Organisatie | Lopik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Standplaatsenbeleid gemeente Lopik |
Citeertitel | Standplaatsenbeleid gemeente Lopik |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-12-2015 | nieuwe regeling | 24-11-2015 Het Kontakt, 08-12-2015 |
Standplaatsvergunningen kunnen worden aangevraagd bij de gemeente voor het innemen van een standplaats in de openbare ruimte. De gemeente stelt wel voorwaarden voor deze vorm van ambulante handel. Indien de gevraagde locatie aan alle criteria voldoet, kan de gemeente de ruimte tegen vergoeding beschikbaar stellen.
De gemeentelijke tussenkomst is noodzakelijk, want een standplaats kan overlast en/of onveilig verkeersgedrag veroorzaken en het straatbeeld ontsieren. Ook kan een standplaats soms het lokaal voorzieningenniveau aantasten.
De gemeente Lopik heeft geen specifieke verordening of beleid m.b.t standplaatsen of markt vastgesteld. Gezien de komst van het nieuwe centrum in Lopik en het stijgende aantal aanvragen van standplaatsen is nu wel behoefte ontstaan aan een helder geformuleerd beleid. Het doel van deze notitie is dan ook:
De definitie van een standplaats is verwoord in artikel 5:17, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Lopik (APV):
Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op een standplaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet en ook niet op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 APV.
1.3 Keuze markt of standplaats
De keuze van de gemeente voor een markt op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet of standplaats op grond van artikel 5:17, eerste lid van de APV is afhankelijk van het aantal standplaatsen. Indien er behoefte is aan een grote uitbreiding van de huidige standplaatsen is het raadzaam om een marktverordening vast te stellen en een marktmeester aan te stellen. Hoe groter het aantal standplaatsen op een plek des te groter is de behoefte aan regels en toezicht om de openbare belangen te waarborgen.
Wat exact onder ‘markt’ op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet wordt verstaan is echter niet helder afgebakend. De wet geeft hier geen definitie van. Uit de jurisprudentie blijkt dat dit (mede) afhankelijk is van de locatie en de uitstraling van een verzameling standplaatsen.
Zowel bij de keuze voor standplaatsen als bij een markt kan er een maximum verbonden worden aan het verlenen van standplaatsvergunningen. Er zijn geen specifieke voor- of nadelen aan een standplaatsenbeleid of een marktbeleid.
Het juridisch kader van het standplaatsenbeleid wordt bepaald door afdeling 4 Standplaatsen van de APV. In artikel 5:18 van de APV zijn in samenhang met artikel 1:8 van de APV de weigeringsgronden opgenomen, zie bijlage 1. In de paragrafen 2.4 en 2.5 van deze notitie worden de toetsingscriteria en weigeringsgronden uit de APV met betrekking tot standplaatsen behandeld.
Het juridisch kader is echter breder dan de APV. Naast de APV kunnen ook één of meerdere van de volgende regelingen of wetten van toepassing zijn op de standplaatshouder:
Indien de gemeente eigenaar van de grond is kan zij een vergoeding voor het gebruik van de grond bedingen. Dit zou kunnen door middel van een huurcontract. Het is niet mogelijk om alleen via de privaatrechtelijke weg, namelijk als eigenaar van de grond, standplaatsen uit te geven. De gemeente moet zich namelijk ook langs deze weg aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur houden en ze mag de bedoeling van de wet niet omzeilen. Ook de rechtsbescherming van de burger kan hierdoor worden aangetast. Wel kan de gemeente, evenals andere grondeigenaren, op grond van haar eigendomsrecht, besluiten geen medewerking te verlenen aan het innemen van een standplaats op gemeentegrond die niet deel uit maakt van de openbare weg.
In de Wet Milieubeheer wordt een regeling getroffen ten aanzien van inrichtingen die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden ook voor standplaatshouders. Denk aan milieueisen die aan mobiele verkoopinrichtingen van vis en snacks worden gesteld. Deze eisen betreffen in hoofdzaak de gevolgen van het bakken die betrekking hebben op zaken als vetafscheiding van het afvalwater en voorkomen van stankoverlast. Dit wordt van geval tot geval beoordeeld, afhankelijk van de situatie ter plaatse. De standplaatshouder kan verplicht worden gesteld zelf voldoende maatregelen te nemen om zwerfvuil rond de standplaats te voorkomen. Deze regels worden in de voorschriften opgenomen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden te bouwen zonder vergunning van burgemeester en wethouders. Voorts is het op grond van artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo verboden zonder een omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Een standplaatshouder met een mobiele wagen die elke avond zijn standplaats ontruimt, heeft geen omgevingsvergunning nodig.
