Organisatie | Berkelland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011 |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Toeslagenverordening Wij gemeente Berkelland 2009.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 24-04-2020 | nieuwe regeling | 07-12-2010 Berkelbericht, 14-12-2010 | Raadsvergadering 7 december 2010, nummer 12B |
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Op grond van artikel 10 van de WIJ treedt het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek op basis van een gemeenschappelijke regeling in de plaats van de betrokken colleges van burgemeester en wethouders.
Artikel 2. Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij dit bloedverwanten betreft in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
alleenstaand ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van beide bloedverwanten sprake is van zorgbehoefte;
gehuwde: een persoon die gehuwd is en 21 jaar of ouder is; hiermee wordt gelijk gesteld de geregistreerd partner; en hiermee wordt gelijkgesteld de ongehuwde die een gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij dit bloedverwanten betreft in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
schoolverlater: de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd van onderwijs of van een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of waarvoor aanspraak bestond op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
HOOFDSTUK 3. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE INKOMENSVOORZIENING
Artikel 5. Criteria voor het verhogen van de norm; alleenstaanden en alleenstaande ouders
De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande jongere van 23 jaar en ouder en de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 30, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag, zijnde 20% van de gehuwdennorm.
De toeslag bedoeld in het tweede lid is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder of de alleenstaande ouder gedurende een maximale termijn van 2 maanden indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder tengevolge van een tijdelijke onvoorziene noodsituatie het hoofdverblijf met een ander deelt.
De toeslag bedoeld in het tweede lid, te weten 20% van het netto minimumloon, is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande of alleenstaande ouder indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder het hoofdverblijf deelt met een niet rechthebbende partner zonder inkomen of een toelage Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
Artikel 6: Verlaging voor 21 en 22 jarige alleenstaande jongeren
Alleenstaande woningdeler van 21 jaar, geen toeslag
1.Er is geen recht op een toeslag in de situatie als bedoeld in artikel 5 lid 3 van deze verordening voor een alleenstaande jongere van 21 jaar.
Alleenstaande alleenwonende van 21 jaar, 5% toeslag
2.De toeslag wordt voor een alleenstaande jongere van 21 jaar wordt vastgesteld op 5 % van de gehuwdennorm in de situaties genoemd in artikel 5 lid 2, 4, 5 en 6 van deze verordening.
Alleenstaande woningdeler van 22 jaar, 5% toeslag
3.De toeslag in situaties als bedoeld in artikel 5 lid 3 van deze verordening wordt voor een alleenstaande jongere van 22 jaar wordt vastgesteld op 5% van de gehuwdennorm.
Alleenstaande alleenwonende van 22 jaar,10% toeslag
6.De leden 2 tot en met 4 van dit artikel zijn niet van toepassing ten aanzien van de jongere op wie artikel 7 of 8 van deze verordening van toepassing is.
HOOFDSTUK 4. HET ONTBREKEN VAN WOONLASTEN / HET NIET AANHOUDEN VAN EEN WONING
De norm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemene kosten van het bestaan heeft dan waarin de WIJ-norm of de toeslag voorziet, als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning of de bewoning van een woonruimte waaraan geen woonkosten zijn verbonden zoals omschreven in artikel 2, onder m, van deze verordening.
De hoogte van de norm wordt voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die in een AWBZ-instelling verblijft met beperkte begeleiding zodanig verlaagd dat de norm samen met de toeslag gelijk is aan de norm inrichting voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder of gehuwden genoemd in artikel 29 van de wet
4Als artikel 5 lid 7 van deze verordening van toepassing is, wordt er geen toepassing gegeven aan het eerste en tweede lid van dit artikel. Er wordt in die situatie dus geen toeslag toegekend.
20% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die uitwonend is en is gestopt met het volgen van beroepsonderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000 of voortgezet onderwijs of Vavo volgde en een tegemoetkoming ontving in het kader van de WTOS;
35% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die thuiswonend is en is gestopt met het volgen van beroepsonderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000 of voortgezet onderwijs of Vavo volgde en een tegemoetkoming ontving in het kader van de WTOS;
Toelichting Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011
De gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk hebben op grond van een gemeenschappelijke regeling de uitvoering van de Wet investeren in jongeren opgedragen aan de Sociale Dienst Oost Achterhoek. In artikel 10 van de Wet investeren in jongeren is geregeld dat indien bij een gemeenschappelijke regeling de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, dat bestuur voor de toepassing van deze wet in de plaats treedt van de betrokken colleges van burgemeester en wethouders.
Artikel 2 Begripsomschrijvingen
In de verordening wordt het begrip ‘gehuwdennorm’ omschreven, omdat het uitkeringsgebouw in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, voor 21- tot 27-jarigen daaraan is gerelateerd. Volstaan is met een verwijzing naar artikel 28, tweede lid, sub e, WIJ. De daar genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub a, WWB.
