Organisatie | Lopik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels handhaving wet kinderopvang gemeente Lopik |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Wet Kinderopvang gemeente Lopik |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels handhaving Wet Kinderopvang gemeente Lopik 2012.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2019 | nieuwe regeling | 20-11-2018 Het Kontakt, 11-12-2018 |
Vastgesteld door het college op: 20 november 2018
Publicatiedatum: 11 december 2018
Inwerkingtreding: 1 januari 2019
Kinderopvang is de benaming voor het verzorgen van kinderen door anderen dan de ouders zelf. Kinderopvang is een georganiseerd verband om kinderen op het gebied van ontwikkeling verder te helpen als de ouders op dat moment werken of studeren of als de kinderen een taal- of ontwikkelingsachterstand hebben. Er zijn verschillende soorten kinderopvang. Vanaf 1 januari 2018 vallen kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en gastouderopvang (bemiddeld door geregistreerde gastouderbureaus) in Nederland onder de formele opvang.
Goede kinderopvang is van groot belang. Kinderen moeten zich veilig voelen en de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Het legt een basis voor de rest van hun leven. Kinderopvang moet daarom bijdragen aan een goede ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. De Rijksoverheid heeft hiervoor kwaliteitseisen opgesteld waaraan
kinderopvangorganisaties/-locaties zich moeten houden. Deze kwaliteitseisen zijn vastgelegd in de Wet kinderopvang (Wko) en onderliggende wet- en regelgeving (algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen). Zo zijn er voorschriften voor het pedagogisch klimaat, personeel, de veiligheid en gezondheid, accommodatie en het ouderrecht.
De Wko bepaalt dat gemeenten in dit kader een toezicht- en handhavingstaak hebben en de Inspectie van het Onderwijs controleert jaarlijks of gemeenten hun wettelijke taken op het gebied van kinderopvang goed uitvoeren. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) van de gemeente Lopik is op grond van de Wko bevoegd gezag voor het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang. De GGD is bij wet de aangewezen toezichthouder. Het college heeft de GGD Regio Utrecht aangewezen om de kwaliteit van alle kinderopvanglocaties in de gemeente te inspecteren. De GGD controleert in opdracht van het college of kinderopvangorganisaties voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen. De toezichthouder van de GGD legt haar bevindingen vast in een rapport en adviseert het college naar aanleiding van deze onderzoeken en brengt een (handhavings)advies uit. Op deze wijze werken de gemeente Lopik en GGD Regio Utrecht samen aan kwalitatief goede kinderopvang.
In het kader van de beginselplicht tot handhaven moeten gemeenten in beginsel handhavend optreden als een kinderopvangorganisatie/-locatie niet voldoet aan de eisen. Het advies van de GGD is hierin van cruciaal belang. Afhankelijk van de geconstateerde overtreding(en) en het advies van de GGD is het aan het college om wel of niet handhavend op te treden. De beleidsregels handhaving Wet Kinderopvang gemeente Lopik moeten duidelijkheid verschaffen in de wijze van handhaven en de handhavingsinstrumenten welke tot beschikking staan van het college.
Kinderen in de kinderopvang zijn kwetsbaar. Zeker als zij zo jong zijn dat ze zich nog niet verbaal kunnen uiten. De Rijksoverheid zet zich daarom in om de veiligheid in de kinderopvang te verbeteren. De kinderopvang(branche) is en blijft daarom volop in beweging. Gezien de vele ontwikkelingen van de afgelopen periode [zie hoofdstuk (landelijke) ontwikkelingen] en de aanzienlijke wijzigingen in de wet- en regelgeving is het noodzakelijk deze nieuwe beleidsregels op te stellen.
Als uitgangspunt voor deze beleidsregels handhaving Wet Kinderopvang gemeente Lopik is het afwegingsmodel van de VNG gebruikt. Dit model is aangepast aan de lokale wensen en werkwijzen en vertaald in dit beleid. In het beleid zijn de algemene stappen opgenomen die het college hanteert bij het overtreden van de kwaliteitseisen. De handhavingsstrategie van het college is en blijft milder waar mogelijk, strenger waar nodig. Het college kiest hiermee niet voor de bestraffende lijn (van het VNG model). Het college gaat uit van de relatie met de houders waarbij in beginsel herstellende sancties worden opgelegd. Hierbij wordt uitgegaan van vertrouwen in de kennis en kunde van de kinderopvangorganisaties en de goede wil van houders om overtredingen te voorkomen en/of snel ongedaan te maken. Alleen wanneer noodzakelijk, kan en zal het college gebruik maken van de mogelijkheid om strenger te handhaven en/of een bestuurlijke boete op te leggen.