Het doel van het beleid is om een zo volledig mogelijke beschrijving te geven van het toetsingskader voor de beoordeling van een aanvraag voor een standplaatsvergunning. Daarnaast beoogt het beleid te komen tot het bieden van rechtszekerheid en vereenvoudiging van vergunningverlening voor ondernemers.
Het beleidskader dat in dit hoofdstuk wordt beschreven is het kader waarbinnen de gemeente Lopik vergunningen voor standplaatsen kan afgeven of weigeren. Ook is het mogelijk om op basis van dit kader te handhaven.
Het college is bevoegd om standplaatsvergunningen te verlenen op grond van artikel 5:18 van de APV. Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het college de uitoefening van de haar toekomende bevoegdheden regelen door beleidsregels vast te stellen. De beleidsregels kunnen als gevolg van het vierde lid van artikel 1:3 Awb betrekking hebben op de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften.
2.2 Huidige en nieuwe situatie standplaatsen
Bij het verlenen van een standplaatsvergunning sluiten wij zoveel als mogelijk aan op de bestaande situatie. Dit betekent dat wij onderstaande uitgangspunten hanteren.
Een standplaatsvergunning wordt voor onbepaalde tijd verleend. Een standplaatsvergunning wordt voor één locatie, per natuurlijk persoon, per dag uitgegeven. Op donderdagmorgen wordt het Willem-Alexanderplein in het centrum van Lopik gebruikt voor meerdere standplaatsen. De standplaatsen worden gesitueerd op en bij de verhoging, zie in bijlage 3 de tekening van het centrumplan. Het aantal standplaatsen op donderdagmorgen wordt uitgebreid. Dit betekent dat er op donderdagmorgen een maximumstelsel van tien standplaatsen is. Op de overige dagen kan per locatie (de locaties zijn in onderstaand standplaatsenoverzicht vermeld) per dag één standplaatsvergunning verleend worden. Deze maximumstelsels worden ingesteld ter voorkoming van overlast.
Op donderdagmorgen is er een maximumstelsel van tien standplaatsen op het Willem- Alexanderplein in Lopik. We respecteren de rechten van de huidige standplaatshouders, voor de overige vijf standplaatsen streven we naar branches die nog niet aanwezig zijn op donderdagmorgen. Indien deze plekken niet ingenomen worden door andere branches kunnen deze plekken ingenomen worden door alle branches aan de hand van de wachtlijst. De branchering is als volgt. Maximaal twee standplaatsen met verkoop van:
Met deze bovenstaande branchering kom je uit op zestien standplaatsen, maar het maximumstelsel voor de donderdagmorgen blijft voorlopig tien standplaatsen.
Op de overige dagen en op de overige standplaatslocaties kan er maximaal één standplaatsvergunning per dag verleend worden aan een standplaatshouder die ter plaatse bereid voedsel verkoopt, bijvoorbeeld vis of snacks (geen kaas). De standplaatshouder die kaas verkoopt op donderdagmorgen in Benschop mag door verworven rechten daar blijven staan, maar indien deze standplaatshouder ermee stopt kan er dus geen nieuwe standplaatshouder met de verkoop van kaas komen op deze standplaatslocatie.
2.4 Bijzondere tijdelijke standplaatsen
Op de volgende locaties worden seizoensstandplaatsen toegestaan: deze plekken zijn niet het hele jaar in gebruik. Het gaat om verkoop van koek en zopie gedurende de perioden dat er ijs ligt, verkoop van oliebollen en kerstbomen in de winter en tijdens warme perioden in de zomermaanden verkoop van ijs.
De APV geeft een aantal toetsingscriteria voor de beoordeling van aanvragen voor standplaatsen. De toetsingscriteria worden in deze paragraaf beschreven en aangevuld, zij zijn op alle standplaatsen van toepassing.
Richtlijnen uit de APV en mogelijkheid tot afwijken beleid
Verlening standplaatsvergunning
Voor het in gebruik nemen van een standplaats is een vergunning nodig van het college van burgemeester en wethouders. Deze vergunning wordt aangevraagd bij de gemeente Lopik en binnen 8 weken wordt uitsluitsel gegeven over de aanvraag1.
