bezit of heeft ontvangen. Hoewel alle informatie moet worden beschouwd, kan de analyse gericht zijn op elke afzonderlijke ontvangen openbaarmaking of op passende wijze geselecteerde informatie, afhankelijk van het type en de omvang van de ontvangen informatie, en van het verwachte gebruik ervan na verspreiding. FIE's moeten ertoe worden aangemoedigd gebruik te maken van analysesoftware om informatie efficiënter te verwerken en te helpen bij het leggen van relevante verbanden. Deze instrumenten kunnen echter niet volledig in de plaats komen van het menselijke oordeel. FIE’s moeten de volgende analyses uitvoeren:

    • bij operationele analyse wordt gebruik gemaakt van beschikbare en verkrijgbare informatie ter vaststelling van specifieke doelen (bijv. personen, activa, criminele netwerken en verenigingen), om het spoor te volgen van bepaalde activiteiten of transacties, en om verbanden te leggen tussen deze doelen en de mogelijke opbrengsten van misdrijven, witwassen, onderliggende delicten of financiering van terrorisme;

    • bij strategische analyse wordt gebruik gemaakt van beschikbare en verkrijgbare informatie, waaronder de gegevens die kunnen worden verstrekt door andere bevoegde autoriteiten, voor het vaststellen van trends en patronen bij het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Deze informatie wordt vervolgens ook gebruikt door de FIE of andere overheidsorganen om dreigingen en kwetsbaarheden vast te stellen die verband houden met witwassen en de financiering van terrorisme. Strategische analyse kan ook bijdragen aan beleidsmaatregelen en doelstellingen voor de FIE, of meer in het algemeen voor andere entiteiten binnen de AML/CFT-wereld.

  • (c)

    Verspreiding

  • 4.

    De FIE moet informatie en de resultaten van haar analyse uit eigen beweging of op verzoek kunnen verspreiden onder de ter zake bevoegde autoriteiten. Speciale, beveiligde en beschermde communicatiekanalen moeten voor de verspreiding worden gebruikt.

Spontane verspreiding: de FIE moet informatie en de resultaten van haar analyse kunnen verspreiden onder de bevoegde autoriteiten wanneer er redenen zijn om te vermoeden dat er sprake is van witwassen, onderliggende delicten of financiering van terrorisme. Op basis van de FIE-analyse, dient de verspreiding van informatie selectief te zijn en de ontvangende autoriteiten in staat te stellen zich te concentreren op relevante zaken/informatie.

 

Verspreiding op verzoek: de FIE moet kunnen reageren op verzoeken om informatie van bevoegde autoriteiten overeenkomstig Aanbeveling 31. Wanneer de FIE een dergelijk verzoek ontvangt van een bevoegde autoriteit, wordt de beslissing om die analyses uit te voeren en/of informatie te doen toekomen aan de verzoekende autoriteit door de FIE genomen.

 

C. TOEGANG TOT INFORMATIE

  • (a)

    Aanvullende informatie inwinnen van meldingsplichtige instellingen

  • 5.

    Naast de informatie die entiteiten melden aan de FIE (in het kader van de ontvangstfunctie), moet de FIE van de meldende instanties aanvullende informatie kunnen verkrijgen en gebruiken die nodig is om haar analyse goed te verrichten. De informatie die de FIE moet worden toegestaan te verkrijgen, zou informatie kunnen inhouden die de meldingsplichtige entiteiten moeten bewaren krachtens de relevante FATF-aanbevelingen (aanbevelingen 10, 11 en 22).

  • (b)

    Toegang tot informatie uit andere bronnen

  • 6.

    Met het oog op het verrichten van een gedegen analyse, moet de FIE toegang hebben tot een zo breed mogelijk gamma van financiële, administratieve en rechtshandhavingsinformatie. Hieronder valt informatie uit open of publieke bronnen, alsmede relevante informatie die is verzameld en/of bewaard door of namens andere instanties en, in voorkomend geval, gegevens die worden bewaard voor commerciële doeleinden.

D. GEGEVENSBEVEILIGING EN VERTROUWELIJKHEID

  • 7.

    Informatie die is ontvangen, behandeld, bewaard of verspreid door de FIE moet goed worden beschermd, uitgewisseld en gebruikt conform de overeengekomen procedures, gedragsregels en toepasselijke wet- en regelgeving. Een FIE moet dus beschikken over regels voor de beveiliging en de vertrouwelijkheid van dergelijke informatie, met inbegrip van procedures voor behandeling, opslag, verspreiding en bescherming van en toegang tot deze informatie. De FIE moet ervoor zorgen dat haar personeelsleden beschikken over de benodigde niveaus van veiligheidsmachtiging en zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden op het gebied van de behandeling en verspreiding van gevoelige en vertrouwelijke informatie. De FIE moet ervoor zorgen dat er een beperkte toegang is tot haar faciliteiten en informatie, met inbegrip van IT-systemen.

E. OPERATIONELE ONAFHANKELIJKHEID

  • 8.

    De FIE moet operationeel onafhankelijk en autonoom zijn, hetgeen betekent dat de FIE het gezag en de capaciteit moet hebben om haar taken onbelemmerd uit te voeren, met inbegrip van de autonome beslissing om specifieke informatie te analyseren, aan te vragen of te verspreiden. In alle gevallen betekent dit dat de FIE het zelfstandige recht heeft informatie door te zenden naar of te verspreiden onder bevoegde autoriteiten.

  • 9.

    Een FIE mag worden ingesteld als onderdeel van een bestaande dienst. Wanneer een FIE zich binnen de bestaande structuur van een andere instantie bevindt, moeten de kerntaken van de FIE worden onderscheiden van die van de andere instantie.

  • 10.

    De FIE moeten worden voorzien van voldoende financiële, personele en technische middelen, op een wijze die haar autonomie en onafhankelijkheid garandeert en haar in staat stelt haar mandaat op doeltreffende wijze uit te voeren. Landen moeten beschikken over procedures om ervoor te zorgen dat het personeel van de FIE aan hoge beroepsnormen voldoet, waaronder normen inzake vertrouwelijkheid, en de medewerkers moeten een hoge mate van integriteit en passende vaardigheden hebben.

  • 11

    De FIE moet ook in staat zijn zelfstandig afspraken te maken of te communiceren met andere binnenlandse bevoegde instanties of buitenlandse vergelijkbare instellingen over de uitwisseling van informatie.

F. ONGEPASTE INVLOED OF BEMOEIENIS

  • 12.

    De FIE moet in staat zijn de benodigde middelen te verkrijgen en te gebruiken voor het vervullen van haar taken, en wel op incidentele of routinematige basis, vrij van ongepaste politieke invloed of bemoeienis van de overheid of het bedrijfsleven, waardoor haar operationele onafhankelijkheid zou kunnen worden aangetast.

G. EGMONT-GROEP

  • 13.

    Landen moeten ervoor zorgen dat de FIE de Doelstellingsverklaring van de Egmont-groep onderschrijft en tevens haar Principes voor informatie-uitwisseling tussen FIE's ten behoeve van zaken van witwassen en financiering van terrorisme (deze documenten geven belangrijke aanwijzingen over de rol en de taken van de FIE’s en de mechanismen voor de uitwisseling van informatie tussen FIE’s). De FIE moet een aanvraag voor lidmaatschap van de Egmont-groep indienen.

H. MELDEN VAN GROTE CONTANTE TRANSACTIES

  • 14.

    Landen moeten de haalbaarheid en bruikbaarheid van een systeem overwegen waarbij de financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen alle binnenlandse en internationale valutatransacties boven een bepaald bedrag zouden melden.

Om aan deze aanbeveling volledig te voldoen, heeft de regering de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties opgesteld. Doel van dit deel van de ontwerp Landsverordening is om het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties een maximaal zelfstandige positie binnen de organisatie van het Ministerie van Justitie te geven. Daarnaast hebben artikel 2, vijfde lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, en artikel 31, derde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering ten doel om het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties uit te rusten met alle bevoegdheden die nodig zijn om de taken van het Meldpunt goed uit te voeren. Die taken zijn in hoge mate ingegeven door de FATF-aanbevelingen zelf, maar de regering is er zelf ook groot voorstander van om aan alle aanbevelingen volledig te voldoen. Het doet immers afbreuk aan de aantrekkelijkheid van Sint Maarten als toeristische bestemming als de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering niet op een heel hoog niveau staan. Deze misdrijven trekken immers veel andere criminaliteit aan, met een criminalisering van de samenleving als uiteindelijk resultaat met alle gevolgen daarvan voor de economie.

 

Hieronder wordt ingegaan op enkele specifieke onderdelen van de toelichting op aanbeveling 29.

 

Ad 2

Zie artikel 25, eerste, tweede en derde lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Ad 3

Zie voor het verrichten van operationele en strategische analyses artikel 3, tweede lid, onder b en g, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Ad 4

Zie voor de verspreiding op verzoek of uit eigen beweging van de analyses artikel 3, tweede lid, onder g, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Zie voor het verstrekken van informatie artikel 3, tweede lid, onder c, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Ad 5 en 6.

Zie voor het recht op het verkrijgen van informatie artikel 5, eerste en tweede lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Daarin is bepaald dat het Meldpunt ten behoeve van een goede uitvoering van zijn taken en werkzaamheden, bevoegd is tot het raadplegen van alle informatiebronnen, relevante gegevens of inlichtingen aangehouden door of namens andere autoriteiten, alsmede bedrijfsmatig verzamelde gegevens en inlichtingen, met uitzondering van staatsgeheimen.

De houders van gegevens en inlichtingen zijn verplicht het Meldpunt de raadpleging toe te staan, ingevolge het tweede lid van genoemd artikel 5.

 

Ad 7

Zie de artikelen 4 en 7 van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Momenteel zijn omtrent de gegevensverstrekking uit het register bij ministeriële regeling regels gesteld. Dat is het Reglement register Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Deze ministeriële regeling zal bij de inwerkingtreding van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering een nieuwe grondslag krijgen, namelijk artikel 4, derde lid; zie daarvoor artikel 28 van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Artikel 7 van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt voorts dat bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels moeten worden gesteld omtrent de verstrekking van gegevens uit het register van het Meldpunt en de voorwaarden waaronder dit kan geschieden met van overheidswege aangewezen politiële en niet politiële instanties in of buiten het Koninkrijk die een vergelijkbare taak hebben als het Meldpunt en met instanties in het Koninkrijk waarvan de taken raakvlakken hebben met de werkzaamheden van het Meldpunt. De gegevensverstrekking aan instanties buiten het Koninkrijk geschiedt alleen op basis van een verdrag of een administratief akkoord, tenzij het een instantie betreft die door de Egmont Groep erkend is als lid en die, ingevolge haar nationale wetgeving, voor het uitwisselen van gegevens met andere door de Egmont Groep als lid erkende instanties, niet verplicht is een schriftelijk akkoord te sluiten.

De gegevensverstrekking is nader geregeld in het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening Melding Ongebruikelijke Transacties. Artikel 1 van dat landsbesluit bepaalt dat uit het register van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties gegevens of inlichtingen kunnen worden versterkt aan van overheidswege aangewezen meldpunten in of buiten het Koninkrijk die een vergelijkbare taak hebben als het Meldpunt en die eveneens de bevoegdheid hebben tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen met het Meldpunt.

Dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, zal bij de inwerkingtreding van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering een nieuwe grondslag krijgen, namelijk artikel 24; zie daarvoor artikel 40, derde en vierde lid, van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Ad 8 en 9

Artikel 2 van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt onder meer dat het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties zelfstandig en onafhankelijk de taken en werkzaamheden uitvoert die bij of krachtens de meldingslandsverordeningen of een andere landsverordening aan het Meldpunt zijn opgedragen.

Het Meldpunt is zelfstandig voor wat betreft zijn organisatie, het beheer van zijn middelen en het behartigen van zijn belangen. Het Meldpunt is verantwoordelijk voor zijn eigen boekhouding.

 

Artikel 10 van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt dat de Minister van Justitie de balans, de jaarrekening, de begroting en het beleidsplan van het Meldpunt moet goedkeuren. De minister kan zijn goedkeuring alleen weigeren als hij van mening is dat de balans, de jaarrekening, de begroting en het beleidsplan in strijd is met het recht.

 

Artikel 13, tweede lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties verplicht de Minister van Justitie alle financiële middelen beschikbaar te stellen zoals opgenomen in de goedgekeurde begroting en beleidsplan, en op de eerste dag van elk kwartaal een kwart van de begroting op de bankrekening van het Meldpunt te storten.

 

Ad 10 en 12

Artikel 13, tweede lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt dat de Minister van Justitie alle financiële middelen beschikbaar moet stellen zoals opgenomen in de goedgekeurde begroting en beleidsplan. Tevens wordt in dat lid bepaald dat de Minister op de eerste dag van elk kwartaal een kwart van de begroting op de bankrekening van het Meldpunt moet storten.

 

Alle functies bij het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties zullen worden aangewezen als vertrouwensfuncties als bedoeld in het Landsbesluit vertrouwensfuncties. Daartoe is in 2016 een wijziging van het Landsbesluit vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken opgesteld.

 

Ad 11. Zie artikel 3, tweede lid, onder c, i, j en k van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Ad 13. Zie artikel 3, tweede lid, onder k, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties is inmiddels lid van de Egmont-groep.

 

Ad 14.

Zie artikel 24 van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. De drempelbedragen zijn vastgesteld in artikel 2 van de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties.

