Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint Maarten

Burgerlijk Wetboek 2

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint Maarten
OrganisatietypeKoninkrijksdeel
Officiële naam regelingBurgerlijk Wetboek 2
CiteertitelBurgerlijk Wetboek 2
Vastgesteld doorGouverneur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is tevens vastgesteld door de Minister van Justitie.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-11-2019nieuwe regeling

07-11-2019

AB 2019, no. 43

Tekst van de regeling

Intitulé

Burgerlijk Wetboek 2

Boek 2 RECHTSPERSONEN

 

Titel 1 Algemene bepalingen

Artikel 1  

  • 1.

    De bepalingen van deze titel gelden voor de in dit boek in afzonderlijke rechtsvormen geregelde rechtspersonen: de stichting, de stichting particulier fonds, de vereniging, de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de naamloze vennootschap en de besloten vennootschap.

  • 2.

    Artikel 3 geldt ook voor andere rechtsvormen die als rechtspersoon hebben te gelden. Voor zover het tegendeel niet uit de wet voortvloeit en de aard van de rechtspersoon zich niet daartegen verzet kunnen de overige bepalingen van deze titel analogisch worden toegepast op die andere rechtspersonen.

  • 3.

    Van de bepalingen van dit boek kan slechts worden afgeweken in de statuten, in een vennootschappelijke overeenkomst, of in een reglement, en alleen voor zover dit uit de wet blijkt. Daarbij gelden achtereenvolgens de statuten, een vennootschappelijke overeenkomst en een reglement als een telkens lagere regeling.

  • 4.

    Bepalingen van een lagere regeling zijn nietig voor zover zij leiden tot gevolgen die in strijd zijn met een hogere regeling.

  • 5.

    Onder statuten wordt in dit boek verstaan: een uitdrukkelijk als “statuten” aangeduid document dat de fundamentele organisatieregels van de rechtspersoon bevat.

  • 6.

    Onder een vennootschappelijke overeenkomst wordt in dit boek verstaan: een overeenkomst als bedoeld in artikelen 127, lid 3, en 227, lid 3.

  • 7.

    Onder reglement wordt in dit boek verstaan: een door een orgaan van de rechtspersoon krachtens de wet of de statuten vastgesteld, uitdrukkelijk als “reglement” aangeduid document, dat nadere organisatieregels van de rechtspersoon bevat.

Artikel 2  

  • 1.

    Een rechtspersoon ontstaat niet bij het ontbreken van een door een notaris ondertekende akte, voor zover door de wet voor de totstandkoming vereist. Het ontbreken van kracht van authenticiteit aan een door een notaris ondertekende akte verhindert het ontstaan van de rechtspersoon niet, tenzij het gaat om een uiterste wilsbeschikking.

  • 2.

    Vernietiging van de rechtshandeling waardoor een rechtspersoon is ontstaan, tast diens bestaan niet aan. Het vervallen van de deelneming aan de oprichtingshandeling van een of meer oprichters van een rechtspersoon heeft op zichzelf geen invloed op de rechtsgeldigheid van de deelneming der overblijvende oprichters.

  • 3.

    Is ten name van een niet bestaande rechtspersoon een vermogen gevormd, dan verklaart de rechter op verzoek van een belanghebbende of het openbaar ministerie dat dit vermogen toebehoort aan een bij die beschikking in het leven geroepen rechtspersoon in de voorgewende rechtsvorm. Tenzij een andere oplossing de rechter geraden voorkomt ontbindt de rechter die rechtspersoon bij dezelfde beschikking. Artikel 24, leden 6 tot en met 8, zijn van overeenkomstige toepassing. De andere oplossing kan bestaan in het alsnog vaststellen van statuten door de rechter en het aanwijzen van bestuurders, commissarissen, leden of aandeelhouders.

  • 4.

    Is het niet ontstaan van de rechtspersoon geheel of gedeeltelijk te wijten aan de grove schuld of de grove nalatigheid van een of meer personen die voor de ontbinding hebben gefungeerd als oprichter, bestuurder, commissaris, lid of aandeelhouder, dan zijn deze jegens de ontbonden rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk voor een bij de vereffening blijkend tekort.