Handhaving is maatwerk en wordt daarom in elke situatie apart afgewogen. Proportionaliteit is daarbij van belang. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding, maar zal telkens afgewogen worden of toepassing onder meer proportioneel is.
De vastgestelde Beleidssregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Lopik maken het mogelijk te handhaven bij alle voorzieningen voor kinderopvang. Het handhavingsbeleid vastgesteld op 16 oktober 2012 komt hiermee te vervallen.
In hoofdstuk 3 gaan we in op de (landelijke) ontwikkelingen:
In hoofdstuk 4 staan de Beleidsregels handhaving Wet Kinderopvang.
In hoofdstuk 5 staat de Algemene toelichting
In hoofdstuk 6 staat een artikelsgewijze toelichting.
Bijlage 1 bevat het Afwegingsmodel.
3. (LANDELIJKE) ONTWIKKELINGEN
Op 1 januari 2018 is de Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK) en (de laatste fase van) de Wet harmonisatie kinderopvang peuterspeelzaalwerk in werking getreden. Hierdoor en door andere ontwikkelingen waar wij hieronder op ingaan was het noodzakelijk deze nieuwe beleidsregels voor de handhaving van de Wet kinderopvang vast te stellen. Het is onmogelijk om alle ontwikkelingen binnen de kinderopvang van de afgelopen jaren in deze beleidsregels op te nemen. Daarom bij deze een weergave van de belangrijkste en/of degene welke de meeste invloed hebben (gehad) op de houders en de gemeente Lopik:
Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK)
De Wet IKK is een wet tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de herijking en harmonisatie van enkele kwaliteitseisen voor kindercentra en peuterspeelzalen, de innovatie van die kwaliteitseisen en het aanpassen van enkele eisen aan de kwaliteit van voorschoolse educatie.
De Wet IKK verbetert de kwaliteit en de toegankelijkheid van de kinderopvang. De nieuwe kwaliteitseisen zijn opgedeeld in vier thema’s:
De wijzigingen komen voort uit het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang dat minister
Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Brancheorganisatie Kinderopvang, Sociaal Werk Nederland, BOinK, de FNV Zorg en Welzijn en het CNV Zorg en Welzijn in 2016 sloten. Op een later moment heeft ook de Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang zich achter het akkoord geschaard.
Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk
De regelgeving van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk was al op een groot deel geharmoniseerd met behulp van eerdere wetten en regelingen. Met de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is het laatste deel van de harmonisatie verder vormgegeven. De tot dan toe nog bestaande verschillen tussen de kwaliteitskaders zijn opgeheven bij de totale herijking van de kwaliteitskaders in 2018. Dit heeft tot gevolg dat er vanaf 2018 één nieuw kwaliteitskader geldt voor zowel het peuterspeelzaalwerk als de kinderopvang. In de gemeente Lopik zijn al per 1 januari 2017 de peuterspeelzalen opgeheven en de (gesubsidieerde) peuterplekken ondergebracht bij de kinderopvang.
De Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk heeft gevolgen voor de rol van de gemeenten in het voorschoolse stelsel en de subsidierelatie met voorschoolse voorzieningen. Een groot deel van de ouders met kinderen op peuterspeelzalen welke omgevormd zijn tot kinderdagverblijf komen nu in aanmerking voor kinderopvangtoeslag via de belastingdienst, waardoor de gemeente voor deze groep geen financieel toegankelijk voorschools aanbod meer hoeft te verzorgen. De gemeente blijft wel verantwoordelijk voor de voor- en vroegschoolse educatie voor doelgroepkinderen en voor het aanbod voor peuters waarvan de ouders niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag.
Per 1 januari 2018 zijn de gemeenten en GGD gestart met de werkwijze Streng aan de Poort.
Voor de houder van een kindercentrum of gastouderbureau betekent dit dat er wat is veranderd. Het gaat om situaties waarin er een aanvraag gedaan wordt voor een houderwisseling, een nieuw gastouderbureau, een nieuw kindercentrum of een verhuizing van een kindercentrum.