Een vergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de in dit beleid opgenomen uitgangspunten. In bijzondere gevallen kan het college afwijken van dit beleid. Uitgangspunt is dat een aanvraag voor een standplaats op een locactie, die niet op het standplaatsenoverzicht staat opgenomen, wordt afgewezen. Dit laat evenwel onverlet dat bij iedere aanvraag afzonderlijk moet worden nagegaan of er bijzondere omstandigheden zijn die leiden tot het alsnog verlenen van de vergunning (hardheidsclausule). De omvang en aard van de gemeente, alsmede het maximumstelsel, zijn bepalend voor het aantal af te geven standplaatsvergunningen.
De standplaatsvergunning is persoonsgebonden. Dit betekent dat slechts de natuurlijke persoon vermeld op de standplaatsvergunning gerechtigd is de standplaats in te nemen. Deze natuurlijke persoon dient de standplaats ook altijd zelf in te nemen. De standplaatsvergunning is, op de hierna beschreven uitzonderingen na, niet overdraagbaar.
Uitzonderingen op persoonsgebonden karakter
Bij afwezigheid wegens langdurige ziekte mag de vergunninghouder zich tijdens de duur van de ziekte doen vervangen voor een termijn van maximaal 13 weken, gerekend vanaf de eerste dag van afwezigheid op de standplaats. Vervanging is pas toegestaan na schriftelijke toestemming van het college. Indien het college niet binnen 1 week na het verzoek reageert, dan mag er van worden uitgegaan dat toestemming is verleend.
Indien de vergunninghouder overlijdt, kan het college de vergunning overschrijven op de achterblijvende echtgenoot/echtgenote of geregistreerde partner, of een van de meewerkende kinderen, als daarvoor een aanvraag binnen 8 weken na het overlijden wordt ingediend. De aanvrager dient uiteraard aan de gestelde criteria te voldoen.
De standplaatshouder kan de standplaats verkopen aan een personeelslid, mits het personeelslid aan de gestelde criteria voldoet.
Indien een standplaats tijdelijk wordt ingenomen ten behoeve van maatschappelijke doeleinden, dan wel autoruitreparaties kan het college vergunning verlenen in afwijking van het in deze notitie opgenomen beleid. Het college wijst de locatie per aanvraag aan. Onder maatschappelijke doeleinden wordt o.a. verstaan: bevolkingsonderzoek, educatieve doelen, politieke partijen in het kader van verkiezingen, voorlichting over ov-chipkaart, etc.
Procedure afhandeling vergunningaanvragen
Standplaatshouders krijgen een standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd. Indien een standplaatshouder niet meer van zijn vergunning gebruik wil maken dient de vergunning schriftelijk opgezegd worden. De standplaatshouder heeft een opzegtermijn van twee kalendermaanden. Het college kan een standplaatsvergunning opzeggen met een opzegtermijn van een jaar.
Per natuurlijk persoon wordt per week, per branche en per locatie één standplaatsvergunning verleend, met uitzondering van donderdagmorgen op het Koning Willem-Alexanderplein in Lopik. Dit betekent dat een standplaatshouder op donderdagmorgen en op één andere dag in de week op het Willem-Alexanderplein ter plaatse bereid voedsel kan verkopen.
De gemeente hanteert een maximumstelsel voor standplaatsen, zodat geen wildgroei
kan ontstaan en ondernemers een duidelijk kader hebben waarbinnen zij kunnen ondernemen. Dit maximumstelsel geeft aan op welke locatie en/of tijd een standplaats beschikbaar wordt gesteld. Voor de genoemde locaties, zie paragraaf 2.2, kan per dag één standplaatsvergunning verleend worden. Op donderdagmorgen kunnen op het Willem- Alexanderplein in het centrum van Lopik tien standplaatsen verleend worden.
De standplaats dient te worden ingenomen met een mobiele verkoopinrichting, dan wel kraam die aan het einde van de verkooptijd van die dag wordt verwijderd en mag alleen gedurende de tijden weergegeven in de standplaatsenvergunning geopend zijn voor verkoop. De standplaats mag een half uur voor opening tot een half uur na sluiting worden ingericht.
