Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lopik

Archeologiebeleid gemeente Lopik

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLopik
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingArcheologiebeleid gemeente Lopik
CiteertitelNota Archeologiebeleid gemeente Lopik
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-12-2010nieuwe regeling

23-11-2010

Het Kontakt, 01-12-2010

Tekst van de regeling

Intitulé

Archeologiebeleid gemeente Lopik

Ontwikkeld in samenwerking met de gemeenten Montfoort, Oudewater en Woerden

 

Deel A: Beleidsnota archeologische monumentenzorg

Deel B: Toelichting op de beleidskaart

 

 

Gebruikte afkortingen

AMK

Archeologische Monumentenkaart versie 2008

AMZ

Archeologische monumentenzorg

Archis

Archeologisch Informatiesysteem (landelijke database www.archis.nl )

Awb

Algemene wet bestuursrecht

Bro

Besluit ruimtelijke ordening

IKAW

Indicatieve Kaart Archeologische Waarden

KICH

Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie

m.e.r

milieu effect rapportage

MIP

Monumenten Inventarisatie Project

MSP

Monumenten Selectie Project

KNA

Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

mv

maaiveld ( –mv = beneden maaiveld)

OCenW

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

ODB

Objectendatabank van de RCE

RACM

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (nu RCE)

RCE

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

RDMZ

Rijksdienst voor de Monumentenzorg (nu RCE)

RGD

Rijks Geologische Dienst

ROB

Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (nu RCE)

Wamz

Wet op de archeologische monumentenzorg (2007)

Wro

Wet ruimtelijke ordening (2008)

 

Ten geleide

In het kader van de herziening van de Monumentenwet (2007) en de Wet ruimtelijke Ordening (2008) heeft Lopik opdracht gegeven tot het ontwikkelen van gemeentelijk archeologiebeleid, in samenwerking met de gemeenten Montfoort, Oudewater en Woerden. Met het oog daarop is door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie het voorliggende document opgesteld.

 

Het document is opgebouwd uit twee samenhangende delen:

 

Deel ABeleidsnota gemeentelijke archeologische monumentenzorg

Hierin geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan haar rol van bevoegd gezag, de reikwijdte en ambities van het beleid, en de uitvoering daarvan (taken, instrumenten, actiepunten).

 

Deel BToelichting op de archeologische beleidskaart

De beleidskaart bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, die tezamen de noodzakelijke informatie bevatten hoe de gemeente bij besluitvorming over gebruik en inrichting van de ruimte omgaat met “bekende en te verwachten archeologische monumenten” (artikel 38a Monumentenwet). Met het oog daarop is deel B de ruimtelijke onderbouwing en uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). In de vorm van de zogenaamde maatregelenkaart is de beleidskaart geschikt om op ambtelijk niveau uitvoering te geven aan het archeologiebeleid in het kader van ruimtelijke besluitvorming.

 

Samenvatting

 

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden via de herziening van de Monumentenwet 1988. Deze wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen (en de bestemming van gronden) rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden (artikel 38a). Om aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot de archeologische monumentenzorg (AMZ) te kunnen voldoen heeft de gemeente Lopik een beleidsnota archeologie en een gemeentedekkende archeologische beleidskaart ontwikkeld. Deze is tot stand gekomen door een analyse van wat er bekend is over het bodemarchief en de landschappelijke mogelijkheden voor bewoning en gebruik door de mens in het verleden, vanaf de prehistorie tot aan de huidige tijd. Deze gegevens zijn gecombineerd met zoveel mogelijk ‘harde’ informatie over de staat van het bodemarchief (aantasting of vernietiging door veenwinning, woningbouw, aanleg infrastructuur, bedrijvigheid, sanering, etc.). Het resultaat is een set van zowel analoge als digitale kaarten, gekoppeld aan onderzoekseisen en vrijstellingen die de gemeente hanteert in het geval van vergunningplichtige bodemingrepen die een bedreiging kunnen vormen voor de informatiewaarde van het bodemarchief.

 

De beleidsnota (deel A) en de ruimtelijke uitwerking daarvan (deel B) bieden voor de gemeente de basis om in het ruimtelijke ordeningsbeleid inhoudelijk, effectief en transparant sturing te geven aan het proces van afweging van belangen bij de ruimtelijke inrichting. Op deze wijze sluit Lopik aan bij de bedoeling van de Wamz/Monumentenwet en het onderliggende Europees Verdrag van Malta, die beogen archeologie een vast onderdeel te laten zijn van planprocessen die betrekking hebben op ruimtelijke ontwikkelingen. Via opname in bestemmingsplannen worden initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten verplicht de kosten van archeologisch vooronderzoek te dragen, en -indien behoud van een waardevolle vindplaats niet mogelijk is - van een opgraving. Dit is het zogenaamde ‘veroorzakerprincipe’ ofwel ‘de verstoorder betaalt’.

 

Met het ontwikkelen van een eigen archeologiebeleid wil de gemeente bereiken dat:

 

  • Bij ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met in de bodem aanwezige en te verwachten archeologische sporen en resten (conform art. 38a Monumentenwet)

  • Belangrijke vindplaatsen waar mogelijk in de bodem behouden blijven voor toekomstige generaties (conform rijks- en provinciaal beleid);

  • De gemeente op transparante en gemotiveerde wijze invulling geeft aan de beleidsruimte die de Monumentenwet biedt om, in het belang van de archeologische monumentenzorg en afhankelijk van de plaatselijke situatie, af te wijken van de in de Monumentenwet opgenomen algemene ontheffing voor archeologisch vooronderzoek bij bodemingrepen tot 100 m2;

  • De gemeente richt zich daarbij in eerste instantie op haar wettelijke taak, d.w.z. de integratie van archeologie in ruimtelijke procedures;

  • De gemeentelijke organisatie wordt ingericht op de uitvoering van het geformuleerde beleid en de werkzaamheden die daaruit voortvloeien;

  • Na twee jaar volgt een evaluatie van het beleid. In dat kader wordt ook bekeken of er behoefte bestaat om het archeologiebeleid te verbreden tot een integraal erfgoedbeleid (cultuur, monumenten, landschap, ruimtelijke kwaliteit).

Door publicatie en openbare beschikbaarheid van genoemde producten is voor alle partijen helder waarop de gemeente, bij de afweging van het archeologische belang, haar besluiten baseert. Bij het voorschrijven van archeologisch (voor)onderzoek wordt uitgegaan van een zo effectief mogelijke inzet op archeologie, en de eisen van een ‘normaal’ ruimtegebruik en ruimtelijke ontwikkelingen. Dit resulteert in de opdeling van het gemeentelijk grondgebied in zes verschillende archeologische zones, elk gekoppeld aan een eigen planologisch regime van onderzoekseisen, diepte- en oppervlakteontheffingen.

 

ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART GEMEENTE LOPIK 

Waarden- en verwachtingenkaart

Maatregelenkaart

AMK-terreinen/gewaardeerde vindplaatsen/bekende archeologische terreinen

Onderzoeksverplichting indien plangebied groter is dan 100 m2 en diepte bodemingreep meer dan 30 cm

-mv

  • -

    Cultuurhistorische elementen en terreinen

    (bewoningslinten, oude woonplaatsen) met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd (‘jonge archeologie’; relatie cultuurhistorie/monumenten)

  • -

    Landschappelijke eenheden (jongere beddinggordels/ stroomruggen) met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden (prehistorie t/m Nieuwe tijd)

Onderzoeksverplichting indien plangebied groter is dan 200 m2 en diepte bodemingreep meer dan 50 cm

-mv

Oudere, dieper gelegen stroomgordels en crevassen met een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden (Vroege en Late Prehistorie).

Onderzoeksverplichting indien plangebied groter is dan 2.500 m2 en diepte bodemingreep meer dan 100 cm

-mv

Landschappelijke eenheden (komgronden) met een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden

Onderzoeksverplichting alleen bij m.e.r.-plichtige projecten

Archeologievrij gebied = zones/terreinen waarvan is vastgesteld dat er geen archeologische niveaus (meer) aanwezig zijn

Geen onderzoeksverplichting

 

Hiermee heeft Lopik een balans aangebracht tussen het behoud van archeologische informatie (de gemeentelijke zorgplicht) en economisch-maatschappelijke criteria (tijd, kosten, procedures en regeldruk – zowel voor de burger c.q. veroorzaker als voor het bevoegd gezag).

DEEL A BELEIDSNOTA ARCHEOLOGIE

 

 

1 Naar een archeologiebeleid voor de gemeente Lopik

1.1 Aanleiding en doel

De bodem van de gemeente Lopik vormt een spiegel van duizenden jaren bewoningsgeschiedenis. Dit zogenaamde ‘bodemarchief’ is van maatschappelijk belang, omdat het voor het grootste deel van de geschiedschrijving de enige bron van informatie is. Tegelijkertijd is dit bodemarchief kwetsbaar voor allerhande ingrepen en vormen van gebruik die nu eenmaal verband houden met wonen, werken en recreëren. Deze functies gaan dus niet altijd goed samen met het streven naar behoud en een goed beheer van het bodemarchief. Om te voorkomen dat archeologische informatie ongezien verloren gaat door bodemingrepen zoals ploegen, heien, graven en veranderingen in het waterpeil, is het noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwen voor de omgang met dit bodemarchief. Dit is een uitvloeisel van het Verdrag van Malta dat in 1992 door Nederland werd ondertekend en in 2007 via de Wet op de archeologische monumentenzorg en de Wet ruimtelijke ordening (Wro; 2008) werd geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.

 

De verplichting om invulling te geven aan de zorg voor het gemeentelijk bodemarchief betekent niet dat het belang van de archeologie altijd het zwaarst moet wegen in de besluitvorming. Gemeenten hebben meerdere belangen te behartigen en zullen de omgang met het bodemarchief dus moeten afwegen tegen andere (publieke en private) belangen. De invulling van de archeologische zorgplicht is dan ook afhankelijk van meerdere variabelen, zoals de aard en kwaliteit van het bodemarchief, ruimtelijke en economische ambities (landbouw, infrastructuur, woningbouw, werkgelegenheid, etc.), het draagvlak voor cultuurhistorie en archeologie, en de beschikbare middelen. Binnen de kaders van het bestemmingsplan en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur biedt de herziene Monumentenwet gemeenten ruimte om daarbij haar eigen beleidsinhoudelijke en financiële afwegingen te maken.

1.2 Proces en werkwijze

Op 21 oktober 2008 heeft de gemeenteraad van Lopik ingestemd met het ontwikkelen van een gemeentelijk archeologiebeleid in samenwerking met de gemeenten Montfoort, Oudewater en Woerden. In dat kader heeft Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie voor de gemeente Lopik de volgende producten ontwikkeld:1

  • 1.

    een kadernotitie (opgeleverd in 2009),2 waarin verschillende mogelijkheden voor de inrichting van het gemeentelijk archeologiebeleid worden gepresenteerd;

  • 2.

    een archeologische beleidskaart, bestaande uit:

    • een waarden- en verwachtingenkaart, die op gemeentelijk schaalniveau een actueel en gedetailleerd overzicht geeft van de bekende en te verwachten archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen;

    • een maatregelenkaart, waarop de archeologische waarden en verwachtingen worden vertaald naar ruimtelijk beleid;

    • een toelichting (ruimtelijke onderbouwing), inclusief o.a. model-planregels voor opname in bestemmingsplannen;

  • 3.

    een beleidsnota archeologie, waarin wordt uitgelegd en gemotiveerd hoe de gemeente Lopik invulling gaat geven aan haar rol van bevoegd gezag, de reikwijdte en ambities van het beleid, en de realisatie daarvan (taken, instrumenten, formatie en kosten).

1.3 Belangenafweging

Het is aan de gemeente, in haar rol van bevoegd gezag, om afstemming en overeenstemming te bereiken tussen de onderscheiden behoeften van de archeologie en de ruimtelijke ordening. De zorg voor het gemeentelijk bodemarchief is daarmee een beleidsveld waarin, net als op andere beleidsterreinen, keuzes gemaakt moeten worden. Voor Lopik is archeologie daarmee onderdeel van een integrale afweging waarin aspecten als kosten en maatschappelijk draagvlak eveneens meewegen.

 

Op basis van bovengenoemde kadernotitie heeft de gemeenteraad van Lopik op 7 juli 2009 besloten om bij de inrichting van het archeologiebeleid te kiezen voor een scenario waarbij zij zich voorlopig concentreert op datgene wat er van de gemeente verwacht wordt, dat wil zeggen de wettelijk eis tot integratie van archeologie in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningsprocessen, inclusief een heldere uitvoering van de rol van bevoegd gezag. Dit besluit vormt het uitgangspunt voor de opstelling van onderhavige beleidsnota.3

 

Vanuit het oogpunt van goed bestuur, maar ook vanuit gemeentelijk risicomanagement is het van belang dat de gemeente in haar rol van bevoegd gezag kan motiveren en inzichtelijk maken in welke gebieden archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is en waarom op andere plaatsen niet.4 Mede gezien de recente ‘juridisering’ van de archeologie en uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het noodzakelijk dat de gemeente haar besluiten inzake de archeologische monumentenzorg (selectiebesluiten, vergunningaanvragen) baseert op een vastgesteld gemeentelijk archeologiebeleid dat:

  • gebaseerd is op inzicht in de aard en staat van de bekende en te verwachten archeologische waarden;5

  • verantwoord is vanuit het perspectief van zorg voor het bodemarchief (uitgangspunt Verdrag van Malta, Monumentenwet, Wro en Bro);

  • juridisch houdbaar is voor wat betreft de bestemming van gronden en daaraan te koppelen voorwaarden (bouw- en aanlegvergunningen)6

  • transparant is voor alle gebruikers en belanghebbenden.

Deze aspecten waren leidend bij de ontwikkeling van het gemeentelijk archeologiebeleid.

1.4 Opzet en leeswijzer

In de volgende hoofdstukken worden achtereenvolgens de wettelijke en beleidsmatige context geschetst waarbinnen de gemeente Lopik haar archeologiebeleid formuleert (hoofdstuk 2), het karakter en de kwaliteit van het gemeentelijk bodemarchief (hoofdstuk 3)en de gemeentelijke visie op de omgang met het bodemarchief (hoofdstuk 4), inclusief motivering van onderzoekseisen en ontheffingen op het gebied van de archeologie (= relatie met de archeologische beleidskaart; deel B). In hoofdstuk 5 tenslotte wordt de realisatie van het beleid vertaald in uitvoeringspunten.

Hiermee is deel A (beleidsnota) een feit; deel B (beleidskaart en toelichting) biedt vervolgens de ruimtelijke uitwerking van het beleid.

Bijlage 1 bevat een overzicht en verklaring van de verschillende archeologische perioden die in dit document worden genoemd.

In bijlage 2 (begrippenlijst) zijn de gebruikte archeologische termen nader verklaard.

1.5 Dankwoord

Bij de ontwikkeling van het beleid werd Vestigia begeleid door een ambtelijke projectgroep bestaande uit medewerkers van de gemeenten Lopik, Montfoort, Oudewater en Woerden.7 De projectgroep stond onder verantwoordelijkheid van een stuurgroep, bestaande uit afgevaardigden van de colleges van BenW van de vier gemeenten.8 Tijdens de uitvoering van het project werd gebruik gemaakt van de kennis en lokale expertise van een groot aantal ter zake kundigen en vertegenwoordigers van historische verenigingen uit de regio. De ‘aftrap’ werd gegeven tijdens een informatie- en kennismakingsavond voor de klankbordgroep en belangstellenden (Montfoort, 4 maart 2009) waar Vestigia uitleg verschafte over de noodzaak van gemeentelijk archeologiebeleid en de te volgen werkwijze. Vestigia dankt allen voor hun inzet en bijdrage.

2 Kaders en voorwaarden

2.1 Archeologische monumentenzorg (AMZ)

De laatste decennia is de beleidsmatige aandacht voor het bodemarchief sterk gegroeid en spreken we in dat kader van archeologische monumentenzorg (AMZ). Om het bodemarchief voor het nageslacht te bewaren en ook in de toekomst nog te kunnen raadplegen, wordt in de AMZ geprobeerd de resten van het verleden zo goed mogelijk te behouden, te ontzien en te beheren. De term ‘archeologische monumentenzorg’ (AMZ) geeft de kern daarvan goed weer: ‘archeologie’ is inmiddels niet meer synoniem met wetenschappelijk onderzoek en opgraving, maar bestrijkt het hele terrein van behoud en beheer van archeologische waarden en verwachtingen. Deze opgave geldt niet alleen voor archeologen, maar is ook en vooral bedoeld voor overheden en al diegenen die zich in Nederland bezighouden met ruimtelijk inrichting. Conform het rijks- en provinciaal beleid moeten archeologische waarden zoveel mogelijk worden ontzien. Indien dit om redenen van zwaarder wegende maatschappelijke belang niet mogelijk is, dient de informatie te worden veiliggesteld door opgraving. Door het archeologisch belang van meet af aan mee te wegen in beslissingen omtrent de inrichting en het gebruik van de ruimte moeten gemeenten invulling geven aan de taak die zij sinds 2007 hebben gekregen door de herziening van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg; zie onder).

2.2 Malta, Wamz, Monumentenwet en Wro

De context voor opstelling van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Deze wet omvat een wijziging van de Monumentenwet, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Ontgrondingenwet. Sedert die datum zijn gemeenten op basis van artikel 38a van de herziene Monumentenwet verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen (en de bestemming van gronden) “rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”. Hiermee is het Europese Verdrag van Malta (of Valletta), dat in 1992 door Nederland werd ondertekend, na vele jaren van voorbereiding in de Nederlandse wetgeving verankerd.

 

In Nederland speelt het grootste deel van de besluiten zich af op gemeentelijk niveau. Bij de implementatie van het Verdrag is in ons land daarom een centrale rol toebedeeld aan gemeenten en het instrument bestemmingsplan. Het uitgangspunt van ‘Malta’ is dat de restanten van vroegere samenlevingen, die overal in de bodem verborgen liggen, als gemeenschappelijk Europees erfgoed beschermd en beheerd moeten worden.9

 

Dit betekent voor gemeenten dat:

  • archeologische waarden van meet af aan in de plannen voor ruimtelijke inrichting moeten worden meegewogen;

  • archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard moeten blijven (‘behoud in situ’);

  • initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten verplicht kunnen worden om de kosten van archeologisch vooronderzoek te dragen en – als behouden niet mogelijk is – verantwoordelijk zijn voor de kosten van een opgraving. Dit is het zogenaamde ‘veroorzakerprincipe’ ofwel ‘de verstoorder betaalt’.

Tegelijkertijd is het bevoegd gezag inzake behoud en beheer van het bodemarchief voor het overgrote deel naar gemeentelijk niveau gedecentraliseerd. De gemeente mag daarbij binnen de kaders van het bestemmingsplan en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur haar eigen beleidsinhoudelijke en financiële afwegingen maken. Hoe die belangenafweging uitvalt, is uiteindelijk een kwestie van democratische besluitvorming binnen een gemeente. Het is duidelijk dat provincie en Rijk daarbij stimuleren dat (conform het Belvedèrebeleid)10 cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk worden beschermd en gehanteerd als inspiratiebron voor de ruimtelijke kwaliteit, behoud en versterking van cultuurhistorische identiteit, regionale eigenheid en leefkwaliteit. Gecombineerd met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is behoud en beheer van het bodemarchief daarmee integraal verankerd in het ruimtelijke ordeningsproces van de gemeenten. Hiermee is de uitvoering van de Monumentenwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening een primair gemeentelijke opgave geworden. Het bestemmingsplan staat daarbij centraal. Dit komt tot uitdrukking in het Besluit ruimtelijke ordening, waarin wordt gesteld dat de toelichting (van het bestemmingsplan) dient te bevatten ‘’een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”(Bro art. 3.1.6 sub 2a).

2.3 De gemeentelijke AMZ

2.3.1 De opgave

De gemeentelijke opgave op basis van de Wamz/herziene Monumentenwet 1988 kan als volgt worden samengevat:

  • -

    Gemeenten houden bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen (Monumentenwet art. 38a).

  • -

    In het bestemmingsplan wordt vastgelegd welke gevolgen de gemeente verbindt aan de aanwezigheid van archeologische waarden of verwachtingen bij bodemverstorende activiteiten. Op die manier weet de potentiële verstoorder op voorhand waar hij aan toe is wanneer hij plannen maakt voor een bepaalde locatie.

  • -

    Via een stelsel van voorschriften en aanlegvergunningen wordt aangegeven welke voorwaarden de gemeente verbindt aan ruimtelijke ingrepen in gebieden met een archeologische verwachting.

  • -

    De gemeente ziet toe op de naleving van de vergunningsvoorschriften (handhaving).

  • -

    De gemeente is verantwoordelijk voor, en aanspreekbaar op, haar archeologische beslissingen en keuzes.

2.3.2 Beleidsruimte

Een belangrijke maatwerkoptie voor de invulling van de archeologische zorgplicht, is de gelegenheid die de Monumentenwet biedt voor een gemeentelijk ontheffingsbeleid. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen niet onevenredig worden belast met kosten voor archeologie wordt in artikel 41a van de Monumentenwet namelijk gesteld dat ingrepen van 100 m² of minder niet onder de werking van de Monumentenwet vallen. In het betreffende artikel wordt daaraan toegevoegd dat de gemeenteraad een afwijkende oppervlakte kan vaststellen. Deze mogelijkheid tot bijstelling van de 100m2-grens (zowel naar boven als beneden) biedt voor gemeenten de mogelijkheid om de beleidsmatige omgang met het bodemarchief in te vullen afhankelijk van de plaatselijke situatie.11 Voorwaarde is dat het selectie- en ontheffingsbeleid archeologisch-inhoudelijk onderbouwd en bestuurlijk is vastgesteld.12

2.4 Wisselwerking met rijk en provincie

Ondanks dat bevoegd gezag inzake behoud en beheer van het bodemarchief voor het overgrote deel naar gemeentelijk niveau is gedecentraliseerd, kan de gemeente bij de besluitvorming over ruimtelijke projecten op gemeentelijk grondgebied ook te maken krijgen met de formele bevoegdheden van het rijk en de provincie.