 

30. Verantwoordelijkheden van handhavings- en opsporingsinstanties

 

Landen moeten ervoor zorgen dat aangewezen opsporingsinstanties bevoegd zijn voor onderzoek inzake witwassen en terrorismefinanciering binnen het kader van nationaal beleid inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Bij alle zaken betreffende misdrijven die grote voordelen opbrengen, dienen deze aangewezen instanties parallel en proactief financieel onderzoek te verrichten m.b.t. witwassen, daarmee verband houdende onderliggende delicten en de financiering van terrorisme. Dit zou ook moeten gelden voor gevallen waarin het betrokken onderliggende delict buiten hun rechtsgebied valt. Landen dienen ervoor te zorgen dat bevoegde autoriteiten belast worden met enerzijds het identificeren en opsporen van goederen waarop confiscatie van toepassing is of wordt, of waarvan wordt vermoed dat zij de opbrengst van misdrijven zijn, en anderzijds het initiëren van maatregelen voor het bevriezen en in beslag nemen van deze goederen. Landen moeten, indien nodig, ook gebruik maken van tijdelijke of permanente multidisciplinaire teams die zijn gespecialiseerd in financieel onderzoek of onderzoek naar vermogensbestanddelen. Landen moet ervoor zorgen dat, waar nodig, onderzoek in samenwerking met bevoegde autoriteiten in andere landen plaatsvindt.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 30

  • 1.

    Er moeten aangewezen rechtshandhavingsinstanties zijn die er verantwoordelijk voor zijn dat het witwassen van geld, onderliggende delicten en de financiering van terrorisme naar behoren worden onderzocht door de uitvoering van een financieel onderzoek. Landen moeten ook een of meer bevoegde instanties aanwijzen voor het vaststellen en traceren van goederen die (mogelijk) verbeurd verklaard worden, en voor het initiëren van de bevriezing en inbeslagname van deze goederen.

  • 2.

    Een "financieel onderzoek" is een onderzoek naar de financiële zaken die verband houden met een criminele activiteit, teneinde:

    • de omvang van criminele netwerken en/of de schaal van criminaliteit vast te stellen;

    • de opbrengsten van misdrijven, gelden van terroristen of andere activa die (mogelijk) verbeurd verklaard worden, vast te stellen en te traceren; en tevens

    • bewijs te ontwikkelen dat kan worden gebruikt in de strafvordering.

  • 3.

    Een "parallel financieel onderzoek" heeft betrekking op de uitvoering van een financieel onderzoek naast, of in het kader van, een (traditioneel) strafrechtelijk onderzoek naar het witwassen van geld, financiering van terrorisme en/of onderliggende delicten. Rechercheurs van onderliggende delicten moeten bevoegd zijn om het onderzoek naar een ermee verband houdend geval van witwassen en terrorismefinanciering uit te voeren tijdens een parallel onderzoek, of anders in staat zijn de zaak naar een andere instantie te verwijzen die deze onderzoeken verder kan uitvoeren.

  • 4.

    Landen moeten maatregelen overwegen, waaronder wetgevingsinitiatieven op nationaal niveau, waardoor hun bevoegde autoriteiten die gevallen van witwassen en financiering van terrorisme onderzoeken, de arrestatie van verdachte personen en/of de inbeslagneming van het geld kunnen uitstellen of annuleren, met het oog op de identificatie van personen die betrokken zijn bij dergelijke activiteiten, of voor het verzamelen van bewijsmateriaal. Zonder dergelijke maatregelen is het gebruik van procedures zoals gecontroleerde afleveringen en operaties onder dekmantel uitgesloten.

  • 5.

    Aanbeveling 30 is ook van toepassing op bevoegde autoriteiten die niet per se rechtshandhavingsinstanties zijn, maar die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van financieel onderzoek van onderliggende delicten, voor zover de desbetreffende bevoegde autoriteiten taken vervullen die vallen onder aanbeveling 30.

  • 6.

    Corruptiebestrijdingsinstanties met bevoegdheden op het gebied van de rechtshandhaving kunnen worden aangewezen voor het onderzoeken van witwas- en terrorismefinancieringsdelicten die voortvloeien uit of verband houden met corruptiedelicten krachtens Aanbeveling 30, en deze autoriteiten moeten ook over voldoende bevoegdheden beschikken om activa te identificeren en te traceren, en de bevriezing en inbeslagneming ervan te initiëren.

  • 7.

    Er moet rekening worden gehouden met het bovengenoemde scala van wetshandhavings-instanties en andere bevoegde instanties wanneer landen gebruik maken van multidisciplinaire groepen in financiële onderzoeken.

  • 8.

    Rechtshandhavingsinstanties en vervolgingsinstanties moeten over adequate financiële, personele en technische middelen beschikken. Landen moeten beschikken over processen om ervoor te zorgen dat het personeel van deze instanties hoge professionele normen hanteert, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid, en zij moeten een hoge mate van integriteit en passende vaardigheden hebben.

Zie ook de reactie bij aanbevelingen onder B, C en F.

 

In de follow-up rapporten constateert de CFATF alleen een gebrek ten aanzien van het vereiste van een vergunning voor geldtransactiekantoren. Dit wordt geregeld in de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.

 

Het Wetboek van Strafvordering bevat reeds de nodige bevoegdheden om aan deze aanbeveling te voldoen. Desalniettemin heeft de regering besloten om een nieuw Wetboek van Strafvordering bij de Staten in te dienen. Door het nieuwe Wetboek zullen ook de wijzigingen en updates van de FATF- aanbevelingen volledig worden geïmplementeerd.

 

De mogelijkheden om over te gaan tot inbeslagneming worden in het nieuwe Wetboek van Strafvordering verbreed. Voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen en om wederrechtelijk voordeel aan te tonen, alsmede voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen, en bovendien voorwerpen strekkende tot bewaring van het recht van verhaal tot het betalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel of strekkende tot bewaring van het recht van verhaal tot betaling van een geldboete of van een slachtoffermaatregel (artikel 119a), kunnen in beslag worden genomen.

De regeling van inbeslagneming is verder uitgebreid aangepast (artikel 120 e.v.). De mogelijkheid tot het bevriezen van de toestand totdat de bevoegden zijn gearriveerd is ingevoegd (artikel 121). ‘Huiszoeken’ is vervangen door ‘doorzoeken’. De doorzoeking kan geschieden zonder lijfelijke aanwezigheid van de rechter-commissaris op voorwaarde dat deze in het geval dat er een woning of een andere privacygevoelige ruimte moet worden doorzocht een machtiging heeft verleend (artikel 122). De afweging voor het vorderen van uitlevering van stukken en doorzoeking van kantoren of huizen van journalisten behoeft speciale aandacht (bijvoorbeeld artikel 125, derde lid). In voorkomende gevallen mag de rechter-commissaris wel zelf een doorzoeking verrichten (artikel 130). De beklagregeling is evenzeer uitgebreid, mede in verband met de bijzondere opsporingsbevoegdheden en de opkomst van het digitale tijdperk (artikel 150). Dit laatste vergt ook een aanpassing van de doorzoekingsbevoegdheden in geautomatiseerde werken (artikel 167).

De bijzondere opsporingsbevoegdheden (artikel 177h en verder) zijn bij aparte landsverordening reeds eerder ingevoerd. In deze artikelen zijn de voorgestelde wijzigingen gering:

  • een aanpassing aan de opgenomen bepalingen omtrent de processtukken is opgenomen (artikel 177k);

  • opgenomen is een regeling van de telefoontap, wanneer de gebruiker van het toestel zich in een andere staat en dus buiten het Koninkrijk bevindt (artikel 177ra);

  • en tot slot is toegevoegd een speciale titel XXII voor de situatie dat er behoefte is voorwerpen, vervoermiddelen of kleding te onderzoeken in het geval dat er aanwijzingen zijn van terroristische activiteiten (artikel 178).

Bij het Korps Politie Sint Maarten beschikt de Criminele Inlichtingen Dienst over een aantal gespecialiseerde rechercheurs. De regering is voornemens om hun aantal uit te breiden.

 

Het Recherche Samenwerkingsteam beschikt eveneens over gespecialiseerde rechercheurs.

 

In 2015 is geconstateerd dat de capaciteit bij het Parket Openbaar Ministerie Sint Maarten onvoldoende is om de verdachte transacties die aan het Parket worden dorgegeven te behandelen. Inmiddels zijn de contacten tussen het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties en de andere genoemde instanties verstevigd in nieuwe samenwerkingsafspraken.

 

De ambtenaren van de Douane beschikken reeds op grond van de Landsverordening I., U. En D. Over de nodige opsporingsbevoegdheden. Dit is met name van belang voor het opsporen van overtredingen in het kader van de Sanctielandsverordening, de Landsverordening meldingsplicht grensoverschrijdende geldtransporten en de bestrijding en voorkoming van proliferatie van massavernietigingswapens.

 

Tot slot verdient vermelding dat enkele medewerkers van het Meldpunt zijn aangesteld als buitengewoon ambtenaar van Politie, en dat deze derhalve tevens over opsporingsbevoegdheden beschikken, die relevant zijn voor de handhaving van de wetgeving ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.

 

31. Bevoegdheden van de rechtshandhavings- en onderzoeksinstanties

 

Bij het uitvoeren van onderzoeken naar witwassen, daarmee verband houdende onderliggende delicten en financiering van terrorisme, moeten de bevoegde autoriteiten toegang kunnen krijgen tot alle noodzakelijke documenten en informatie voor gebruik bij deze onderzoeken, de strafvervolging en bijbehorende acties. Hiertoe behoren bevoegdheden tot het vorderen van gegevens van financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen en andere natuurlijke of rechtspersonen, voor het fouilleren van personen en doorzoeken van gebouwen, voor het afnemen van getuigenverklaringen en voor de inbeslagneming en verkrijging van bewijs.

 

Landen dienen ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten die onderzoek instellen in staat zijn gebruik te maken van een breed spectrum aan opsporingsmethoden die geschikt zijn voor onderzoek naar witwassen, onderliggende delicten of financiering van terrorisme. Deze onderzoeksmethoden omvatten: undercoveroperaties, onderscheppen van communicatie, toegang tot computersystemen en gecontroleerde aflevering. Bovendien moeten landen beschikken over doeltreffende mechanismen om tijdig vast te stellen of natuurlijke personen of rechtspersonen rekeningen hebben of er zeggenschap over hebben. Zij moeten ook beschikken over mechanismen om te waarborgen dat de bevoegde autoriteiten activa kunnen identificeren zonder voorafgaande kennisgeving aan de eigenaar. Bij onderzoek naar witwassen, onderliggende delicten en financiering van terrorisme moeten de bevoegde autoriteiten in staat zijn alle relevante informatie bij de FIE op te vragen.

 

De hier bedoelde bevoegdheden zijn reeds genoegzaam geregeld in het Wetboek van Strafvordering, en het nieuwe Wetboek van Strafvordering sluit nóg beter aan bij de tekst van de FATF-aanbevelingen 30 en 31, en de toelichtingen daarop. Zie verder ook de reactie onder aanbeveling 30.

 

Artikel 5, eerste en tweede lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties regelt het recht op toegang tot informatie door het Meldpunt. Daarin is bepaald dat het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties ten behoeve van een goede uitvoering van zijn taken en werkzaamheden, bevoegd is tot het raadplegen van alle informatiebronnen, relevante gegevens of inlichtingen aangehouden door of namens andere autoriteiten, alsmede bedrijfsmatig verzamelde gegevens en inlichtingen, met uitzondering van staatsgeheimen en informatie die berust onder de Veiligheidsdienst.

De houders van gegevens en inlichtingen zijn verplicht het Meldpunt de raadpleging toe te staan.

Overtreding van dit voorschrift is strafbaar gesteld in artikel 20 van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Ook de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten heeft het recht op informatie. Dit is geregeld in de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf. Om geheel aan de FATF-aanbevelingen te voldoen worden deze landsverordeningen gewijzigd door de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, alsmede door de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren. Zie bijvoorbeeld artikel 49a van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, zoals dat artikel na de inwerkingtreding van eerstgenoemde ontwerplandsverordening zal luiden.

 

Artikel 6 van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties regelt de verplichting voor het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties om relevante informatie te verstrekken aan de daartoe bevoegde autoriteiten.

 

32. Geldkoeriers

Landen moeten maatregelen treffen om het fysieke grensoverschrijdende verkeer van valuta en verhandelbare instrumenten aan toonder op te sporen, met name door middel van een systeem van aangifte en/of melding.

 

Landen moeten ervoor zorgen dat hun bevoegde autoriteiten de wettelijke mogelijkheid hebben geld of verhandelbare instrumenten aan toonder tegen of vast te houden bij verdenking van een verband met de financiering van terrorisme, witwassen of aanverwante strafbare feiten, of ten aanzien waarvan valse aangifte of melding is gedaan.

 

Landen dienen ervoor te zorgen dat doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties beschikbaar zijn om het hoofd te bieden aan personen die valse verklaringen afleggen of valse gegevens verstrekken. In gevallen waarin de valuta en verhandelbare instrumenten aan toonder verband houden met terrorismefinanciering, witwassen of onderliggende strafbare feiten, dienen de landen ook maatregelen te nemen met het oog op de confiscatie van die valuta of instrumenten, met inbegrip van wettelijke maatregelen in overeenstemming met Aanbeveling 4.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 32

 

A. DOELSTELLINGEN

  • 1.

    Aanbeveling 32 is ontwikkeld met het doel ervoor te zorgen dat terroristen en andere criminelen hun activiteiten niet kunnen financieren of de opbrengsten van hun misdrijven witwassen door middel van het fysiek grensoverschrijdend verkeer van valuta en verhandelbare instrumenten aan toonder. Meer specifiek is het de bedoeling ervoor te zorgen dat landen maatregelen nemen om:

    • (a)

      het fysiek grensoverschrijdend verkeer van valuta en verhandelbare instrumenten aan toonder op te sporen;

    • (b)

      valuta en verhandelbare instrumenten aan toonder die vermoedelijk in verband staan met terrorismefinanciering of witwassen van geld tegen of vast te houden;

    • (c)

      valuta of verhandelbare instrumenten aan toonder die vals zijn gedeclareerd of vermeld, tegen of vast te houden;

    • (d)

      passende sancties toe te passen voor het doen van een valse aangifte of melding; en,

    • (e)

      de confiscatie mogelijk te maken van valuta of verhandelbare instrumenten aan toonder die verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.

B. DE SOORTEN SYSTEMEN DIE KUNNEN WORDEN TOEGEPAST OM HET PROBLEEM VAN GELDKOERIERS AAN TE PAKKEN

  • 2.