Het begrip hoofdbewoner is omschreven omdat in het beleid verschillen bestaan in de toeslagverlening in situaties waarin geen anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en wanneer dat niet het geval is. VERWIJDEREN?
In artikel 2 zijn verschillende andere begrippen omschreven die voor de toepassing van deze verordening, en voor de aansluiting op de Toeslagenverordening WWB noodzakelijk zijn. De begripsomschrijving is identiek met die binnen de WWB-verordeningen.
Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Zo wordt in deze verordening meerdere malen het begrip ‘jongere’ gebruikt. Artikel 2, eerste lid, WIJ omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder jongeren echter verstaan de jongeren in de leeftijd van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar.
Met andere woorden, jongeren van 18 tot en met 20 jaar komen niet in aanmerking voor een toeslag.
Net als binnen de toeslagenverordening WWB wordt een onderscheid gemaakt tussen een drietal categorieën, namelijk alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. In het geval van alleenstaanden en alleenstaande ouders kent de systematiek de mogelijkheid een toeslag toe te kennen. In het geval van gehuwden bestaat de mogelijkheid tot het verlagen van de norm.
In deze verordening is geen derde lid opgenomen zoals in de WWB-toeslagenverordening wel het geval is aangezien de indiviualiseringsmogelijkheid (artikel 18 lid 1 WWB) niet in de WIJ is opgenomen. Slechts de individualisering voor co-ouders is in artikel 36 lid 6 van de WIJ opgenomen.
HOOFDSTUK 3. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE INKOMENSVOORZIENING
Artikel 5. Criteria voor het verhogen van de inkomensvoorziening; alleenstaande en alleenstaand ouders
Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ zijn de gemeenteraden verplicht om te bepalen dat, indien de jongere alleenstaand(e) (ouder) niet de mogelijkheid heeft de algemene kosten van het bestaan te delen, de inkomensnorm te verhogen met een toeslag (lid 1).
Indien de betrokkene in het geheel niet deze mogelijkheid heeft dan moet de maximale toeslag worden verstrekt. Deze maximale toeslag is bepaald in de wet, en komt overeen met een bedrag gelijk aan 20% van de gehuwdennorm (lid 2).
Bij de vaststelling van de (basis)norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de (basis)norm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag dienen alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking te worden genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.
Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten. De toeslag dient zodanig te zijn dat de betrokkene daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen zoals oorspronkelijk het geval was met de volledig landelijk genormeerde algemene bijstand. Bij de beoordeling of betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze
kosten kunnen worden gedeeld. Let wel, hiertoe wordt gesproken van het 'kunnen delen' van de kosten. Met deze omschrijving wordt echter weer niet beoogd dat van betrokkene kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere inkomensvoorziening te kunnen volstaan.
De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag maakt integraal deel uit van de inkomensvoorziening. De algemene inlichtingenverplichting die op aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het verstrekken van gegevens en overleggen van bewijsstukken de benodigde inlichtingen moeten geven op basis waarvan de hoogte van de toeslag kan worden vastgesteld.
Artikel 35, tweede lid van de wet schrijft voor, dat onverminderd de artikelen 32, 33 en 34, de toeslag, bedoeld in artikel 30, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in dat artikel genoemde maximumbedrag.
De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal half jaarlijks) bijgesteld. De artikelen 32, 33 en 34 van de wet geven de gemeenten de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de norm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 5, tweede lid, van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen.
Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.
De kostganger en onderhuurder hebben een commercieel contract en zullen bijgevolg geen
schaalvoordeel ondervinden van het gezamenlijke hoofdverblijf. Indien de kostganger of onderhuurder een marktconforme prijs voor kostgeld of onderhuur betaalt dan wordt deze beschouwd als 'echte' alleenstaande (ouder). Dit geldt dus niet voor de onderVERhuurder of kostGEVER.
De kamerhuurder wordt ook beschouwd als 'echte alleenstaande' indien deze een marktconforme prijs betaald voor kamerhuur. Wat onder marktconforme kamerhuur wordt verstaan is te vinden in artikel 1 Begripsbepaling onder lid 1,m.
Een commerciële overeenkomst (kostgangerschap, onderhuur of kamerhuur) wordt uitgesloten geacht tussen bloedverwanten in de eerste graad.