 

Rijk Van rijkswege beschermde archeologische terreinen vallen onder bevoegd gezag van het Rijk (in dezes de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed/RCE) en dus niet van de gemeente. In Lopik bevindt zich één rijksbeschermd archeologisch terrein (kasteel Jaarsveld). Voor alle bodemingrepen op dit terrein is een monumentenvergunning van de RCE vereist.

Daarnaast kan de gemeente ook in de volgende context worden geconfronteerd met het rijk c.q. de RCE:

 

Als bevoegd gezag:

  • bij besluiten op grond van de Tracéwet;

  • bij rijksinpassingsplannen; Als adviseur:

  • bij projecten die conform de (herziene) Wet milieubeheer m.e.r.-plichtig zijn. Hierbij treedt de RCE op als wettelijk adviseur voor de Commissie voor de milieueffectrapportage;

  • bij projecten waarbij de RCE optreedt als adviseur van haar convenantspartners

Rijkswaterstaat, de Dienst Landelijk Gebied, Defensie, Staatsbosbeheer en Prorail. In haar rol van bevoegd gezag is de gemeente echter volwaardig gesprekspartner in de besluitvorming over de AMZ. Een goede afstemming tussen de betrokken partijen is hierbij het devies.

 

Provincie De provincie treedt in het kader van de archeologie op als bevoegd gezag bij de afgifte van ontgrondingsvergunningen.13 Met de introductie van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 zijn de interbestuurlijke toezichtsverhoudingen op het gebied van de ruimtelijke ordening veranderd. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de archeologie: de provinciale structuurvisies werken niet meer automatisch door in gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale goedkeuringsbevoegdheid is verdwenen. Daarom wordt in de meeste provincies momenteel gewerkt aan de omvorming van het provinciaal archeologiebeleid richting gemeenten, van ‘toetsend achteraf’‘ naar ‘stimulerend-vooraf’’. Provinciale ondersteuning (ook financieel) bij het opstellen van gemeentelijk archeologiebeleid en gemeentelijke verwachtingskaarten speelt daarin vaak een belangrijke rol, ook in de provincie Utrecht.14 Voor de gemeente is van belang dat de provincie daarnaast beschikt over twee formele bevoegdheden op het gebied van de gemeentelijke archeologie:

  • het indienen van zienswijzen inzake de borging van archeologische belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen;

  • de aanwijzing van ‘archeologische attentiegebieden’ (Monumentenwet, artikel 44): terreinen met belangrijke archeologische waarden die naar de mening van de provincie in het vigerende bestemmingsplan onvoldoende planologische bescherming genieten. Deze dienen door de betreffende gemeente binnen een door Provinciale Staten gestelde termijn in het bestemmingsplan te worden vastgelegd.

Momenteel is nog niet bekend of en in welke mate provincies bij de doorwerking van archeologie naar gemeentelijk niveau gebruik zullen maken van de juridische aansturingsinstrumenten uit de nieuwe Wro.

3 Lopik ondergronds (‘voorraad archeologie’)

 

Voor invulling van de gemeentelijke rol en de beleidsmatige omgang met (te verwachten en aanwezige) archeologische waarden is inzicht in de aard en kwaliteit van het gemeentelijke bodemarchief een eerste vereiste. Hieronder volgt een korte karakterisering; voor de uitgebreide beschrijving en analyse wordt verwezen naar deel B (beleidskaart en toelichting).

3.1 Opbouw van het bodemarchief

Het bodemarchief van Lopik is sterk gerelateerd aan de aanwezigheid van oude riviersystemen in de ondergrond. De ondiepe (<15 m) ondergrond van het gemeentelijk grondgebied bestaat uit sedimenten, die voor het grootste deel door rivieren zijn afgezet. Dit pakket is onder te verdelen in een deel dat is afgezet in het Pleistoceen (tot 10.000 jaar voor heden) en een deel dat in het jongste geologische tijdvak (Holoceen, vanaf 10.000 jaar voor heden) is afgezet. Het pleistocene pakket bevindt zich diep in de ondergrond (de bovenzijde ligt in dit gebied op ca. 5-8 m -mv) en bestaat in Lopik vrijwel geheel uit een grote vlakte van (grof) zand en grind, dat tijdens de laatste ijstijd (het Weichselien) is afgezet door brede vlechtende rivieren die zich een weg baanden door de poolwoestijn. Over de aanwezigheid van de mens in dit landschap is niets of nauwelijks iets bekend.

 

Het jonge, holocene pakket is complexer van opbouw en bestaat uit een afwisseling van zand, klei en veen, dat werd afgezet door meanderende rivieren die hun beddingen voortdurend verlegden (vanaf ca. 8000 jaar voor heden tot de bedijking in de Middeleeuwen). Dit leverde een grillig patroon op van goed begrensde, relatief smalle ‘zandbanen’ (‘beddinggordels’). De jongste en meest ondiep gelegen daarvan zijn tot op de dag van vandaag aan maaiveld nog (gedeeltelijk) zichtbaar als stroomruggen. Dit is goed te zien op kaart 1 (deel B). Tijdens de ontginning van het gebied in de Middeleeuwen zijn deze stroomruggen gebruikt als ontginningsbasis. Vanaf daar werden de lager gelegen en natte veengebieden ontwaterd en ontgonnen. Dit heeft het karakteristieke cope-landschap opgeleverd met zijn contrast tussen de bebouwde bewoningslinten en de openheid van de komgebieden met hun langgerekte kavels.

 

Al met al heeft dit een gelaagd bodemarchief opgeleverd waarin archeologische overblijfselen van menselijke bewoning en gebruik uit alle perioden bewaard (kunnen) zijn gebleven.

3.2 Informatiewaarde

Ondanks dat er relatief weinig archeologische vindplaatsen in Lopik bekend zijn (de landelijke archeologische database Archis vermeldt ca. 25 vindplaatsen) heeft het bodemarchief van Lopik een potentieel belangrijke informatiewaarde. De relatieve onbekendheid kan voor een deel te wijten zijn aan de ligging van de oudere riviersystemen in de ondergrond, waardoor archeologische bewoningsniveaus bij normaal bodemgebruik niet snel aan het licht komen. In principe bood het rivierenlandschap namelijk sinds de prehistorie goede mogelijkheden voor gebruik door de mens. Tijdelijke of permanente bewoning was mogelijk op de hogere oeverwallen en fossiele beddingen van niet meer actieve riviersystemen. De overgangsgebieden van hoog/droog naar laag/nat waren rijk aan biodiversiteit en dus aantrekkelijk voor jagen, verzamelen en vissen. Woonplaatsen die al tijdens de prehistorie werden afgedekt met rivierklei of langzaam verdwenen onder zich uitbreidend veen zullen in principe goed geconserveerd zijn. Ze kunnen echter ook zijn verspoeld of ‘opgeruimd’ door jongere rivieractiviteit.

 

De oudste vondsten binnen de gemeente Lopik dateren uit het Mesolithicum (Midden-Steentijd; 8800-4900 voor Chr.): het betreft sporen van een kampement van jagerverzamelaars op een fossiel rivierduin (donk) in Zevender (monument 11570).

 

Vanaf het Neolithicum (overgang naar landbouwbestaan) waren de zandige oeverwallen langs de actieve waterlopen geschikt voor prehistorische landbouw en werd het vee waarschijnlijk in de lagere, nattere terreinen geweid. Aan deze zeer oude vorm van gemengd bedrijf kwam in de Lopikerwaard pas in de loop van de 19de eeuw definitief een einde: nog tot die tijd werd er door de boeren (kleinschalig en vooral voor eigen gebruik) op de stroomruggen geakkerd.

 

Ten noordoosten van de bewoningskern Lopik bevindt zich een waardevol cluster van nederzettingsterreinen (mogelijk met bijbehorende akkers) uit de late prehistorie (Bronstijd-IJzertijd), die destijds op de oeverwal langs een restgeul van de Lopiker stroomgordel lagen (monumenten 11910 t/m 11914; Eerste Wetering en Achterwetering). De resten zijn goed geconserveerd gebleven doordat de nederzetting door overstroming met een laag klei werd bedekt. Een tweede belangrijke vindplaats, uit de Midden-Bronstijd (ca. 1800-1100 voor Chr.), bevindt zich ten westen van Benschop (monument 2957). De sporen bevinden zich tussen 35 en 100 cm onder maaiveld op de oeverwal van een restgeul van de Bloklandse stroomgordel.

 

Daar waar de fossiele riviersystemen zich vlak onder maaiveld bevinden, kunnen archeologische resten zich zelfs in of net onder de bouwvoor bevinden – waardoor ze kwetsbaar zijn voor bodemingrepen. In dat geval kan het bodemarchief zijn aangetast of ongezien verdwenen door agrarische werkzaamheden, egalisatie, ruilverkaveling, maar ook door bebouwing en andere bodemingrepen.15 In polder de Batuwe werd bijvoorbeeld aan maaiveld Romeins aardewerk aangetroffen. Veldonderzoek door middel van boringen wees erop dat zich 40 cm onder maaiveld een bewoningslaag uit de Late IJzertijd/Romeinse tijd (ca. 200 voor Chr.- 200 na Chr.) bevindt. Dit doet vermoeden dat de vindplaats (wellicht een nederzetting/huisplaats), gelegen op een oeverwal van de Lopiker stroomgordel, tenminste voor een deel is verploegd.

 

Het overgrote deel van de archeologische informatie uit Lopik betreft echter vondsten en sporen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd – de periode van de ontginning en openlegging van het gebied. Tussen 1000 en 1250 werden grote stukken wildernis in het Hollands-Stichtse grensgebied aan ontginners uitgegeven. Hiermee werd de basis gelegd voor de huidige inrichting en gebruik van het landschap. Van de vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen (1050-1500 na Chr.) en Nieuwe tijd (1500-heden) wordt gewezen op de reeks woonterpen en mogelijke woonterpen langs het bewoningslint Polsbroek-Benschop, het terrein van kasteel Jaarsveld (monument 873), Huis te Vliet (monument 12067), restanten van hofstede te Vliet (monument 12066), de historische kernen van de dorpen binnen de gemeente, de voorloper van de kerk van Benschop, restanten van oude bebouwing, e.d. Veel waarnemingen en vondstmeldingen beperken zich echter ook tot de vondst van aardewerk of baksteenresten.

 

Het archeologische beeld is daarmee veelzijdig maar tegelijk ook zo diffuus dat de archeologische bijdrage aan de verdieping van kennis over de middeleeuwse en nieuwetijdse geschiedenis van de gemeente en regio nog beperkt is. Een samenhangend beeld van belangrijke archeologische en historische thema’s zoals de ontginningsgeschiedenis, de ontwikkeling van lokale en regionale machtsstructuren, premoderne economie, ontbreekt.16 Hier ligt een uitdaging voor de toekomst, mede gezien de constatering in de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie waar er in zijn algemeenheid op wordt gewezen dat de jonge archeologie van het landelijk gebied en de ontwikkeling van de kleinere (stads- en dorps)kernen nog een ‘witte plek’ is.17

3.3 Vergelijking met Montfoort, Oudewater en Woerden

De aard en opbouw van het Lopikse bodemarchief en de bewoningsgeschiedenis is in hoge mate vergelijkbaar met Oudewater, Montfoort en Woerden. Dit is het gevolg van de landschappelijke ontwikkelingsgeschiedenis, waarin de activiteit van rivieren centraal stond. Dit geldt vooral voor de verwachting op prehistorische vindplaatsen op beddinggordels, alsmede de verwachting voor middeleeuwse en nieuwetijdse bewoning op bewoningslinten, kasteelterreinen en dorpskernen. In Lopik bevinden zich echter geen historische stadskernen (terreinen van hoge archeologische waarde; ten dele ook rijksbeschermd), zoals in de drie andere gemeenten wel het geval is. Wat betreft de Romeinse tijd verschilt de situatie in Lopik, Montfoort en Oudewater sterk van Woerden, dat zeer rijk is aan Romeinse overblijfselen die verband houden met de aanwezigheid van het castellum Laurium in de huidige Woerdens binnenstad, de ligging aan de Oude Rijn (Romeinse schepen) en de aanwezigheid van de Romeinse limes-weg (grensweg van het Romeinse Rijk) op het Woerdens grondgebied. Als gevolg daarvan bestaat in Woerden een lange onderzoekstraditie (zowel amateurs als professionals) en een rijke hoeveelheid archeologische informatie. De kennis en onderzoeksintensiteit in zowel Lopik als Montfoort en Oudewater is nog beperkt; het overgrote deel van de archeologische gegevens betreft de Late Middeleeuwen (1050-1500 na Chr.) en Nieuwe tijd (1500-heden).

3.4 Aandachtspunten

Een aandachtspunt voor de relatie tussen het bodemarchief en monumenten is dat resten van de jonge ontginningsgeschiedenis niet alleen ondergronds, maar ook bovengronds bewaard en zichtbaar kunnen zijn (woonterpen/oude woonplaatsen, historische bouwwerken en infrastructuur, ontginningsboerderijen, dijken, watergangen, verkavelingspatronen, etc.). Hier ligt een relatie tussen archeologie, landschap en lokale/regionale geschiedenis.

 

Van niet te onderschatten betekenis is daarbij ook de informatiewaarde van bestaande bouwwerken. Het is een bekend verschijnsel dat bij het optrekken van een nieuw bouwwerk een eventuele oudere voorganger niet volledig werd gesloopt, maar men delen van de dragende constructie intact liet en hiervan gebruik maakte bij de nieuwbouw.18 Bouwhistorisch onderzoek is in dit kader op te vatten als een vorm van “bovengrondse archeologie”: behalve archeologisch onderzoek en archiefonderzoek kan ook bouwhistorisch onderzoek (bijvoorbeeld in het kader van restauratie, verbouwing en uitbreiding) een bijdrage leveren aan niet-gedocumenteerde oudere voorlopers van huidige bouwwerken en daarmee aan de geschiedenis van de locatie (inclusief het landschap).

 

Hier liggen beleidsmatige aanknopingspunten en kansen voor de eventuele verbreding van het archeologiebeleid naar een integraal monumenten/erfgoedbeleid (zie hoofdstuk 4-5). Met het oog hierop zijn de gebouwde monumenten in de gemeente Lopik op de archeologische verwachtingenkaart (kaart 8 en hoofdstuk 10, paragraaf 10.2.3) als attenderende verwachting opgenomen. Dit biedt de gemeente de mogelijkheid om bij planontwikkeling op dergelijke percelen en/of bij bouwkundige ingrepen bij/in monumenten (verbouwing, restauratie en uitbreiding) onderzoek uit te laten voeren om de archeologische verwachting te toetsen en een beslissing te nemen over het archeologische/cultuurhistorische belang.

4 Visie en ambities: de omgang met het gemeentelijk bodemarchief

4.1 Uitgangspunten

De zorg voor het gemeentelijk bodemarchief is een beleidsveld waarin, net als op andere beleidsterreinen, keuzes gemaakt moeten worden. Wat moet behouden worden en wat niet? Wordt er opgegraven of beschermd? Wat kunnen archeologische waarden bijdragen aan de lokale of regionale identiteit? De Monumentenwet verplicht gemeenten immers niet om bij ruimtelijke planvorming in alle gevallen voorrang te geven aan archeologie. De Monumentenwet biedt gemeenten beleidsruimte om, binnen de kaders van het rijksbeleid, naar eigen behoefte financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de archeologische monumentenzorg op gemeentelijk grondgebied. Afhankelijk van de plaatselijke situatie biedt de wet gemeenten ook de mogelijkheid om, in het belang van de archeologische monumentenzorg en afhankelijk van de plaatselijke situatie, af te wijken van de eis tot archeologisch vooronderzoek in plangebieden vanaf 100m2.

 

Het gemeentelijk grondgebied van Lopik wordt intensief gebruikt voor bewoning, infrastructuur, economische en agrarische activiteiten. Dit is enerzijds een risico voor het archeologisch erfgoed in de bodem, maar gelijktijdig biedt dit mogelijkheden voor het verzamelen van informatie over het verleden van Lopik, haar kernen en de omliggende regio, maar ook tot het bijdragen aan provinciale en landelijke onderzoeksvragen. Middels het bestemmingsplan kan in dat kader van burgers worden gevraagd om bij vergunningplichtige ingrepen archeologisch vooronderzoek te laten verrichten. Dit gebeurt via het zogenaamde veroorzakerprincipe dat voortvloeit uit het Europese Verdrag van Malta.

 

De archeologische monumentenzorg heeft in Lopik nog geen groot draagvlak. Daarom zal de gemeente zich eerst concentreren op de wettelijk vereiste integratie van archeologie in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Lopik kiest daarbij voor een verscherpte aandacht voor, en het stellen van heldere voorwaarden aan, ingrepen in de bodem van de archeologisch meest waardevolle delen van het gemeentelijk bodemarchief, zodanig dat de archeologische zorgplicht in overeenstemming is met andere publieke taken en ambities (landbouw, ruimtelijke ontwikkeling, woningbouw, monumenten, etc.) maar ook met private belangen. Het uitgangspunt bij de invulling van het gemeentelijk beleid is dat archeologisch vooronderzoek daar wordt gevraagd, waar voldoende aannemelijk is dat kenniswinst kan worden geboekt.

 

Uitgangspunt is het behouden van archeologische waarden in de grond (behoud in situ). Alleen als de gemeente besluit dat andere belangen prevaleren, worden aanwezige archeologische resten en sporen die door planontwikkeling worden bedreigd, veiliggesteld door opgraving. Conform het veroorzakerprincipe zijn de kosten daarvan voor de initiatiefnemer. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het rijks- en provinciaal beleid en de geest van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en Monumentenwet.

 

De gemeentedekkende archeologische beleidskaart (zie deel B) vormt de ruimtelijke vertaling en onderbouwing van het gemeentelijke beleid inzake de omgang met het bodemarchief en wordt gebruikt als instrument voor de afweging van de verschillende in het geding zijnde belangen. In de vorm van de maatregelenkaart kunnen gemeentelijke medewerkers en burgers al bij de voorbereiding van bodemingrepen vaststellen of rekening moet worden gehouden met verwachte of bekende archeologische vindplaatsen. In een zo vroeg mogelijk stadium van planvorming vindt vervolgens archeologisch vooronderzoek plaats, om vast te stellen wat de gevolgen van de geplande bodemingrepen zijn voor het bodemarchief en of verdere stappen daarbij noodzakelijk zijn. In haar rol van bevoegd gezag voert de gemeente daarbij een transparante en effectieve regie op doel en middelen. Dit gebeurt aan de hand van de zogenaamde AMZ-procedure (bijlage 3). De gemeente onderschrijft daarmee tevens de kwalitatieve eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.19 Selectiebesluiten en inhoudelijke sturing van vervolgonderzoek worden gebaseerd op de informatie van de waarden- en verwachtingenkaart (kaart 8), inclusief de onderliggende kaarten en de toelichting.

 

Lopik beschikt daarmee over een combinatie van beleid en beleidsinstrumenten waarmee een maatschappelijk aanvaardbare balans wordt aangebracht tussen ruimtelijke en economische ontwikkeling enerzijds en een zorgvuldig beheer van het gemeentelijk bodemarchief anderzijds. Voor de uitvoering daarvan wordt de gemeentelijke organisatie zodanig ingericht dat zij haar taken als bevoegd gezag slagvaardig en kwalitatief kan uitvoeren. Daarbij wordt een helder onderscheid aangebracht tussen het interne, procesmatige deel van de AMZ-procedure (te verrichten door een gemeentelijk beleidsmedewerker) en momenten waarop archeologische advies of expertise gewenst of noodzakelijk is (zie hoofdstuk 5).

 

Het gemeentelijk AMZ-beleid wordt tevens betrokken bij de voorbereidingen voor de opstelling van de structuurvisie Lopik 2020.

 

De gemeente Lopik stelt zich ten doel het gemeentelijk beleid en het gebruik van de beleidskaart over twee jaar te evalueren. In dat kader zal worden bezien of het wenselijk is het archeologische beleid te verbreden tot een gemeentelijk erfgoedbeleid dat betrekking heeft op alle (zichtbare en niet-zichtbare) cultuurhistorische waarden in de gemeente. Het beleid inzake behoud en bescherming van archeologische waarden kan daarbij worden geïntegreerd in gemeentelijke ambities op het gebied van bovengrondse monumenten, landschappelijke waarden, ruimtelijke kwaliteit, educatie en toerisme). Hiervoor zijn in hoofdstuk 5 actiepunten opgenomen.

4.2 Onderzoekseisen en ontheffingen

De Monumentenwet (artikel 41a) gaat uit van een algemeen ontheffingscriterium van 100m2, tenzij de gemeenteraad daar op archeologisch-inhoudelijke gronden anders over beslist. Deze mogelijkheid tot bijstelling van de 100m2-grens (zowel naar boven als beneden) biedt voor gemeenten de mogelijkheid om de beleidsmatige omgang met het bodemarchief in te vullen afhankelijk van de plaatselijke situatie. Daartoe is op gemeentelijk schaalniveau een realistische archeologisch-inhoudelijke verwachting opgesteld: de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart biedt een actueel inzicht in de aard en betekenis van het gemeentelijk bodemarchief. Deze is vervolgens vertaald in een maatregelenkaart, waarop wordt aangegeven hoe Lopik bij ruimtelijke ontwikkelingen omgaat met de archeologische waarden en verwachtingen. De ruimtelijke uitwerking van het archeologiebeleid (beleidskaart) wordt planologisch en juridisch verankerd in bestemmingsplannen. Hiermee voldoet de gemeente aan de eisen van Monumentenwet, Wro en Bro (zie hoofdstuk 2 van deze beleidsnota) dat archeologische belangen volwaardig worden meegewogen in het ruimtelijk beleid.

 

Bij het voorschrijven van archeologisch (voor)onderzoek is uitgegaan van een zo effectief mogelijke inzet op archeologie,20 en de eisen van een ‘normaal’ ruimtegebruik en ruimtelijke ontwikkelingen. Dit resulteert in de opdeling van het gemeentelijk grondgebied in zes verschillende archeologische zones, elk gekoppeld aan een eigen planologisch regime van onderzoekseisen, diepte- en oppervlakteontheffingen.