Streng aan de poort houdt in dat een houder vanaf het moment dat het kindercentrum of gastouderbureau geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang, meteen moet voldoen aan alle kwaliteitseisen. Het college vraagt daarom de GGD om intensief onderzoek te doen, waarbij ook gekeken wordt naar (eventuele) eerdere of andere locaties die de houder heeft en hoe daar aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. Als uit het GGD-onderzoek blijkt dat te verwachten is dat een houder, dan wel de locatie zelfs met hersteltermijnen niet direct vanaf de start redelijkerwijs aan alle kwaliteitseisen kan voldoen, dan geeft de GGD een negatief advies. Het college zal dan besluiten de locatie niet te registreren en dus kan de locatie niet starten.
Naast de registratie in het Landelijk Register Kinderopvang is de houder er verantwoordelijk voor dat alle noodzakelijke vergunningen in orde zijn. Bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor brandveiligheid. Deze stappen moet de houder nemen vóórdat er een aanvraag tot registratie in het Landelijk Register Kinderopvang gedaan wordt. Zodra bekend is dat een houder een nieuwe locatie wil starten, informeert het college de houder over de benodigde vergunningen. Het aanvragen van de diverse vergunningen blijft de verantwoordelijkheid van de houder.
Met de invoering van deze werkwijze verandert er niets aan de beslistermijn en/of de procedure voor het beslissen op een aanvraag.
Het instrument Herstelaanbod is vanaf 1 januari 2018 de standaardwerkwijze in onze toezicht- en handhavingspraktijk.
Met het herstelaanbod wordt op een informele wijze en zonder gebruikmaking van handhaving een overtreding hersteld of beëindigd. In de praktijk komt het erop neer dat wanneer de toezichthouder bij onderzoeken voor registratie en jaarlijkse onderzoeken de houder tijdens de inspectie een aanbod doet om een overtreding te herstellen. De hersteltermijn bedraagt maximaal 4 weken (afhankelijk van de overtreding). Bij sommige overtredingen, zoals een herhaalde overtreding of bij een te lange hersteltermijn wordt geen herstelaanbod aangeboden. De toezichthouder maakt de afweging om wel of geen herstelaanbod aan te bieden. De houder is niet verplicht om gebruik te maken van het herstelaanbod, dit blijft een vrije keuze.
Maakt de houder gebruik van het herstelaanbod dan wordt door de toezichthouder schriftelijk vastgelegd wat er van de houder verwacht wordt om de overtreding op te lossen en op welke termijn. Voordat het inspectierapport wordt opgemaakt beoordeelt de toezichthouder of de geconstateerde overtreding is opgeheven.
De geconstateerde overtreding, het herstelaanbod, de maatregel en het resultaat worden in het inspectierapport beschreven. Als de overtreding naar aanleiding van het herstelaanbod is hersteld, dan zal het college niet handhavend optreden. Indien de overtreding niet of niet volledig is beëindigd na het herstelaanbod, dan zal het college dit – in beginsel – als een verzwarende omstandigheid beschouwen.
Het college gaat uit van vertrouwen. Het herstelaanbod is daar op gericht. Met deze vorm van toezicht kunnen houders overtredingen sneller en efficiënter ongedaan maken en voorkomen dat handhaving nodig is, hetgeen in ieders belang is. Tevens komt dit ten goede van de kinderen in de opvang. Want uiteindelijk hebben wij allemaal hetzelfde doel: een gezonde en veilige omgeving voor onze kinderen. Deze werkwijze kan hieraan meewerken.