Artikel 3  

  • 1.

    Een rechtspersoon staat wat het vermogensrecht betreft, met een natuurlijk persoon gelijk, voor zover uit de wet niet het tegendeel voortvloeit.

  • 2.

    Leden, aandeelhouders en anderen die krachtens de wet of de statuten bij de organisatie van de rechtspersoon zijn betrokken, zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor de schulden van de rechtspersoon, voor zover uit de wet niet het tegendeel voortvloeit.

Artikel 4  

  • 1.

    Is een notariële akte van oprichting vereist dan wordt deze verleden in de taal die de oprichters kiezen, mits de notaris deze taal verstaat. Is de taal een andere dan de Nederlandse of Engelse taal, dan wordt een door een beëdigd vertaler ondertekende Nederlandse of Engelse vertaling aan de akte gehecht.

  • 2.

    De akte bevat in elk geval:

    • a.

      de statuten van de rechtspersoon;

    • b.

      tenzij het gaat om een stichting die bij uiterste wilsbeschikking wordt opgericht, de namen en woonplaatsen van de eerste bestuurders en van de overige functionarissen die er volgens de wet of de statuten moeten zijn.

  • 3.

    Waar in dit boek wordt gesproken van een notariële akte wordt daaronder verstaan een akte verleden door of ten overstaan van een in Sint Maarten standplaats hebbende notaris. Een volmacht tot medewerking aan de akte moet schriftelijk zijn verleend.

Artikel 5  

  • 1.

    De notaris, ten overstaan van wie de akte van oprichting wordt verleden, draagt zorg dat deze voldoet aan het in dit boek bepaalde en dat de vereiste stukken daaraan zijn gehecht. Hij draagt vervolgens zorg dat de rechtspersoon zo spoedig mogelijk wordt ingeschreven in het handelsregister en dat tegelijkertijd een authentiek afschrift van de akte met de ingevolge dit boek daaraan gehechte stukken ten kantore van het handelsregister wordt gedeponeerd.

  • 2.

    Is de akte van oprichting notarieel verleden dan is voor een wijziging van de statuten steeds ook een notariële akte vereist. De statuten, zoals zij na de wijziging luiden, worden in hun geheel in de akte van statutenwijziging opgenomen of daaraan gehecht. Iedere bestuurder is bevoegd de akte te doen verlijden, onverminderd de bevoegdheid van de algemene vergadering daarnaast een ander daartoe te machtigen. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Bij verzuim in de naleving van de uit de leden 1 en 2 voortvloeiende verplichtingen is de notaris persoonlijk aansprakelijk jegens hen die daardoor schade hebben geleden.

Artikel 6  

  • 1.

    Uit rechtshandelingen, verricht namens een op te richten rechtspersoon, ontstaan slechts rechten en verplichtingen voor de rechtspersoon, wanneer hij die rechtshandelingen bij of na zijn oprichting uitdrukkelijk of stilzwijgend bekrachtigt.

  • 2.

    Degenen die een rechtshandeling verrichten namens een op te richten rechtspersoon zijn daardoor hoofdelijk verbonden. Deze verbondenheid vervalt een jaar na de bekrachtiging, tenzij schriftelijk anders is bedongen.

Artikel 7  

  • 1.

    De rechtspersoon en degenen die krachtens de wet of de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, moeten zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.

  • 2.

    Een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglement, besluit of overeenkomst geldende regel of beslissing is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Artikel 8  

  • 1.

    Iedere rechtspersoon heeft een bestuur.

  • 2.

    Behoudens uit de wet of de statuten voortvloeiende beperkingen, is het bestuur belast met het besturen van de rechtspersoon. Beperkingen van de bestuursbevoegdheid kunnen ook voortvloeien uit een vennootschappelijke overeenkomst of een reglement. Individuele bestuurders oefenen hun bevoegdheden uit met inachtneming van de besluiten van het bestuur.