Indien sprake is van een tijdelijke noodsituatie waardoor men een ander in huis opneemt of men zelf onderdak vindt bij een ander, dan wordt verondersteld dat dit gedurende een maximale termijn van 2 maanden geen schaalvoordelen oplevert voor de betrokken partijen. Indien men langer blijft samenwonen dan is er geen sprake meer van een tijdelijke en onvoorziene noodsituatie en dient aan lid 3 of een mogelijke gezamenlijke huishouding toepassing te worden gegeven nadat de eerste twee maanden de volledige toeslag is genoten. Er is sprake van een tijdelijke onvoorzienbare noodsituatie als iemand zonder eigen toedoen door onvoorzienbare overmacht niet meer kan beschikken over woonruimte.
Ingeval men de woning deelt omdat een van beide partijen een zorgbehoefte heeft en anderszins zou zijn aangewezen op professionele intramurale zorg dan wordt verondersteld dat er geen schaalvoordelen zijn tengevolge van het gezamenlijk bewonen van de woning. Deze zorgbehoefte blijkt uit een AWBZ-indicatie vastgesteld door een bevoegd indicatiestellend orgaan.
De belanghebbende die meer dan één alleenstaande of gezin in zijn woning laat verblijven kan de kosten van het bestaan nog verder delen. Mede op basis van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (JABW 2002/30) wordt in deze situaties geen toeslag verstrekt.
Artikel 6. Toeslag voor 21 en 22 jarigen alleenstaande jongeren
De gemeenten hebben de mogelijkheid om voor 21 en 22 jarigen de toeslag lager vast te stellen dan 20%. De gemeenten hebben besloten om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Als 21 en 22 jarige alleenstaanden de volledige toeslag zouden ontvangen dan komt de inkomensvoorziening op een zodanig niveau dat de prikkel om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden op basis van het minimumjeugdloon gering is.
Om de prikkel tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid zo groot mogelijk te maken is besloten de toeslag voor 21- en 22-jarige lager vast te stellen.
De korting voor schoolverlaters mag niet tegelijk worden toegepast met een verlaging van de toeslag voor 21 en 22 jarigen. Met het vijfde lid wordt aangegeven dat indien de schoolverlaterskorting van toepassing is, deze voorgaat op het hanteren van de lagere toeslag in verband met de leeftijd van de alleenstaande jongere.
HOOFDSTUK 4. HET ONTBREKEN VAN WOONLASTEN / HET NIET AANHOUDEN VAN DE WONING
Niet alleen door de algemene bestaanskosten met een ander te delen kunnen er aanzienlijk lagere bestaanskosten zijn maar ook als bepaalde kosten ontbreken. Bij de het verstrekken van een inkomensvoorziening moet met deze lagere bestaanskosten rekening worden gehouden.
Van lagere algemene bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden
Artikel 32 WIJ geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft als gevolg van zijn woonsituatie.
Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:
ingeval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Zie MVT Wet investeren in jongeren.
Voorwaarde voor de toepassing van artikel 32 WIJ is dat door de belanghebbende niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn.
In alle hierboven genoemde situaties zal de verlaging van norm of toeslag 15% van het minimumloon bedragen.
De situatie van dak- en thuislozen verdient hier aparte aandacht.
Blijkens de toelichting bij artikel 27 van de Wet werk en bijstand kunnen de gemeenten niet zonder meer volstaan met het verstrekken van een lager bedrag aan bijstand vanwege het enkele feit van het ontbreken van woonruimte.
Gemeenten dienen volgens de toelichting dan ook zorg te dragen voor een adequaat
voorzieningenniveau voor dak- en thuislozen. Artikel 27 in combinatie met artikel 57 van de Wet werk en bijstand bieden hier mogelijkheden.
De gemeente Doetinchem is in onze regio de aangewezen gemeente om dat te regelen.
Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Dit dient bij de vaststelling van de uitkeringshoogte te worden betrokken. Indien de belanghebbende er blijk van heeft gegeven de kosten van de dak- en thuislozenopvang stelselmatig niet te betalen, heeft het college de bevoegdheid om aan de bijstand de verplichting te verbinden dat de belanghebbende eraan meewerkt dat deze kosten rechtstreeks worden overgemaakt aan de betreffende instantie (zie ook B5.7). Voorts heeft het college de bevoegdheid om de bijstand in de vorm van dag/nachtverblijf aan te bieden door middel van bijstand in natura als bedoeld in artikel 57 onderdeel b WWB (zie ook B9.3.2). Zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 53-54.
Dit artikel is niet van toepassing op thuiswonenden, die geen kostgeld aan hun ouders verschuldigd zijn.
Gelet op de basishuur vermeld in de Wet op de huurtoeslag en er vanuit gaande dat er in de regel ook nog andere woonlasten zijn, is bij het geheel ontbreken van woonkosten een verlaging op zijn plaats zijn van afgerond, 15% van het netto minimumloon.
Alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden die in een inrichting verblijven c.q. wonen, ontvangen een inkomensvoorziening naar de norm inrichting (zak- en kleedgeld). Echter van verblijf in een inrichting is pas sprake als de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is. Volgens de memorie van toelichting (WWB) is dit in het geval van begeleid wonen regelmatig niet het geval. Echter de noodzakelijke kosten van bestaan voor alle bewoners van begeleidwonen-projecten zijn onafhankelijk van de hoeveelheid begeleiding en zijn lager aangezien er geen huur noch gas, water en licht betaald wordt door de bewoner van een dergelijk project. De lagere noodzakelijke kosten van bestaan vloeien dus voort uit de woonsituatie. De norm wordt daarom zodanig verlaagd, dat de norm samen met de toeslag gelijk is aan de norm die voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde van toepassing zou zijn als hij wel onder het begrip inrichting zou vallen.
Voor de eigen bijdrage CAK in verband met het verblijf in een inrichting (de woonkosten) kan overigens bijzondere bijstand worden toegekend.
Op grond van dit artikel heeft het dagelijks bestuur gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de landelijke norm of de toeslag lager vast te stellen als de belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd.
De inkomensvoorziening ligt – veelal aanmerkelijk – hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de studiefinanciering gelden.
Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe als hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ aangewezen raakt. De invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding van de belanghebbende tijdens de studie speelt hierbij geen rol. De verlaging van de inkomensvoorziening kan slechts plaatsvinden in de periode van een half jaar na de beëindiging van de scholing of de beroepsopleiding.
Duur verlaging Verlaging van de inkomensvoorziening is slechts mogelijk gedurende maximaal zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding (zie artikel 33 WIJ.) Indien de schoolverlater eerst na zes maanden na beëindiging van zijn studie of opleiding instroomt in de WIJ, is dus geen toepassing van de schoolverlatersverlaging mogelijk.
Voorwaarde toepassen verlagingOm de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarde: Voor het onderwijs of de beroepsopleiding bestond aanspraak (lees: recht) op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos), aldus artikel 33 WIJ.
De verlaging wordt afgestemd op de bedragen zoals de maximaal voor studenten gelden inclusief de bijleenmogelijkheid. Hierbij is aangesloten bij hetgeen hieromtrent bepaald is in artikel 3.18 van de Wet Studiefinanciering 2000. Hieronder staat de tabel zoals die in artikel 3.18 van de WSF 2000 is vermeld. De bedragen zijn de bedragen die op 1 januari 2010 van toepassing waren.
Alleenstaande of alleenstaande ouder zonder medebewoners: 20%
Alleenstaande of alleenstaande ouder met thuiswonende kinderen die een inkomen hebben lager dan € 604,15 (bedrag per 1 jan 2010): toeslag 20%.
Alleenstaande of alleenstaande ouder met medebewoner of thuiswonende kinderen met een inkomen hoger dan € 604,15 (bedrag per 1 jan 2010): toeslag 10%
Kamerhuurder, kostganger of onderhuurder die een commerciële prijs betaald: toeslag 20%
Tijdelijke noodsituatie van maximaal twee maanden op grond waarvan er een medebewoner is: toeslag 20%
De bijstandgerechtigde of medebewoner is zorgbehoeftig: toeslag 20%
De bijstandsgerechtigde heeft twee of meer alleenstaanden of gezinnen als medebewoners: geen toeslag
Geen woonlasten en niet alleenwonend: 5% toeslag
Geen woonlasten en twee of meer medebewoners: geen toeslag
Verblijf in een AWBZ-instelling met 12 uur of minder mogelijkheid tot begeleiding: norm Inrichting
Alleenstaande 21- of 22-jarige:
21-jarige met medebewoners: geen toeslag
21-jarige alleenwonende: 5% toeslag
22-jarige met medebewoners: 5% toeslag
22-jarige alleenwonende: 10% toeslag
Alleenstaande 21 of 22-jarige en geen woonlasten: 5% toeslag, tenzij het een 21-jarige met medebewoners is dan geen toeslag
Alleenstaande 21 of 22-jarige schoolverlater: alleen de schoolverlatersverlaging toepassen, geen cumulatie van verlaging!
Hoger onderwijs en uitwonend: norm en toeslag samen 60%
Hoger onderwijs en thuiswonend: norm en toeslag 45%
Beroepsonderwijs en WTOS en uitwonend: norm en toeslag 50%
Beroepsonderwijs en WTOS en thuiswonend: norm en toeslag: 35%
Alleenstaande schoolverlater en geen woonlasten: laagste norm of toeslag, verlagingen niet cumuleren
Alleenstaande schoolverlater met een of meer medebewoners: laagste norm of toeslag, verlagingen niet cumuleren
Niet rechthebbende partner, als enige medebewoner: 20% toeslag op grond van artikel 10: bijzondere situatie