    Landen kunnen voldoen aan hun verplichtingen op grond van Aanbeveling 32 en deze Toelichting door één van de volgende soorten systemen in te voeren. Landen hoeven echter geen gebruik te maken van hetzelfde type systeem voor binnenkomend en uitgaand grensoverschrijdend verkeer van valuta en verhandelbare instrumenten aan toonder:

Aangiftesysteem

  • 3.

    Alle personen die een fysiek grensoverschrijdend transport uitvoeren van valuta of verhandelbare instrumenten aan toonder, waarvan de waarde een vooraf vastgestelde maximumdrempel van USD/EUR 15.000 overschrijdt, zijn verplicht een correcte aangifte in te dienen bij de aangewezen bevoegde autoriteiten.

Landen kunnen kiezen uit de volgende drie verschillende aangiftesystemen:

  • (i)

    een schriftelijk aangiftesysteem voor alle reizigers;

  • (ii)

    een schriftelijk aangiftesysteem voor de reizigers met een bedrag aan valuta of verhandelbare instrumenten aan toonder boven een drempel; en,

  • (iii)

    een mondeling aangiftesysteem.

Deze drie systemen worden hieronder in zuivere vorm beschreven. Het is echter niet ongewoon dat landen kiezen voor een gemengd systeem.

  • (a)

    Schriftelijk aangiftesysteem voor alle reizigers: In dit stelsel zijn alle reizigers verplicht om een schriftelijke aangifte in te vullen alvorens het land binnen te komen. Daaronder vallen vragen die voorkomen op gewone aangifteformulieren van de douane. In de praktijk moeten reizigers aangeven of ze wel of niet geld of verhandelbare instrumenten aan toonder bij zich hebben (bv. het afvinken van een "ja" of "nee").

  • (b)

    Schriftelijk aangiftesysteem voor reizigers die bedragen boven een bepaalde drempel bij zich hebben: In dit stelsel moeten alle reizigers die een bedrag aan geld of verhandelbare instrumenten aan toonder bij zich hebben dat uitkomt boven een vooraf bepaalde drempelwaarde, een aangifteformulier invullen. Dit betekent dat de reiziger niet verplicht is formulieren in te vullen indien hij geen valuta of verhandelbare instrumenten aan toonder boven de drempel bij zich heeft.

  • (c)

    Mondeling aangiftesysteem voor alle reizigers: In dit stelsel moeten alle reizigers mondeling verklaren of zij een bedrag aan valuta of verhandelbare instrumenten aan toonder boven een bepaalde drempel bij zich hebben. Dit gebeurt meestal bij de douane bij het punt van binnenkomst, waar reizigers moeten kiezen tussen het "rode parcours" (goederen aan te geven) en het "groene parcours" (niets aan te geven). De keuze van parcours die de reiziger maakt wordt opgevat als de mondelinge verklaring. Dit betekent dat de reiziger niet schriftelijk aangifte doet, maar verplicht is om actief melding te maken aan een douaneambtenaar.

Systeem van informatieverstrekking

  • 4.

    Landen kunnen kiezen voor een systeem waarbij reizigers de autoriteiten op verzoek van passende informatie moeten voorzien. In dergelijke systemen is er geen verplichting voor reizigers om vooraf een schriftelijke of mondelinge aangifte te doen. Dit betekent dat reizigers verplicht moeten zijn om de bevoegde autoriteiten op verzoek een waarheidsgetrouw antwoord te geven.

C. AANVULLENDE ELEMENTEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP BEIDE SYSTEMEN

  • 5.

    Ongeacht welk systeem wordt toegepast, landen moeten ervoor zorgen dat hun systeem de volgende elementen omvat:

    • (a)

      Het systeem van aangifte/informatieverstrekking moet van toepassing zijn op binnenkomend en uitgaand verkeer van valuta en verhandelbare instrumenten aan toonder.

    • (b)

      Bij ontdekking van een valse of ontbrekende aangifte van, of informatieverstrekking over, valuta of verhandelbare instrumenten aan toonder, moeten aangewezen bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om nadere informatie van de betrokken persoon te vragen en te verkrijgen met betrekking tot de oorsprong van de valuta of verhandelbare instrumenten aan toonder en het gebruik waarvoor zij zijn bestemd.

    • (c)

      Informatie die verkregen is door middel van het systeem van aangifte of informatieverstrekking moet beschikbaar zijn voor de FIE, hetzij via een systeem waarbij de FIE ingelicht wordt over verdachte grensoverschrijdende vervoersincidenten of door de informatie over de aangifte/informatieverstrekking op een andere wijze rechtstreeks aan de FIE beschikbaar te stellen.

    • (d)

      Op binnenlands niveau moeten landen zorgen voor adequate coördinatie tussen de douane, immigratiediensten en andere betrokken autoriteiten over kwesties die in verband staan met de tenuitvoerlegging van Aanbeveling 32.

    • (e)

      In de volgende twee gevallen moeten de bevoegde autoriteiten geldmiddelen of verhandelbare instrumenten aan toonder voor een redelijke termijn kunnen tegen- of vasthouden, teneinde vast te stellen of er bewijs van witwassen of terrorismefinanciering, kan worden gevonden:

      • (i)

        wanneer er een vermoeden van witwassen of financiering van terrorisme is; of,

      • (ii)

        wanneer er sprake is van valse aangifte of valse informatieverstrekking.

    • (f)

      Het systeem voor aangifte of informatieverstrekking moet rekening houden met de grootst mogelijke mate van internationale samenwerking en bijstand in overeenstemming met de aanbevelingen 36 tot en met 40. Om deze samenwerking te bevorderen zal, in gevallen waarin:

      • (i)

        een aangifte of informatieverstrekking wordt gedaan die hoger is dan de maximale drempelwaarde van USD/EUR 15.000; of,

      • (ii)

        wanneer er sprake is van valse aangiftes of valse informatie; of,

      • (iii)

        indien er een vermoeden van witwassen van geld of financiering van terrorisme is, deze informatie worden bewaard voor gebruik door de bevoegde autoriteiten. Deze informatie zal ten minste het volgende omvatten:

        • (i)

          het bedrag van de aangegeven, opgegeven of anderszins ontdekte valuta of verhandelbare instrumenten aan toonder; en,

        • (ii)

          de identificatiegegevens van de houder(s).

    • (g)

      Landen moeten uitvoering geven aan Aanbeveling 32 met inachtneming van strenge regels voor het juiste gebruik van informatie en zonder de volgende zaken te hinderen:

      • (i)

        betalingen tussen landen voor goederen en diensten; of

      • (ii)

        de vrijheid van kapitaalverkeer, hoe dan ook.

D. SANCTIES

  • 6.

    Personen die een valse aangifte of informatieverstrekking doen moeten worden onderworpen aan doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties, of deze nu van strafrechtelijke, civiele of administratieve aard zijn. Personen die een fysiek grensoverschrijdend vervoer van valuta of verhandelbare instrumenten aan toonder uitvoeren dat verband houdt met de financiering van terrorisme, het witwassen van geld of onderliggende delicten moeten ook worden onderworpen aan doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties van strafrechtelijke, civiele of administratieve aard en moeten onderworpen worden aan maatregelen die, in overeenstemming met Aanbeveling 4, het mogelijk zouden maken de valuta of verhandelbare instrumenten aan toonder te confisqueren.

  • 7.

    Autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van Aanbeveling 32 moeten adequate financiële, personele en technische middelen hebben. Landen moeten beschikken over procedures om ervoor te zorgen dat het personeel van deze instanties hoge professionele normen hanteert, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid, en zij moeten een hoge mate van integriteit en passende vaardigheden hebben.

E. GOUD, EDELE METALEN EN EDELSTENEN

  • 8.

    Met het oog op de toepassing van Aanbeveling 32, zijn goud, edele metalen en edelstenen niet opgenomen, ondanks hun hoge liquiditeit en gebruik in bepaalde situaties als middel van uitwisseling of overdracht van waarde. Deze goederen worden op andere wijze gedekt overeenkomstig de douanewet- en regelgeving. Indien een land een ongebruikelijk grensoverschrijdend vervoer van goud, edele metalen of edelstenen ontdekt, dient het te overwegen kennisgeving te doen aan de douane of andere bevoegde autoriteiten van de landen waaruit deze producten afkomstig zijn en/of waarvoor zij zijn bestemd, en samen te werken met het doel de bron, bestemming en doel van het vervoer van dergelijke goederen vast te stellen, en met het oog op het nemen van passende maatregelen.

Deze aanbeveling is reeds gedeeltelijk geïmplementeerd in de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten. De CFATF heeft echter geconstateerd dat er nog enkele defecten zijn om volledig aan deze aanbeveling te voldoen. De regering wenst naar aanleiding daarvan de wetgeving geheel te laten voldoen aan de FATF-aanbevelingen. De noodzakelijke wijzigingen zijn opgenomen in de ontwerp Landsverordening tot wijziging van de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten naar aanleiding van de aanbevelingen 11, 32 en 33 van de Financial Action Task Force.

 

Een nieuw, verbeterd meldingsformulier is vastgesteld bij de Regeling van de Minister van Justitie van 22 mei 2015 houdende vaststelling van het model voor het aangifteformulier, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten (Regeling aangifteformulier grensoverschrijdende geldtransporten).

 

Voorts wordt gewezen op artikel II van de ontwerp Landsverordening tot wijziging van de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten naar aanleiding van de aanbevelingen 11, 32 en 33 van de Financial Action Task Force. Daarin is een wijziging opgenomen van de Landsverordening I., U. en D. teneinde de Douane meer bevoegdheden te geven tot in beslagname van geld en goederen die in strijd met de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten niet of vals zijn aangegeven.

 

Tot slot wordt de aandacht gevestigd op artikel I, onder M, van de ontwerp Landsverordening tot wijziging van de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten naar aanleiding van de aanbevelingen 11, 32 en 33 van de Financial Action Task Force. Dat artikel bevat een nieuw artikel 10 van de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten. Daarin is bepaald dat de officier van justitie of een daartoe door hem gemachtigde ambtenaar van de Douane of van de Immigratie en Grensbewakingsdienst met degene die gehandeld heeft in strijd met het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van die landsverordening, een schriftelijke schikking kan aangaan tot betaling van een boete ter voorkoming van strafvervolging mits diegene schriftelijk heeft verklaard afstand te doen van het geld waarvan hij geen of een onjuiste melding heeft gedaan.

 

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

 

33. Statistieken

Landen dienen uitgebreide gegevens bij te houden over aangelegenheden die relevant zijn voor de doeltreffendheid en efficiëntie van hun AML/CFT-systemen. Dit dient ook betrekking te hebben op de ontvangen en verspreide meldingen; inzake onderzoeken naar witwassen en terrorismefinanciering, ingestelde strafvervolgingen en veroordelingen; inzake bevriezing, inbeslagneming en verbeurdverklaring van eigendommen; inzake wederzijdse rechtshulp of andere internationale verzoeken om samenwerking.

 

Deze aanbeveling wordt geïmplementeerd in artikel 5, tiende lid, van de ontwerp Landsverordening tot wijziging van de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten naar aanleiding van de aanbevelingen 11, 32 en 33 van de Financial Action Task Force. Daarin is bepaald dat de Minister van Justitie jaarlijks voor 1 april een overzicht openbaar maakt betreffende het daaraan voorafgaande kalenderjaar van de aantallen van:

  • a.

    meldingen en processen-verbaal, doorgezonden op grond van genoemde landsverordening aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties;

  • b.

    andere meldingen op grond van genoemde landsverordening;

  • c.

    valse meldingen en verklaringen ontvangen bij de uitvoering van genoemde landsverordening;

  • d.

    strafrechtelijke onderzoeken op grond van genoemde landsverordening; en,

  • e.

    de internationale douanesamenwerking ter uitvoering van de wetgeving ter voorkoming en bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme.

Een identiek artikel is opgenomen in artikel 3, derde lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Het enige verschil is dat dit jaarlijkse overzicht wordt opgesteld door het Meldpunt zelf, en gepubliceerd door de Minister van Justitie. De Minister van Justitie zendt het overzicht aan de Staten.

 

34. Sturing en feedback

 

De bevoegde autoriteiten, toezichthouders en zelfregulerende instanties dienen richtlijnen op te stellen en feedback te geven, die financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen ondersteunen bij de toepassing van nationale maatregelen ter bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme, en met name bij het opsporen en melden van verdachte transacties.

 

Deze aanbeveling wordt geïmplementeerd in artikel 3, tweede lid, onder h, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, en in artikel 31, tweede lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

SANCTIES

 

35. Sancties

 

Landen moeten ervoor zorgen dat er een reeks van doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties bestaat, van strafrechtelijke, civielrechtelijke of bestuursrechtelijke aard, voor het aanpakken van natuurlijke of rechtspersonen die vallen onder de aanbevelingen 6 en 8 t/m 23 en die niet voldoen aan de vereisten inzake AML/CFT. De sancties dienen niet alleen van toepassing te zijn op financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen, maar ook op hun bestuursleden en leidinggevenden.

 

Deze aanbeveling is in de eerste plaats geïmplementeerd in het nieuwe Wetboek van Strafrecht, dat op 1 juni 2015 in werking is getreden. Daarnaast zijn straffen opgenomen in enkele bijzondere landsverordeningen. Deze zijn opgesomd in de reactie van de regering onder aanbeveling 3.

 

Alle onderliggende misdrijven hebben een strafbedreiging met gevangenisstraf van vier jaar of meer. Indien het feit gepleegd is met een terroristisch oogmerk, is de strafbedreiging hoger, namelijk doorgaans anderhalf maal hoger. De regering meent dat een dergelijke strafbedreiging doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend is.

 

Artikel 33, eerste lid, van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering stelt een strafbedreiging van maximaal vier jaar op overtreding van een wettelijk voorschrift uit genoemde landsverordening.