 

De adviezen en inbreng van adviesbureau Vestigia (de samensteller), de leden van de projectgroep (medewerkers gemeenten Lopik, Montfoort, Oudewater en de gemeentearcheoloog van Woerden) alsmede van de provinciaal archeoloog gehoord hebbende, hanteert Lopik de volgende beleidscategorieën, onderzoekseisen en ontheffingen:

 

ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART GEMEENTE LOPIK 

Waarden- en verwachtingenkaart

Beleidscategorie maatregelenkaart

Beleidsdoelstelling

Ontheffingenbeleid

Rijksbeschermde archeologische terreinen (ex artikel 3 van de

Monumentenwet)

Categorie 1

Behoud in situ

Ontheffingsoppervlak: geen

Ontheffingsdiepte: geen

AMK-terreinen/gewaardeerde vindplaatsen

Categorie 2

Behoud in situ

Onderzoeksverplichting indien plangebied groter is dan 100 m2 en diepte bodemingreep meer dan 30 cm -mv

  • -

    Cultuurhistorische elementen en terreinen (bewoningslinten, oude woonplaatsen) met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd

    (‘jonge archeologie’; relatie cultuurhistorie/ monumenten)

  • -

    Landschappelijke eenheden (jongere beddinggordels/stroomruggen) met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden (prehistorie t/m Nieuwe tijd)

Categorie 3

Archeologisch vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkeling om vast te stellen of er sprake is van behoudenswaardige vindplaatsen

Onderzoeksverplichting indien plangebied groter is dan 200 m2 en diepte bodemingreep meer dan 50 cm -mv

Oudere, dieper gelegen stroomgordels en crevassen, met een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden

(Vroege en Late Prehistorie)

Categorie 4

Archeologisch vooronderzoek om de archeologische verwachting nader te specificeren, maar dan alleen bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen en bodemingrepen

Onderzoeksverplichting indien plangebied groter is dan 2.500 m2 en diepte bodemingreep meer dan 100 cm -mv

Landschappelijke eenheden (komgronden) met een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden

Categorie 5

Alleen bij zeer grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen archeologisch vooronderzoek om de archeologische verwachting te specificeren

Onderzoeksverplichting alleen bij m.e.r.plichtige projecten

Archeologievrij gebied = zones waar het bodemarchief is verstoord, of waar op basis van eerder archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologie reeds is uitgesloten, of de archeologie door middel van een definitieve opgraving ex situ is veiliggesteld

Categorie 6

Vrijgave voor andere ruimtelijke functies

Geen onderzoeksverplichting

 

Hiermee heeft Lopik een balans aangebracht tussen het behoud van archeologische informatie (de gemeentelijke zorgplicht) en economisch-maatschappelijke criteria (tijd, kosten, procedures en regeldruk – zowel voor de burger c.q. veroorzaker als voor het bevoegd gezag).

 

Voor de ruimtelijke en technisch-inhoudelijke onderbouwing van het onderzoeks- en ontheffingenbeleid in de verschillende zones (omvang plangebied, diepte bodemingreep) wordt verwezen naar de toelichting op de beleidskaart in deel B (toelichting, paragraaf 11.4). In bijlage 6 zijn de archeologisch-inhoudelijke verwachtingen per zone beschreven en overzichtelijk gerangschikt (relatie met landschap, bodem, periode en te verwachten sporen/resten).

4.3 Reikwijdte van het AMZ-beleid

Formeel gesproken heeft archeologie betrekking op alle zaken “ouder dan vijftig jaar”. In haar archeologiebeleid richt Lopik zich echter primair op het bodemarchief in de holocene ondergrond (vanaf 10.000 jaar voor heden), met als voorlopige einddatum ca. 1750. Of de gemeente een beleidsmatige taak voor zichzelf ziet weggelegd voor jongere fenomenen,21 kan in het kader van het monumentenbeleid of mogelijk toekomstig integraal erfgoedbeleid worden bekeken.

 

Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart is geen specifieke verwachting opgenomen voor de dieper gelegen pleistocene ondergrond (in Lopik dieper dan 5-8 m –mv). De beschikbare geologische gegevens zijn niet voldoende gedetailleerd voor vertaling in een archeologische verwachting op gemeentelijk schaalniveau. Dat betekent ook dat voor de periode ouder dan ca. 10.000 jaar geen specifiek beleid wordt geformuleerd – met dien verstande dat het bevoegd gezag bij de planning en voorbereiding van diepe bodemingrepen (bijv. zand-/grindwinning of grootschalige infrastructurele werken) in overleg met de veroorzaker per geval zal bekijken of en zo ja, op welke wijze met mogelijke resten in de pleistocene ondergrond rekening dient te worden gehouden.22

 

In principe is het mogelijk om terreinen aan te wijzen als gemeentelijk archeologisch monument. Lopik maakt geen gebruik van een dergelijk ‘zwaar’ instrument. De geformuleerde onderzoekseisen en ontheffingen in het kader van de ruimtelijke ordening bieden voldoende garantie voor de archeologische zorg. Daarnaast wordt een goede communicatie en samenwerking met terreineigenaren, draagvlakverbreding en een effectief toezicht- en handhavingsbeleid vooralsnog effectiever geacht (zie ook paragraaf 11.6).

5 Uitvoering van het beleid

 

Met de vaststelling van de beleidsnota en bijbehorende beleidskaart beschikt de gemeente Lopik over een verantwoord beleid inclusief de instrumenten om de ambities en voornemens inzake de archeologische monumentenzorg (zie hoofdstuk 4) doelgericht en efficiënt uit te voeren.

5.1 Taken, actiepunten en aandachtsvelden

Uit het beleid vloeien de volgende taken, actiepunten en aandachtsvelden voort:

 

  • 1.

    Na vaststelling van de archeologische beleidskaart en beleidsnota wordt het gemeentelijke beleid planologisch verankerd in nieuw op te stellen en te wijzigen bestemmingsplannen, beheersverordeningen en projectbesluiten. Hiermee wordt voldaan aan de eis dat gemeenten bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening houden met “de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten” binnen het plangebied;

  • 2.

    Voor de uitvoering van de bevoegd-gezag-taak wordt de gemeentelijke organisatie ingericht op het nemen van transparante en rechtmatige selectiebesluiten op de daartoe geëigende momenten in de AMZ-procedure. Het doorlopen van een transparante, efficiënte en kwalitatieve AMZ-procedure (bijlage 3) staat daarbij centraal – zowel vanuit het oogpunt van goed bestuur als met het oog op gemeentelijk risicomanagement;

  • 3.

    De implementatie van het archeologiebeleid heeft gevolgen voor de werkvelden ruimtelijke ordening, monumenten & cultuurhistorie, vergunningverlening & handhaving en informatie- & kennisbeheer (archivering, GIS, website). Het management ziet er op toe dat het archeologiebeleid zorgvuldig “indaalt” in de gemeentelijke organisatie zodat op een goede manier uitvoering kan worden gegeven aan het beleid. Daarbij wordt een heldere scheiding aangebracht tussen de rollen en taken van de gemeente als bevoegd gezag enerzijds, en die van de gemeente als veroorzaker (opdrachtgever van ruimtelijke ontwikkelingen en bodemingrepen) anderzijds;23

  • 4.

    Er wordt een interne handleiding archeologie opgesteld;

  • 5.

    Wanneer beleid en instrumenten binnen de gemeentelijke organisatie zijn geïmplementeerd en omgezet in werkprocessen, kan een groot deel van de lopende werkzaamheden worden verricht door een beleidsmedewerker (met een bij die taak horend kennisniveau over de AMZ);

  • 6.

    Voor die gevallen waarin archeologische expertise en/of advies gewenst of noodzakelijk is, laat de gemeente zich bijstaan door een ter zake kundige (beleids)archeoloog. Woerden wil graag een archeoloog in vaste dienst te nemen die voor 50% uitgeleend wordt aan de Groene Driehoekgemeenten. In haar raadsbesluit van 7 juli 200924 heeft Lopik aangegeven om voor de inhuur van archeologische expertise “uit te gaan van samenwerking met omliggende gemeenten, waarbij in eerste instantie zal worden ingezet op inhuur bij een archeologisch bureau”. Over dit punt dient (in overleg met Montfoort en Oudewater) spoedig een beslissing te worden genomen;24

  • 7.

    Archeologisch vooronderzoek wordt van meet af aan in de begroting en tijdsplanning van projecten meegenomen (zie ook bijlage 4).25 Daarvoor wordt de organisatie ingericht op de rol van de gemeente als opdrachtgever van ruimtelijke ontwikkelingen (gemeente als ‘veroorzaker’). Om het aspect archeologie succesvol te implementeren worden alle betrokken afdelingen geïnformeerd, inclusief de consequenties van het gemeentelijk archeologiebeleid voor alle taak- en beleidsvelden, vergunningverlening, handhaving, en projecten en bodemingrepen die intern worden voorbereid;

  • 8.

    Bij de verlening van vergunningen voor grondverstorende activiteiten wordt door de gemeente altijd verwezen naar de wettelijke meldingsplicht voor toevalsvondsten (zie paragraaf 11.5/deel B en bijlage 4);

  • 9.

    De actuele versie van de gemeentelijke beleidskaart wordt intern toegankelijk gemaakt via het gemeentelijk bodem- of vastgoedinformatiesysteem en voor anderen via de gemeentelijke website;

  • 10.

    Met het oog op informatie- en kennismanagement wordt alle nieuwe informatie uit lopend archeologisch (voor)onderzoek door de verantwoordelijk medewerker bijgehouden en gearchiveerd. Elke vier jaar wordt deze informatie verwerkt in een bijstelling van de archeologische beleidskaart (archeologische inventarisatiekaart). N.B.: hiervoor dient budget te worden gereserveerd;

  • 11.

    Bij de vierjaarlijkse update wordt tevens besloten of er aanleiding is het beleid bij te stellen, bijvoorbeeld op basis van voortschrijdend inzicht (nieuw vrijgekomen informatie) of als gevolg van veranderde politieke of bestuurlijke wensen/draagvlak. In dat kader kan een heroverweging plaatsvinden van het vastgestelde onderzoeks- en ontheffingsregime en de inzet van het instrument van de aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten (zie ook par. 4.3 en 11.6);

  • 12.

    Vanwege de geringe zichtbaarheid van archeologische waarden/verwachtingen blijft algemene voorlichting van groot belang. De gemeente voert daarom een actief communicatiebeleid op het gebied van archeologie (loketfunctie), zodat de consequenties van haar beleid van meet af aan helder zijn voor grondeigenaren en gebruikers. De beleidsnota wordt daarom voor publieksdoeleinden samengevat in een ‘archeologiefolder’;

  • 13.

    De financiering van de archeologie binnen de gemeentelijke organisatie wordt geëvalueerd, met inachtneming van de verschillende taakstellingen en financieringsbronnen (waaronder de uitkering voor excessieve kosten via het gemeentefonds; zie bijlage 4). Geadviseerd wordt om bij de evaluatie in 2012 (zie par. 5.2) ook de behoefte aan de instelling van een fondsconstructie c.q. bestemmingsreserve te onderzoeken.

5.2 Evaluatie

Conform het raadsbesluit van 7 juli 2009 zal Lopik het vastgestelde archeologiebeleid na twee jaar evalueren.26 Daarbij zullen twee vragen centraal staan:

 

  • 1.

    Voldoet de uitvoering van het beleid zoals vastgesteld in 2010 ? Waarbij aandacht voor:

    • implementatie van het beleid binnen de organisatie: stand van zaken;

    • opname archeologie in bestemmingsplannen: stand van zaken;27

    • de uitvoering van de AMZ-procedure (gemeentelijke regierol; nemen van selectiebesluiten; inzet van archeologische expertise: hoeveelheid uren en eventuele samenwerkingsconstructie – zie ook paragraaf 5.1);

    • eerste evaluatie: voldoen de gehanteerde ontheffingsgrenzen?

    • regeldruk, d.w.z.: hoeveelheid procedures voortvloeiend uit de gehanteerde ontheffingsgrenzen.

  • 2.

    Is er behoefte om de uitgezette beleidslijn (het ruimtelijke ordeningsscenario) te verbreden tot een erfgoedscenario (conform scenario B uit de Kadernotitie 2009)? Mogelijke bouwstenen:28

    • integratie van taak- en beleidsvelden op het gebied van archeologie, landschap en monumenten;29

    • uitbreiden archeologische beleidskaart naar erfgoedkaart (landschap, monumenten, bouwhistorische inventarisatie, etc.);

    • de instelling van een fondsconstructie c.q. bestemmingsreserve (zie ook paragraaf 5.1);

    • evalueren relatie en samenwerking met amateurarcheologen (evt. instellen platform amateurarcheologie);

    • de opstelling gemeentelijke of regionale archeologische onderzoeksagenda;30

    • stimuleren draagvlak: erfgoededucatie, publieksvoorlichting en –participatie;

    • ontsluiting archeologische informatie aan het publiek (folder, website publieksboek).31

DEEL B: ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART EN TOELICHTING

 

 

6 Doel en methode

6.1 Doel van de gemeentelijke beleidskaart

De beoordeling of er bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake is van een archeologische verwachting en dus of er archeologisch (voor)onderzoek nodig is, gebeurde in Lopik de afgelopen jaren op basis van de landelijke IKAW (lndicatieve Kaart Archeologische Waarden; schaal van 1:50.000) en de door rijk en provincie opgestelde Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de provincie Utrecht.

 

De IKAW geeft op basis van geomorfologische en landschappelijke gegevens een beredeneerde inschatting van de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Mede gezien de (landelijke) schaal is deze kaart te globaal voor gebruik op gemeentelijk niveau en dus niet geschikt om een gemotiveerde afweging te maken over het belang van de archeologie bij ruimtelijke ontwikkeling. Op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de provincie zijn de terreinen opgenomen waarvan is vastgesteld dat er archeologische sporen/resten aanwezig zijn. Deze archeologische terreinen zijn geklasseerd in ‘zeer hoge waarde’,32 ‘hoge waarde’ en ‘van waarde’.

 

Het genoemde kaartmateriaal is echter ongeschikt om op gemeentelijk niveau een gemotiveerde afweging te maken tussen het belang van de archeologie en andersoortige taken en belangen bij ruimtelijke ontwikkeling. Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan (bevoegd gezag) adequaat te kunnen vervullen is inzicht in de aard en kwaliteit van het gemeentelijk bodemarchief essentieel om een verantwoorde afweging te kunnen maken. Dit is de reden dat de gemeente Lopik tezamen met de gemeenten Oudewater, Woerden en Montfoort aan Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie opdracht heeft gegeven een archeologische waarden- en verwachtingenkaart op te stellen die een realistisch beeld geeft van de kansrijke zones waarop het gemeentelijk archeologiebeleid kan worden ingericht. Op de archeologische maatregelenkaart wordt deze vervolgens vertaald in beleidscategorieën, gekoppeld aan planologische maatregelen, ofwel de voorwaarden die de gemeente stelt aan de omgang met het bodemarchief. Deze kaarten, inclusief alle onderliggende deelkaarten en de toelichting, worden aangeduid met de term ‘archeologische beleidskaart’.

 

Met de opstelling van de gemeentelijke beleidskaart krijgt de gemeente de beschikking over een instrument, dat voor alle betrokkenen helder maakt op welke terreinen bodemingrepen mogen plaatsvinden en of daar al dan niet nadere voorwaarden aan worden verbonden. Gezien de consequenties die de aanwijzing van archeologische gebieden kan hebben voor eigenaren en gebruikers van de grond mag dit worden opgevat als een vorm van goed bestuur.

6.2 Gebruik van de beleidskaart

De beleidskaart is de aanduiding voor een samenhangend pakket van kaarten die tezamen de noodzakelijke subinformatie bevatten waarmee de gemeentelijke keuzes voor omgang met het gemeentelijk bodemarchief worden onderbouwd en gemotiveerd. Hiermee is een solide vertaling gemaakt van de grote hoeveelheid geolandschappelijke en archeologisch-inhoudelijke informatie in een ruimtelijk beleidsdocument. Met de beleidskaart heeft de gemeente de beschikking over een methodisch verantwoord en juridisch verdedigbaar instrument waarmee kan worden vastgesteld waar de archeologische zorgplicht bij ruimtelijke ontwikkeling aan de orde is.

 

In de vorm van de maatregelenkaart is de beleidskaart praktisch hanteerbaar voor gebruik op ambtelijk niveau, als instrument bij verlening van bouw- en aanlegvergunningen en als basis voor uitwerking in bestemmingsplannen. Daarbij wordt benadrukt dat de maatregelenkaart geen geïsoleerd product is, maar een ambtelijk hulpmiddel om bij planvorming vast te stellen of archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is, en als basis voor uitwerking in bestemmingsplannen. Voor inhoudelijke informatie, sturing van vervolgonderzoek en het nemen van selectiebesluiten is de informatie van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart, de onderliggende kaarten en de toelichting essentieel.

6.3 Methode en werkwijze

De term bodemarchief verwijst naar de sporen en resten van de menselijke bewoningsgeschiedenis die in de ondergrond bewaard zijn gebleven. Om het gemeentelijk bodemarchief te kunnen begrijpen is het noodzakelijk om te weten hoe de mens in het verleden gebruik heeft gemaakt van het landschap. Daarvoor is het van belang te weten hoe het landschap is ontstaan, hoe het in de loop der tijd door natuurlijke en menselijke krachten is getransformeerd, en wat de aard en kwaliteit is van de sporen en resten die daarvan heden ten dage nog resten.

 

Voor het gehele grondgebied van Lopik is vervolgens op basis van bureauonderzoek33 een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief, die vervolgens is vertaald in een gemeentedekkend archeologisch verwachtingsmodel. Op basis daarvan is bepaald hoe de gemeente beleidsmatig wil omgaan met de aanwezige en te verwachten archeologische waarden: dit wordt tot uitdrukking gebracht op de maatregelenkaart. Het eindresultaat is een zowel analoge als digitale set van kaarten, opgebouwd uit meerdere kaartlagen. In de GIS-omgeving kan voor de ruimtelijke informatie op de waarden- en verwachtingenkaart en de maatregelenkaart tot op perceelsniveau worden ingezoomd.

 

De ontwikkeling van de archeologische beleidskaart is dus een stapsgewijs proces van analyse en afweging van de beschikbare bronnen en ruimtelijke informatie, dat als volgt kan worden samengevat:

  • Stap 1: allereerst is de paleogeografische ondergrond in kaart gebracht. Tot ca. 1000 na Christus was bewoning op het huidige grondgebied van Lopik alleen daar mogelijk waar het zeer dynamische rivierlandschap dat toeliet. Om de theoretische bewoningsmogelijkheden vanaf de prehistorie in kaart te brengen is inzicht in de landschappelijke situatie per periode een eerste vereiste. (kaarten 2 -4: paleogeografie/landschapsreconstructies; afbeelding 3: geologisch profiel; afbeelding 4: overzicht landschapsontwikkeling Mesolithicum-Nieuwe tijd);

  • Stap 2: voor het gehele grondgebied van Lopik (en een bufferzone rondom de gemeentegrens) is vervolgens op basis van archeologisch bureauonderzoek een inventarisatie gemaakt van alle tot nu toe bekende archeologische informatie (kaart 5: archeologische inventarisatiekaart);

  • Stap 3: het cultuurlandschap van de Lopikerwaard is het resultaat van bewoning en waterbeheersing in de afgelopen duizend jaar. Daarom zijn ook cultuurhistorische objecten en structuren die kenmerkend zijn voor de bewoningsgeschiedenis van de gemeente geïnventariseerd (zowel bestaand als verdwenen). Een deel daarvan heeft ook een relevantie voor de op te stellen archeologische verwachting (‘jonge’ archeologie) (kaarten 6-7: cultuurhistorische inventarisatiekaart)

  • Stap 4: op basis van gegevens uit de voorgaande stappen, in combinatie met gegevens over landschap, bodem, bebouwing en verstoring is een realistische, gebiedsdekkende archeologische verwachting voor het gehele gemeentelijke grondgebied opgesteld (Kaart 8: archeologische waarden- en verwachtingenkaart);

  • Stap 5: conform de wensen van de gemeente Lopik zijn de verschillende verwachtingen vervolgens vertaald in zes beleidscategorieën, dat wil zeggen soorten archeologische zones/terreinen, waaraan een eigen planologisch beschermingsregime is gekoppeld (kaart 9: archeologische maatregelenkaart).

 

Voor de brongegevens van alle kaartbeelden wordt verwezen naar de samenvatting van de kaarten (technische colofon) in hoofdstuk 12. De data van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), opgenomen in 2004 met een horizontale resolutie van 5 x 5 m en een hoogtenauwkeurigheid van 5 cm (kaart 1) zijn gebruikt voor controle op detailniveau, de omgrenzing van recente en subrecente infrastructuur en voor de begrenzing van de diverse afzettingsmilieus die morfologisch zichtbaar zijn. Landschapsovergangen die niet duidelijk morfologisch zichtbaar zijn, zijn gecontroleerd aan de hand van de beschikbare geologische en bodemkaarten van het gebied.

 

In de volgende hoofdstukken worden van elke deelkaart de bronnen, analyse, selectie en motivatie beschreven. De toelichting vormt daarmee de ruimtelijke onderbouwing en uitwerking van het gemeentelijk archeologiebeleid.

7 Landschap en paleogeografische ondergrond

 

Om het gemeentelijk bodemarchief te kunnen begrijpen is kennis van de bodemopbouw en ontstaansgeschiedenis van het landschap (hoe het in de loop der tijd door natuurlijke en menselijke krachten is getransformeerd) essentieel. Tot tenminste 1000 na Christus is de aanwezigheid van de mens (en dus de kans op restanten daarvan in de vorm van archeologische sporen/resten) in hoge mate afhankelijk van de natuurlijke omstandigheden. Als eerste stap in het opstellen van een archeologisch verwachtingsmodel worden in dit hoofdstuk daarom de theoretische bewoningsmogelijkheden vanaf de prehistorie in kaart gebracht. Dit gebeurt middels een bespreking van de landschappelijke ontwikkeling van het rivierengebied en de reconstructie van het landschap op vier momenten in de tijd (paleogeografie, kaart 2-4).