De periode waarin kinderen worden opgevangen in een kindercentrum of door een gastouder, is een cruciale periode in de ontwikkelingsfase van kinderen. De opvang moet bijdragen aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind, in een gezonde en veilige omgeving. De kinderen zijn in deze fase immers kwetsbaar, zeker als zij zo jong zijn dat de opvang nog vooral gericht is op de fysieke verzorging en zij zich nog niet zo goed verbaal kunnen uiten. Ten behoeve van een veilige kinderopvang moeten mensen die in de kinderopvang werken in bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). De VOG toont aan dat een persoon geen strafbare feiten op zijn/haar naam heeft staan die een belemmering vormen bij het werken in de kinderopvang. Een VOG is een momentopname. Mensen kunnen zich na afgifte van de VOG schuldig maken aan een strafbaar feit en daardoor een bedreiging vormen voor de veiligheid van kinderen. Zolang dit niet bekend is bij de eigenaar van de kinderopvang of de toezichthouder, kunnen zij in de kinderopvang blijven werken. Dit is ongewenst. Daarom bestaat sinds 1 maart 2013 de continue screening in de kinderopvangbranche, wat betekent dat alle vaste medewerkers die in de kinderopvang werken, continu worden gescreend op strafbare feiten.
Om de kinderopvangbranche veiliger te maken is vanaf 1 maart 2018 de opvolger van de continue screening – het personenregister kinderopvang – van start gegaan. Met het personenregister moet voorkomen worden dat professionals met een strafblad of een verleden met kindermishandeling of –misbruik opnieuw in de kinderopvang aan de slag kunnen. Voor gastouders geldt dit bovendien voor alle volwassen huisgenoten die op het opvangadres woonachtig zijn. Niet alleen pedagogisch medewerkers, gastouders en bestuurders moeten zich inschrijven, maar ook zelfstandigen, stagiaires, vrijwilligers en uitzendkrachten. Kortom: iedereen die werkt of woont op een locatie waar kinderen worden opgevangen, moet zich inschrijven in het personenregister. Zonder inschrijving in het personenregister mag je niet in de kinderopvang werken. Met het personenregister worden medewerkers continu gescreend op strafbare feiten die belemmerend of bezwaarlijk zijn bij het werken met kinderen. Het personenregister kinderopvang draagt in combinatie met maatregelen als het vierogenprincipe voor kinderdagverblijven bij aan meer veiligheid in de kinderopvang.
Naast een toename van de veiligheid in de kinderopvang levert het personenregister administratieve voordelen op voor de professionals. Zo is er geen nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) nodig bij wisseling van werkgever. Medewerkers hebben alleen bij inschrijving in het personenregister een geldige VOG nodig, daarna niet meer. De werkgever hoeft de VOG niet meer zelf te controleren omdat het register hierin voorziet.
Publicatie handhavingsbesluiten
De gemeente is vanaf 1 januari 2016 wettelijk verplicht om opgelegde sanctie(s) te publiceren. Dit gebeurt in het Landelijk Register Kinderopvang op het moment dat dit besluit onherroepelijk is en blijft tot drie jaar na datum van publicatie voor een ieder zichtbaar.
4. BELEIDSREGELS HANDHAVING WET KINDEROPVANG
Burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de artikelen 1.61 lid 1, 1.65 lid 1, 1.66 en 1.72 lid 1 Wet kinderopvang;
de ‘Beleidsregels handhaving Wet Kinderopvang van de gemeente Lopik’ vast te stellen.
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van een overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving.
Artikel 2 Vormen van handhaving
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en onderliggende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend handhavingstraject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en op voorkoming van herhaling van de overtreding(-en)
Wanneer een herstelaanbod (vanaf 1 januari 2019), gegeven door de toezichthouder van de GGD, niet (voldoende) opgevolgd wordt, dan wordt dit door het college aangemerkt als een verzwarende omstandigheid en kan in beginsel stap 1 (aanwijzing) worden overgeslagen. Tenzij het niet opvolgen van het herstelaanbod niet verwijtbaar is aan de houder, vanwege bijvoorbeeld overmacht.
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wet kinderopvang voor wat betreft de geregistreerde voorziening (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang) wordt de gegeven toestemming tot exploitatie ingetrokken met een beschikking overeenkomstig artikel 1.46 lid 5 en 6 Wet kinderopvang. Aansluitend wordt de registratie verwijderd uit het landelijk register kinderopvang.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Artikel 8 Herhaalde overtredingen (recidive)
Bij de vaststelling van de boete wordt uitgegaan van:
De totale bij boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden. Indien de aard van de overtreding hiertoe aanleiding geeft, kan het college besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen in het herstellende traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen.