 

Dezelfde strafbedreiging is opgenomen in de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen en de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf. Om geheel aan de FATF-aanbevelingen te voldoen worden deze landsverordeningen gewijzigd door de ontwerp Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, alsmede door de ontwerp Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.

 

Voorts is in de ontwerp Landsverordening bestuurlijke handhaving voorzien in een stelsel van bestuurlijke handhaving, door middel van last onder dwangsom, last onder bestuursdwang en bestuurlijke boete. De bestuurlijke boete in de Landsverordening bestuurlijke handhaving is maximaal NAƒ 1 miljoen. De regering acht dit te weinig, en stelt voor om de maximale bestuurlijke boete die het MOT kan opleggen te verhogen tot maximaal NAƒ 4 miljoen. Zie daarvoor artikel 2, vijfde lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. De reden daarvan is dat de integriteit van het financieel stelsel van Sint Maarten van zó groot belang wordt geacht, dat inbreuken daarop met een genoegzaam afschrikwekkende boete moeten kunnen worden bestreden. Banken, beleggingsinstellingen en andere dienstverleners kunnen met een inbreuk mogelijk een grote som gelds verwerven. De boete zou aanzienlijk hoger moeten zijn dan het mogelijk te verwerven voordeel, om voldoende afschrikwekkend te zijn. Om deze reden is in de ontwerp Landsverordening een afwijking opgenomen van het maximale boetebedrag dat als standaard in de ontwerp Landsverordening bestuurlijke handhaving is opgenomen.

 

De ontwerp Landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het doorvoeren van enkele dringende internationale verplichtingen bevat een verbeterde strafbedreiging voor terrorismefinanciering en voor handelingen met kernmateriaal, die geheel is aangepast aan de aanpassingen en updates van de FTAF-aanbevelingen tot en met 2015. Onder meer wordt voorgesteld dat op terrorismefinanciering een maximale gevangenisstraf van 18 jaren of een boete van de vijfde categorie staat (zie onderdeel Q).

Eveneens is in bedoelde ontwerplandsverordening opgenomen dat in bepaalde gevallen voor rechtspersonen de maximale boete kan worden verhoogd tot tien procent van de jaaromzet in het afgelopen boekjaar (zie onderdeel B).

 

G. INTERNATIONALE SAMENWERKING

 

36. Internationale verdragen

 

Landen moeten onmiddellijk maatregelen treffen om deel te nemen en volledige uitvoering te geven aan het Verdrag van Wenen uit 1988, het Verdrag van Palermo uit 2000, het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie uit 2003, en het Verdrag inzake de financiering van terrorisme uit 1999. Waar van toepassing, worden landen ook aangemoedigd andere internationale verdragen te ondertekenen en uit te voeren, zoals het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit uit 2001, het Inter-Amerikaans Verdrag tegen terrorisme uit 2002 en het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme uit 2005.

 

In werking voor Sint Maarten:

 

Wenen 1988. Zie: https://treatydatabase.overheid.nl/en/Verdrag/Details/003363

 

Palermo 2000. Zie: https://treatydatabase.overheid.nl/en/Verdrag/Details/009348

 

Terrorist Financing Convention. Zie: https://treatydatabase.overheid.nl/en/Verdrag/Details/009247

 

De nodige uitvoeringswetgeving is reeds verwerkt in de bestaande wet- en regelgeving.

 

Sint Maarten is geen partij bij:

 

Europe convention on Cybercrime. Zie: https://treatydatabase.overheid.nl/en/Verdrag/Details/009852

 

Inter-American Convention against Terrorism. Zie: http://www.oas.org/juridico/english/sigs/a-66.html

 

Convention on Laundering, Search, Seizure and Confiscation of the Proceeds from Crime and on the Financing of Terrorism, 2005. Zie: https://treatydatabase.overheid.nl/en/Verdrag/Details/011299

 

Er is wel medegelding voor Sint Maarten, maar een deel van de nodige uitvoeringswetgeving ontbreekt nog voor het VN verdrag tegen corruptie 2003. Zie https://treatydatabase.overheid.nl/en/Verdrag/Details/010077

 

Het VN-anticorruptieverdrag is grotendeels al geïmplementeerd door het nieuwe Wetboek van Strafrecht. De artikelsgewijze toelichting, onder het kopje ‘Verdragen’, vermeldt:

“Verder zou hier kunnen worden vermeld de verschillende vormen van corruptie, die in dit wetboek aangescherpt en vernieuwd worden. Hierbij moet worden gedacht aan wijzigingen in de titels VII (misdrijven tegen het openbaar gezag), titel XXV (bedrog) en titel XXVIII (ambtsmisdrijven). De relevante verdragen zijn hier: het VN-Verdrag tegen de corruptie (Trb. 2004, 11 en Trb. 2005, 244), het OESO-Verdrag (Trb. 1998, 219), het Verdrag van 27 januari 1999 van de Raad van Europa inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie. (Trb. 2000, 130) en het aanvullende Protocol bij dit Verdrag (Trb. 2004, 226). Overigens betreffen de aanbevelingen of „recommendations‟ van 1 mei 1999 van de Raad van Europa vanuit het Statuut van de groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) meer processuele benaderingen van het fenomeen. Voor zoveel nodig komen die aspecten aan de orde bij de aanstaande evaluatie van ons Wetboek van Strafvordering.”

 

Zie wat betreft de ambtelijke corruptie de artikelen 2:128 t/m 2:131 (actief) en 2:350 t/m 2:352 (passief) van het Wetboek van Strafrecht.

Voor de niet-ambtelijke (private) corruptie zie de artikelen 312 t/m 3:14.

Voorts is in art 2:326 van het Wetboek van Strafrecht de ontzetting uit rechten geregeld.

 

Daarmee is nog niet aan alle verplichtingen uit het VN-anticorruptieverdrag voldaan. Er dient nog enige uitvoeringswetgeving tot stand te komen, voordat kan worden geconcludeerd dat dit verdrag ook in Sint Maarten volledig is uitgevoerd.

Deze nog ontbrekende uitvoeringswetgeving is in de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering opgenomen. Zie artikel 38.

 

In dat artikel 38 wordt een nieuw artikel 4a ingevoegd in de Landsverordening materieel ambtenarenrecht. In dat artikel wordt bepaald dat de Minister van Algemene Zaken:

  • een integriteitsbeleid voert dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie;

  • ervoor zorgt dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt van het personeelsbeleid in ieder geval door integriteit in functioneringsgesprekken en werkoverleg aan de orde te stellen en door het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit;

  • zorg draagt voor de totstandkoming van een gedragscode voor goed ambtelijk handelen;

  • vaststelt op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid en over de naleving van de gedragscode.

Na de inwerkingtreding van de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering zijn de verdragen die in de eerste volzin van deze aanbeveling worden genoemd, volledig verwerkt in de wetgeving van Sint Maarten.

 

37. Wederzijdse rechtshulp

 

Landen dienen elkaar snel, constructief en effectief een zo breed mogelijk scala aan wederzijdse rechtshulp te bieden met het oog op onderzoeken naar en vervolging van witwassen, onderliggende delicten en financiering van terrorisme. Landen dienen te beschikken over een adequate rechtsgrondslag voor het verlenen van bijstand en dienen, waar nodig, te beschikken over verdragen, regelingen of andere mechanismen ter bevordering van de samenwerking. Met name dienen landen:

  • (a)

    wederzijdse rechtshulp niet te verbieden, of het verstrekken ervan te onderwerpen aan onredelijke of onnodig beperkende voorwaarden;

  • (b)

    ervoor te zorgen dat zij beschikken over duidelijke en doeltreffende processen voor de tijdige prioritering en uitvoering van verzoeken om wederzijdse rechtshulp. Landen moeten gebruik maken van een centrale autoriteit of een ander mechanisme voor het verzenden en uitvoeren van verzoeken. Om toezicht te houden op de voortgang van de verzoeken dient men over een systeem van procesbewaking te beschikken;

  • (c)

    niet te weigeren gevolg te geven aan een verzoek om wederzijdse rechtshulp om de enkele reden dat het misdrijf ook beschouwd wordt als betrekking hebbend op fiscale kwesties;

  • (d)

    niet te weigeren gevolg te geven aan een verzoek om wederzijdse rechtshulp omdat wetten vereisen dat financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen geheimhouding of vertrouwelijkheid handhaven (behalve wanneer de informatie die wordt gevraagd onder beroepsgeheim of een wettelijke geheimhoudingsplicht valt);

  • (e)

    de vertrouwelijkheid van verzoeken om wederzijdse rechtshulp die zij ontvangen en de gegevens die daarin staan te waarborgen, met inachtneming van de fundamentele beginselen van het nationale recht, dit met het oog op de bescherming van de integriteit van het onderzoek. Indien de aangezochte staat niet kan voldoen aan de eis van vertrouwelijkheid, dient deze dit onmiddellijk te melden aan het verzoekende land.

Landen moeten ook bij het ontbreken van dubbele strafbaarheid wederzijdse rechtshulp verlenen, wanneer de rechtshulp geen dwangmaatregelen omvat. Landen moeten zich beraden op het treffen van maatregelen die nodig zijn om te kunnen voorzien in een breed scala aan bijstandsverlening in de afwezigheid van dubbele strafbaarheid.

 

Wanneer dubbele strafbaarheid voor wederzijdse rechtshulp vereist is, dient men te oordelen dat aan deze eis is voldaan, ongeacht of beide landen het feit onder dezelfde categorie van strafbare feiten plaatsen of het strafbare feit met dezelfde termen benoemen, mits beide landen de aan het delict onderliggende gedraging strafbaar stellen.

 

Landen moeten ervoor zorgen dat van de bevoegdheden en opsporingsmethoden die zijn vereist in Aanbeveling 31 en van alle andere bevoegdheden en opsporingsmethoden die ter beschikking staan van de bevoegde autoriteiten:

  • (a)

    alle die betrekking hebben op de verkrijging, de opsporing en inbeslagneming van informatie, documenten of bewijsstukken (inclusief financiële gegevens) van financiële instellingen of andere personen, en het afnemen van getuigenverklaringen, alsmede

  • (b)

    een breed scala van andere bevoegdheden en opsporingsmethoden;

ook beschikbaar zijn voor het geven van uitvoering aan verzoeken om wederzijdse rechtshulp, en, indien passend in hun nationale kader, in reactie op een direct verzoek van buitenlandse justitiële of opsporingsinstanties aan overeenkomstige binnenlandse instanties.

 

Ter voorkoming van jurisdictiegeschillen moet aandacht worden besteed aan het uitwerken en toepassen van mechanismen voor het bepalen van de beste plaats voor de vervolging van verdachten in het belang van de rechtspleging in gevallen waarbij vervolging in meer dan één land mogelijk is.

 

Landen moeten bij verzoeken om wederzijdse rechtshulp alles in het werk stellen om volledige feitelijke en juridische informatie te verstrekken die een tijdige en efficiënte uitvoering van verzoeken mogelijk maakt, ook bij spoedeisende verzoeken, en dienen verzoeken op snelle wijze te verzenden. Landen moeten, vóór het verzenden van verzoeken, alles in het werk stellen om na te gaan of de wettelijke vereisten en formaliteiten voor het verkrijgen van bijstand zijn vervuld.

 

De autoriteiten die bevoegd zijn voor rechtshulp (bv. een centrale autoriteit) moeten worden voorzien van voldoende financiële, personele en technische middelen. Landen moeten beschikken over processen die waarborgen dat het personeel van deze autoriteiten beantwoordt aan hoge professionele normen, inclusief normen inzake vertrouwelijkheid, en beschikt over een hoge mate van integriteit en passende vaardigheden.

 

Het Koninkrijk der Nederlanden heeft met vrijwel alle landen een rechtshulpverdrag. De belangrijkste uitzondering zijn de landen die worden vermeld op de lijst met ‘high-risk and non-cooperative jurisdictions’, als gepubliceerd op de website van de Financial Action Task Force te Parijs.

In de praktijk wordt wel rechtshulp verleend aan landen waarmee geen verdrag is gesloten. De procedures duren in een dergelijk geval iets langer.

 

De ontwerp Landsverordening, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering bevat op veel punten verbeterde procedures en bevoegdheden om aan de aanbevelingen 37 en 28 te voldoen.

Er is een regeling opgenomen voor een aparte vordering onttrekking aan het verkeer (artikel 554a). De internationale rechtshulp is herzien: het accent van de feitelijke behandeling van deze zaken is verlegd van het Ministerie van Justitie naar het openbaar ministerie (artikel 556, derde lid). Het primaat van de verdragen wordt onderstreept door het laten vervallen van de verlof-procedure bij het Hof (bijvoorbeeld artikel 563) bij het ter beschikking stellen van resultaten van het gewenste onderzoek. De overige wijzigingen betreffen vooral moderniseringen aan de hand van de steeds aangepaste Nederlandse wetgeving, zoals de introductie van de bijzondere opsporingsmethoden. De mogelijkheid voor het instellen van gemeenschappelijke onderzoeksteams is geregeld, wat vooral voor Sint Maarten belangrijk is vanwege de nauwe relatie met het Franse deel van het eiland (artikel 565a), en de regeling overdracht tenuitvoerlegging van strafvonnissen is eveneens aangepast: opgenomen is ook een regeling betreffende de tenuitvoerlegging in het land van bij verstek gewezen beslissingen (artikel 593a en verder) en evenzeer betreffende de tenuitvoerlegging van een in het land bij verstek gewezen beslissing in een vreemde staat (artikel 596a en 596b). Verder is de overdracht en overname van de gehele strafvervolging geregeld (artikel 604a en verder).