7.1 Landschapsgenese

De gemeente Lopik ligt in het rivierengebied. De landschapsgenese van het rivierengebied is uitgebreid onderzocht door de Universiteit Utrecht (Fysische Geografie; dr. H.J.A. Berendsen) en samengevat in Berendsen & Stouthamer (2001).34 Deze publicatie is leidend geweest bij het opstellen van de paleogeografische kaarten. Het beeld is verder verfijnd met behulp van de AHN data.

 

De ondiepe (<15 m) ondergrond van het gemeentelijk grondgebied bestaat uit sedimenten, die voor het grootste deel door rivieren zijn afgezet. Dit pakket is onder te verdelen in een deel dat in het Pleistoceen (Weichselien, tot 10.000 jaar voor heden) en een deel dat in het jongste geologische tijdvak (Holoceen, vanaf 10.000 jaar voor heden) is afgezet.35 In het Nederlandse rivierengebied liggen de jongere afzettingen boven op de oudere: de afzettingen van holocene ouderdom liggen dus op de pleistocene.

 

7.1.1 Pleistoceen

De pleistocene sedimenten zijn afgezet toen het klimaat duidelijk anders was dan het huidige. Het bovenste deel van het pleistocene pakket is afgezet tijdens de laatste koude periode (ijstijd), het Weichselien. Ten noorden van Nederland lag een ijskap, maar Nederland zelf werd niet bedekt door landijs. Destijds bestond het landschap van Nederland uit een toendra en poolwoestijn met klimaatomstandigheden, die vergelijkbaar zijn met het huidige klimaat in Alaska of Siberië (gemiddelde zomertemperatuur tussen de 5 en 10 graden)36. Op de plaats van het huidige rivierengebied stroomden destijds ook rivieren, hoewel die er anders uitzagen dan de huidige grote rivieren (Lek, Waal, Maas). Vanwege het relatief koude klimaat en de daarbij optredende sterke wisseling van afvoer van rivierwater, hadden de rivieren gedurende het grootste deel van het Weichselien een zogenaamd vlechtend patroon (zie afbeelding 1). Deze vlechtende rivieren hebben voornamelijk (grof) zand en grind afgezet (deze zanden worden gerekend tot de Formatie van Kreftenheye).37 De top van deze afzettingen ligt in het gebied op ca. 6 m -mv. De lijn Montfoort-Gouda vormt de noordelijke grens van het gebied waar de Formatie van Kreftenheye voorkomt.

Buiten de invloed van de pleistocene rivieren werd in de poolwoestijn en toendra zand door de wind getransporteerd en afgezet. Dit zand staat bekend als ‘dekzand’ en wordt gerekend tot de Formatie van Boxtel (Laagpakket van Wierden). De top van het dekzandpakket helt naar het zuiden en komt in het gebied voor op een diepte van 3-6 m -mv.

 

Afbeelding 1. Vlechtende rivier (links) en de Waal (rechts). De vorm van de rivieren is duidelijk verschillend.

 

7.1.2 Holoceen

Aan het begin van het Holoceen (ca. 10.000 jaar voor heden) was het klimaat inmiddels dusdanig opgewarmd (de gemiddelde zomertemperatuur steeg naar ca. 17 graden Celsius) dat de (loof)bosvegetatie zich herstelde. Het landschap bestond aan het begin van het Holoceen uit berken- en dennenbossen. Later ontstonden door de stijgende grondwaterspiegel en het nattere klimaat grootschalige moerassen, waardoor zich veen kon vormen. Al het veen dat in het Holoceen gevormd is wordt gerekend tot de Formatie van Nieuwkoop.

 

Dit alles zorgde er mede voor dat de rivieren, die nog steeds in het gebied stroomden, een andere vorm aannamen: de vlechtende vorm ging over naar een meer meanderende vorm (afbeelding 2). Een gevolg hiervan was dat de sedimenten die door de rivieren werden afgezet ook van aard veranderden: er werd niet alleen zand afgezet, maar ook (zandige) klei. Met andere woorden: de sedimentatie werd complexer en daarmee ook de samenstelling van het sedimentpakket. Het holocene pakket wordt dan ook gekarakteriseerd door een afwisseling van zand, klei en veen. Het zand komt voor in goed begrensde, relatief smalle ‘banen’ (‘beddinggordels’). Dit in tegenstelling tot het pleistocene pakket, dat vrijwel geheel bestaat uit een grote vlakte van (grof) zand. Alle holocene rivierafzettingen behoren tot de Formatie van Echteld.

 

De rivieren die in het gebied stroomden, hebben niet altijd op dezelfde plaats gelegen. Door rivierverleggingen (avulsies) wisselde de rivier van plek. Omdat deze rivierverleggingen gedurende het grootste deel van het Holoceen plaatsvonden (vanaf ca. 8000 jaar voor heden tot de bedijking in de Middeleeuwen) is een aantal generaties van riviersystemen te herkennen die een wisselende ouderdom hebben. De sedimenten van deze verschillende riviersystemen liggen zowel op andere plekken als op verschillende diepten; de jongere afzettingen liggen immers boven de oudere. Dit complexe beeld is uitgebreid in kaart gebracht door de Universiteit Utrecht, waarbij ondermeer gekeken is naar de ouderdom van de verschillende riviersystemen.

 

In het gebied van de gemeenten Lopik, Montfoort, Oudewater en Woerden zijn grofweg drie generaties riviersystemen te herkennen38:

  • 1.

    Het Benschopse riviersysteem. Dit riviersysteem is het oudste: de sedimenten van dit systeem liggen dus het diepste (op meer dan 3 m -mv). Het Benschopse riviersysteem was de hoofdloop van de Rijn gedurende de eerste helft van het Holoceen en stroomde in het gebied tussen Montfoort en Lopik. Het riviersysteem was actief tot ongeveer 6400 jaar voor heden.

  • 2.

    Het Graafse riviersysteem. Dit systeem bestond uit een aantal kleine riviertakken; het grootste deel van het Rijnwater werd inmiddels via de Oude Rijn afgevoerd. Onder andere bij Lopik zijn een aantal beddinggordels van dit systeem gevonden. De afzettingen van het Graafse riviersysteem komen voor op een diepte van ca. 1-3 m -mv, de ouderdom van het systeem is ca. 6400 tot 4000 jaar geleden.

  • 3.

    Het Krimpense en Utrechtse stroomstelsel. Dit systeem wordt gevormd door de huidige grote rivieren èn de Oude Rijn. Het zijn de jongste riviersystemen van het Holoceen (met uitzondering van de Oude Rijn jonger dan 2500 jaar voor heden). De afzettingen zijn dus vanaf het maaiveld te verwachten. De Lek en Hollandse IJssel behoren tot dit riviersysteem.

Afbeelding 2. Meanderende rivier

 

De Oude Rijn was gedurende het grootste deel van het Holoceen de belangrijkste afvoertak van de Rijn in Nederland.39 Deze (inmiddels inactieve) rivier neemt een bijzondere plaats in binnen het rivierengebied, vooral omdat de Oude Rijn erg lang actief is geweest: van ongeveer 6400 jaar voor heden tot de afdamming bij Wijk bij Duurstede in 1122 na Chr. (dat wil zeggen: ruim 5500 jaar). Dit is veel langer dan de gemiddelde duur van activiteit van rivieren tijdens het Holoceen in Nederland (ca. 1000 jaar). Vanaf ca. 2000 jaar voor heden werd de Oude Rijn echter al veel minder belangrijk, omdat de Waal en Nederrijn-Lek toen ontstonden. Daarmee werd het grootste deel van het Rijnwater niet meer via de Oude Rijn afgevoerd.

 

7.2 Beschrijving kaarten 1-440

7.2.1 Algemeen

Bepalend voor het landschap tot op de dag van vandaag is de stapeling van verschillende fossiele beddinggordels en crevassen in de huidige ondergrond, alsmede de minder diep gelegen en vaak nog (gedeeltelijk) zichtbare stroomruggen (kaart 1).

 

De landschapsontwikkeling en de daaraan gekoppelde mogelijkheden en onmogelijkheden voor bewoning is gevisualiseerd in drie paleogeografische reconstructies van het rivierenlandschap in Lopik (kaart 2-4), respectievelijk rond het begin van onze jaartelling, omstreeks 1000 na Chr., en omstreeks 1500 na Chr.

 

De keuze voor deze momenten heeft zowel methodische als archeologisch-inhoudelijke redenen. Ten eerste zijn de geologische basisgegevens voor deze perioden voldoende betrouwbaar en gedetailleerd voor gebruik op deze (gemeentelijke) schaal. Dit geldt niet voor de pleistocene ondergrond en de eerste periode van het Holoceen. Door hun schaal en opzet zijn zij niet geschikt voor betrouwbare vertaling naar een verwachtingsmodel op gemeentelijk niveau. Ten tweede zijn deze perioden relevant vanuit zowel geolandschappelijk als archeologisch perspectief. De kaartbeelden zijn betrouwbare momentopnamen in de complexe gelaagdheid van het bodemarchief. De informatie van deze kaarten wordt in hoofdstuk 10 gebruikt voor de opstelling van een gemeentedekkend archeologisch verwachtingsmodel.

 

Elke paleogeografische momentopname (kaart 2-4) is voorzien van de archeologische informatie die uit de voorgaande perioden bekend is. Hierdoor ontstaat een eerste inzicht in de locatiekeuze van de mens in de verschillende archeologische perioden en de sterk wisselende mogelijkheden voor bewoning en gebruik in het dynamische rivierenlandschap.

 

Het beeld van de fossiele beddingsgordels en crevassen in de ondergrond zoals dat naar voren komt uit de hoogtekaart (kaart 1) en de verschillende momentopnamen uit de landschapsontwikkeling zoals opgenomen in de drie paleogeografische kaarten (kaarten 2-4) zijn gecombineerd in (cumulatief) in de ondergrond van de archeologische inventarisatiekaart (kaart 5).

 

7.2.2 Per kaart

Kaart 1: Hoogtekaart

De kaart geeft de hoogte van het maaiveld weer gebaseerd op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). De hoogteligging loopt uiteen van ongeveer 1,5 m -NAP in het noordwestelijke deel van de gemeente (Polsbroek e.o.) tot ca. 3 m +NAP in het zuidoosten (uiterwaarden van de Lek).

 

Kaart 2: Paleogeografie rond het begin van onze jaartelling

De kaart geeft een reconstructie van het landschap rond het begin van onze jaartelling. Aangegeven zijn de beddinggordel en crevassen van de Lek, die inmiddels actief was geworden, aangevuld met de op dat moment niet meer actieve (‘fossiele’) beddinggordels en crevassen, alsmede de kom(klei)gebieden.

 

Daarop geplot is de archeologische informatie uit de perioden voor het einde van de IJzertijd. Op de oevers van de Lek zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Dit is wel het geval op de dat moment niet meer actieve, oudere beddinggordels (bijvoorbeeld de Lopikse stroomrug).

 

Kaart 3: Paleogeografie rond 1000 AD

De kaart geeft een reconstructie van het landschap rond 1000 na Chr. Aangegeven zijn de op dat moment nog steeds actieve beddinggordel en crevassen van de Lek, aangevuld met niet-meer actieve (‘fossiele’) beddinggordels en crevassen, alsmede de kom(klei)gebieden. Daarop geplot is de beschikbare archeologische informatie uit de Romeinse tijd; waarnemingen uit de Vroege Middeleeuwen zijn niet bekend. Op de oevers van de Lek zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Dit is wel het geval op de op dat moment niet meer actieve, oudere beddinggordels (bijvoorbeeld de Lopikse stroomrug).

 

Kaart 4: Paleografie rond 1500 AD

De kaart geeft een reconstructie van het landschap rond 1500 na Chr. Aangegeven zijn de op dat moment nog steeds actieve beddinggordel van de Lek, aangevuld met niet-meer actieve (‘fossiele’) beddinggordels en crevassen, alsmede de kom(klei)gebieden. De grote rivieren zijn inmiddels bedijkt en vastgelegd door middel van kribben, waardoor in de komgebieden geen sedimentatie meer plaatsvond.

Daarop geplot is de archeologische informatie uit de Late Middeleeuwen (1050-1500 na Chr.) en Nieuwe tijd (1500-heden).

7.3 Geologisch profiel

Afbeelding 3 biedt een doorsnede (profiel) door het noordelijke deel van het rivierengebied.41 In het profiel zijn alle afzettingen te vinden die in dit hoofdstuk zijn beschreven, inclusief hun ouderdom. Van deze gegevens is gebruik gemaakt bij het vaststellen van locatie en diepte van mogelijk archeologisch-relevante bodemlagen voor het archeologische verwachtingsmodel dat voor de gemeente Lopik is opgesteld (zie hoofdstuk 10 en kaart 8).

 

De doorsnede van het profiel loopt van de Lek bij Lopik, via de Hollandsche IJssel bij Montfoort, tot de Oude Rijn ten westen van Utrecht. Aangegeven is de nummering van de beddinggordels conform Berendsen en Stouthamer 2001. Voor dezelfde informatie wordt verwezen naar het legendablad behorende bij kaart 5 (archeologische inventarisatiekaart), waarop ook de ouderdom (periode van activiteit) van de verschillende beddinggordels is opgenomen.

 

Beschrijving

De basis van het profiel in afbeelding 3 wordt gevormd door de pleistocene afzettingen, waarvan de top op 5-8 m -NAP ligt. Ten zuiden van km 40 bestaan deze uit fluviatiele afzettingen (Formatie van Kreftenheye), ten noorden ervan uit dekzand (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden).

 

In het zuidelijke deel van het profiel ligt veen (Formatie van Nieuwkoop) op de pleistocene afzettingen. De veenvorming in het gebied begon rond 8000 jaar voor heden (zie datering 25). Tussen km 35 en 40 van het profiel liggen holocene rivierafzettingen direct op de pleistocene ondergrond. Dit zijn sedimenten die behoren tot het Benschopse riviersysteem (beddinggordels 15 en 187). Deze sedimenten worden in het grootste deel van het profiel bedekt door veen, maar rond km 35 wordt het veen onderbroken door sedimenten van het Graafse riviersysteem (nummers 23, 54 en 100). Aan maaiveld liggen sedimenten van de jongste riviersystemen, in het profiel gevormd door de Lek en de Hollandsche IJssel (Krimpense systeem). De Oude Rijn (Utrechtse systeem) is in het uiterste noorden van het profiel te vinden.

7.4 Overzicht holocene landschapsontwikkeling

Ter illustratie van de in dit hoofdstuk gepresenteerde beschrijving van de landschappelijke ontwikkeling van het dynamische rivierengebied zijn in afbeelding 4 de drie paleogeografische reconstructies van kaart 2-4 uitgebreid met de situatie aan het einde van het Mesolithicum (ca. 4900 voor Chr.) en de Bronstijd (ca. 2000 voor Chr.).

 

Afbeelding 3. Geologisch profiel van Lopik naar de Oude Rijn bij Utrecht (naar Gouw, 2007). De nummering van de beddinggordels is cf. Berendsen & Stouthamer (2001).

 

 

8 Archeologische inventarisatiekaart (kaart 5)

8.1 Bronnen

De archeologische inventarisatiekaart (kaart 5) geeft een zo volledig en actueel mogelijk inzicht in wat er aan archeologie in de gemeente Lopik bekend is. De belangrijkste bron is de landelijke archeologische database Archis. De archeologische informatie is onderverdeeld in monumenten (archeologische terreinen), vondstmeldingen/waarnemingen en onderzoeken/onderzoeksmeldingen:

  • Monumenten zijn terreinen waar de aanwezigheid van archeologische resten feitelijk is vastgesteld en waarvan de archeologische waarde is bepaald (zeer hoog/hoog/van waarde). Deze terreinen staan ofwel in het monumentenregister geregistreerd (wettelijk beschermde archeologische terreinen) of op de Archeologische Monumentenkaart vermeld (AMK);

  • Waarnemingen omvatten zowel vondstmeldingen als oudere (niet-gepubliceerde) gegevens en waarnemingen door professionele archeologen (veldkartering, proefputten, oude opgravingen). Archeologische waarnemingen en vondstmeldingen kunnen zowel op archeologische terreinen betrekking hebben, als op ‘losse vondsten’ (dus zonder nederzettingscontext);

  • Onderzoek/onderzoeksmeldingen omvatten zowel lopende als afgeronde onderzoeken door professionele archeologen. Het grootste deel van de onderzoeksmeldingen betreft archeologisch vooronderzoek dat plaatsvindt in het kader van de AMZ-procedure bij ruimtelijke ontwikkelingen (zowel bureauonderzoek, booronderzoek, proefsleuven als opgravingen). De aanmelding van archeologisch (voor)onderzoek in Archis is sedert enkele jaren verplicht in het kader van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

Alle basisgegevens die Archis vermeldt voor Lopik zijn opgenomen in een catalogus (bijlage 5).42

De archeologische inventarisatiekaart is een momentopname (actualiteit juni 2009); in principe komt er elk jaar nieuwe archeologische informatie bij of vallen er terreinen af. Geadviseerd wordt om de inventarisatiekaart daarom op regelmatige basis (bijv. elke vier jaar) up-to-date te brengen.43 De gegevens van kaart 5 zijn ingevoerd in een database die voor dit project werd opgesteld. Deze kan door de gemeente zelf worden bijgehouden en aangevuld.

 

Informatie aangeleverd door amateurarcheologen uit de klankbordgroep is alleen opgenomen indien voor de waarneming een schriftelijke bron kon worden overlegd op basis waarvan het mogelijk was een puntlocatie te bepalen voor het fenomeen, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid.

8.2 Opbouw kaart en legenda

Alle bovengenoemde archeologische informatie is geprojecteerd op de geologische ondergrond. Hiervoor is het beeld van de fossiele beddingsgordels en crevassen in de ondergrond zoals dat naar voren komt uit de hoogtekaart (kaart 1) met de paleogeografische informatie uit de verschillende fasen van landschapsontwikkeling (kaarten 2-4) gecombineerd. Tezamen geeft dit een beeld van de opbouw van het bodemarchief, inclusief de soms zelfs nog (gedeeltelijk) zichtbare44 jongere stroomruggen. Detailinformatie over datering en diepte (in relatie tot huidig maaiveld) van alle beddinggordels is opgenomen en terug te vinden via het aparte legendablad.

 

Op deze ondergrond zijn vervolgens geprojecteerd:

  • Locaties van verricht archeologisch onderzoek (per soort: bureauonderzoek; booronderzoek; proefsleuven/opgraving), inclusief nummer van de melding in Archis;

  • Terreinen van archeologische waarde (vastgestelde vindplaatsen), inclusief monumentnummer;

  • Archeologische waarnemingen opgenomen in Archis (onderverdeeld naar einddatering).45

Kaart 5 geeft dus de verspreiding weer van de geïnventariseerde archeologische informatie, in relatie tot de landschappelijke ondergrond. Hierdoor ontstaat een eerste inzicht in de locatiekeuze van de prehistorische en middeleeuwse mens.

 

Archeologie houdt niet op bij de gemeentegrens. Daarom is buiten de begrenzing van het gemeentelijk grondgebied een bufferzone opgenomen met de Archis-informatie rondom de gemeentegrenzen.

8.3 Verricht onderzoek

Archeologisch onderzoek kent in Lopik een korte traditie. Dit wordt duidelijk uit het lage aantal archeologische vindplaatsen en waarnemingen in Archis. Binnen de gemeente Lopik is tussen 1993 en juni 200946 vijftien keer professioneel archeologisch onderzoek verricht, waarvan dertien in 2005 of later. Het gaat in alle gevallen om vooronderzoek in de vorm van bureauonderzoek/inventariserend veldonderzoek (boringen) in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. In slechts één geval gaf de uitkomst aanleiding tot het verrichten van (gravend) vervolgonderzoek middels proefsleuven (S.L. van Alterenlaan, melding 20432). Hierbij werd vastgesteld dat de ondergrond ernstig was verstoord en de archeologische sporen niet meer leesbaar. Afgezien van gravend onderzoek door amateurarcheologen in het verleden (boerderij/hofstede Huis te Vliet, AMK-terrein 12066) is een professionele opgraving als gevolg van een gemeentelijk selectiebesluit tot nu toe niet verricht. Hieruit mag worden geconcludeerd dat de private en publieke inspanningen op het gebied van de gemeentelijke archeologie in het kader van het Verdrag van Malta/Wet op de archeologische monumentenzorg (veroorzakerprincipe) weinig kenniswinst over de Lopikse bewoningsgeschiedenis hebben opgeleverd.

 

Behalve de professionele archeologie hebben de activiteiten en alertheid van amateurarcheologen uit de regio over de afgelopen decennia de nodige gegevens opgeleverd die van waarde zijn bij het bepalen van de archeologische verwachting binnen de gemeente. Deze amateurarcheologische activiteiten zijn in Archis opgenomen als ‘waarnemingen’.

8.4 Samenvatting archeologische kennis (bekende vindplaatsen)

Archis vermeldt voor Lopik 25 archeologische terreinen/vindplaatsen (actualiteit juni 2009). Daarvan dateert een deel uit de prehistorie (Steentijd / Bronstijd / IJzertijd), één uit de Romeinse tijd en het grootste deel uit de Late Middeleeuwen (1050-1500 na Chr.) en Nieuwe Tijd (1500-heden). Het lage aantal waarnemingen of vindplaatsen uit de periode daarvoor kan voor een deel te wijten zijn aan de diepe ligging van de oudere riviersystemen in de ondergrond, waardoor ze bij normaal bodemgebruik niet aan het licht komen. Woonplaatsen die al tijdens de prehistorie werden bedekt met rivierklei (overstroming) of langzaam verdwenen onder zich uitbreidend veen (verdrinking, moerasvorming) zijn waarschijnlijk zeer goed geconserveerd. Archeologische resten kunnen echter ook zijn verspoeld en ‘opgeruimd’ door de zich verplaatsende rivierlopen. In dat geval vinden we losse vondsten zonder nederzettingscontext, die daardoor weinig archeologisch relevante gegevens opleveren.