Stap 1: schriftelijke aanwijzing, artikel 1.65 lid 1 Wet kinderopvang
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens de artikelen 1.47 lid 1 en 1.48d tot en met 1.59 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een schriftelijke aanwijzing wordt aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd met daarbij de redenen. Ook wordt aangegeven welke maatregelen de houder binnen de gestelde termijn dient te nemen. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding duurzaam beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan het college schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel aan de GGD opdracht geven voor een nader onderzoek (herinspectie). Is de overtreding niet beëindigd, dan wordt een volgende stap ingezet.
Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang, artikel 125 lid 2 Gemeentewet en artikel 5:32 Awb
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
Het college kan de stap last onder dwangsom meerdere keren nemen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan het college overwegen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen of besluiten tot een volgende stap in het herstellend handhavingstraject. Beiden vereisen een nieuw besluit.
Wanneer het gevaar van een overtreding klaarblijkelijk dreigt (de overtreding zal zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voordoen), kan het college besluiten de last onder dwangsom preventief op te leggen. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden.
Bij de bepaling van de hoogte van de last onder dwangsom wordt in beginsel het afwegingmodel (bijlage 1) als uitgangspunt gehanteerd. Bij de bepaling van de hoogte van de last onder dwangsom laat het onverlet dat het college gehouden is de hoogte van de dwangsom af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Stap 3: exploitatieverbod, artikel 1.66 Wet kinderopvang
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor
gastouderopvang of een gastouderbureau in exploitatie te nemen dan wel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college onder andere in de volgende gevallen:
Stap 4: het intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en de verwijdering van de registratie uit het landelijk register kinderopvang, artikel 1.46 lid 5 en 6 Wet kinderopvang, artikel 1.47a lid 2 Wet kinderopvang en artikel 8 lid 1 Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang.
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, de toestemming tot exploitatie kan intrekken en de registratie van deze voorziening verwijdert uit het register:
Vanaf het moment dat voor een voorziening voor kinderopvang de toestemming tot exploitatie is ingetrokken en de registratie van deze voorziening verwijderd is uit het landelijk register kinderopvang, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van de exploitatie leidt tot niet geregistreerde kinderopvang (illegale kinderopvang) en kan leiden tot een bestuurlijke boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Alle hiervoor genoemde bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen, behoudens de waarschuwing, zijn beschikkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete (artikel 1.72 lid 1 Wet kinderopvang).
In de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Lopik is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid.
6. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 2 Vormen van handhaving
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd. Een herstelmaatregel is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling. Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang voldaan moet worden staan in de wet- en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder kinderopvang gebruikte modelrapporten.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar Algemene toelichting, hoofdstuk 2 Herstellend traject.
Uitsluitend kinderopvangvoorzieningen die aan de definitie van de Wet kinderopvang voldoen, worden geregistreerd in het landelijk register kinderopvang en mogen geëxploiteerd worden. Geregistreerde voorzieningen die niet meer voldoen aan deze definitie ontvangen een beschikking tot intrekken van de toestemming tot exploitatie en worden verwijderd uit het landelijk register kinderopvang. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet.
Artikel 6 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is. Indien het college daartoe overgaat, is hetgeen in deze beleidsregels is bepaald onverkort van toepassing.
Artikel 7 Hoogte bestuurlijke boete Eerste lid
In de Wet kinderopvang is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van het bepalen van de hoogte van het op te leggen boetebedrag naar aanleiding van een specifieke overtreding. Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lagere prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 van de Wet kinderopvang neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
In geval van overtreding van de artikelen 1.66 en 1.45 Wet kinderopvang is er sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46 lid 2 Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft met de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Artikel 8 Herhaalde overtredingen (recidive)
Bij herhaalde overtredingen treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.
In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd. Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Dit artikel spreekt voor zich.
Bijlage 1: Afwegingsoverzicht dagopvang / buitenschoolse opvang / gastouderopvang / gastouderbureau
In dit afwegingsoverzicht worden per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven en voorzien van een prioritering en bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete in geval van een overtreding.
Het college van de gemeente Lopik hanteert in beginsel dit afwegingsmodel als uitgangspunt bij de bepaling van de hoogte van de last onder dwangsom. Bij de bepaling van de hoogte van de last onder dwangsom laat onverlet dat het college ook gehouden is de hoogte van de dwangsom af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Er kan sprake zijn van verzachtende en verzwarende omstandigheden; dit is maatwerk.
Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. | € 20.500,- (boete 4e categorie 1 ) | |
Een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt. | ||
Kinderopvang door tussenkomst geregistreerd gastouderbureau; in gezinssituatie; op woonadres gastouder of vraagouder. | ||
Een buitenschoolse opvang, een kinderdagverblijf, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek door de GGD heeft plaatsgevonden en uit dit onderzoek blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels uit de Wet kinderopvang. |
Houder draagt zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan:
| ||
Houder biedt verantwoorde gastouderopvang aan waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. | ||
Elke buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf beschikt over een pedagogisch beleidsplan.2 bso en kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 12 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang kdv artikel 3 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Houder stelt een pedagogisch beleidsplan vast, waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. artikelen 1.49 lid 4, en 1.56 lid 1 en 2 Wko; artikel 11 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang; artikel 12a lid 1 Regeling kwaliteit kinderopvang | ||
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan aspecten van verantwoorde dagopvang, bedoeld in artikel 2 van het Besluit kwaliteit kinderopvang.. bso en kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikelen 11 en 12 lid 2a Besluit kwaliteit kinderopvang kdv artikelen 2 en 3 lid 2a Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Het pedagogisch beleidsplan bevat een concrete beschrijving van de overige daaraan gestelde kwaliteitseisen. bso en kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 12 lid 2, 3 Besluit kwaliteit kinderopvang kdv artikel 3 lid 2, 3 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van: de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen om en sociale competenties te ontwikkelen en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt. artikelen 1.49 lid 4, en 1.56 lid 1 en 2 Wko; artikel 11 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang artikel 12a lid 1 onder a Regeling kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang | ||
Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen een beschrijving van het aantal kinderen dat door de gastouder wordt opgevangen en de leeftijden van die kinderen. En het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen een beschrijving van de eisen die aan de voorzieningen voor gastouderopvang worden gesteld. artikelen 1.49 lid 4, en 1.56 lid 1 en 2 Wko; artikel 11 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang artikel 12a lid 1 onder b en c Regeling kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang | ||
Houder draagt er zorg voor dat er conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld. bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 12 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang kdv artikel 3 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Houder voert een zodanig beleid dat de gastouder de kwaliteitseisen kan naleven en stelt hiertoe het pedagogisch beleidsplan ter beschikking aan de gastouder. De houder draagt er zorg voor dat alle bij zijn gastouderbureau aangesloten gastouders het pedagogisch beleid uitvoeren. Het pedagogisch beleid is door het gastouderbureau aan de gastouders verstrekt. artikelen 1.49 lid 4 sub a en 1.56 lid 1, artikel 11 en 16 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang | ||
De gastouder handelt overeenkomstig het pedagogisch beleidsplan dat door het gastouderbureau is opgesteld en ter beschikking is gesteld. artikel 1.56b lid 1 en 2 Wko; artikel 16 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang | ||
Kinderdagverblijf / Voorschoolse educatie3 | ||
Voorschoolse educatie omvat per week ten minste vier dagdelen van ten minste 2,5 uur of per week ten minste 10 uur aan activiteiten |
Eisen aan de maximale omvang van een gecombineerde groep, indien een stamgroep (dagopvang) en een basisgroep (buitenschoolse opvang) gecombineerd worden.4 bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 18 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang; kdv artikel 9 lid 2 en 10 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Met vooraf gegeven schriftelijke toestemming van de ouders kan een kind gedurende een vooraf schriftelijk met de ouders overeengekomen periode worden opgevangen in één andere stamgroep (dagopvang) of basisgroep (buitenschoolse opvang). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 18 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang; kdv artikel 9 lid 9 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Aan ieder kind wordt een mentor toegewezen.
bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 18 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang; kdv artikel 9 lid 11 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Houder deelt ouders en kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskracht(en) op welke dag aan de desbetreffende stamgroep zijn toegewezen artikelen 1.49 lid 1 en 2, 1.50 lid 1 en 2 en 1.54 lid 1 Wko; artikel 9 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
| ||
artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko; artikel 9 lid 4 en 5 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroepruimtes artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko; artikel 9 lid 6 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
De maximale groepsgrootte per gastouder wordt afgestemd op de leeftijd van de op te vangen kinderen (0 tot 13 jaar). |