Brandveiligheid: op een afstand van minder dan vijf meter vanaf bebouwing mag geen standplaats worden ingenomen in verband met gevaar voor overslag van brand in het geval dat brand op de standplaats ontstaat2. Mogelijkheden voor uitzonderingen op deze regel worden door de brandweer beoordeeld.
Voorkomen of beperken van overlast
In het kader van de Wet Milieubeheer mag in de directe nabijheid van woonbebouwing of andere zogenaamde gevoelige gebouwen, zoals een medisch centrum, niet gefrituurd, gebakken of gebraden worden.
Ongehinderde doorgang van het verkeer of verkeersveiligheid
Kramen e.d. mogen een vlotte doorstroom van voetgangers niet beletten. Ook gehandicapten in rolstoelen, scootmobielen etc. dienen voldoende doorgang te behouden ondanks de aanwezigheid van standplaatsen. Een standplaats mag geen verkeer- of parkeerhinder tot gevolg hebben. Standplaatsen mogen voorts geen verkeersgevaarlijke situaties opleveren doordat zij bijvoorbeeld het zicht op naderend verkeer ontnemen. Bij de bepaling van de locaties voor standplaatsen wordt bovendien rekening gehouden met de toegankelijkheid voor hulpverleningsdiensten ingeval van calamiteiten. Kabels, leidingen, rioolputten e.d. dienen bereikbaar te zijn ten behoeve van reparatie of onderhoud.
Voorzieningen ten behoeve van standplaatsen
Afhankelijk van het soort standplaats dat op een bepaalde locatie gesitueerd wordt, kunnen eventueel (nuts)voorzieningen worden aangebracht. De gemeente beslist per locatie of zij een voorziening aanlegt of niet. Op het plein in het nieuwe centrum van Lopik is elektriciteit aanwezig.
Standplaatsen op privaatterrein van een andere rechthebbende dan de gemeente
Standplaatsen op privaatterrein maken deel uit van het standplaatsenbeleid.
Deze notitie beperkt zich tot de standplaatsen als bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling 4 van de APV. Een streekproductenmarkt, kiosken en standplaatsen op een jaarmarkt of tijdens een evenement vallen buiten het bereik van het Standplaatsenbeleid. Indien aan dit soort zaken behoefte bestaat kan daarvoor een (incidentele) evenementenvergunning aangevraagd worden. Verder is het verboden zonder vergunning een standplaats in te nemen niet van toepassing voor zover daar in voorzien wordt door de Wet Milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement (artikel 5:20, eerste lid APV.)
De APV kent zeven gronden om een standplaatsvergunning te weigeren. De weigeringsgronden zijn limitatief opgesomd. Het voornaamste doel is het waarborgen van de openbare belangen.
Artikel 1:8 APV vermeldt de volgende algemene weigeringsgronden:
Op basis van artikel 5:18 van de APV is het verboden om zonder vergunning een standplaats in te nemen. De letterlijke tekst van dit artikel staat, evenals de andere van toepassing zijnde APV-artikelen, in bijlage 1.
Artikel 5:18 vermeldt de volgende weigeringsgronden:
Standplaatsen waar goederen te koop worden aangeboden hebben in de praktijk een verkeersaantrekkend karakter. Door deze verkeersaantrekkende werking ontstaan mogelijk ongewenste oversteekbewegingen van voetgangers en ontoelaatbaar rijwielverkeer in voetgangersgebieden. Ook foutief geparkeerde auto’s (bijvoorbeeld; dubbel geparkeerd, op de stoep of op groen) kunnen voor overlast en verkeersonveilige situaties in de omgeving zorgen. In het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid is het om deze reden(en) niet mogelijk overal een standplaats in te nemen. Een standplaats kan alleen worden ingenomen op vastgestelde locaties, zie paragraaf 2.2 voor het standplaatsenoverzicht.
Deze weigeringsgrond sluit nauw aan bij de weigeringsgrond van de openbare veiligheid. Beide weigeringsgronden worden dikwijls in combinatie gehanteerd.
Bij het hanteren van de weigeringsgrond ‘openbare veiligheid’ kan een verdeling gerealiseerd worden van het aantal standplaatsen, waarbij de af te geven vergunningen zodanig over de week verspreid worden, dat een concentratie van de in te nemen standplaatsen wordt tegengegaan.