 

Sporen uit het Paleolithicum (Oude Steentijd) zijn uit Lopik niet bekend. Het is echter niet onmogelijk dat deze zich wel diep in de pleistocene ondergrond bevinden. Bij zandwinningactiviteiten in Woerden en Nieuwegein werden vuurstenen werktuigen en afslagen (restanten van vuursteenbewerking) opgezogen op een diepte van meer dan 20 meter.47 De zeer extensieve en fragiele bewoningssporen die daarbij horen (restanten van tijdelijke jachtkampen incl. haardplaatsen) gaan bij zo’n ingreep uiteraard verloren.

 

De oudste vondsten binnen de gemeente Lopik dateren uit het Mesolithicum (Midden-Steentijd; 8800-4900 voor Chr.). Het betreft een kampement van jagerverzamelaars op een fossiel rivierduin (donk) in Zevender (monument 11570). In het Mesolithicum zette de klimaatsverandering na het einde van de laatste IJstijd door en ontstond een meer gevarieerde flora en fauna. De mens koos de hoger gelegen delen van het landschap als locatie voor tijdelijke kampen. Met het smelten van de ijskappen steeg de zeespiegel (een proces dat zich tot op heden doorzet) en werd het gebied langzaam aan natter.

 

In principe bood het landschap vanaf de latere prehistorie goede mogelijkheden voor gebruik door de mens. Tijdelijke of permanente bewoning was mogelijk op de hogere oeverwallen langs actieve geulen en op fossiele beddingen van niet meer actieve riviersystemen. De overgangsgebieden van hoog/droog naar laag/nat waren uitermate rijk aan biodiversiteit en dus aantrekkelijk voor jagen, verzamelen en vissen (zie Mesolithische vindplaats Zevender, monument 11570). Vanaf het Neolithicum waren de zandige ruggen geschikt voor de prehistorische vorm van landbouw en werd het vee waarschijnlijk in de lagere, nattere terreinen geweid. Aan deze zeer oude vorm van gemengd bedrijf kwam in de Lopikerwaard pas in de loop van de 19de eeuw definitief een einde: nog tot die tijd werd er door de boeren (kleinschalig en vooral voor eigen gebruik) geakkerd op de stroomruggen.

 

Door de zich steeds verleggende riviersystemen veranderde het landschap – en daarmee de bewoningsmogelijkheden – echter voortdurend, waardoor in de ondergrond van de gemeente een stapeling van landschappen is ontstaan. De oudste sporen van menselijke bewoning bevinden zich in de oudste en meestal diepst gelegen fossiele riviersystemen, de jongere sporen zijn minder diep in de ondergrond te vinden. Daar waar oude riviersystemen zich vlak onder maaiveld bevinden, kunnen archeologische resten zich zelfs in of net onder de bouwvoor bevinden. Een deel daarvan zal in de loop der tijd ongezien zijn verdwenen door agrarische werkzaamheden, ruilverkaveling, e.d.48 Pas vanaf ca. 1000 na Christus (de Middeleeuwen) was de waterbeheersing zodanig ontwikkeld dat de menselijke greep op het landschap de overhand kreeg. De openlegging van het landschap tijdens de laatmiddeleeuwse en nieuwetijdse ontginningen heeft geleid tot het karakteristieke landschap en ruimtegebruik van de Lopikerwaard dat – ondanks schaalvergroting en uitbreiding – nog steeds herkenbaar is .

 

In het Neolithicum (Nieuwe Steentijd) voltrok zich de overgang van het rondreizende bestaan van jagerverzamelaar naar landbouw en ontstonden plaatsvaste nederzettingen. Deze bestonden uit een of meer langgerekte huizen waar mens en vee onder hetzelfde dak leefden. In Benschop is in een sloot ten westen van de Reinaldaweg een vuurstenen bijl uit het Neolithicum aangetroffen.49 Dit betreft dus een zogenaamde losse vondst.

 

Omstreeks 2000 vóór Chr. begint de Bronstijd, die zijn naam dankt aan de geleidelijke overgang van vuursteen naar brons als basismateriaal. Kenmerkend voor deze periode is de ontwikkeling van complexere vormen van sociale structuur, woonvormen en grafgebruiken. Ten noordoosten van de bewoningskern Lopik bevindt zich een waardevol cluster van nederzettingsterreinen (mogelijk met bijbehorende akkers) uit de late prehistorie (Bronstijd-IJzertijd), die destijds op de oeverwal langs een restgeul van de Lopiker stroomgordel lagen (monumenten 11910 t/m 11914; Eerste Wetering en Achterwetering). De resten zijn goed geconserveerd gebleven doordat de nederzetting door overstroming met een laag klei werd bedekt. Een tweede belangrijke vindplaats uit de Midden-Bronstijd (ca. 1800-1100 voor Chr.) bevindt zich ten westen van Benschop (monument 2957). De sporen bevinden zich tussen 35 en 100 cm onder maaiveld, op de oeverwal van een restgeul van de Bloklandse stroomgordel.

 

Op plaatsen waar de afwatering van de geulen stagneerde, vernatte het gebied zodanig dat zich ontoegankelijke veenmoerassen vormden. Deze venen werden pas vele eeuwen later, tijdens de ontginningen, door de mens ontwaterd en in gebruik genomen. De plaatselijke afname van mogelijkheden voor bewoning is mogelijk een reden voor het gebrek aan sporen en vondsten uit de Vroege en Midden- IJzertijd. Voor het einde van de IJzertijd is de informatie iets ruimer: een enigszins verstoorde lateijzertijdvindplaats bevindt zich aan de Achterwetering (monument 11914), in de nabijheid van het eerdergenoemde bronstijd-cluster. Mogelijk is het gebied tussen de Bronstijd en IJzertijd echter min of meer continu in gebruik geweest. De ligging van de reeks archeologische vindplaatsen op de stroomrug duidt op een intacte archeologische en landschappelijke context.

 

Uit polder de Batuwe werd aan het maaiveld aardewerk uit de Late IJzertijd/Romeinse tijd (ca. 200 voor Chr.- 200 na Chr.) aangetroffen (waarneming 26507, 36258).50 De vindplaats ligt op de Lopiker stroomrug. Bij booronderzoek werd op ca. 40 cm onder maaiveld een ‘oude woongrond’ uit de Romeinse tijd geconstateerd (monument 2948). Ondanks de aanwezigheid van de Romeinen in het castellum Laurium in het nabije Woerden is over de Romeinse tijd in Lopik nauwelijks iets bekend.

 

In de loop van de Romeinse tijd namen de Hollandsche IJssel en de Lek de waterafvoerende functie van de Vecht, Oude en Kromme Rijn over, waardoor de omgeving van Lopik steeds vaker overstromingen plaatsvonden. In combinatie met de onzekerheden van het desintegrerende Romeinse Rijk is het gebied in de Laat-Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen waarschijnlijk ontvolkt – een tendens die in het gehele noordwestelijke grensgebied van het Romeinse Rijk optreedt. Informatie uit de Vroege Middeleeuwen (Merovingische en Karolingische periode; ca. 500-1000 na Chr.) is uit Lopik niet bekend.

 

Uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn daarentegen de meeste vindplaatsen, vondsten en waarnemingen binnen de gemeente afkomstig. Het betreft een reeks woonterpen en mogelijke woonterpen langs het bewoningslint Polsbroek-Benschop, het terrein van kasteel Jaarsveld (monument 873), Huis te Vliet (monument 12067), restanten van hofstede te Vliet (monument 12066), de historische kernen van de dorpen binnen de gemeente, de voorloper van de kerk van Benschop, restanten van oude bebouwing e.d.

Veel waarnemingen en vondstmeldingen betreffen aardewerk uit deze periode. Het archeologische beeld is veelzijdig maar tegelijk zo diffuus dat de archeologische bijdrage aan de verdieping van kennis over de middeleeuwse en nieuwetijdse geschiedenis van de gemeente en regio nog beperkt is. Een samenhangend beeld van belangrijke archeologische en historische thema’s zoals de ontginningsgeschiedenis, de ontwikkeling van lokale en regionale machtsstructuren en premoderne economie ontbreekt. Hier ligt een ‘witte plek’ in de archeologische kennis en een uitdaging voor de toekomst, mede gezien de constatering in de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie waarin in zijn algemeenheid wordt gewezen op het gebrek aan inzicht in de jonge archeologie van het landelijk gebied en de kleinere historische (stads- en dorps)kernen.

9 Cultuurhistorische inventarisatiekaart (kaarten 6 en 7)

9.1 Omschrijving

Het grondgebied van Lopik maakt deel uit van het Nationaal Landschap het Groene Hart en is cultuurhistorisch waardevol.51 Kenmerkend is het contrast tussen de open polders, die volgens het vaste copesysteem ontgonnen zijn, en de besloten lintbebouwingen op stroomruggen, langs de weteringen en waterlopen. Parallel aan de ontginningsassen liggen de tiendwegen en houtkades. De grote verscheidenheid aan wateren (natuurlijk en gegraven) en watergebonden elementen zoals sluizen, dijken, molens, forten en bruggen verlenen dit landschap zijn eigenheid. De restanten daarvan – zowel onder- als bovengronds – vormen het archief voor de geschiedenis van de afgelopen 1000 jaar. Een deel daarvan heeft ook een relevantie voor de op te stellen archeologische verwachting (‘jonge’ archeologie). Op de cultuurhistorische inventarisatiekaart zijn de cultuurhistorische objecten en structuren onderverdeeld in twee thema’s: bewoning (kaart 6) en waterstaat/verdediging (kaart 7).

9.2 Bronnen

De inventarisatie is gebaseerd op gepubliceerde gegevens. Onderzoek van primaire bronnen

(archiefonderzoek) viel buiten het kader van dit project, met uitzondering van de hieronder genoemde historische kaarten. Deze zijn doorzocht op de locatie van objecten met een openbare functie, gerelateerd aan de thema’s bewoning en waterstaat/verdediging (bijv. herberg/rechthuis, sluis, brug, veerverbinding) in de periode 1600-1900. De kaarten zijn gekozen vanwege hun betrouwbaarheid en bruikbaarheid ten opzichte van de moderne topografische ondergrond.

 

Er is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:

  • Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Provincie Utrecht

  • (http://geocement.esrinl.com/cultuurhistorie/chs1.html )

  • de Cultuurhistorische Atlas van de Provincie Utrecht (Tastbare Tijd), inclusief digitale bestanden;52

  • literatuur;53

  • historische kaarten, met name de Generaale land-kaarte van den Loopicker-waard, 1771 (D.W.C.

  • Hattinga) en 'T Hooghe Heymraedtschap van den Landen van Woerden, 1670 (Justus en David Vingboons). Deze kaarten zijn gekozen vanwege hun betrouwbaarheid en bruikbaarheid ten opzichte van de moderne topografische ondergrond;

  • www.kich.nl : via deze website (Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie) zijn diverse cultuurhistorische gegevens toegankelijk, beschikbaar, koppelbaar en bewerkbaar;

  • CultGIS: binnen het project Meetnet Landschap ontwikkeld om veranderingen van kenmerkende cultuurhistorische patronen en bijbehorende elementen in het landschap te kunnen signaleren. Het basisbestand bestaat uit de cultuurhistorische patronen en elementen van bovenregionale betekenis, met informatieve velden over specifieke thema’s, functie en ouderdom. Het bestand is digitaal ontsloten via KICH;

  • het landelijke Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Dit project werd tussen 1986 en 1995 op rijksinitiatief uitgevoerd met als doel per gemeente waardevolle gebouwen en cultuurhistorische ensembles uit de periode 1850-1940 in woord en beeld te beschrijven. Op basis van criteria als gaafheid, kenmerkendheid voor een bepaalde periode en herkenbaarheid werd aan elk bouwwerk of element een waardering gegeven. Een deel van deze zogenaamde MIP-objecten en MIP-gebieden is via het Monumenten Selectieproject (MSP) uiteindelijk voorgedragen als rijksmonument. In Lopik is (zoals elders) uit de resterende MIP-lijst een keuze gemaakt voor aanwijzing tot gemeentelijk monument;

  • de gemeentelijke monumentenlijst;

  • Landschapsontwikkelingsplan gemeente Lopik, Montfoort, Oudewater (LOP);

  • website streekarchief Rijnstreek (www.rhcrijnstreek.nl ).

9.3 Cultuurhistorie en bewoningsgeschiedenis na 1000

Tussen 1000 en 1250 werden grote stukken wildernis in het Hollands-Stichtse grensgebied aan ontginners uitgegeven. De hoger gelegen delen in dit gebied van actieve en verlande stroomstelsels werden gebruikt voor de landbouw, voornamelijk graan, de lagere delen voor de veeteelt. Met de toename van de bevolking nam ook de behoefte aan landbouwgrond toe. Behalve uit economische overwegingen is het niet toevallig dat de ontginning juist in dit gebied grootschalige vormen aannam. Ingeklemd tussen de invloedssferen van de graven van Holland in het westen en de bisschop van Utrecht in het oosten was de uitgifte van gronden en de ontginning daarvan de manier om lokale families aan zich te binden en daarmee verzekerd te zijn van hun loyaliteit, inkomsten en militaire steun. Op hun beurt wisten de nieuwe heren op deze wijze een lokale en regionale machtsbasis op te bouwen. Dit netwerk van allianties was door de eeuwen heen de motor van de geschiedenis van dit deel van Nederland. Binnen de regio zelf leidde het mozaïek aan allianties tot elkaar beconcurrerende regionale heren, hun families en afhankelijken. De tastbare getuigenissen daarvan zijn terug te vinden in vormen van bewoning en landgebruik (ontginningsassen, historische stads- en dorpskernen, bewoningslinten, kerken, boerderijen, kastelen, versterkte hofsteden, molens, e.d.). Een overzicht van deze objecten en structuren is te vinden op kaart 6 (thema: bewoning).

 

De verdediging tegen twee gevaren die telkens op de loer bleven liggen – het water en de vijand – is nauw verweven met bovenstaande geschiedenis. Het leverde een ingenieus systeem van waterbeheersing op waarmee de ontgonnen gebieden tegen het water werden beschermd,54 maar dat later ook effectief werd ingezet voor defensie. De Hollandse Waterlinie met zijn inundatiesluizen en linies is hiervan het bekende resultaat.

 

De moerasdelen die de bisschop van Utrecht ter ontginning uitgaf werden systematisch ontwaterd. Dwars op een bestaande of gegraven afwatering werden op vaste afstanden sloten gegraven, terwijl om het hele gebied een dijkje of kade werd gelegd om gebiedsvreemd water te weren. Dit staat bekend als de "copeontginning" en wordt gekenmerkt door de lange smalle kavels, vaak met een standaardmaatvoering. De oude benaming "cope" stond voor de overeenkomst die de graaf of bisschop met de ontginners sloot en is nog terug te vinden in diverse plaats- en poldernamen, zoals Benschop en Willeskop.

 

De waterbeheersing vormde een gezamenlijke inspanning van de ingezetenen. Aanleg en onderhoud van sloten, dijken en wegen was van levensbelang. De organisatie van dit onderhoud vormde de basis voor de waterschappen.

 

De afwatering van de waterschappen, die aanvankelijk rechtstreeks op vooral de Rijn en de IJssel plaatsvond, werd door daling van de bodem en dichtslibbing van de rivieren steeds problematischer. Het werd nodig het water omhoog te brengen, hetgeen vanaf de vijftiende eeuw werd gerealiseerd door middel van watermolens. Eeuwenlang hebben deze molens het waterpeil in de polders en waterschappen op de gewenste hoogte gehouden. De uitvinding van de stoommachine betekende echter het einde voor het grootste deel van de voor het Nederlandse landschap zo kenmerkende molens. Met meer gemak en niet afhankelijk van wind konden de stoomgemalen (vanaf ca. 1870) het water wegwerken. In de twintigste eeuw werd vaak de stoommachine vervangen door een dieselmotor en later vooral door een elektrische aandrijving.

 

Objecten en structuren die samenhangen met het thema waterstaat en defensie zijn geïnventariseerd op kaart 7.

10 Archeologische waarden- en verwachtingenkaart (kaart 8)

10.1 Uitgangspunten

Op de waarden- en verwachtingenkaart (kaart 8) is de beschikbare informatie uit de voorgaande kaarten geanalyseerd en gecombineerd met informatie over verstoringen van de ondergrond. Het resultaat is een onderbouwd en gemotiveerd verwachtingsmodel op gemeentelijk schaalniveau. De kaart vormt daarmee de onderlegger voor de te maken beleidskeuzes over de omgang met het bodemarchief in het kader van ruimtelijke ontwikkeling (zie archeologische maatregelenkaart; hoofdstuk 11 en kaart 9).

 

Op de waarden- en verwachtingenkaart wordt onderscheid gemaakt tussen archeologische verwachtingen en waarden. Archeologische verwachtingen doen een voorspelling over de kans dat archeologische waarden voorkomen en de dichtheid ervan. Deze kans wordt uitgedrukt in hoge, middelhoge en lage verwachting. Een hoge, middelhoge of lage trefkans betekent dat verwacht wordt dat de relatieve dichtheid van archeologische verschijnselen groot, gemiddeld of klein is.55 Een lage verwachting betekent dus niet dat er geen archeologische resten/sporen aanwezig zijn, maar dat zij door hun aard en omvang een lage dichtheid hebben - en dat dus het risico dat daar bij bodemingrepen op wordt gestuit laag is. Van archeologische waarde wordt gesproken indien is vastgesteld dat op een terrein daadwerkelijk een archeologische vindplaats aanwezig is. Hier is de trefkans in principe 100%. In de gemeente zijn een aantal van zulke terreinen (‘monumenten’) aanwezig. Deze zogenaamde AMK-terreinen zijn vastgelegd op de gemeentelijke verwachtingenkaart mits ze kunnen worden teruggevoerd op feitelijk vastgestelde archeologische waarden (paragraaf. 10.2.2).

 

Het grootste deel van het gemeentelijk grondgebied op de waarden- en verwachtingenkaart bestaat uit zones met een archeologische verwachting (hoog, middelhoog, laag). Het gaat daarbij om een beredeneerde voorspelling van de trefkans (in ruimtelijke ordeningstermen: ‘risico’) dat bij bodemingrepen archeologische sporen/resten aan het licht komen. Deze ‘trefkans’ (hoog, middelhoog, laag) is voor de gemeente Lopik zo volledig mogelijk ingevuld en afgewogen door landschappelijke gegevens te combineren met informatie over archeologische resten/sporen/vondsten die op dit moment bekend is, aangevuld met informatie over de verwachte kwaliteit van de archeologisch relevante lagen (verstoringen, verricht onderzoek, bodemontsluitingen, e.d.). De gemeentelijke verwachtingenkaart is daarmee een verfijning en verdieping van de landelijke IKAW.

 

De totstandkoming van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart is het resultaat van een stapsgewijze waardering en analyse van de hierboven genoemde gegevens. Dit proces en de afwegingen worden hieronder beschreven.

10.2 Afweging en motivatie t.b.v. het archeologische verwachtingsmodel

10.2.1 Stap 1: landschap en bodem

Allereerst is gekeken naar de landschappelijke basis en bodemopbouw. Bodemkundige, geomorfologische en geologische eenheden (hoog/laag; droog/nat; nabijheid van water) geven een eerste indicatie voor de aantrekkelijkheid van het landschap voor de mens in het verleden – en daarmee voor de kans op aanwezigheid van resten van bewoning en gebruik door de prehistorische en middeleeuwse mens. Als ondergrond voor de archeologische verwachtingenkaart zijn de verschillende landschapsontwikkelingsfasen (kaarten 2-4) tot één kaartbeeld samengevoegd. Tezamen geven zij de ligging aan van fossiele beddinggordels en crevassen in de huidige ondergrond, alsmede de minder diep gelegen en vaak nog (gedeeltelijk)56 zichtbare stroomruggen.

 

Dit levert de volgende, theoretische ‘basisverwachting’ op voor de trefkans op archeologische sporen/resten:

  • hooggelegen gebieden/terreinen (oeverwallen/beddinggordel van de Lek): hoge verwachting;

  • hogergelegen delen van het terrein (fossiele beddinggordels/stroomruggen): hoge verwachting;

  • dieper gelegen fossiele stroomstelsels: middelhoge verwachting;

  • laaggelegen (natte) gebieden (komgebieden): lage verwachting.

Er is geen archeologische verwachting voor de pleistocene ondergrond (dieper dan 5-8 m –mv) opgenomen. Zie hierover paragraaf 10.3.

 

10.2.2 Stap 2: Archeologische waarden en verificatie AMK-terreinen (dorpskernen)

Aan de basisverwachting (stap 1) zijn vervolgens toegevoegd de terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: terreinen waarvan de aanwezigheid van een archeologische vindplaats door waarderend archeologisch onderzoek is vastgesteld. Het betreft hier dus ruimtelijk begrensde percelen. In formele termen: het gaat hier om monumenten (al dan niet met beschermde status).

Op kaart 8 zijn deze terreinen onderverdeeld in ‘archeologisch monument’ en ‘archeologisch waardevol terrein’:

  • 1.

    de legenda-eenheid ‘archeologisch monument’ omvat die terreinen die door het rijk zijn aangewezen als beschermd archeologisch terreinen en als zodanig ook niet onder het gemeentelijk AMZ-beleid van Lopik vallen. Voor elke bodemingreep op deze terreinen is een monumentenvergunning van het rijk/RCE noodzakelijk. Het AMK-terrein met de resten van Kasteel Jaarsveld is door het rijk aangewezen als archeologisch monument.57 Ondanks dat de gemeente hier niet optreedt als bevoegd gezag is dit terrein voor de volledigheid wel aan het kaartbeeld toegevoegd;

  • 2.

    de legenda-eenheid ‘archeologisch waardevol terrein’ betreft terreinen die opgenomen zijn op de door rijk en provincie vastgestelde Archeologische Monumentenkaart (AMK), en als zodanig worden aangeduid als AMK-terreinen. In Lopik gaat het om terreinen met vindplaatsen uit de prehistorie (Steentijd/Bronstijd/IJzertijd), één uit de Romeinse tijd en het grootste deel uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Op kaart 8 is de onderverdeling in terreinen van ‘zeer hoge waarde’, ‘hoge waarde’ en ‘van waarde’ van de AMK losgelaten en samengevoegd tot één categorie.