 

38. Wederzijdse rechtshulp: bevriezing en confiscatie

 

Landen moeten ervoor zorgen dat zij de bevoegdheid hebben om snel actie te ondernemen naar aanleiding van verzoeken van andere landen om opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van door witwassen verkregen vermogen, opbrengsten van witwassen, onderliggende delicten en de financiering van terrorisme, hulpmiddelen die gebruikt zijn of bedoeld zijn voor gebruik bij het plegen van deze strafbare feiten dan wel goederen van overeenkomstige waarde. Deze bevoegdheid dient ook te voorzien in de mogelijkheid te reageren op verzoeken op basis van confiscatieprocedures zonder veroordeling en daarmee verband houdende voorlopige maatregelen, tenzij dit in strijd is met de fundamentele beginselen van hun nationale recht. Landen moeten ook beschikken over doeltreffende mechanismen voor het beheer van dergelijke vermogens, hulpmiddelen of goederen van overeenkomstige waarde, en over regelingen voor de coördinatie van inbeslagnemings- en confiscatieprocedures, inclusief het delen van geconfisqueerde vermogensbestanddelen.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 38

 

Landen moeten overwegen een verbeurdverklaringsfonds op te richten, waarin alle (of een deel van de) geconfisqueerde activa wordt/worden gedeponeerd ten behoeve van de wetshandhavingsdiensten, gezondheidszorg, het onderwijs of andere geschikte doelen. Landen moeten de maatregelen nemen die nodig kunnen zijn om hen in staat te stellen in beslag genomen goederen met andere landen te delen, met name wanneer confiscatie direct of indirect resultaat is van gecoördineerde wetshandhavingsacties.

 

Met betrekking tot verzoeken om samenwerking op basis van confiscatieprocedures zonder veroordeling, hoeven landen niet over de bevoegdheid te beschikken om te handelen op basis van al deze verzoeken, maar moeten dit ten minste kunnen doen in gevallen waarin de dader niet beschikbaar is als gevolg van overlijden, vlucht of afwezigheid, of onbekend is.

 

Het Koninkrijk der Nederlanden heeft met vrijwel alle landen een rechtshulpverdrag. De belangrijkste uitzondering zijn de landen die worden vermeld op de lijst met ‘high-risk and non-cooperative jurisdictions’, als gepubliceerd op de website van de Financial Action Task Force te Parijs.

In deze verdragen is doorgaans een regeling opgenomen betreffende confiscatie en bevriezing of in beslagneming op verzoek van het andere land. Het Wetboek van Strafvordering bevat daartoe de benodigde bepalingen, maar de ontwerp Landsverordening, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering bevat een meer uitgewerkte regeling van de internationale samenwerking. In de reactie op aanbeveling 38 is daar reeds op ingegaan. Het doel van de ontwerplandsverordening is onder meer om aan alle bepalingen in de aanbevelingen betreffende internationale samenwerking en internationale rechtshulp te voldoen.

 

In de praktijk wordt ook rechtshulp verleend aan landen waarmee geen verdrag is gesloten. De procedures duren in een dergelijk geval iets langer.

 

39. Uitlevering

 

Landen dienen uitleveringsverzoeken in verband met het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zonder onnodige vertraging constructief en doeltreffend uit te voeren. Landen moeten ook alle mogelijke maatregelen treffen om te voorkomen dat zij voorzien in veilige toevluchtsoorden voor personen die verdacht worden van de financiering van terrorisme, het lidmaatschap van terroristische organisaties of het plegen van terroristische daden. Met name dienen landen:

  • (a)

    te zorgen dat witwassen en de financiering van terrorisme strafbare feiten zijn die aanleiding kunnen geven tot uitlevering;

  • (b)

    zich ervan te vergewissen dat er duidelijke en doeltreffende processen zijn voor de tijdige uitvoering van uitleveringsverzoeken met inbegrip van prioritering, waar passend; voor toezicht op de voortgang van verzoeken dient men te beschikken over een systeem van procesbewaking;

  • (c)

    geen onredelijke of onnodig restrictieve voorwaarden aan de uitvoering van verzoeken te stellen;

  • (d)

    ervoor te zorgen dat zij beschikken over een adequaat rechtskader voor uitlevering.

Elk land moet eigen onderdanen uitleveren of, wanneer een land dit uitsluitend op grond van nationaliteit niet doet, op verzoek van het land dat om de uitlevering vraagt de zaak onverwijld aan de eigen bevoegde autoriteiten over te dragen met het oog op de vervolging van de feiten als bedoeld in het verzoek. Deze autoriteiten dienen beslissingen te nemen en hun procedures op dezelfde wijze uit te voeren als bij elk ander misdrijf van ernstige aard overeenkomstig de wetgeving van dat land. De betrokken landen moeten onderling samenwerken en overleg plegen, in het bijzonder aangaande aspecten betreffende de procedure en de bewijsvoering, om zo de efficiëntie van een dergelijke vervolging te verzekeren.

 

Wanneer dubbele strafbaarheid voor uitlevering vereist is, dient deze eis als vervuld te worden beschouwd indien beide landen de aan het delict onderliggende gedraging strafbaar stellen, ongeacht of beide landen het feit onder dezelfde categorie van strafbare feiten plaatsen of het strafbare feit met dezelfde termen benoemen

 

In overeenstemming met de fundamentele beginselen van het nationale recht dienen landen te beschikken over verkorte uitleveringsprocedures, zoals de mogelijkheid van rechtstreekse uitwisseling van verzoeken tot voorlopige aanhouding tussen bevoegde autoriteiten, uitlevering uitsluitend op grond van aanhoudingsbevelen of rechterlijke beslissingen, of vereenvoudigde uitlevering van personen die afzien van formele uitleveringsprocedures. De voor uitlevering verantwoordelijk autoriteiten moeten beschikken over voldoende financiële, personele en technische middelen. Landen moeten beschikken over processen die waarborgen dat het personeel van deze autoriteiten beantwoord aan hoge professionele normen, inclusief normen inzake vertrouwelijkheid, en beschikt over een hoge mate van integriteit en passende vaardigheden.

 

Uitlevering is afdoende geregeld in het Uitleveringsbesluit Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Dit besluit werkt in de praktijk naar tevredenheid.

De regering van het Koninkrijk heeft een algehele herziening van het Uitleveringsbesluit in studie, om te bezien of een update noodzakelijk is. Sint Maarten zal bij die gelegenheid aandringen op het mogelijk maken van een snellere procedure. In de praktijk blijkt dat met name de uitlevering van verdachten met het Franse deel van Sint Maarten wederzijds als te traag en te ingewikkeld wordt ervaren in de gevallen waarin een verdachte zich tegen uitlevering verzet.

 

Artikel 43 van de ontwerp Landsverordening, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering introduceert het strafrechtelijk kort geding. Deze mogelijkheid biedt een kans op aanzienlijke versnelling van de procedure.

In de praktijk worden de uitleveringszaken binnen de rechtspraak behandeld door de strafsecties van de gerechten. Hoewel de uitleveringsprocedures zijn gebaseerd op speciale verdragen, ligt het toch ook in de rede, dat personen die gedetineerd zijn in afwachting van uitlevering, zich in voorkomende gevallen kunnen wenden tot de strafvorderlijke kort geding rechter. Zeker indien de persoon in kwestie van mening is onverwijld in vrijheid te moeten worden gesteld, ligt een laagdrempelige procedure voor de hand.

Een voordeel is dat de rechtzoekende deze procedures (en dus niet de civielrechtelijke) kan voeren zonder de kans te lopen om in de kosten te worden veroordeeld, nu de regeling geen kostenveroordeling kent. Een bezwaar was dat door de regeling het mogelijk was dat er slechts in één aanleg recht zou kunnen worden gedaan, immers in die gevallen dat slechts het Hof van Justitie de bevoegde instantie was. Aangezien dit bezwaar zich niet beperkt tot de executiefase, doch zich uitstrekt tot de gehele reikwijdte van dit artikel wordt in het derde lid die zin zo herschreven dat daarin wordt opgenomen dat in alle gevallen de rechter in eerste aanleg bevoegd is, waardoor het hoger beroep bij het Hof van Justitie te allen tijde mogelijk is. Het Gerecht zal zelf kunnen bepalen of in een bepaald geval de rechter-commissaris, dan wel een andere (gespecialiseerde) rechter de eerst aangewezen persoon is te oordelen over het geding.

 

40. Andere vormen van internationale samenwerking

 

Landen moeten ervoor zorgen dat hun bevoegde autoriteiten op snelle, constructieve en doeltreffende wijze kunnen voorzien in een zo breed mogelijk scala aan internationale samenwerking met betrekking tot witwassen, onderliggende delicten of financiering van terrorisme. Landen dienen dit zowel uit eigener beweging als op verzoek te doen en te beschikken over een wettelijke grondslag voor samenwerking. Landen moeten hun bevoegde autoriteiten toestaan gebruik te maken van de meest efficiënte middelen om samen te werken. Indien een bevoegde autoriteit bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen benodigt, zoals een memorandum van overeenstemming (mvo/MoU), dan dienen deze tijdig met een zo breed mogelijk scala aan buitenlandse tegenhangers te worden afgesloten en ondertekend.

 

De bevoegde autoriteiten moeten gebruikmaken van duidelijke kanalen of mechanismen voor de uitwisseling en uitvoering van verzoeken om informatie of andere vormen van bijstand. De bevoegde autoriteiten moeten beschikken over duidelijke en efficiënte procedures voor het stellen van prioriteiten voor en de tijdige uitvoering van de verzoeken, en voor het beveiligen van de ontvangen informatie.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 40

 

A. BEGINSELEN VOOR ALLE VORMEN VAN INTERNATIONALE SAMENWERKING

 

Verplichtingen voor verzoekende autoriteiten

 

Bij verzoeken om samenwerking moeten bevoegde autoriteiten alles in het werk stellen om volledige feitelijke en, naargelang van het geval, juridische informatie te verstrekken, met inbegrip van een indicatie van de urgentie, teneinde een tijdige en doeltreffende uitvoering van het verzoek, alsmede het geplande gebruik van de gevraagde informatie mogelijk te maken. Indien erom gevraagd wordt moeten de verzoekende bevoegde autoriteiten feedback geven aan de aangezochte bevoegde autoriteit over het gebruik en het nut van de verkregen informatie.

 

Onnodig restrictieve maatregelen

Landen mogen de uitwisseling van informatie of bijstand niet verbieden of er onredelijke of onnodig beperkende voorwaarden aan opleggen. Met name moeten de bevoegde autoriteiten een verzoek om bijstand niet weigeren op grond van het feit dat:

  • (a)

    het verzoek ook beschouwd wordt als betrekking hebbend op fiscale aangelegenheden; en/of

  • (b)

    wetten vereisen dat financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen (behalve wanneer de informatie die wordt gevraagd, in omstandigheden wordt bewaard waarin het juridische verschoningsrecht of een wettelijke geheimhoudingsplicht geldt) de geheimhouding of de vertrouwelijkheid eerbiedigen; en/of

  • (c)

    er een onderzoek of procedure aan de gang is in het aangezochte land, tenzij de bijstand dat onderzoek of die procedure zou hinderen; en/of

  • (d)

    de aard en status (civiel, administratief, rechtshandhaving, enz.) van de verzoekende autoriteit niet dezelfde is als die van haar buitenlandse tegenhanger.

Waarborgen voor de uitgewisselde informatie

 

De uitgewisselde informatie wordt alleen gebruikt voor het doel waarvoor de informatie is gevraagd of verstrekt. Elke verspreiding van de informatie aan andere autoriteiten of derden, of elk gebruik van deze informatie voor andere administratieve, onderzoeks-, vervolgings- of gerechtelijke doeleinden dan die welke oorspronkelijk zijn goedgekeurd, moet onderworpen zijn aan voorafgaande toestemming van de aangezochte bevoegde autoriteit.

 

Bevoegde autoriteiten moeten passende vertrouwelijkheid betrachten inzake elk verzoek om samenwerking en de uitgewisselde informatie, met het oog op de bescherming van de integriteit van het onderzoek 51 , conform de verplichtingen van beide partijen met betrekking tot privacy en gegevensbescherming. In ieder geval moeten bevoegde autoriteiten uitgewisselde informatie op dezelfde manier beschermen als zij zouden doen met vergelijkbare informatie uit binnenlandse bronnen. Landen moeten controles en waarborgen instellen om ervoor te zorgen dat de door bevoegde autoriteiten uitgewisselde informatie uitsluitend wordt gebruikt op de manier waarvoor toestemming is verleend. De uitwisseling van informatie dient te geschieden op een veilige manier, en via betrouwbare kanalen en mechanismen. Aangezochte bevoegde autoriteiten kunnen in voorkomend geval weigeren inlichtingen te verstrekken indien de verzoekende bevoegde autoriteit de informatie niet doeltreffend kan beschermen.

 

Bevoegdheid tot het zoeken naar informatie

 

De bevoegde autoriteiten moeten in staat worden gesteld onderzoeken te verrichten namens een buitenlandse collega, en met hun buitenlandse collega’s alle informatie uit te wisselen die zij zouden kunnen krijgen indien dit onderzoek in het binnenland zou worden verricht.

 

B. PRINCIPES DIE GELDEN VOOR SPECIFIEKE VORMEN VAN INTERNATIONALE SAMENWERKING

 

De algemene beginselen gelden voor alle vormen van uitwisseling van informatie tussen instanties die wel of geen tegenhanger van elkaar zijn, met inachtneming van de hieronder genoemde punten.

 

De uitwisseling van informatie tussen FIE's

 

FIE’s moeten informatie uitwisselen met buitenlandse FIE’s ongeacht hun status, die van een administratieve, rechtshandhavings-, justitiële of andere aard kan zijn. Te dien einde moeten FIE’s beschikken over een toereikende rechtsgrondslag voor de samenwerking op het gebied van witwassen, daarmee verband houdende onderliggende delicten en financiering van terrorisme.

 

Wanneer ze een verzoek om samenwerking opstellen, moeten FIE’s alles in het werk stellen om volledige feitelijke en, naargelang het geval, juridische gegevens te verstrekken met inbegrip van de beschrijving van de onderzochte zaak en het mogelijke verband met het aangezochte land. Indien erom verzocht wordt en het mogelijk is, moeten FIE’s feedback geven aan hun buitenlandse tegenhangers over het gebruik van de verstrekte gegevens en het resultaat van de analyse, op basis van de verstrekte informatie.