Een grote concentratie van ingenomen standplaatsen doet de kans op feitelijke marktvorming ontstaan. Deze weigeringsgrond kan ook gebruikt worden wanneer veel belangstelling voor dezelfde locatie bestaat. Om een grote concentratie van standplaatsen tegen te gaan en “echte” marktvorming te voorkomen kan de spreiding van standplaatsen plaatsvinden naar locatie en/of tijd.
Uit jurisprudentie komt naar voren dat het voorkomen van marktvorming kan worden aangemerkt als een aspect van de openbare orde. Of er sprake is van marktvorming is afhankelijk van de plaatselijke situatie. Er bestaat geen vaste definitie van het begrip ‘marktvorming’ omdat dit afhankelijk is van de locatie en de uitstraling van een verzameling standplaatsen. De literatuur biedt enkele handvatten/criteria om te bepalen of er sprake is van verkapte marktvorming. Het aantal standplaatsen dat wordt ingenomen, in combinatie met een visuele samenhang is van belang. Voor wat betreft de uitstraling wordt er vanuit gegaan dat er geen visuele samenhang zal optreden, omdat iedere standplaatshouder zijn/ haar eigen mobiele verkooppunt meebrengt.
Ad c en d: de volksgezondheid en milieu
In de standplaatsvergunning zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot het schoonhouden van de standplaats en het voorkomen van ‘overlast’. Te denken valt aan
geluidsoverlast, geurhinder, overlast veroorzaakt door stof, afval e.d. Deze weigeringsgrond is vooral van toepassing op standplaatshouders die snacks/etenswaren verkopen.
Ad e: vanwege strijd met het geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit
Bij de aanvraag wordt beoordeeld of het ter plaatse geldende bestemmingsplan dan wel beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit zich tegen het innemen van een standplaats verzet.
Ad f: eisen redelijke welstand
Wanneer een standplaats, door het gebruikte middel of de standplaats zelf, het uiterlijk aanzien van de omgeving of het straatbeeld zodanig verstoort dat daardoor het karakter van de omgeving wordt aangetast, kan de gemeente een standplaats weigeren. Voor karakteristieke locaties kan bepaald worden dat geen (of onder bepaalde voorwaarden) standplaatsen mogen worden ingenomen ter bescherming van het aanzien.
Ad g: gevaar redelijk verzorgingsniveau voor de consument
Hierbij is het verzorgingsniveau voor de consument het bepalende element om tot het niet verstrekken van een standplaatsvergunning over te gaan. In beginsel is de concurrentiepositie van een gevestigde winkelier echter geen reden om een standplaatsvergunning te weigeren. Volgens de ‘oude’ Vestigingswet Bedrijven konden nog eisen worden gesteld aan de vestiging van bedrijven, ondernemingen en ook aan standplaatshouders. Met het intrekken van deze Vestigingswet per 2 november 1995 en de hedendaagse vrijheid van het economische verkeer binnen de Europese Unie zijn deze eisen komen te vervallen en mag de economische behoefte aan de verkoopwaren van de standplaats geen rol meer spelen in de beoordeling van een aanvraag of een standplaatsvergunning verleend wordt.
In de praktijk heeft zich een aantal problemen voorgedaan met standplaatsen. In een aantal gevallen heeft dat zelfs geleid tot gerechtelijke procedures. Knelpunt blijft het niet economisch mogen ordenen door de gemeente, terwijl dat door de partijen "in het veld" juist wel gewenst is.
Uit de jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat argumenten van economische aard en argumenten gebaseerd op het behoefte element niet door de gemeente gehanteerd mogen worden.
De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State maakt hierop slechts twee uitzonderingen:
Wanneer het voorzieningenniveau voor de consumenten in een deel van de gemeente in gevaar komt, mag de gemeente een standplaatsvergunning weigeren. Er moet hierbij bijvoorbeeld gedacht worden aan een nieuw opgezet winkelcentrum. De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft aanvaard dat winkeliers in zo'n nieuw winkelcentrum gedurende een bepaalde periode, waarin de aanloopkosten nog hoog zijn, gevrijwaard dienden te zijn van concurrentie. Dit geschiedt dan in het belang van het opzetten van een voldoende voorzieningenniveau voor de consument. (Vz. ARRS, 17 februari 1986, AB 1987, 3).