Dorpskernen

Op verzoek van de gemeente Lopik is speciale aandacht besteed aan de omvang en ruimtelijke begrenzing van de ‘terreinen van hoge archeologische waarde’ in de dorpen Cabauw en Lopik, zoals vermeld op de provinciale Archeologische Monumentenkaart (AMK). In veel dorpskernen is de aanwijzing en begrenzing als AMK-terrein gebaseerd op de omvang van de dorpskern zoals vermeld op 19de-eeuwse kadastrale kaarten. Op basis daarvan is afgeleid waar de oorspronkelijke kern van de nederzetting heeft gelegen en wordt aangenomen dat daarvan de archeologische sporen nog aanwezig zijn. Dat betekent ook dat de hoge archeologische waarde van dorpskernen niet per definitie is gebaseerd op feitelijk vastgestelde archeologische waarden en waarderend archeologisch onderzoek. Voor de kernen Jaarsveld, Lopikerkapel en Benschop is er voldoende archeologische informatie om de hoge archeologische waarde van de provinciale AMK te handhaven en over te nemen op de gemeentelijke kaart.58Klasse: hoge waarde. Dit is echter niet het geval in de kernen van Polsbroek (monument 12.021), Lopik (monument 12.025) en Cabauw (monument 12.024): hier wordt de (aanzienlijke) omvang van deze terreinen van hoge waarde niet nader gesteund door daadwerkelijke archeologische vondsten/waarnemingen of waarderend onderzoek.59 Met het oog op haar aanwijzende rol en verantwoordelijkheid als bevoegd gezag geeft de gemeente Lopik er bij deze terreinen daarom de voorkeur aan om op de gemeentelijke kaart niet de begrenzingen van de AMK over te nemen. In plaats daarvan wordt het terrein van archeologische waarde op de gemeentelijke verwachtingenkaart teruggebracht tot het gebied rond de kerk, de ‘kern’ van de nederzetting. Dit wordt onderbouwd door de resultaten van de veldinspectie, die werd verricht in het kader van dit project (zie bijlage 6). De delen van het AMK-terrein waarvan de archeologische ‘waarde’ onvoldoende wordt onderbouwd, worden opgenomen als hoge verwachting – waarmee ze worden gelijkgeschakeld met de bewoningslinten/ontginningsassen waarvan zij deel uitmaken. Door deze aanpak is vooral het AMK-terrein in Cabauw in zijn ruimtelijke begrenzing sterk gereduceerd. Klasse: hoge verwachting.

 

10.2.3 Stap 3: Cultuurhistorie

Aan het kaartbeeld is de informatie van de cultuurhistorische inventarisatiekaarten (kaart 6 en 7) toegevoegd waaraan een archeologische verwachting kan worden gekoppeld. Dit betreft in alle gevallen ‘jonge’ archeologie ofwel potentiële informatiebronnen voor de lokale en regionale ontginnings- en bewoningsgeschiedenis vanaf de Late Middeleeuwen (1050-1500 na Chr.) tot ver in de Nieuwe tijd (1500heden). Opgenomen zijn:

  • de historische ontginninsgassen/bewoningslinten (klasse: hoge verwachting);

  • cultuurhistorische objecten en structuren met een archeologische verwachting voor de thema’s bewoning (kaart 6) en waterstaat/verdediging (kaart 7) (klasse: hoge verwachting);

De mogelijke locatie van het voormalige versterkte huis Ter Heul (oudste vermelding 1338) nabij de Lopikerweg Oost is in het kader van dit project nader onderzocht door middel van een verkennend veldonderzoek. De vraag was of er voldoende aanwijzingen waren om aan de locatie een hoge verwachting of waarde te verbinden, en zo ja de ruimtelijke begrenzing daarvan vast te stellen. De resultaten gaven hiertoe niet voldoende aanleiding; dit wordt nader toegelicht in bijlage 6.

 

Aan locaties en objecten die samenhangen met militair erfgoed uit de periode 1940-1960 (zie legendaeenheid op kaart 7) is geen archeologische verwachting gekoppeld.60

 

Als specifieke categorie (klasse: attenderend) zijn aan de kaart toegevoegd de locatie van gebouwde (rijks- en gemeentelijke) monumenten. De cultuurhistorische waarde daarvan kan in principe een indicatie zijn voor de aard en aanwezigheid van jong-archeologische resten in de nabijheid.

Daar komt bij dat in de bodem onder en rondom deze bouwwerken waardevol bodemarchief bewaard gebleven kan zijn. Dit kan bestaan uit:

  • 1.

    restanten van een voorloper of een oudere fase van het desbetreffende bouwwerk, waarbij ook bovengronds nog oudere delen aanwezig zijn, die (soms niet of nauwelijks zichtbaar) zijn verwerkt in de bestaande constructie. Bouwhistorisch onderzoek kan hierover uitsluitsel geven;61

  • 2.

    archeologische sporen/resten uit oudere perioden. Onder vloeren en verharding van (met name grotere) bouwwerken kan een intact bodemprofiel geconserveerd zijn, waarin oudere archeologische sporen en resten bewaard zijn gebleven. Hiermee dient rekening te worden gehouden in het geval van restauratie, onderhoud en modernisering of herontwikkeling.

10.2.4 Stap 4: verstoringen

Veelal blijkt dat potentieel kansrijke zones dat in werkelijkheid niet meer zijn, meestal als gevolg van 20steeeuwse ontwikkelingen zoals verstedelijking, dorpsuitbreiding, aanleg infrastructuur, modernisering, ruilverkaveling, milieusanering, etc. Door zoveel mogelijk van deze verstoringen van de ondergrond in kaart te brengen kan de archeologische basisverwachting realistisch worden bijgesteld. De gebruikswaarde van de opgestelde archeologische kaarten wordt daarmee aanzienlijk verhoogd. Hiertoe is zoveel mogelijk ‘harde’ informatie verzameld over de aantasting van het bodemarchief:

  • 1.

    onderzoek op terreinen die hebben geresulteerd in een negatief selectiebesluit door de bevoegde overheid (geen behoudenswaardige sporen aanwezig) of waar aanwezige archeologische sporen door opgraving zijn verwijderd;

  • 2.

    Locaties met gedocumenteerd grootschalig grondverzet: milieusanering, ontgronding, diepe onderkeldering (o.a. parkeerkelders);

  • 3.

    Naoorlogse uitbreidingswijken buiten de oude woonkernen. Het betreft in veel gevallen terreinen die door lage en natte ligging intensief en diep zijn onderheid. Op grond daarvan wordt ervan uitgegaan dat op deze plaatsen geen verwachting meer is op het aantreffen van ongestoord bodemarchief.

De genoemde zones zijn op de verwachtingenkaart grijs gekleurd (geen verwachting).62

 

Opmerking: kaart 8 geeft geen volledig beeld van de daadwerkelijke graad van verstoring van het bodemarchief door recent en historisch bodemgebruik. Informatie over de staat van de ondergrond is in Lopik niet centraal gearchiveerd. Gegevens over grootschalig grondverzet, sanering, afgraving, hoogbouw en leeftijd van wijken zijn daarom door Vestigia verzameld in samenwerking met de gemeente. Als criteria voor opname op de verwachtingenkaart golden dat het om grootschalige verstoringen moest gaan en de informatie te verifiëren dan wel te motiveren is. Vooral kleinschalige locaties en niet-geadministreerde afgravingen en ontgrondingen (zowel recent als historisch) zijn daarom buiten beeld gebleven.

 

10.2.5 Stap 5: informatie buiten de gemeentegrens

De archeologische verwachtingen binnen de gemeentegrenzen zijn gecheckt met de archeologische informatie uit de ‘bufferzone’ rondom de gemeentegrens (zie archeologische inventarisatiekaart, kaart 5).63 Dit geeft in het westen van de gemeente aanleiding tot een kleine uitbreiding aan de oostzijde van het monument Zevender (11.570) met een zone van hoge verwachting. De contouren van de uitbreiding zijn gebaseerd op geologische gegevens over de omvang van de donk die zich in de ondergrond bevindt en waarop prehistorische resten kunnen worden verwacht.

 

10.2.6 Stap 6: legenda-eenheden

Het bovenstaande resulteert in de volgende klassen/legenda-eenheden op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart:

WAARDEN- EN VERWACHTINGENKAART GEMEENTE LOPIK 

Archeologisch monument

Rijksbeschermde archeologische terreinen (ex artikel 3 van de

Monumentenwet)

Terrein van

archeologische waarde

AMK-terreinen/gewaardeerde vindplaatsen

Hoog

  • -

    Cultuurhistorische elementen en terreinen (bewoningslinten, oude woonplaatsen) met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd (‘jonge archeologie’; relatie cultuurhistorie/ monumenten)

  • -

    Landschappelijke eenheden (jongere beddinggordels/stroomruggen) met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden (prehistorie t/m Nieuwe tijd)

Middelhoog

Oudere, dieper gelegen stroomgordels en crevassen, met een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden (Vroege en Late

Prehistorie)

Laag

Landschappelijke eenheden (komgronden) met een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden

Geen

Zones waar het bodemarchief is verstoord of waar op basis van eerder archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologie reeds is uitgesloten of archeologie door middel van een definitieve opgraving ex situ is veiliggesteld

Archeologische waarneming

Gebouwd monument (rijks- en gemeentelijk)

10.3 Gemeentedekkend archeologisch verwachtingsmodel

De informatie uit de vorige paragrafen is ruimtelijk weergegeven op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart en biedt een gebiedsdekkend archeologisch verwachtingsmodel op gemeentelijk schaalniveau. Alle informatie is samengevat en gespecificeerd in een overzichtstabel (bijlage 7). In de tabel is voor elke zone de lithostratigrafische en geomorfologische eenheid weergegeven en gekoppeld aan de verwachting per archeologische periode, complextype, en indien van toepassing de verwijzing naar bekende vindplaatsen (AMK-terreinen).

 

Er is geen specifieke archeologische verwachting opgenomen voor te verwachten archeologie in de dieper gelegen pleistocene ondergrond (rivierterrassen en dekzanden). Door hun schaal en opzet zijn de geologische reconstructies van het Pleistoceen en de eerste periode van het Holoceen niet geschikt voor betrouwbare vertaling naar een verwachtingsmodel op gemeentelijk schaalniveau. Dat neemt niet weg dat er bij diepe bodemingrepen wel een kans bestaat op resten uit het Paleolithicum (vuurstenen werktuigen, afslagen, botresten van mammoet, etc.), bijvoorbeeld bij zandwinning of zeer diepe (o.a. infrastructurele) ingrepen. In hoofdstuk 11 zal worden aangegeven dat bij de voorbereiding van dergelijke werken door het bevoegd gezag naar bevind van zaken zal worden gehandeld.

 

Water heeft op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart geen archeologische verwachting meegekregen. De archeologisch verwachting van het water is niet gelijk aan de verwachting van het omliggende land. Op de waterbedding zal verstoring plaatsgevonden hebben. De aard en dichtheid van archeologie die in een waterbedding kan worden aangetroffen is anders dan die van de te verwachten archeologie op het omringende land. Om aan het water binnen een gemeente een archeologische verwachting mee te geven, zou voor het water een apart verwachtingsmodel moeten worden opgesteld. Dit is niet gedaan omdat het water en de bedding doorgaans niet onder de bevoegdheid van de gemeente vallen. Voor de oevers is dit wel het geval. Deze zijn in de archeologische verwachtingszones opgenomen. Indien en voor zover de oevers op de waarden- en verwachtingenkaart binnen de eenheid ‘water’ vallen, hebben zij dezelfde archeologische verwachting als het aangrenzende land.

11 Archeologische maatregelenkaart (kaart 9)

11.1 Opbouw en gebruik

De waarden- en verwachtingenkaart (kaart 8) vormt de basis voor de archeologische maatregelenkaart (kaart 9). De bekende vindplaatsen en de verschillende verwachtingsgebieden van de waarden- en verwachtingenkaart zijn voor de maatregelenkaart vertaald in zes beleidscategorieën, dat wil zeggen zes soorten zones/terreinen, waaraan een eigen planologisch beschermingsregime wordt gekoppeld. De beleidscategorieën/zones hebben op de maatregelenkaart elk een eigen kleur gekregen en zijn middels de legenda en de beschrijving in dit hoofdstuk voorzien van aanduidingen/voorschriften over ontheffingen, onderzoekseisen en -methoden. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt of en waar nader archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen.

 

Met de opstelling van de beleidskaart en toelichting is een solide vertaling gemaakt van de grote hoeveelheid archeologisch-inhoudelijke informatie in een ruimtelijk beleidsdocument. In de vorm van de maatregelenkaart is de beleidskaart geschikt voor gebruik op ambtelijk niveau. Daarbij wordt benadrukt dat de maatregelenkaart geen geïsoleerd product is, maar een hulpmiddel om bij planvorming vast te stellen of archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is, en als basis voor uitwerking in bestemmingsplannen. Voor inhoudelijke informatie, sturing van vervolgonderzoek en het nemen van selectiebesluiten zijn de archeologische waarden- en verwachtingenkaart, de onderliggende kaarten en de toelichting essentieel (zie ook hoofdstuk 6).

11.2 Uitgangspunten en overwegingen

De Monumentenwet (artikel 41a) gaat uit van een algemeen ontheffingscriterium van 100 m2, tenzij de gemeenteraad daar op archeologisch-inhoudelijke gronden anders over beslist. Deze mogelijkheid tot bijstelling van de 100m2-grens (zowel naar boven als beneden) biedt voor gemeenten de mogelijkheid om de beleidsmatige omgang met het bodemarchief in te vullen afhankelijk van de plaatselijke situatie.64

Voorwaarde is dat het selectie- en ontheffingsbeleid archeologisch-inhoudelijk onderbouwd en bestuurlijk is vastgesteld.65

 

Met het oog hierop heeft de gemeente Lopik, op basis van de informatie in de voorgaande hoofdstukken van deze toelichting, een koppeling gemaakt tussen de reële archeologisch-inhoudelijke verwachting op gemeentelijk schaalniveau en de eisen van een ‘normaal’ ruimtegebruik en ruimtelijke ontwikkelingen. Bij het voorschrijven van archeologisch (voor)onderzoek bij bodemingrepen en ruimtelijke ontwikkelingen wordt daarbij uitgegaan van een zo effectief mogelijke inzet op archeologie. Dit resulteert in onderzoekseisen, diepte- en oppervlakteontheffingen die naar de mening van de gemeente Lopik een balans aanbrengen tussen het behoud van archeologische informatie (een gemeentelijke zorgplicht) en economischmaatschappelijke criteria (tijd, kosten, procedures, regeldruk – zowel voor de burger c.q. veroorzaker als voor het bevoegd gezag). Het uitgangspunt daarbij is de potentiële kenniswinst die te behalen valt.

11.3 Beleidscategorieën, onderzoekseisen en ontheffingscriteria

De legenda van de waarden- en verwachtingenkaart is voor de archeologische beleidskaart (en planregels) vertaald in zes beleidscategorieën. Deze worden ruimtelijk gevisualiseerd op kaart 9, en gekoppeld aan selectie- en ontheffingscriteria zoals hieronder beschreven.

 

Legenda waarden- en verwachtingenkaart

Beleidscategorie maatregelenkaart

Archeologisch monument

Rijksbeschermde archeologische terreinen (ex artikel 3 van de Monumentenwet)

Categorie 1

Terrein van archeologische waarde

AMK-terreinen/gewaardeerde vindplaatsen

Categorie 2

Hoog

- Cultuurhistorische elementen en terreinen (bewoningslinten, oude woonplaatsen) met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Late

Middeleeuwen en Nieuwe tijd (‘jonge archeologie’; relatie cultuurhistorie/monumenten); - Landschappelijke eenheden (jongere beddinggordels/stroomruggen) met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden (prehistorie t/m Nieuwe tijd)

Categorie 3

Middelhoog

Oudere, dieper gelegen stroomgordels en crevassen, met een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden (Vroege en Late Prehistorie)

Categorie 4

Laag

Landschappelijke eenheden (komgronden) met een lage kans op het aantreffen van

archeologische waarden

Categorie 5

Geen

Zones waar het bodemarchief is verstoord of waar op basis van eerder archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologie reeds is uitgesloten of archeologie door middel van een definitieve opgraving ex situ is veiliggesteld

Categorie 6

 

Aan deze categorieën/zones worden de volgende categorieën planologische maatregelen (onderzoeksplicht en ontheffingscriteria) gekoppeld:66

 

Categorie 1

Deze beleidscategorie omvat de ex artikel 3 van de Monumentenwet als (rijks)beschermd monument aangewezen archeologische terreinen, op de waarden- en verwachtingenkaart aangeduid als ‘archeologisch monument’. Om de aanwezige archeologische waarden te beschermen geldt op grond van artikel 11 van dezelfde wet een vergunningplicht voor elke bodemingreep, wijziging, afbraak of verwijdering. De vergunning dient door de gemeente te worden aangevraagd bij de uitvoerende dienst van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW), te weten de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Omdat de gemeente hierbij niet optreedt als bevoegd gezag is een koppeling met planregels (onderzoekseisen, ontheffingen) hier niet aan de orde. Voor de volledigheid zijn deze terreinen wel opgenomen op de gemeentelijke maatregelenkaart.

 

Categorie 2

Deze beleidscategorie omvat de categorie ‘terrein van archeologische waarde’ van de gemeentelijke waarden- en verwachtingenkaart. Het betreft terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen, zoals vermeld op de door rijk en provincie vastgestelde Archeologische Monumentenkaart (AMK). In Lopik betreft dit de historische dorpskernen alsmede terreinen in het buitengebied van de gemeente. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is ‘duurzaam behoud’ i.c. instandhouding (‘behoud in situ’). Dit wordt juridischplanologisch verankerd via het bestemmingsplan (vergunningplichtige ingrepen en onderzoekseisen).

Daarbij zijn de volgende ontheffingscriteria van toepassing:

  • oppervlakte plangebied: tot 100m2

  • diepte bodemingreep: tot 30cm –mv

[NB: onderzoekeis indien plangebied groter is dan 100m2 en bodemingreep dieper gaat dan 30 cm –mv]

 

Categorie 3

Deze beleidscategorie omvat zones en terreinen met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden, onder te verdelen in:

  • -

    bewoningslinten en oude woonplaatsen/terreinen met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd (‘jonge archeologie’/cultuurhistorie);

  • -

    landschappelijke eenheden (jongere beddinggordels/stroomruggen) met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden (late prehistorie t/m Nieuwe tijd).

De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om de archeologische verwachting nader te specificeren. Vervolgens wordt besloten of nader onderzoek nodig is, dan wel planaanpassing of vrijgave van het gebied. Dit wordt juridisch-planologisch verankerd via het bestemmingsplan (vergunningplichtige ingrepen en onderzoekseisen).

Daarbij zijn de volgende ontheffingscriteria van toepassing:

  • oppervlakte plangebied: tot 200 m2;

  • diepte bodemingreep: tot 50cm -mv

[NB: onderzoekeis indien plangebied groter is dan 200m2 en bodemingreep dieper gaat dan 50 cm –mv]

 

Categorie 4

Deze beleidscategorie omvat de categorie middelhoge archeologische verwachting van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Het betreft oudere, dieper gelegen stroomgordels en crevassen in de ondergrond, met een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden (Vroege en Late Prehistorie).

De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om de archeologische verwachting nader te specificeren, maar dan alleen bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen en bodemingrepen. Vervolgens wordt besloten of nader onderzoek nodig is, dan wel planaanpassing of vrijgave van het gebied. Dit wordt juridisch-planologisch verankerd via het bestemmingsplan (vergunningplichtige ingrepen en onderzoekseisen). Daarbij zijn de volgende ontheffingscriteria van toepassing:

  • oppervlakte plangebied: tot 2.500 m2

  • diepte bodemingreep: 1 meter -mv

[NB: onderzoekeis indien plangebied groter is dan 2.500m2 en bodemingreep dieper gaat dan 100 cm –mv]

 

Categorie 5

Deze beleidscategorie omvat de categorie lage verwachting van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Het betreft landschappelijke eenheden (komgronden) met een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om de archeologische verwachting nader te specificeren, maar dan alleen bij zeer grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen, die onder de m.e.r.-plicht vallen. Vervolgens wordt besloten of nader onderzoek nodig is, dan wel planaanpassing of vrijgave van het gebied. Dit wordt juridischplanologisch verankerd via het bestemmingsplan.

 

Categorie 6 (archeologievrij gebied)

De categorie ‘geen archeologische verwachting’ van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart heeft betrekking op zones of terreinen waar is vastgesteld dat geen bodemarchief (meer) aanwezig is, of waar behoudenswaardige archeologische resten zijn veiliggesteld door opgraving. De beleidsdoelstelling voor deze beleidscategorie is vrijgave voor andere ruimtelijke functies.

11.4 Toelichting en motivatie

Bovenvermelde onderzoekseisen, diepte- en oppervlakteontheffingen zijn zodanig gekozen dat alleen archeologisch-kansrijke situaties onder de invloedssfeer van de Monumentenwet c.q. het gemeentelijk archeologiebeleid komen te vallen. Onder kansrijk wordt verstaan: daar waar kan worden gemotiveerd dat door nader archeologisch (voor)onderzoek kenniswinst kan worden geboekt. Hiermee weegt de gemeente Lopik bij de invulling van de gemeentelijke archeologische zorgplicht de archeologisch-inhoudelijke argumenten af tegen het belang van andersoortige gemeentelijke taken en belangen (economie, ruimtelijke ontwikkeling, etc.). Deze beleidsmatige keuzes zullen planologisch worden vastgelegd in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Hiervoor zijn in bijlage 8 voorbeeld-planregels opgenomen.

 

Er is een statistische relatie tussen de omvang van ruimtelijke ontwikkelingen en bodemingrepen in archeologische verwachtingszones en de kans dat onderzoek in het plangebied ook bruikbare informatie oplevert (kenniswinst).67 Archeologisch (voor)onderzoek in zeer kleine plangebieden levert zelden (waardevolle) archeologische resten of vindplaatsen op, terwijl de kosten voor het onderzoek relatief hoog zijn.68 Dit geldt overigens niet voor onderzoek op een bekende vindplaats of in een historische woonkern; in die gevallen kan ook een ingreep van minder dan 100m2 schade toebrengen aan de informatiewaarde van het bodemarchief.