 

FIE's dienen de bevoegdheid te hebben tot uitwisseling van:

  • (a)

    alle informatie die rechtstreeks of onrechtstreeks toegankelijk of verkrijgbaar moet zijn voor de FIE ingevolge de FATF-aanbevelingen, in het bijzonder in het kader van aanbeveling 29; en tevens,

  • (b)

    alle andere informatie die zij bevoegd zijn te verwerven of in te zien, direct of indirect, op nationaal niveau, met inachtneming van het beginsel van wederkerigheid.

Uitwisseling van informatie tussen financiële toezichthouders52

 

Financiële toezichthouders dienen samen te werken met hun buitenlandse tegenhangers, ongeacht hun aard of status. Efficiënte samenwerking tussen de financiële toezichthouders is gericht op het bevorderen van een effectief AML/CFT-toezicht op financiële instellingen. Daartoe moeten financiële toezichthouders beschikken over een toereikende rechtsgrondslag voor die samenwerking, overeenkomstig de toepasselijke internationale normen voor toezicht, met name met betrekking tot de uitwisseling van informatie met betrekking tot of relevant voor AML/CFT-doeleinden.

 

Financiële toezichthouders moeten in staat zijn met buitenlandse tegenhangers informatie uit te wisselen die in eigen land voor hen beschikbaar is, met inbegrip van informatie waarover financiële instellingen beschikken, en op een wijze die evenredig is met hun respectieve behoeften. Financiële toezichthouders moeten de mogelijkheid hebben om de volgende soorten informatie uit te wisselen indien ze relevant zijn voor AML/CFT- doeleinden, met name met andere betrokken toezichthouders die samen verantwoordelijk zijn voor financiële instellingen die actief zijn in dezelfde groep:

  • (a)

    Informatie over wetgeving, zoals informatie over de nationale regelgeving, en algemene informatie over de financiële sectoren.

  • (b)

    Prudentiële informatie, met name voor toezichthouders op Kernbeginselen, zoals informatie over de bedrijfsactiviteiten van de financiële instelling, de uiteindelijke begunstigde, het beheer en de deskundigheid en betrouwbaarheid.

  • (c)

    AML/CFT-informatie, zoals interne procedures en beleidsmaatregelen inzake AML/CFT van financiële instellingen, informatie uit cliëntenonderzoek, klantenbestanden, steekproeven van de rekeningen en transactie-informatie.

Financiële toezichthouders moeten in staat zijn om onderzoeken te houden namens buitenlandse tegenhangers en, in voorkomend geval, goedkeuring te verlenen aan de mogelijkheid voor buitenlandse tegenhangers om zelf een onderzoek in te stellen in het land of om dat te vergemakkelijken, teneinde doeltreffend toezicht op groepsniveau te bevorderen.

 

Elke verspreiding van uitgewisselde informatie, of het gebruik van deze informatie voor toezicht of andere doeleinden, moet geschieden met inachtneming van de voorafgaande toestemming van de aangezochte financiële toezichthouder, tenzij de verzoekende financiële toezichthouder wettelijk verplicht is de informatie openbaar te maken of te rapporteren. In dergelijke gevallen moet de verzoekende financiële toezichthouder ten minste de aangezochte autoriteit van deze verplichting op de hoogte stellen. Als voorafgaande toestemming geldt ook een als zodanig beschouwde machtiging in het kader van een memorandum van overeenstemming of een multilateraal memorandum van overeenstemming die is uitgegeven door een normenstellende entiteit inzake kernbeginselen, die van toepassing is op informatie die is uitgewisseld in het kader van een memorandum van overeenstemming of een multilateraal memorandum van overeenstemming.

 

De uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsautoriteiten

 

Rechtshandhavingsautoriteiten moeten in staat zijn in eigen land beschikbare informatie uit te wisselen met buitenlandse tegenhangers ten behoeve van inlichtingen of onderzoeksdoeleinden in verband met het witwassen van geld, verband houdende onderliggende delicten of de financiering van terrorisme, met inbegrip van de identificatie en de opsporing van opbrengsten en hulpmiddelen van misdrijven.

Rechtshandhavingsautoriteiten moeten ook gebruik kunnen maken van hun bevoegdheden, alsmede de onderzoekstechnieken die beschikbaar zijn conform hun nationale wetgeving, om een onderzoek in te stellen en informatie te verkrijgen namens hun buitenlandse tegenhangers. De regelingen of praktijken die op dergelijke samenwerking op het gebied van rechtshandhaving van toepassing zijn, zoals de overeenkomsten tussen Interpol, Europol of Eurojust en afzonderlijke landen, moeten alle beperkingen van het gebruik beheersen die worden opgelegd door de aangezochte rechtshandhavingsautoriteit.

 

Rechtshandhavingsautoriteiten moeten in staat zijn om gezamenlijke onderzoeksteams te vormen die samenwerken in onderzoeken en landen moeten, indien nodig, bilaterale of multilaterale verbanden oprichten om dergelijke gezamenlijke onderzoeken mogelijk te maken. Landen worden aangemoedigd om zich aan te sluiten bij, en steun te verlenen aan, bestaande AML/CFT-rechtshandhavingsnetwerken en om bilaterale contacten te ontwikkelen met buitenlandse rechtshandhavingsinstanties, met inbegrip van het plaatsen van liaisonmedewerkers in het buitenland, ter bevordering van een tijdige en doeltreffende samenwerking.

 

Uitwisseling van informatie tussen entiteiten die niet elkaars tegenhanger zijn

 

Landen moeten toestaan dat hun bevoegde instanties informatie indirect uitwisselen met niet-equivalente instanties, met toepassing van de bovenstaande relevante beginselen. Indirecte uitwisseling van informatie verwijst naar het feit dat de gevraagde inlichtingen door de aangezochte autoriteit via één of meer binnenlandse of buitenlandse autoriteiten naar de verzoekende autoriteit worden gezonden. Een dergelijke uitwisseling van gegevens en het gebruik ervan kan worden onderworpen aan de goedkeuring van één of meer bevoegde autoriteiten van het aangezochte land. De bevoegde autoriteit die om de gegevens verzoekt, moet altijd duidelijk maken voor welk doel en namens wie het verzoek is ingediend.

 

Ook worden landen aangemoedigd om een snelle en constructieve rechtstreekse uitwisseling van informatie met niet-equivalente instanties toe te staan.

 

Alle vereisten voor financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen moeten worden ingevoerd:

  • a)

    in de wetgeving (zie de specifieke voorschriften in de aanbevelingen 10, 11 en 20 dienaangaande), of

  • (b)

    in alle andere gevallen met wettelijke of afdwingbare middelen (het land heeft vrijheid van handelen).

In de aanbevelingen 10, 11 en 20 wordt onder de term "wet" elke wetgeving verstaan die is uitgevaardigd of goedgekeurd door een parlementair proces of andere, gelijkwaardige middelen die zijn bepaald krachtens het grondwettelijke kader van het land, waarmee dwingende voorschriften worden opgelegd met sancties in geval van niet-naleving. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn (zie Aanbeveling 35). Het begrip wet omvat ook rechterlijke besluiten die relevante vereisten opleggen en die bindend en gezaghebbend in alle delen van het land zijn.

 

De term "afdwingbare middelen" verwijst naar verordeningen, richtsnoeren, instructies of andere documenten of mechanismen die afdwingbare AML/CFT-vereisten in termen van verplichting beschrijven met sancties in geval van niet-naleving, en die zijn afgegeven of erkend door een bevoegde autoriteit. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn (zie Aanbeveling 35).

 

Bij de beoordeling van de vraag of een document of mechanisme vereisten bevat die "afdwingbare middelen" vormen, moeten de volgende factoren in aanmerking worden genomen:

  • (a)

    Er moet sprake zijn van een document of een mechanisme dat de vereisten die de kwesties in de FATF-aanbevelingen aanpakken, uiteenzet of onderbouwt, en waarin duidelijk geformuleerde vereisten worden geformuleerd die als zodanig worden begrepen. Bijvoorbeeld:

    • (i)

      indien in specifieke maatregelen de woorden "moeten" of "zullen" worden gebruikt, wijst dit op een verplichting;

    • (ii)

      indien "behoort/behoren" wordt gebruikt, zou dit een verplichting betekenen indien zowel de regelgevende instantie als de instellingen voor wie de regelgeving geldt, laten zien dat

      de acties rechtstreeks of onrechtstreeks vereist zijn en geïmplementeerd worden. Formuleringen zoals "aangemoedigd, aanbevolen" of "instellingen behoren te overwegen" duiden minder op een verplichte aard. In ieder geval, waar minder krachtige bewoordingen worden gebruikt, veronderstelt men dat geen verplichting wordt opgelegd (tenzij het land kan aantonen dat dit anders ligt);

  • (b)

    Het document/mechanisme moet worden uitgegeven of erkend door een bevoegde autoriteit.

  • (c)

    Er moeten sancties gelden voor niet-naleving (sancties hoeven zich niet in hetzelfde document te staan dat het vereiste uiteenzet of onderbouwt, en mogen in een ander document staan, mits er duidelijke koppelingen zijn tussen het vereiste en de beschikbare sancties, die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn. Dit houdt in dat rekening wordt gehouden met de volgende aspecten:

    • (i)

      er moet worden gezorgd voor voldoende aanbod aan effectieve, evenredige en afschrikwekkende sancties die beschikbaar zijn wanneer personen hun verplichtingen niet nakomen;

    • (ii)

      de sancties moeten direct of indirect van toepassing zijn op het niet nakomen van een voorschrift inzake AML/CFT. Indien de niet-naleving van een AML/CFT-voorschrift niet rechtstreeks aan een sanctie gekoppeld is, dan is het gebruik van sancties voor de schending van een breder scala van vereisten, zoals de afwezigheid van de nodige systemen en controles, of het ontbreken van een veilige en goede werkwijze, voldoende mits ten minste het niet voldoen aan een of meer AML/CFT-vereisten kan worden bestraft (en waar toepasselijk is bestraft) zonder de noodzaak om aan te tonen dat er bijkomende prudentiële tekortkomingen zijn die geen verband houden met de maatregelen inzake witwassen en terrorismefinanciering; en tevens

    • (iii)

      het bestaan van voldoende bewijs dat er doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties in de praktijk zijn toegepast.

In alle gevallen moet het duidelijk zijn dat financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen begrijpen dat de sancties voor niet-naleving zouden worden toegepast en wat die sancties kunnen zijn.

 

Zie voor wat de algemene rechtshulp betreft de reactie bij de vorige aanbevelingen onder G. Internationale samenwerking.

In aanvulling daarop wordt gewezen op de ontwerp Landsverordening, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering. In het zevende Boek wordt een nieuwe titel VIII – Internationale rechtshulp opgenomen.

 

De eerste afdeling stelt algemene bepalingen.

De bepalingen met betrekking tot de internationale rechtshulp zijn gemoderniseerd. Er is gekozen voor een inleidende bepaling en voor bepalingen met betrekking tot rechtshulpverzoeken aan vreemde staten (afdeling 2) en rechtshulpverzoeken door vreemde staten aan Sint Maarten (afdeling 3). In de regeling heeft de procureur-generaal een centrale rol toebedeeld gekregen, teneinde eenheid van rechtshulpbeleid te garanderen.

 

In de inleidende bepaling, artikel 555, is, net zoals telkens in de rest van deze titel zal worden gedaan, het begrip ‘het Land’ geïntroduceerd. ‘Het Land’ is in artikel 1 gedefinieerd als: onderscheidenlijk Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het gebied van de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius gezamenlijk. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat deze landen jegens elkaar niet worden begrepen onder de term ‘vreemde staat’. Onderling wordt hun rechtsverhouding immers beheerst door het interregionale recht binnen het Koninkrijk der Nederlanden.

Als uitgangspunt voor de nieuwe regeling geldt dat rechtshulp kan worden verleend in het kader van de opsporing, vervolging, berechting van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen in het buitenland (artikel 555, eerste lid). Er wordt niet langer gesproken van «strafzaak», omdat daardoor onterecht de indruk kan ontstaan dat alleen rechtshulp zou kunnen worden verleend in een gevorderd stadium van het onderzoek naar strafbare feiten, waarin er sprake is van een meer of minder helder omlijnde strafzaak. Dit miskent het feit dat strafrechtelijke rechtshulp in de praktijk vooral ook betrekking heeft op het opsporingsonderzoek naar gepleegde strafbare feiten, zonder dat noodzakelijkerwijs al een verdachte in beeld is of wordt vervolgd.

In het tweede lid is voor ‘verrichten’ ingevoegd: ‘al dan niet gezamenlijk’ teneinde in de pas te lopen met deze nieuwe trend in het verdragsrecht. In het tweede lid is ook toegevoegd dat de rechtshulp betrekking kan hebben op het bepalen van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel.

In het derde lid is de mogelijkheid getroffen om bij Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere regels omtrent de inwilliging en uitvoering van rechtshulpverzoeken te treffen.

 

De artikelen 556 en 557 hebben betrekking op verzoeken om rechtshulp aan vreemde staten. Allereerst is uiteengezet wie een rechtshulpverzoek kunnen doen (in het eerste lid: de officier van justitie, de rechter-commissaris en de zittingsrechter). Als het rechtshulpverzoek louter betrekking heeft op het verkrijgen van inlichtingen, dan kan het verzoek worden gedaan door een opsporingsambtenaar onder gezag van de officier van justitie. De procureur-generaal verzendt de rechtshulpverzoeken teneinde de eenheid van beleid te garanderen. Bovendien kan een verzoek om rechtshulp alleen worden gedaan als is voldaan aan de vereisten die op grond van het wetboek gelden in een nationaal onderzoek naar deze strafbare feiten.