De winkelier moet aan de hand van zijn boekhouding aantonen dat de levensvatbaarheid van zijn winkel in gevaar komt. Op de dagen dat de standplaatshouder zijn goederen niet aanbiedt, is er in dat geval geen aanbod van deze soort goederen meer binnen het verzorgingsgebied. In een dergelijk geval kan een vergunning tot het innemen van standplaats worden geweigerd.
Hoofdstuk 3 Handhaving en toezicht
Handhaving van de standplaatsen kan plaatsvinden op basis van:
De gemeente Lopik is bevoegd hier op te handhaven. Diverse sancties zijn mogelijk zoals het aanzeggen van bestuursdwang of opleggen van een last onder dwangsom, met als uiterste sanctie het afbreken van het bouwwerk door de Gemeente Lopik. De daartoe aangewezen medewerker(s) van het taakveld Handhaving (van de afdeling ROB) is/zijn belast met toezicht, controle en handhaving. Tevens is het mogelijk om door een opsporingsambtenaar van de politie een proces-verbaal op te laten maken. Er dient afstemming tussen deze partijen plaats te vinden.
Aan de vergunning worden diverse voorschriften verbonden. Al deze voorschriften zijn erop gericht de belangen van openbare orde, veiligheid, milieu en volksgezondheid te beschermen alsmede de controle op een juist gebruik van de vergunning mogelijk te maken. Zo worden bijvoorbeeld voorschriften gesteld aan; inname standplaats, afwezigheid en vervanging bij ziekte en vakantie. Een overzicht van alle voorschriften die in ieder geval aan een vergunning worden verbonden staat in bijlage 5. In individuele gevallen kunnen voorschriften worden toegevoegd indien de situatie daar aanleiding voor geeft.
3.3 Schade en aansprakelijkheid
De gemeente Lopik is niet aansprakelijk voor de schade of ongevallen die door of vanwege het gebruik van de vergunning van de standplaats wordt veroorzaakt.
Eventuele beschadigingen worden spoedig door de gemeente Lopik hersteld maar dan wel op kosten van de standplaatshouder indien blijkt dat deze de veroorzaker van de schade is. De uitvoering van de controle op de eventuele schade vindt plaats door de gemeentelijke toezichthouder(s). De toezichthouder benadert de desbetreffende afdeling voor het herstel van de schade en zorgt ervoor dat de rekening bij de standplaatshouder terecht komt.
Wanneer de vergunning is verleend, wordt bij gebruik van de gemeentegrond precariobelasting in rekening gebracht. Precariobelasting is een directe belasting voor het hebben van voorwerpen op de grond van de gemeente, voor de openbare dienst bestemd. De Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht zal de precariobelasting in rekening brengen.
Voor de standplaatshouders die gebruik maken van de elektriciteitvoorziening van de gemeente Lopik zal een vast bedrag in rekening worden gebracht, ongeacht de hoeveelheid elektriciteit die verbruikt wordt. Dit is een forfaitair bedrag. Het bedrag zal per jaar vastgesteld worden. Voor het jaar 2015 bedraagt dit € 150,-.
Bijlage 1 Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Lopik 2012
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Bijlage 2 Vergunningvoorschriften
Artikel 3. Overlijden van de vergunninghouder
Na het overlijden van de vergunninghouder kan het college de vergunning overschrijven op de achterblijvende echtgenoot/echtgenote of geregistreerde partner, of een van de meewerkende kinderen, als daarvoor een aanvraag binnen 8 weken na het overlijden wordt ingediend en als er verder geen redenen zijn om de overschrijving te weigeren. De aanvrager dient wel te voldoen aan de gestelde criteria. De erven kunnen de standplaats verkopen aan een personeelslid, mits het personeelslid aan de gestelde criteria voldoet.
Artikel 4. standplaatshouder stopt
Standplaatshouders krijgen een standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd. Indien een standplaatshouder niet meer van zijn vergunning gebruik wil maken dient de vergunning schriftelijk opgezegd te worden. De standplaatshouder heeft een opzegtermijn van twee kalendermaanden. Het college kan een standplaatsvergunning opzeggen met een opzegtermijn van een jaar. De standplaatshouder kan de standplaats verkopen aan een personeelslid, mits het personeelslid aan de gestelde criteria voldoet.
De grootte van de standplaats is afhankelijk van de locatie.
De juiste plek van de standplaats inclusief het verkoopmiddel wordt door de gemeentelijke toezichthouder(s) aangegeven. Deze (kunnen) worden ingemeten en afgebakend.