 

Voor de vaststelling van het gemeentelijk ontheffingenbeleid (dat wil zeggen de gemotiveerde afwijking van de ondergrens van 100m2 uit de Monumentenwet) heeft Lopik de adviezen en inbreng afgewogen van adviesbureau Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie, de leden van de stuurgroep, de projectgroep (medewerkers gemeenten Montfoort, Oudewater en de gemeentearcheoloog van Woerden) en de provinciaal archeoloog en komt op basis daarvan tot een afwijking van de wettelijke ondergrens in de volgende zones:

 

  • Categorie 3: terreinen/zones met een hoge archeologische verwachting: 200m2. Deze ondergrens geldt zowel voor bewoningslinten en oude woonplaatsen (cultuurhistorische terreinen/elementen) als voor landschappelijke eenheden/elementen (jongere beddinggordels/stroomruggen). Met de keuze voor verlaging van de onderzoekeis van 100 naar 200m2 worden de regeldruk en kosten voor archeologie teruggebracht (zowel voor het bevoegd gezag als voor de burger/terreineigenaar/initiatiefnemer), terwijl nog ruimschoots wordt voldaan aan de archeologische zorgplicht. Hiermee sluit Lopik aan bij de beleidsmatige keuzes van Montfoort en Oudewater,69 waarbij wordt opgemerkt dat Lopik en Montfoort voor deze zone kiezen voor een grotere ontheffingsdiepte (50 cm –mv; in Oudewater en Woerden: 30cm –mv);

  • Categorie 4: terreinen/zones met een middelhoge archeologische verwachting: 2.500m2. De reden voor verlaging van de onderzoekeis van 100 naar 2.500m2 is gebaseerd op een afweging van (maatschappelijke) kosten en (wetenschappelijke) baten. Statistisch gesproken is in deze zone een groot onderzoeksgebied nodig om voldoende kans te maken dat archeologisch vooronderzoek ook kenniswinst oplevert. Met de norm van 2.500mrd wordt aangesloten bij het provinciale beleid en bij de beleidsmatige keuzes van Montfoort en Oudewater in deze zone;70

  • Categorie 5: terreinen/zones met een lage archeologische verwachting: geen onderzoekeisen, mits het een m.e.r.-plichtig project betreft. Hiermee sluit Lopik aan bij de keuzes van Oudewater en Montfoort.71 De reden om hier alleen bij zeer grootschalige ontwikkelingen archeologisch vooronderzoek te verrichten, is gebaseerd op een afweging van (maatschappelijke) kosten en (wetenschappelijke) baten. Statistisch gesproken is in deze zone een zeer groot onderzoeksgebied nodig om voldoende kans te maken dat archeologisch vooronderzoek ook kenniswinst oplevert.

Wat betreft de vrijgestelde diepte voor bodemingrepen: hiervoor kiest de gemeente voor drie verschillende ontheffingsdiepten (respectievelijk 30 cm –mv, 50 cm –mv en 1 m -mv), afhankelijk van de betreffende archeologische beleidscategorie:

  • Op terreinen waar de aanwezigheid van archeologische resten is vastgesteld (categorie 2) geldt een ontheffingsdiepte voor bodemingrepen tot 30 cm –mv. Lopik sluit daarmee aan bij het provinciale beleid – met dien verstande dat Lopik de 30cm-norm alleen hanteert in gebieden met een archeologische waarde.

  • In zones van categorie 3 (hoge verwachting) wordt een ontheffingsdiepte gehanteerd van 50 cm –mv. Hiermee kiest Lopik voor een scenario dat maatschappelijk uitvoerbaar en toch verantwoord is, zowel met het oog op de regeldruk (hoeveelheid vergunningprocedures) als met het oog op handhaving. Archeologisch-inhoudelijk is deze keuze goed te motiveren, omdat de praktijk uitwijst dat de moderne bouwvoor (dat wil zeggen de verstoorde bovengrond) in het algemeen dikker is dan de bovengenoemde 30 cm die archeologen daarvoor vaak hanteren. Als gevolg van het intensieve gebruik van de bovengrond (zowel in bebouwd als buitengebied) door grootschalig bodemverzet en moderne landbouw- en grondbewerkingstechnieken (ploegen, scheuren, etc.) is de kans dat binnen een halve meter onder maaiveld nog intacte archeologische lagen worden aangetroffen gering.

  • In zones van categorie 4 geldt een ontheffingsdiepte van 1m –mv. De keuze voor 1 m is gebaseerd op het feit dat deze categorie bestaat uit diepere beddinggordels en crevassen in de ondergrond (zie ook hoofdstuk 7). Eventuele archeologische niveaus lopen dus alleen gevaar bij minder gangbare, diepere bodemingrepen.

Opmerking: op de maatregelenkaart zijn geen specifieke maatregelen opgenomen voor de pleistocene ondergrond van de gemeente. Zoals vermeld in paragraaf 10.3 zijn de beschikbare geologische data niet voldoende accuraat om op gemeentelijk niveau een voorspelling te doen over de aanwezigheid en locatie van eventuele vroegprehistorische resten in de diepe ondergrond. Het beleid van de gemeente Lopik is dat bij de planning en voorbereiding van diepe bodemingrepen (dieper dan 5-8 m –mv, zoals zandwinning of grootschalige infrastructurele werken) in overleg met de veroorzaker per geval zal worden bekeken of, en zo ja, op welke wijze met mogelijke resten in de pleistocene ondergrond rekening dient te worden gehouden.

11.5 Meldingsplicht, toevalsvondsten en gemeentelijk risicomanagement

Bij de verlening van vergunningen voor grondverstorende activiteiten zal door de gemeente Lopik altijd de volgende zinsnede worden opgenomen: Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan binnen drie dagen aangifte te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze aangifte dient te gebeuren bij de burgemeester van de gemeente.

 

Dit is de wettelijke meldingsplicht voor ‘toevalsvondsten’ die voor elke burger geldt. In praktijk melden veel toevallige vinders zich met hun vondst bij de gemeente. Geadviseerd wordt om er in dat geval als gemeente zorg voor te dragen dat de vondst “zo spoedig mogelijk wordt gemeld bij Onze minister”, dat wil zeggen: bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Binnen de gemeentelijke organisatie wordt een medewerker aangewezen die verantwoordelijk is voor het ontvangen en doorgeven van toevalsvondsten.

 

Als ‘toevalsvondsten’ gelden ook archeologische resten die aan het licht komen tijdens bodemingrepen:

  • 1)

    op een terrein waarvoor door het bevoegd gezag een vergunning is verleend op basis van een afgeronde AMZ-procedure;

  • 2)

    in zones die de gemeente op de archeologische beleidskaart bij voorbaat zijn gedeselecteerd, dat wil zeggen zones waar geen archeologische verplichtingen worden opgelegd omdat de kans op behoudenswaardige archeologie laag werd geacht;

  • 3)

    binnen de marges van de ontheffingen (d.w.z. bij bodemingrepen die vanwege omvang en diepte als niet-vergunningplichtig zijn aangemerkt).

In elk geval zal in zo’n situatie naar bevind van zaken moeten worden gehandeld (zie ook bijlage 4, punt 4).

11.6 Gemeentelijke archeologische monumenten

In principe is het mogelijk om terreinen aan te wijzen als gemeentelijk archeologisch monument. Aangezien de geformuleerde onderzoekseisen en ontheffingen voldoende garantie bieden voor de archeologische zorg en er geen bijzondere omstandigheden/locaties zijn die de inzet van een dergelijk ‘zwaar’ instrument noodzakelijk maken, wordt daarvan op dit moment geen gebruik gemaakt. Een goede communicatie en samenwerking met terreineigenaren, draagvlakverbreding en een effectief toezicht- en handhavingsbeleid wordt vooralsnog effectiever geacht.

12 Samenvatting kaarten (technische colofon)

 

Kaart 1: Hoogtekaart (AHN) 

Schaal 

1:60.000

Bronnen

Adviesdienst Geo-informatie en ICT van Rijkswaterstaat (RWS-AGI, 2009)

Omschrijving

De kaart geeft de hoogte van het maaiveld weer gebaseerd op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).

Toelichting

De hoogteligging loopt uiteen van ongeveer 1,5 m -NAP in het noordwestelijke deel van de gemeente (Polsbroek e.o.) tot ca. 3 m +NAP in het zuidoosten (uiterwaarden van de Lek).

 

Kaart 2: Paleografie rond het begin van onze jaartelling 

Schaal 

1:60.000

Bronnen

Berendsen & Stouthamer (2001)

AHN

ARCHIS2 database (RCE, 2009)

Omschrijving

De kaart geeft de paleogeografische situatie rond het begin van onze jaartelling weer. Daarop zijn de archeologische waarnemingen tot en met de IJzertijd weergegeven.

Toelichting

De weergegeven beddinggordels komen uit Berendsen & Stouthamer (2001). Rond het begin van onze jaartelling was de Lek inmiddels actief geworden. Op de oevers van de Lek zijn geen archeologische waarnemingen gedaan. Met name op de Lopikse stroomgordel zijn archeologische vondsten gedaan (Late Prehistorie-Romeinse tijd).

 

Kaart 3: Paleografie rond 1000 AD 

Schaal 

1:60.000

Bronnen

Berendsen & Stouthamer (2001)

AHN

ARCHIS2 database (RCE, 2009)

Omschrijving

De kaart geeft de paleogeografische situatie rond 1000 na Chr. weer.

Toelichting

De weergegeven beddinggordels komen uit Berendsen & Stouthamer (2001). Rond 1000 na Chr. was de Lek nog steeds actief.

 

Kaart 4: Paleografie rond 1500 AD 

Schaal 

1:60.000

Bronnen

Berendsen & Stouthamer (2001)

AHN

ARCHIS2 database (RCE, 2009)

Omschrijving

De kaart geeft de paleogeografische situatie rond 1500 na Chr. weer. Daarnaast zijn de archeologische waarnemingen uit de Late Middeleeuwen (1050-1500 na Chr.) en de Nieuwe tijd (1500-heden) geplot.

Toelichting

De weergegeven beddinggordels komen uit Berendsen & Stouthamer (2001). De grote rivieren zijn inmiddels bedijkt en vastgelegd door middel van kribben, waardoor in de komgebieden geen sedimentatie meer plaatsvond.

 

Kaart 5: Archeologische inventarisatie 

Schaal 

1:27.500

Bronnen

Berendsen & Stouthamer (2001)

ARCHIS2 database (RCE, 2009)

Bodemkaart Veengebieden provincie Utrecht, schaal 1:25.000 (Stouthamer e.a., 2008)

Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000

Omschrijving

Op de kaart zijn alle archeologische onderzoeken (onderverdeeld naar onderzoekstype), monumenten en waarnemingen weergegeven op de geologische ondergrond. Daarnaast zijn verstoorde gebieden aangegeven, gebaseerd op beschikbare bodemkaarten.

Toelichting

Zie hoofdstuk 8 

 

Kaart 6: Cultuurhistorische inventarisatiekaart: bewoning 

Schaal 

1:60.000

Bronnen 

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

CHS Provincie Utrecht: digitale bestanden Tastbare Tijd (Blijdenstijn 2005/ Provincie Utrecht)

Generaale land-kaarte van den Loopicker-waard, 1771 (D.W.C. Hattinga);

'T Hooghe Heymraedtschap van den Landen van Woerden, 1670 (Justus en David Vingboons) Kadastrale Minuut 1811-1832

literatuur (zie noten en literatuurlijst hoofdstuk 9)

Omschrijving

De kaart geeft een overzicht van gebouwde monumenten (rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten) en cultuurhistorische objecten en structuren, voor wat betreft bewoning.

Toelichting

Zie hoofdstuk 9 

 

Kaart 7: Cultuurhistorische inventarisatiekaart: waterstaat en defensie 

Schaal 

1:60.000

Bronnen 

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

CHS Provincie Utrecht: digitale bestanden Tastbare Tijd (Blijdenstijn 2005/ Provincie Utrecht)

Waterstaatskaarten: Generaale land-kaarte van den Loopicker-waard, 1771 (D.W.C. Hattinga); 'T Hooghe

Heymraedtschap van den Landen van Woerden, 1670 (Justus en David Vingboons); Kadastrale Minuut 1811-1832 www.forten.nu

literatuur (zie noten en literatuurlijst hoofdstuk 9)

Omschrijving

De kaart geeft een overzicht van de cultuurhistorische objecten en structuren, voor wat betreft waterstaat en defensie. Toelichting

Zie hoofdstuk 9 

 

Kaart 8: Archeologische waarden- en verwachtingenkaart 

Schaal 

1:27.500

Bronnen 

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

CHS Provincie Utrecht: digitale bestanden Tastbare Tijd (Blijdenstijn 2005/ Provincie Utrecht)

Waterstaatskaarten: Generaale land-kaarte van den Loopicker-waard, 1771 (D.W.C. Hattinga); 'T Hooghe

Heymraedtschap van den Landen van Woerden, 1670 (Justus en David Vingboons); 

Kadastrale Minuut 1811-1832

Berendsen & Stouthamer (2001)

Omschrijving

Op basis van de verschillende landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische bronnen is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Lopik. De vastgestelde archeologische waarden omvatten de archeologische monumenten. De archeologische verwachting is vastgesteld op basis van een stapsgewijze analyse en weging van informatie over de geologische ondergrond (voorkomen beddinggordels en crevassen), bekende archeologische gegevens, cultuurhistorische objecten en structuren met een archeologische relevantie, en verstoringsgegevens.

Toelichting

Zie hoofdstuk 10.

 

Kaart 9: Archeologische maatregelenkaart 

Schaal 

1:27.500

Omschrijving

De archeologische waarden- en verwachtingenkaart van kaart 8 is vertaald naar een maatregelenkaart waarop het gemeentelijk grondgebied is onderverdeeld in verschillende zones (beleidscategorieën) waaraan planologische maatregelen zijn gekoppeld in de vorm van onderzoekseisen en ontheffingen.

Toelichting

Zie hoofdstuk 11.

13 Lijst van afbeeldingen, tekstbijlagen en kaartbijlagen

 

Afbeeldingen

Afbeelding 1 (foto) Vlechtende rivier (links) en de Waal (rechts)

Afbeelding 2 (foto) Meanderende rivier

Afbeelding 3 Geologisch profiel (naar Gouw 2007). De nummering van de beddinggordels is conform

Berendsen & Stouthamer 2001 (zie legendablad bij kaart 5)

Afbeelding 4 Paleogeografische ontwikkeling van de ondergrond van de gemeente Lopik

 

Tekstbijlagen

Bijlage 1 Overzicht archeologische perioden

Bijlage 2 Begrippenlijst

Bijlage 3 De AMZ-procedure

Bijlage 4 Kosten en risicobeheersing

Bijlage 5 Archis-catalogus (cd-rom)

Bijlage 6 Veldonderzoek en –inspectie dorpskernen en Huis ter Heul (cd-rom)

Bijlage 7 Verwachtingsmodel

Bijlage 8 Model-planregels

 

Kaartbijlagen

Kaart 1 Actueel Hoogtebestand (AHN)

Kaart 2 Paleogeografie rond het begin van onze jaartelling

Kaart 3 Paleogeografie rond 1000 AD

Kaart 4 Paleogeografie rond 1500 AD

Kaart 5 Archeologische inventarisatiekaart (losse kaart A1-formaat; cd-rom)

Kaart 6 Cultuurhistorische inventarisatiekaart: bewoning

Kaart 7 Cultuurhistorische inventarisatiekaart: waterstaat en defensie

Kaart 8 Archeologische waarden- en verwachtingenkaart (losse kaart A0-formaat; cd-rom)

Kaart 9 Archeologische maatregelenkaart (losse kaart A0-formaat; cd-rom)

14 Bronnen

 

Achter de titelbeschrijving is (indien van toepassing) de verwijzing opgenomen naar in Archis opgenomen archeologische waarneming (wng), onderzoeksmelding (ozm) en/of monumentbeschrijving (AMK), plus nummer. Voor de Archiscatalogus, zie bijlage 5.

 

Achter de titelbeschrijving is (indien van toepassing) de verwijzing opgenomen naar in Archis opgenomen archeologische waarneming (wng), onderzoeksmelding (ozm) en/of monumentbeschrijving (AMK), plus nummer. Voor de Archiscatalogus, zie bijlage 5.

Alkemade, M., 2009: Naar een archeologiebeleid voor de gemeenten Montfoort, Oudewater en Lopik. Kadernotitie gemeentelijke archeologische monumentenzorg, Amersfoort (Vestigia rapport 631).

Alkemade, M., W. Hessing & K. Kaptein 2009: Verder met Valletta, Handreiking gemeentelijke archeologische monumentenzorg, Den Haag (Vereniging Nederlandse Gemeenten).

Alkemade, M., et al., in voorbereiding/2010a: Archeologiebeleid gemeente Montfoort. Ontwikkeld in samenwerking met de gemeenten Lopik, Oudewater en Woerden. Deel A: beleidsnota archeologische monumentenzorg. Deel B: archeologische beleidskaart, Amersfoort (Vestigia-rapport 673).

Alkemade, M., et al., in voorbereiding/2010b: Archeologiebeleid gemeente Oudewater. Ontwikkeld in samenwerking met de gemeenten Lopik, Montfoort en Woerden. Deel A: beleidsnota archeologische monumentenzorg. Deel B: archeologische beleidskaart, Amersfoort (Vestigia-rapport 674).

Alkemade, M., et al., in voorbereiding/2010c: Archeologische beleidskaart gemeente Woerden. Ontwikkeld in samenwerking met de gemeenten Lopik, Montfoort en Oudewater, Amersfoort (Vestigia-rapport 670).

Avis, J.G. 1930 , De directe belastingen in het Sticht Utrecht aan deze zijde van den Ysel tot 1528, Utrecht. (AMK 873).

Bardet, J.D.M. 1975 , Kastelenboek Provincie Utrecht, Bussum. (AMK 873)

Berendsen, H.J.A. 1982: De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht, een fysischgeografische studie, Utrecht (Utrechtse Geografische Studies 25).

(wng 402067) (wng 402068) (wng 402069) (wng 402128) (wng 402129) (wng 402130) (wng 402132) (wng

402133) (wng 402134) (wng 402135) (wng 402136) (wng 402137) (wng 402138) (wng 402139) (wng 402140) (wng 402142) (AMK 11909) (AMK 11910) (AMK 11911) (AMK 11912) (AMK 11913) (AMK 11914) (AMK 12031) (AMK 12026) (AMK 12029) (AMK 12033).

Berendsen, H.J.A., & E. Stouthamer 2001: Palaeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands, Assen.

Berg, J.M. van den, L. Haaring & J.W. Oudhof 2009: Woningbouwlocatie Benschop-Oost, gemeente Lopik. Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende en karterende boringen en een veldverkenning, Amersfoort (Vestigia rapport 425)

Berkelbach van der Sprenkel, J.W. 1937 , Regesten van oorkonden betreffende de bisschoppen van Utrecht uit de jaren 1301-1340, Utrecht (AMK 873).

Blijdenstijn, R., 2005: Tastbare tijd, cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht, Utrecht.

Broeders, P.W.A. 1992: Kasteel-, buiten en boerentuinen in de Lopikerwaard, IJsselstein (Waardenreeks 4) (AMK 873).

Cramers, D., M. Kooiman & A. Vernooij 1992: Gebiedsbeschrijving Utrechts rivierkleigebied, in: Monumenten Inventarisatie Project (M.I.P.). (AMK 12021) (AMK 12023).

Deeben, J.H.C. et al. 2009: Handleiding voor de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden 3e generatie, Amersfoort (Rijksdienst Cultureel Erfgoed).

Deeben, J., H. Peeters, D. Raemaekers, E. Rensink & L. Verhart 2006: NOaA hoofstuk 11: De vroege prehistorie, Nationale Onderzoeksagenda Archeologie www.noaa.nl

Donkersloot, M., et al. 1993: De Stichtse Rijnlanden, geschiedenis van de zuidelijke Utrechtse waterschappen, Utrecht.

Eilander, D.A., & W. Heijink, 1990: Bodemkaart van Nederland schaal 1 : 50 000, Wageningen (DLO-Staring Centrum).

Ende, H. van den, 2008: Startnotitie ontwikkeling archeologisch beleid gemeentes Lopik, Montfoort, Oudewater en Woerden.

Eshuis, G., 2009: Bouwhistorie en gemeentebeleid, Amersfoort (RCE-publicatie).

Gaasbeek, F., & T. Winkelman, 1996: Lopik. Geschiedenis en architectuur, Utrecht. (AMK 12067)

GLOP (Gemeentelijk LandschapsLandschapsontwikkelingsplan): Landschapsontwikkelingsplan Groene Driehoek gemeenten Lopik, Montfoort, Oudewater, Culemborg (Brons + Partners Landschapsarchitecten 2005).

Gouw, M.J.P., 2007: Alluvial architecture of the Holocene Rhine-Meuse delta (The Netherlands) and the Lower Mississippi Valley (U.S.A.), Utrecht (doctoral thesis Utrecht University).

Graaf, K. van der, K. Anderson & R.R. Datema 1990: Landschapsplan en archeologie in de provincie Utrecht, Weesp (RAAP rapport). (AMK 2948)

Groenewoudt, B.J., 1994: Prospectie, waardering en selectie van archeologische vindplaatsen: Een beleidsgerichte verkenning van middelen en mogelijkheden, Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten 17).

Groenewoudt, B., M. Groothedde & H. van der Velde, 2006: De Romeinse tijd, Middeleeuwen en vroegmoderne tijd in het Midden- en Oost-Nederlands zandgebied, Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, hoofdstuk 20 (www.noaa.nl).

Grote Historische Atlas van Nederland. 1:50.000. I West-Nederland 1839-1859 (AMK 12021) (AMK 12023) (AMK 12025) (AMK 12076).

Hagens, D.T.P., & J.H.F. Leuvering 2008: Bureauonderzoek, Cabauw te Lopik, Doetinchem (Synthegra Archeologie Rapport P0502461). (vml 31933)

Hazenberg, T., H.J. van Oort & A. Borsboom 2007: Zorgen om (n)iets? Een verkenning naar het toepassen van ondergrenzen ten behoeve van het archeologisch ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht, Leiden (Hazenberg AMZ-publicaties 2007-04).