 

De centrale positie van de procureur-generaal blijkt duidelijk uit artikel 558, eerste en tweede lid (thans artikel 556, eerste lid en artikel 557). Hij legt zijn activiteiten in dit opzicht vast in een register, zodat ook achteraf kan worden gezien op welke wijze de procureur-generaal zijn bevoegdheid heeft ingevuld (artikel 558, vijfde lid). Het uitgangspunt van de rechtshulpregeling is dat in zo ruim mogelijke mate (behoudens weigeringsgronden, zie artikel 559) rechtshulp wordt verleend. Bij artikel 558 past verder de aantekening dat de Minister slechts in uitzonderlijke gevallen een dergelijke aanwijzing zal geven. In beginsel is de rol van de Minister beperkt en ligt het primaat in handen van de justitiële organen. Maar indien bijvoorbeeld internationaal politieke omstandigheden daartoe nopen, kan de Minister op die gronden ingrijpen met in achtneming van artikel 559. In het vierde lid van artikel 558 (thans het tweede lid) is het woord ‘redelijk’ geschrapt. Het uitgangspunt is dat aan het verzoek wordt voldaan en om aan mogelijke twijfel een einde te maken, is het woord ‘redelijk’ geschrapt. Verwezen dient hier ook te worden naar de bevoegdheid van de Minister op grond van artikel 559, vierde lid, maar ook hier zijn niet-juridische, doch meer politieke afwegingen van belang.

De weigeringsgronden zijn bijeengebracht in artikel 559. In het eerste en tweede lid van artikel 559 is het ne bis in idem-beginsel als weigeringsgrond opgenomen. In het derde lid is de ongeschreven weigeringsgrond inzake een dreigende (flagrante) schending van mensenrechten gecodificeerd. Hoewel deze weigeringsgrond in het kader van de internationale samenwerking in strafzaken rechtstreeks van toepassing is op grond van artikel 1 EVRM, verdient deze weigeringsgrond, gelet op het belang en om redenen van volledigheid, een plaats in de nieuwe wettelijke regeling. De weigeringsgrond van discriminatie is uitgebreid met de ‘levensovertuiging’, die ook is ingevoegd in artikel 572. Het huidige artikel 560 is verplaatst naar het vijfde lid van artikel 559 en hierin is een vereenvoudiging aangebracht. Aangezien hier toch de diplomatieke weg een belangrijke rol heeft, is het beter om de rol van de Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk direct te benoemen. Omdat met name de tegenwoordige terrorisme-verdragen de weigeringsgrond voor politieke delicten uitsluiten, is in het zesde lid een uitzondering op het vijfde lid gecreëerd. In het zevende lid (artikel 560, tweede lid oud) is de Bank geschrapt als belanghebbende, net zoals het bepaalde in artikel 552m van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering. Het is uiteraard niet de bedoeling dat dit zevende lid als beletsel gaat werken voor internationale samenwerking op het gebied van de bestrijding van witwassen. Daarom is de betekenis van een eventueel Verdrag verplaatst naar het primaire niveau.

Artikel 559 is verder aangepast, waardoor in voorkomende gevallen niet star alleen vanuit de nationale belangen mag worden geredeneerd, maar (door invoeging van de woorden ‘na overleg met de verzoekende autoriteit’) vanuit internationale belangen tot criminaliteitsbestrijding. Daarbij zijn de huidige eerste twee verplichte weigeringsgronden geschrapt. Het openbaar ministerie moet ervan uitgaan dat de verzoeken te goede trouw worden gedaan. In het tegenovergestelde geval kan een verzoek altijd nog worden geweigerd op grond van artikel 558, vierde lid, dan wel op grond van de specifieke verdragsbepalingen.

 

Artikel 560 handelt over de uitvoering van rechtshulpverzoeken. De procureur-generaal stelt het verzoek in handen van de officier van justitie en deze draagt zorg voor de uitvoering daarvan als het een voor inwilliging vatbaar verzoek betreft. Indien nodig kunnen zowel de officier van justitie als de procureur-generaal overleg voeren met de verzoekende autoriteit. In een beperkt aantal gevallen kunnen rechtshulpverzoeken worden uitgevoerd door een opsporingsambtenaar (artikel 561). Dat is het geval indien uitsluitend om inlichtingen is gevraagd en voor het verkrijgen daarvan geen opsporingshandelingen nodig zijn. Deze mogelijkheid is thans geregeld in artikel 556, tweede lid)

 

De artikelen 561 en 562, waarin was vastgelegd dat de officier van justitie de stukken in handen stelde van de rechter-commissaris, zijn vervallen en vervangen door de artikelen 562 en 563 waarin regels zijn opgenomen met betrekking tot de uitvoering van rechtshulpverzoeken. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat de autoriteit die in Sint Maarten een opsporingsbevoegdheid mag toepassen, die bevoegdheid ook heeft bij de uitvoering van een rechtshulpverzoek. Verzoeken tot het toepassen van opsporingsbevoegdheden die in Sint Maarten slechts met machtiging van de rechter-commissaris mogen worden uitgevoerd, dienen dus ook afkomstig te zijn van een rechterlijke autoriteit in de vreemde staat (artikel 562, derde lid). In de eerste twee leden van artikel 562 komen bovendien het proportionaliteits- en het subsidiariteitsbeginsel aan de orde. Nu sprake is van een verzoek van een vreemde staat, staat het vertrouwensbeginsel eraan in de weg dat wordt getoetst aan het proportionaliteitsbeginsel. Ook het onderzoeksbelang wordt niet getoetst, nu zulks door de verzoekende autoriteit is geschied. In het tweede lid is vastgelegd dat het subsidiariteitsbeginsel onverkort geldt: de voor de betrokkenen minst ingrijpende bevoegdheid dient te worden toegepast.

 

In artikel 563 is de mogelijkheid voor het verhoor middels videoconferentie geregeld.

 

Artikel 564 heeft betrekking op de overdracht van de resultaten van de uitvoering van het rechtshulpverzoek. De procureur-generaal is bevoegd de resultaten over te dragen, tenzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 564a een klaagschrift is ingediend of verlof van het Gerecht voor de overdracht nodig is. Indien zulks bij het rechtshulpverzoek is verzocht, zal in sommige gevallen echter geheim moeten blijven dat een rechtshulpverzoek is ingediend en zullen betrokkenen van de voorgenomen overdracht niet in kennis worden gesteld. In die gevallen is wel verlof van het Gerecht nodig (artikel 564, derde lid).

 

De nieuwe vierde afdeling geeft regels omtrent internationale gemeenschappelijke onderzoeksteams. Dit is overigens in de praktijk al gewoonte in de samenwerking met de autoriteiten van het Franse deel van Sint Maarten.

Deze afdeling wordt ingevoegd als direct gevolg van artikel 19 van het VN Verdrag tegen de transnationale georganiseerde criminaliteit (New York, 15 november 2000, Trb. 2001,68). Ook andere verdragen kunnen een basis gaan bieden voor een gemeenschappelijk optreden volgens deze regeling. Duidelijk is het dat het hier om grensoverschrijdende misdrijven zal moeten gaan.

De regeling, opgenomen in de artikelen 565a tot en met 565e, is gespiegeld aan de nieuwe wetgeving in Nederland voor de internationale samenwerking in strafzaken. Hier wordt voor de goede orde nogmaals opgemerkt, dat de interregionale samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk der Nederlanden is gegrond op het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en dat de onderhavige bepalingen daarop dan ook niet van toepassing zijn. In artikel 565a is de procureur-generaal opgenomen als coördinerende en gezaghebbende autoriteit. De procureur-generaal is immers de centrale persoon binnen de internationale rechtshulp. De officier van justitie werkt onder zijn gezag.

De in deze afdeling geregelde materie heeft niet tot gevolg dat andere internationale samenwerking is uitgesloten. Zo kan het zijn, dat Sint Maarten samen met andere staten werkt aan een opsporingsonderzoek naar misdrijven, die in meerdere staten zijn gepleegd, zonder dat er sprake is van een officieel gemeenschappelijk onderzoekteam. We kunnen in een dergelijk geval spreken van een internationale parallelle opsporing.

 

Artikel 3, tweede lid, onder c, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties draagt het Meldpunt op om gegevens en inlichtingen te verstrekken aan in en buiten Sint Maarten gevestigde instanties in overeenstemming met het bij of krachtens de drie meldingslandsverordeningen bepaalde.

Daartoe is het Meldpunt bevoegd zelfstandig convenanten of administratieve akkoorden af te sluiten ter zake van de uitwisseling van gegevens en inlichtingen met buitenlandse instanties die een vergelijkbare taak hebben als het Meldpunt; zie daartoe artikel 3, tweede lid, onder j, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Het Meldpunt wordt ingevolge artikel 3, tweede lid, onder k, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties belast met het landelijk coördinatorschap van de werkzaamheden in het kader van de implementatie van de aanbevelingen van de Financial Action Task Force, en met het zelfstandig onderhouden van contacten met de Egmont Group in het kader van de naleving van de door deze beide organisaties uitgevaardigde aanbevelingen.

 

Artikel 5, achtste lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt dat het Meldpunt in het kader van toezichtuitoefening kan toestaan dat een buitenlandse instantie die met het toezicht op verleners van financiële diensten is belast of die door de Egmont Groep erkend is, onderzoek doet bij in Sint Maarten gevestigde dienstverleners die onder toezicht staan van die instantie.

 

Elke instantie waarvan informatie is verkregen, wordt beschermd tegen ongewenste openbaarmaking van die informatie. Daartoe bevat artikel 6, vijfde lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties de bepaling dat informatie over de wijze waarop het Meldpunt tot een vermoeden van een strafbaar feit is gekomen geen processtuk is als bedoeld in de vierde afdeling van Titel I van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering.

 

Artikel 7, eerste lid, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bevat de grondslag dat bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels worden gesteld omtrent de verstrekking van gegevens uit het register van het Meldpunt en de voorwaarden waaronder dit kan geschieden met van overheidswege aangewezen politiële en niet politiële instanties in of buiten het Koninkrijk die een vergelijkbare taak hebben als het Meldpunt en met instanties in het Koninkrijk waarvan de taken raakvlakken hebben met de werkzaamheden van het Meldpunt.

De gegevensverstrekking aan instanties buiten het Koninkrijk geschiedt op grond van artikel 7, tweede lid,alleen op basis van een verdrag of een administratief akkoord, tenzij het een instantie betreft die door de Egmont Groep erkend is als lid en die, ingevolge haar nationale wetgeving, voor het uitwisselen van gegevens met andere door de Egmont Groep als lid erkende instanties, niet verplicht is een schriftelijk akkoord te sluiten.

 

Overeenkomstige bevoegdheden voor de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten zijn opgenomen in de al vaker genoemde landsverordeningen inzake het toezicht op de financiële instellingen.


2

Zie voor de tekst van de 40 aanbevelingen, en van de toelichting op een groot aantal van die aanbevelingen, de bijlage bij deze memorie van toelichting. Daarin wordt ook verslag gedaan van de wijze waarop aan de aanbevelingen is, of zal worden voldaan.

4

Aanpassing van de toelichting bij Aanbeveling 18

5

Aanpassing van Aanbeveling 21

6

Aanpassing van Aanbeveling 2

7

Aanpassing van Aanbeveling 15 en toevoeging van twee definities

9

Zie de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties; http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/historie/Sint%20Maarten/143506/143506_1.html

10

Dit zijn de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen, de Landsverordening ondernemingspensioenfondsen, de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf, de Landsverordening toezicht effectenbeurzen, de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs, de Landsverordening toezicht trustwezen, de Landsverordening assurantiebemiddelingsbedrijf en de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren.

11

Zie de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties; http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/historie/Sint%20Maarten/143506/143506_1.html

12

Zie www.sintmaartengov.org onder Laws/search engine

13

In juni 2017 heeft de FATF de volgende verklaring van dit woord vastgesteld. 

Het woord ‘onverwijld’ betekent idealiter binnen een paar uren na een aanwijzing door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of zijn relevante sanctiecommissie (bijvoorbeeld het Comité 1267, het Comité 1988, of het 1718 Sanctiecomité).

Voor de toepassing van Resolutie S/RES/1373 (2001) betekent het woord ‘onverwijld’ dat er redelijke gronden of een redelijke grondslag moet zijn om te vermoeden of te geloven dat een persoon of entiteit een terrorist is, of dat iemand terrorisme of een terroristische organisatie financiert. In beide gevallen moet het woord ‘onverwijld’ worden geïnterpreteerd in de context van de noodzaak om de vlucht of het verdwijnen van middelen of andere activa die verband houden met terroristen, terroristische organisaties, degenen die terrorisme financieren, of met de financiering van proliferatie van massavernietigingswapens, te voorkomen vanwege de noodzaak van mondiale, gecoördineerde actie om deze te verbieden en het verplaatsen ervan op korte termijn te verstoren.

14

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Sint%20Maarten/475646/475646_1.html

15

AB 2018, no. 5

16

AB 2018, no. 12

17

PB 2016, no. 79

19

De landen zijn te vinden op http://www.fatf-gafi.org/publications/high-riskandnon-cooperativejurisdictions/?hf=10&b=0&s=desc(fatf_releasedate)

19

“Dit” verwijst naar de noodzaak van goede onderlinge coördinatie en informatie-uitwisseling tussen alle betrokken nationale autoriteiten. Verwezen wordt naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, onder aanbeveling 2.

1

Waar passend dient men ook risico-inschattingen betreffende witwassen en terrorismefinanciering op bovennationaal niveau te betrekken bij de beoordeling of deze verplichting al dan niet is vervuld.

2

Natuurlijke persoon of rechtspersoon.

3

Aanbeveling 6 is van toepassing op alle huidige en toekomstige resoluties die Resolutie 1267 (1999) van de VN-Veiligheidsraad opvolgen en eventuele toekomstige resoluties van de VN-Veiligheidsraad die gerichte financiële sancties opleggen in verband met de financiering van terrorisme. Op het ogenblik van de publicatie van deze toelichting (februari 2012) zijn de opvolgende resoluties van resolutie 1267 (1999): 1333 (2000), 1363 (2001), 1390 (2002), 1452 (2002), 1455 (2003), 1526 (2004), 1617 (2005), 1730 (2006), 1735 (2006), 1822 (2008), 1904 (2009), 1988 (2011) en 1989 (2011).

4

Op basis van de eisen zoals bijvoorbeeld vervat in het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (1988) (het "Verdrag van Wenen") en het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit (het Verdrag van Palermo) (2000), die verplichtingen bevatten met betrekking tot bevriezing, inbeslagneming en confiscatie in het kader van de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit. Bovendien bevat het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme (1999) verplichtingen met betrekking tot bevriezing, inbeslagneming en verbeurdverklaring in de context van de bestrijding van de financiering van terrorisme. Deze verplichtingen bestaan afzonderlijk en los van de verplichtingen die zijn neergelegd in Aanbeveling 6 en de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in verband met de financiering van terrorisme.

5

De betrokken resoluties van de Veiligheidsraad vereisen niet dat landen personen of entiteiten identificeren en deze doorgeven aan de relevante VN-commissies, maar wel dat zij beschikken over de bevoegdheid en doeltreffende procedures en mechanismen om dit te kunnen doen.

6

In het geval van de Europese Unie (EU), die een supranationale jurisdictie krachtens Aanbeveling 6 is, geldt de EU-wetgeving als volgt. De activa van aangewezen personen en entiteiten worden bevroren door de EU- verordeningen en de wijzigingen daarvan. De EU-lidstaten moeten misschien aanvullende maatregelen nemen voor de uitvoering van de bevriezing van tegoeden, en alle natuurlijke en rechtspersonen in de EU moeten de bevriezing respecteren en geen gelden ter beschikking stellen van aangewezen personen en entiteiten.

7

Resoluties van de VN-Veiligheidsraad zijn van toepassing op alle natuurlijke en rechtspersonen in een land.

8

Aanbeveling 6 is van toepassing op alle huidige en toekomstige opvolgende resoluties van Resolutie 1267 (1999). Op het ogenblik van de publicatie van deze toelichting (februari 2012) zijn de opvolgende resoluties van resolutie 1267 (1999): de resoluties 1333 (2000), 1367 (2001), 1390 (2002), 1455 (2003), 1526 (2004), 1617 (2005), 1735 (2006), 1822 (2008), 1904 (2009), 1988 (2011) en 1989 (2011).

9

Uitvoeringsbepaling 2 van Resolutie 1617 (2005) bepaalt verder de criteria voor "in verband met" Al Qaida of Osama Bin Laden.

10

Aanbeveling 7 betreft gerichte financiële sancties. Er zij echter op gewezen dat de relevante resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties veel ruimer zijn en andere soorten sancties (zoals een reisverbod) en andere soorten financiële bepalingen voorschrijven (zoals activiteitsgestuurde financiële verboden en waakzaamheidsbepalingen). Met betrekking tot andere soorten financiële bepalingen heeft de FATF niet- bindende richtsnoeren opgesteld, ten aanzien waarvan rechtsgebieden worden aangespoord ze te overwegen bij de uitvoering van de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad. Met betrekking tot gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie van massavernietigingswapens, heeft de FATF ook niet-bindende richtsnoeren gepubliceerd, ten aanzien waarvan rechtsgebieden worden aangespoord ze te overwegen bij de uitvoering van de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad.

11

Natuurlijke persoon of rechtspersoon.

12

Aanbeveling 7 is van toepassing op alle huidige resoluties van de Veiligheidsraad die gerichte financiële sancties toepassen met betrekking tot de financiering van proliferatie van massavernietigingswapens, eventuele toekomstige daaropvolgende resoluties en eventuele toekomstige resoluties van de Veiligheidsraad die gerichte financiële sancties opleggen in het kader van de financiering van proliferatie van massavernietigingswapens. Op het ogenblik van de publicatie van deze Aanbeveling (februari 2012) zijn de resoluties van de Veiligheidsraad die gerichte financiële sancties toepassen met betrekking tot de financiering van proliferatie van massavernietigingswapens: de resoluties 1718 (2006), 1737 (2006), 1747 (2007), 1803 (2008), 1874 (2009) en 1929 (2010).

13

Op basis van eisen die bijvoorbeeld worden gesteld in het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, het Verdrag inzake biologische en toxinewapens, het Verdrag inzake chemische wapens, en Resolutie 1540 (2004) van de Veiligheidsraad. Deze verplichtingen bestaan afzonderlijk en los van de verplichtingen die zijn neergelegd in Aanbeveling 7 en de toelichting.

14

Aanbeveling 7 is van toepassing op alle huidige en toekomstige opvolgende resoluties van Resolutie 1718 (2006). Op het ogenblik van publicatie van deze toelichting (februari 2012) zijn de opvolgende resoluties van resolutie 1718 (2006): Resolutie 1874 (2009).

15

Aanbeveling 7 is van toepassing op alle huidige en toekomstige opvolgende resoluties van S/RES/1737 (2006). Op het ogenblik van publicatie van deze toelichting (februari 2012) zijn de opvolgende resoluties van resolutie 1737 (2006): Resolutie 1747 (2007), Resolutie 1803 (2008) en Resolutie 1929 (2010).

16

In het geval van de Europese Unie (EU), die wordt beschouwd als een supranationale jurisdictie in Aanbeveling 7 van de FATF, worden de activa van aangewezen personen en entiteiten bevroren op grond van EU-verordeningen (zoals gewijzigd). De EU-lidstaten moeten misschien aanvullende maatregelen nemen voor de uitvoering van de bevriezing van tegoeden, en alle natuurlijke en rechtspersonen in de EU moeten de bevriezing respecteren en geen gelden ter beschikking stellen van aangewezen personen en entiteiten.

17

Resoluties van de VN-Veiligheidsraad zijn van toepassing op alle natuurlijke en rechtspersonen in het land.

18

Wanneer de aangewezen persoon of entiteit een financiële instelling is, moeten rechtsgebieden rekening houden met de FATF-richtsnoeren die zijn gepubliceerd als bijlage bij 'De tenuitvoerlegging van de bepalingen van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens', goedgekeurd in september 2007.

19

Wanneer de aangewezen persoon of entiteit een financiële instelling is, moeten rechtsgebieden rekening houden met de FATF-richtsnoeren die zijn gepubliceerd als bijlage bij 'De tenuitvoerlegging van de bepalingen van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens', goedgekeurd in september 2007.

20

Ibidem.

21

De tegoeden of activa van die personen of entiteiten worden bevroren, ongeacht of zij door het Comité worden genoemd.

22

Deze informatie kan bijvoorbeeld worden geleverd door de regelgevende instanties, belastingdiensten, donororganisaties, FIE’s en wetshandhavings- en inlichtingendiensten.

23

Specifieke vergunnings- of registratievoorschriften ter bestrijding van de financiering van terrorisme zijn niet nodig. In sommige landen staan NPO’s bijvoorbeeld reeds geregistreerd bij de belastingdiensten en worden ze gecontroleerd om in aanmerking te kunnen komen voor een gunstige belastingregeling (zoals toeslagen en vrijstellingen).

24

In dit verband kunnen bepalingen en regels voorschriften en normen omvatten die worden toegepast door zelfregulerende organisaties en accreditatie-instellingen.

25

Het scala van dergelijke sancties kan omvatten: bevriezing van bankrekeningen, opheffing van de trustees, boetes, certificaat of vergunning ontnemen en uitschrijving. Dit mag niet beletten dat parallelle civiele, administratieve of strafrechtelijke procedures worden gevoerd met betrekking tot NPO’s, of personen die namens deze handelen.

26

Betrouwbare, onafhankelijke brondocumenten, gegevens of informatie worden hierna "identificatiegegevens" genoemd.

27

In deze aanbevelingen betreffen verwijzingen naar juridische constructies, zoals die waarbij trusts (of soortgelijke constructies) cliënt zijn van een financiële instelling of aangewezen niet-financieel bedrijf of beroep of een transactie uitvoeren, situaties waarbij een (rechts)persoon die de trustee is, de zakelijke relatie vestigt of de transactie uitvoert namens de begunstigden of conform de voorwaarden van de trust. De normale onderzoeksvereisten voor klanten die een (rechts)persoon zijn blijven dan gelden, inclusief lid 4 van de toelichting bij Aanbeveling 10, maar de extra vereisten inzake de trust en de uiteindelijke begunstigden van de trust (zoals gedefinieerd), zouden ook van toepassing zijn.

28

Ter bepaling van de redelijkheid van de identiteitscontrolemaatregelen dient rekening te worden gehouden met de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme, die de cliënt en de zakelijke relatie oplevert.

29

Maatregelen (i) tot en met (i.iii) zijn geen alternatieve opties, maar zijn opeenvolgende maatregelen, waarbij elke moet worden gebruikt als de vorige maatregel is toegepast en een economische eigenaar niet is gevonden.

30

Een meerderheidsbelang hangt af van de eigendomsstructuur van de onderneming. Het kan gebaseerd zijn op een drempel, bijvoorbeeld een persoon die eigenaar is van meer dan een bepaald percentage van de onderneming (bv. 25 %).

31

Voor begunstigden van trusts die door middel van kenmerken of categorie worden aangeduid, moeten financiële instellingen voldoende informatie betreffende de begunstigde verkrijgen om de financiële instelling ervan te overtuigen dat zij in staat zal zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen op het moment van uitbetaling of wanneer de begunstigde voornemens is gevestigde rechten uit te oefenen.

32

Bestaande cliënten op de datum waarop de nationale voorschriften in werking treden.

33

De RBA is niet van toepassing op omstandigheden waarin cliëntenonderzoek moet worden verplicht, maar kan worden gebruikt ter bepaling van de draagwijdte van deze maatregelen.

35

In de toelichting is een verklarende woordenlijst opgenomen. Deze is hier niet overgenomen. In de verklarende woordenlijst is noot 35 opgenomen, luidend: Een entiteit kan de FATF verzoeken om aangewezen te worden als supranationale jurisdictie met het oog op, en beperkt tot, een beoordeling van naleving van Aanbeveling 16.

36

Eveneens is in de verklarende woordenlijst noot 36 opgenomen, luidend: Overeengekomen is dat de verrekening van elektronische overmakingen kan gebeuren krachtens een netto verrekeningsregeling. Deze Toelichting verwijst naar gegevens die moeten worden vermeld in de instructies die zijn verzonden door een opdracht gevende financiële instelling aan een begunstigde financiële instelling, ook via een bemiddelende financiële instelling, om de betaling van de gelden aan de ontvanger mogelijk te maken. Een netto verrekening tussen de financiële instellingen kan worden vrijgesteld op grond van lid 4, onder (b).

37

Het klantenidentificatienummer verwijst naar een nummer waarmee de identiteit van de opdrachtgever bij de betrokken financiële instelling bekend is; het is een ander nummer dan het unieke referentienummer van de transactie als bedoeld in lid 7. Het klantenidentificatienummer moet verwijzen naar een registratie die in het bezit is van de betrokken financiële instelling, en die ten minste een van de volgende gegevens bevat: adres van de klant, een nationaal identificatienummer of de datum en plaats van geboorte.

38

Informatie over de uiteindelijke begunstigde van rechtspersonen is de informatie bedoeld in de Toelichting bij Aanbeveling 10, lid 5(b)(i). De interpretatie van 'aandeelhouders met een meerderheidsbelang', als bedoeld in lid 5(b)(i) van de Toelichting bij Aanbeveling 10 mag worden gebaseerd op een drempel, bv. personen in het bezit van meer dan een bepaald percentage van de onderneming (bijvoorbeeld 25 %).

39

Verwijzingen naar de oprichting van een rechtspersoon zijn onder meer oprichting van vennootschappen of enig ander mechanisme dat wordt gebruikt.

40

"Handelsregister" verwijst naar een register van vennootschappen in het land die zijn opgericht of een vergunning hebben in dat land, en dat normaal wordt bijgehouden door of voor de oprichtende instantie. Dit heeft geen betrekking op informatie die door of voor de onderneming zelf wordt gehouden.

41

De informatie kan worden vastgelegd door de onderneming zelf of door een derde die onder de verantwoordelijkheid van de onderneming handelt.

42

Dit is van toepassing op de eigenaar van alle aandelen op naam.

43

De genomen maatregelen moeten in verhouding staan tot de omvang van het risico of de complexiteit die het gevolg is van de eigendomsstructuur van de onderneming of de aard van de aandeelhouders die er zeggenschap over uitoefenen.

44

Landen moeten tijdig vast kunnen stellen of een onderneming over een bankrekening beschikt bij een financiële instelling in het land.

45

De leden van de Raad van bestuur of van de directie hoeven de onderneming niet om specifieke bevoegdheid te verzoeken.

46

Anstalt is: 1. Een rechtspersoon naar het recht van Liechtenstein, of 2. Organisatie, instelling, publiekrechtelijke instantie of lichaam met rechtspersoonlijkheid

47

zie http://www.sintmaartengov.org/government/AZ/laws/Pages/Search-Engine-St.-Maarten-Laws-Database.aspx

48

Een express trust voldoet aan dezelfde definitie van een trust als bedoeld in Titel 6 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. “Express” wil zeggen dat de begunstigde(n) met zoveel woorden is/zijn aangeduid. Titel 6 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is de nationale uitvoering van het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts, ’s-Gravenhage, 1 juli 1985. Een trust bestaat uit goederen in een afgescheiden vermogen, dat geen deel van het vermogen van de trustee uitmaakt. Een insteller is degene die een trust in het leven heeft geroepen bij schriftelijke wilsuiting. De trustee heeft de bevoegdheid en de plicht, terzake waarvan hij verantwoording schuldig is, om in overeenstemming met de bepalingen van de trust en de bijzondere verplichtingen, waaraan hij van rechtswege is onderworpen, de goederen van de trust te besturen en te beheren of er over te beschikken.

49

Binnenlandse bevoegde autoriteiten of de bevoegde autoriteiten van een ander land conform een geldig verzoek om internationale samenwerking.

50

Dit doet geen afbreuk aan de voorschriften voor doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties voor het niet naleven van voorschriften elders in de aanbevelingen.

51

Informatie kan worden geopenbaard indien zulke openbaarmaking noodzakelijk is voor de uitvoering van het verzoek om medewerking.

52

Dit heeft betrekking op financiële toezichthouders die bevoegde autoriteiten zijn.