Heerd, R.M. van, E.A.C. Kuijlaars, M.P. Teeuw & R.J. van ‘t Zand 2000: Productspecificatie AHN 2000, Delft (Rijkswaterstaat, Adviesdienst Geo-informatie en ICT. Rapport MDTGM 2000.13).

Hessing, W.A.M., & M. Alkemade 2009: Voorbeeldbeleidsplan gemeentelijke archeologische monumentenzorg, geactualiseerde versie 2.0, Den Haag ( Convent van Gemeentelijk Archeologen), in: Alkemade, Hessing & Kaptein 2009, deel 3.

Hessing, W.A.M., W.J. Weerheijm & R. Schrijvers 2009: Advies ontheffingsgrenzen voor archeologisch onderzoek in de gemeente Duiven, Amersfoort (Vestigia rapport 644).

Historische Atlas Utrecht. Chromotopografische Kaart des Rijks 1:25.000 (AMK 12023) (AMK 12021) (AMK 12076) (AMK 12025)

Huiting, J.H. 1995 Jaarsveld, in: B. Olde Meierink e.a. (red.). Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht. (p. 261263) (AMK 873).

Jager, D.H. de, 2000: Lopik; N201b, in: D. Kok/K. van der Graaf/F. Vogelzang, 2000: Archeologische kroniek Provincie Utrecht 1998-1999, Utrecht.

Jager, D.H. de, 2000: N210b bij IJsselstein, gemeente Lopik; een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI): Fase 1, Weesp (RAAP-rapport 523) (ozm 10335)

Kluit, J., 2007: Lopik; diverse meldingen, in: Kok, D., R. Kok, F. Vogelzang, 2007: Archeologische kroniek Provincie Utrecht 2004-2005, Utrecht.

Kok, D.H., S.G. van Dockum & F. Vogelzang 1997: Archeologische kroniek Provincie Utrecht 1990-1991, Utrecht.

Kok, D.H., R. Kok & F. Vogelzang 2007: Archeologische kroniek Provincie Utrecht 2004-2005, Utrecht.

Koop, P., H. van Dijk, R. van Genabeek & S. van der Loo 2004: Rapport Bureauonderzoek Herwaardering Archeologische Monumentenkaart Provincie Utrecht. Laatmiddeleeuwse terreinen, Den Bosch.

Koot, C.W., e.a. 2004: Herwaardering van de ‘Prehistorische terreinen van archeologische betekenis’ ten behoeve van de Archeologische Monumentenkaart van de provincie Utrecht, Amersfoort (Vestigia rapport 118).

Leeuw, K. de, et al. (red.) 2008: Linten in de leegte (deel 1 en 2), Montfoort.

Lesparre-de Waal, M.S., 2007: Plangebied S.L. van Alterenlaan 3, gemeente Lopik; archeologisch vooronderzoek:

inventariserend veldonderzoek (proefsleuven), Weesp (RAAP-rapport 1476). (vondstmelding 404247, vondstmelding 405330, ozm 20432).

Luinge. R.A.C., 2009: Bouwen, ruimte en archeologie. Juridisch kader voor niet-archeologen (versie 1.4), Gouda

(Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer). www.sikb.nl

Makken, H., 1988: Bodemkaart van Nederland schaal 1 : 50 000, Wageningen (Stichting voor Bodemkartering).

Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff & Th.E. Wong 2003: De ondergrond van Nederland, Groningen/Houten.

Nales, T., & R.J.M. van Genabeek 2006: Rapport veldonderzoek Herwaardering Archeologische Monumentenkaart Provincie Utrecht: Laatmiddeleeuwse terreinen, Den Bosch (BAAC-rapport). (AMK 12026) (AMK 12029) (AMK 12031) (AMK 12033).

Noordam, Ch. 1995: Huis te Vliet., in: B. Olde Meierink e.a. (red.). Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht (p. 437-442) (AMK 12067) (wng 32698).

Noordam, Ch. 1995: Appendix. Gemeente Lopik, in: B. Olde Meierink e.a. (red.). Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht (p.546) (AMK 12066).

Noordam, Ch. 1995 Appendix. Gemeente Lopik, in: Ooyevaar 1987. (AMK 12066) (wng 59488).

Olde Meierink, B., e.a. (red.) 1995: Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, Utrecht. (AMK 12066) (wng 32698) (AMK 873)

Ooyevaar, R. 1987: Van wastafel tot lei, in: Westerheem, p. 165-173. (AMK 12066) (wng 59488)

Ooyevaar, R.J. 1988: Huis Te Vliet en hofstede te Vliet in Lopikerkapel, in: Rapporten over de Lopikerwaard

9. Stichting WBL (Werkgroep Behoud Lopikerwaard) (AMK 12066) (AMK 12067).

Ooyevaar, R.J., 1990: Archeologie van de Lopikerwaard; het ontstaan van Zuid-West-Utrecht, Alphen aan den Rijn.

Ooyevaar, R. 1996: Lopik; Snellenburg in Benschop, in: Kok, D.H./S.G. van Dockum/F. Vogelzang, 1996: Archeologische kroniek Provincie Utrecht 1988-1989, Utrecht.

Ooyevaar, R., 1997: Lopik; Huis te Vliet, in: Kok, D.H./J.P. ter Brugge/S.G. van Dockum/F. Vogelzang, 1997: Archeologische kroniek Provincie Utrecht 1992-1993, Utrecht.

Ooyevaar, R., 1997: Lopik; Lopikerkapel, in: Kok, D.H./J.P. ter Brugge/S.G. van Dockum/F. Vogelzang, 1997: Archeologische kroniek Provincie Utrecht 1992-1993, Utrecht.

Ooyevaar, R.J. 1988: Huis Te Vliet en hofstede te Vliet in Lopikerkapel, Rapporten over de Lopikerwaard 9. Stichting WBL (Werkgroep Behoud Lopikerwaard) (AMK 12066) (AMK 12067).

Postma, C., 1962: Holland in vroeger tijd: 18e eeuwse beschrijvingen van steden en dorpen in Noord- en ZuidHolland, ’s Gravezande. (AMK 873)

Povée, H., 2004: Tien eeuwen tussen Lek en IJssel, Geschiedenis van de Lopikerwaard en de Krimpenerwaard.

Stiboka, 1975: Bodemkaart van Nederland schaal 1 : 50 000, Wageningen (Stichting voor Bodemkartering).

Stouthamer, E., 2001: Holocene avulsions in the Rhine-Meuse delta, The Netherlands, Utrecht (NGS 283).

Tent, W.J. van, & S.G. van Dockum 1994: Lopik, in: Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 1993, Amersfoort, p. 193. (wng 32698).

Törnqvist, T.E., 1993: Fluvial sedimentary geology and chronology of the Holocene Rhine-Meuse delta, The Netherlands, Utrecht (Nederlandse Geografische Studies 166).

Uyl, W.F.J. den, 1963 , De Lopikerwaard (I-II). (AMK 873).

Verhagen, J.G.M., & M.P. Defilet, 2009: ‘Oppervlaktegrenzen bij archeologisch onderzoek. Criteria voor ontheffing verdienen betere onderbouwing’, Archeobrief 2009:4, p. 8-14.

Waldus, W.B. & H.M. van de Velde 2006: Archeologie in vogelvlucht. Toepassingsmogelijkheden van de AHN in de archeologie, Amsterdam (Geoarchaeological and Bioarchaeological Studies 6).

Warning, S., 2008: Plangebied Bedrijfsweg, gemeente Lopik; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, Weesp (RAAP-notitie 3005). (vmg 408446, ozm 31035,).

Warning, S., 2009: Plangebied Camping Westenburg, Benschop : gemeente Lopik : archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. (ozm 32831) 

Weerts, H.J.T./P. Cleveringa/J.H.J. Ebbing/F.D. De Lang/W.E. Westerhoff, 2003: De lithostratigrafische indeling van Nederland – Formaties uit het Tertiair en Kwartair, Utrecht (TNO-rapport 03-051-A).

Zagwijn, W.H., 1986: Nederland in het Holoceen, Geologie van Nederland 1, Rijks Geologische Dienst, Haarlem.

Zant, G. van der, z.j.: Discussienota Archeologie De Groene Driehoek, Universiteit Utrecht.

 

Bijlage kaart 5. Archeologische inventarisatie

 

 

 

Bijlage kaart 8. Waarden- en verwachtingenkaart

Bijlage kaart 9. Maatregelenkaart


1

De producten 1 t/m 3 zijn opgesteld voor Lopik, Montfoort en Oudewater. Voor de gemeente Woerden, die al beschikt over een beleidsnota archeologie, is alleen een archeologische beleidskaart vervaardigd.

2

Alkemade 2009.

3

Omdat de gemeenten Oudewater en Montfoort dezelfde keuze voor hun ambitieniveau hebben gemaakt zijn de beleidsnota’s van Lopik, Montfoort en Oudewater nagenoeg gelijk (Montfoort: zie Alkemade et al. 2010a; Oudewater: zie Alkemade et al. 2010 b). Alleen in de ruimtelijke uitwerking van het beleid (de maatregelenkaart) verschillen de vier gemeenten (dus inclusief Woerden) enigszins. Dit betreft vooral de gemeente Woerden, die immers al jaren een ambitieus archeologiebeleid voert (Hazenberg 2007; Alkemade 2010c).

4

In dat kader wordt ook gewezen op de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb), waarmee gemeenten door rijk, provincie en private initiatiefnemers kunnen worden aangesproken op het leveren van betrouwbare inhoudelijke en beleidsmatige informatie over beperkingen die verbonden zijn aan een kadastraal perceel.

5

Op grond van artikel 3.2 van de Awb is het bestuursorgaan verplicht om bij de voorbereiding van een besluit (zoals een bestemmingsplan) de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

6

Vgl. de lopende discussie inzake de planschadegevoeligheid (art. 6.1. Wro) bij opname van archeologie in bestemmingsplannen. Hierover bestaat nog geen jurisprudentie. Vestigia wijst in dit kader op het belang van de ruimtelijke onderbouwing van het gemeentelijk beleid (de archeologische beleidskaart): de toelichting (deel B) is hiertoe opgezet dat deze als zodanig fungeert. De gemeente houdt daarmee rekening met de eis van transparantie en volledigheid bij de belangenafweging (onder verwijzing naar artikel 2 Awb).

7

Namens de gemeente Lopik had mevr. J. de Jong zitting in de projectgroep. Namens Oudewater: de heer L. Bos, namens Montfoort: de heer M. Dingemans. De gemeentelijk archeoloog van Woerden, mevr. H. van den Ende, fungeerde als voorzitter en projectleider namens de vier gemeenten.

8

De stuurgroep bestond uit burgemeester E.L. Jansen BA van de gemeente Montfoort (voorzitter), wethouders J. Kooijman en G.J. Spelt van de gemeente Lopik, wethouder W.F.E. Smelik van de gemeente Oudewater, en wethouders L. Ypma en T. Cnossen van de gemeente Woerden.

9

Voor de verdragstekst, zie o.a. www.erfgoednederland.nl

10

In de Nota Belvedère (1999) en de Nota Ruimte (2006) worden archeologische overblijfselen gelijkgesteld aan het (meestal beter zichtbare) bouwkundig en landschappelijk erfgoed. Het credo daarbij is ‘behoud door ontwikkeling’. Dat wil zeggen: het aanwezige erfgoed moet een bron van inspiratie worden voor vernieuwing en verandering, waardoor het behoud ervan ook op langere termijn wordt veiliggesteld.

11

Archeologisch (voor)onderzoek bij bodemingrepen met een zeer klein oppervlak levert niet altijd zinvolle informatie op, tenzij het gaat om een al bekende vindplaats of binnen historische woonkernen of de binnenstad. In dat geval kan zelfs een ingreep van minder dan 100m2 schade toebrengen aan het bodemarchief.

12

Dat dit als voorwaarde mag worden opgevat, vloeit voort uit het gebruik van de term “in het belang van de archeologische monumentenzorg” in verschillende artikelen binnen hoofdstuk 5 (Archeologische monumentenzorg) van de Monumentenwet. Zie ook: Luinge 2009, p. 18.

13

In de praktijk van de afgelopen jaren hebben provincies echter ook bij grote, gemeenteoverstijgende projecten e.d. nog al eens de rol van bevoegd gezag uitgeoefend.

14

De totstandkoming van de voorliggende archeologische beleidskaart Lopik, Montfoort, Oudewater en Woerden is mede mogelijk gemaakt door een subsidie van de provincie Utrecht.

15

Op basis van het onderzoek van Groenewoudt (1994) wordt geschat dat sinds de Tweede Wereldoorlog ca. 35% van het Nederlandse bodemarchief op deze manier is verdwenen of aangetast.

16

Afgezien van het werk van Ooyevaar (o.a. 1990).

17

Groenewoudt et al. 2006, par. 2.9.1. De auteurs wijzen er daarbij op dat terreinen in dorpskernen en kleine steden nog vaak zonder enige vorm van bouwhistorisch en/of archeologisch vooronderzoek en/of begeleiding bouwrijp worden gemaakt.

18

Delen van de dragende constructie kunnen bijvoorbeeld intact zijn gelaten voor hergebruik. Bekend is ook dat bij modernisering bestaande gevels niet werden gesloopt, maar slechts aan het oog werden onttrokken door er een nieuwe gevel tegenaan te plaatsen. Zie o.a. Eshuis 2009.

19

Zie www.sikb.nl

20

Archeologisch (voor)onderzoek in kleine plangebieden levert niet altijd zinvolle informatie op, tenzij het gaat om een al bekende vindplaats of binnen historische woonkernen. In dat geval kan zelfs een ingreep van minder dan 100m2 schade toebrengen aan de informatiewaarde van het bodemarchief.

21

Dit geldt evenzeer voor het militair erfgoed uit de periode 1940-1960 zoals weergegeven op de cultuurhistorische inventarisatiekaart (kaart 7; deel B).

22

Zie Deel B (toelichting beleidskaart): hoofdstuk 7, 10 en 11.

23

Hieronder vallen ook alle grondroerende werkzaamheden die intern worden voorbereid dan wel extern worden aanbesteed (openbare werken, groenbeheer, etc.).

24

Punt 4, raadsbesluit Richtingbepaling Archeologiebeleid, opgesteld op basis van de Kadernotitie gemeentelijke archeologische Monumentenzorg, opgesteld voor Lopik, Montfoort en Oudewater (Alkemade 2009). 26 Lopik ontvangt daarvoor nog een financieel voorstel van Woerden.

25

In de kadernotitie (Alkemade 2009) worden hier mogelijk inzetbare instrumenten voor genoemd, zoals een interne handleiding AMZ; interne workshop/cursus; archeologisch spreekuur.

26

Twee jaar: tijdstip gerekend vanaf moment van vaststelling van beleidsnota en beleidskaart (=naar verwachting halverwege 2012).

27

Zie taken en doelen zoals geformuleerd in de Kadernotitie AMZ, onder Scenario A (Alkemade 2009, p. 14).

28

Zie ook Kadernotitie AMZ, overzicht taken/doelen van Scenario B (Alkemade 2009, p. 16).

29

Zie o.a. de aandachtspunten zoals geformuleerd aan het einde van hoofdstuk 3 van deze beleidsnota.

30

In een onderzoeksagenda worden de gemeentelijke prioriteiten en criteria voor de selectie van behoudenswaardige vindplaatsen archeologisch-inhoudelijk uitgewerkt in samenhang met onderzoeksvragen en -inspanningen op lokaal, regionaal, provinciaal en landelijke niveau (o.a. Nationale Onderzoeksagenda Archeologie). Zie ook Kadernotitie AMZ (Alkemade 2009, p. 18).

31

Via intergemeentelijke samenwerking.

32

Een deel van de terreinen van zeer hoge archeologische waarde is aangewezen als archeologisch rijksmonument. Op deze terreinen is voor elke bodemingreep een monumentenvergunning vereist van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE; voorheen RACM en ROB) en vallen niet onder het bevoegd gezag van de gemeente.

33

Conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1 (zie www.sikb.nl).

34

De tekst in dit hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op deze publicatie.

35

In de aardwetenschappen wordt vaak de tijdsaanduiding ‘voor heden’ of in het Engels ‘Before Present’ (BP) gebruikt. Hierbij is ‘heden’ het jaar 1950.

36

Berendsen, 1982.

37

In dit document wordt de lithostratigrafische indeling cf. De Mulder e.a. (2003) gevolgd.

38

conform Berendsen (1982)

39

Törnqvist, 1993.

40

Voor de brongegevens, zie de samenvatting van de kaarten (technische colofon) in hoofdstuk 12.

41

Het geologisch profiel is opgesteld op basis van boorkarteringen die door M. Gouw (Vestigia) werden verricht en geanalyseerd in het kader van zijn promotieonderzoek aan de Universiteit Utrecht. Het in dit rapport opgenomen geologische profiel is afkomstig uit zijn proefschrift (Gouw 2007).

42

Actualiteit waarnemingen, onderzoeksmeldingen en AMK-terreinen juni 2009.

43

Bij nieuwe inzichten of bestuurlijk-politieke ontwikkelingen kan worden besloten ook het aanhangende beleid (en begeleidende beleidskaart) aan te passen.

44

Vastgesteld op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).

45

Onder einddatering wordt verstaan; de jongste datering van aangetroffen sporen/resten zoals vermeld in de archeologische database Archis.

46

Actualiteit van de onderzoeksmeldingen op de archeologische inventarisatiekaart.

47

Ooyevaar 1990, 20-2; m.m. H. van den Ende, Woerden.

48

Op basis van het onderzoek van Groenewoudt (1994) wordt geschat dat sinds de Tweede Wereldoorlog ca. 35% van het Nederlandse bodemarchief op deze manier is verdwenen.

49

Ooyevaar 1990, 22.

50

Van der Graaf/Anderson/Datema, 1990; Ooyevaar11990, 27.

51

Zie website Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Provincie Utrecht; Blijdenstijn 2005.

52

Blijdenstijn 2005. De digitale bestanden werden welwillend ter beschikking gesteld door de provincie Utrecht.

53

O.a. Olde Meierink e.a. 1995; Gaasbeek & Noordam 1992; De Leeuw e.a. 2008;. Voor de volledige lijst geraadpleegde literatuur, zie de literatuurlijst achterin dit rapport.

54

Zoals bekend had de ontwatering van de venen tot gevolg dat de bodem daalde en het water van alle kanten op dit gebied toestroomde.

55

Conform de Handleiding en Toelichting voor de nationale Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW): Deeben et al. 2009.

56

Vastgesteld op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).

57

NB: rijksbeschermde monumenten vallen niet onder het bevoegd gezag van de gemeente en vallen buiten het kader van het gemeentelijk archeologiebeleid en beleidskaart. Voor alle bodemingrepen op het terrein is een monumentenvergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig.

58

Jaarsveld (monument 873): relatie met kasteel Jaarsveld; Lopikerkapel (monument 12.076): relatie met Huis te Vliet ( monument 067 en versterkte hofstede, monument 066); Benschop: aanwijzingen voor tufstenen voorloper van de kerk.

59

Ook in het kader van het project ‘Herwaardering AMK-terreinen’ is op deze terreinen geen waarderend booronderzoek verricht.

60

Formeel gesproken heeft archeologie betrekking op zaken met een ouderdom van meer dan vijftig jaar. Of de gemeente hierin een taak voor zichzelf ziet, kan eventueel in het kader van het monumentenbeleid of mogelijk toekomstig integraal erfgoedbeleid worden bekeken.

61

Zie ook hoofdstuk 3 (Beleidsnota/deel A).

62

Voor het in kaart brengen van de verstoringen van het bodemarchief is gebruik gemaakt van de beschikbare bodemkaarten, topografische kaarten (voor het in kaart brengen van grootschalige naoorlogse uitbreidingswijken), archeologische onderzoeksrapporten en informatie aangeleverd door de gemeente.

63

Voor de gemeente Lopik betreft de informatie uit de ‘bufferzone’ informatie uit de gemeenten Montfoort, Oudewater, Vlist, Schoonhoven, Liesveld, Zederik, Vianen en IJsselstein.

64

Archeologisch (voor)onderzoek in kleine plangebieden levert niet altijd zinvolle informatie op, tenzij het gaat om een al bekende vindplaats of binnen historische woonkernen of de binnenstad. In dat geval kan zelfs een ingreep van minder dan 100m2 schade toebrengen aan het bodemarchief.

65

Dat dit als voorwaarde mag worden opgevat, vloeit voort uit het gebruik van de term “in het belang van de archeologische monumentenzorg” in verschillende artikelen binnen hoofdstuk 5 (Archeologische monumentenzorg) van de Monumentenwet. Zie ook: Luinge 2009, p. 18.

66

De keuze weerspiegelt de afweging die de het bestuur heeft gemaakt tussen de adviezen en inbreng van adviesbureau Vestigia, de leden van de projectgroep (medewerkers gemeenten Montfoort, Oudewater, Woerden), de gemeentearcheoloog van Woerden, de provinciaal archeoloog en het Steunpunt Archeologie en Monumenten van de provincie Utrecht (Stamu). De uiteindelijke keuze wordt gemotiveerd in paragraaf 11.4.

67

Voor de relatie tussen archeologische verwachting en kansrijke onderzoeksomvang, zie ook Verhagen & Defilet 2009; Hessing, Weerheijm & Schrijvers 2009.

68

Zie interim-regeling provinciale ontheffing archeologietoets (www.stamu.nl), gebaseerd op het onderzoek van Hazenberg et al. 2007. De provinciale ontheffingsregeling is door de provincie vastgelegd in het Streekplan en de Handleiding Bestemmingsplannen. De provinciale interimregeling werd opgesteld na inwerkingtreding van de Wamz (1 september 2007; decentralisatie bevoegd gezag naar gemeenten) en werd tot de invoering van de ‘nieuwe’ Wro (1juli 2008) door de provincie gehanteerd bij de beoordeling van artikel 19procedures en de goedkeuring van (de archeologische paragraaf in) gemeentelijke bestemmingsplannen.

69

De gemeente Woerden kiest in deze zone voor een strakkere ondergrens van 100m2.

70

De gemeente Woerden kiest in deze zone voor een strakkere ondergrens van 1.000m2.

71

De gemeente Woerden kiest in deze zone voor een strakkere ondergrens van 10.000m2.