  • 3.

    Bij de vervulling van zijn taak richt het bestuur zich naar het belang van de rechtspersoon en, voor zover daarvan sprake is, de met deze verbonden onderneming.

  • 4.

    Tenzij de statuten anders bepalen is het bestuur van een rechtspersoon die niet een stichting is, zonder opdracht van de algemene vergadering niet bevoegd aangifte te doen tot faillietverklaring van de rechtspersoon. Het bestuur van een stichting is bevoegd aangifte tot faillietverklaring te doen, tenzij de statuten die bevoegdheid beperken of uitsluiten.

  • 5.

    De rechtsverhouding tussen een bestuurder en de rechtspersoon wordt niet aangemerkt of mede aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.

  • 6.

    In geval van faillissement van de rechtspersoon zijn de vergoedingen die de bestuurder toekomen in verband met de uitoefening van zijn functie, vanaf de dag van de faillietverklaring niet voor rekening van de boedel, voor zover de rechter-commissaris in het faillissement niet anders beslist.

  • 7.

    Het bepaalde in het zesde lid is van overeenkomstige toepassing op vergoedingen die toekomen aan leden van andere organen van de rechtspersoon.

Artikel 9  

  • 1.

    De rechter in eerste aanleg neemt kennis van alle rechtsvorderingen die krachtens dit boek of de statuten tegen een bestuurder of de rechtspersoon worden ingesteld, alsook van de rechtsvorderingen waartoe de overeenkomst tussen een bestuurder en de rechtspersoon aanleiding geeft. Hetzelfde geldt voor alle overige in dit boek geregelde procedures en voor procedures die voortvloeien uit een vennootschappelijke overeenkomst.

  • 2.

    De statuten kunnen bepalen dat alle of bepaalde geschillen tussen twee of meer van de in artikel 7, lid 1, bedoelde personen als zodanig worden beslist door arbitrage of bindend advies.

Artikel 10  

  • 1.

    Behoudens beperkingen die uit de wet, de statuten, een vennootschappelijke overeenkomst of een reglement voortvloeien, wordt de rechtspersoon vertegenwoordigd door het bestuur. Indien er meer bestuurders zijn wordt de rechtspersoon vertegenwoordigd door iedere bestuurder, voor zover niet anders voortvloeit uit een regeling als bedoeld in de eerste volzin.

  • 2.

    Beperkingen van de bestuursbevoegdheid, bedoeld in artikel 8, lid 2, strekken mede tot beperking van de daarmee samenhangende vertegenwoordigingsbevoegdheid.

  • 3.

    Voor zover de statuten dit niet uitsluiten kan een beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid worden tegengeworpen aan een wederpartij die:

    • a.

      van de beperking op de hoogte was of zonder eigen onderzoek moest zijn;

    • b.

      door raadpleging van het handelsregister op de hoogte kon zijn van de beperking.

    Het tweede en derde lid van artikel 61 van Boek 3 vinden overeenkomstige toepassing. Aan de wederpartij komt slechts toe een beroep op het vierde en vijfde lid.

  • 4.

    Een wederpartij mag afgaan op een door het bestuur of een bestuurder aan de wederpartij gerichte verklaring dat de rechtspersoon geen beroep zal doen op een of meer beperkingen als bedoeld in het eerste en het tweede lid.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in het vierde lid is het bestuur verplicht om op verzoek van een wederpartij uitsluitsel te geven over de vraag of er sprake is van een beperking als bedoeld in het eerste of het tweede lid en wat de aard daarvan is. Wordt het gevraagde uitsluitsel niet binnen een door de wederpartij gestelde, redelijke termijn gegeven, dan kan deze de rechtshandeling als ongeldig van de hand wijzen, mits dit onverwijld na afloop van die termijn geschiedt. Hetzelfde geldt indien het bestuur niet binnen een door de wederpartij gestelde, redelijke termijn aan deze mededeelt dat aan de voorwaarden voor opheffing van een beperking is voldaan. Iedere bestuurder is bevoegd om namens het bestuur een verklaring als in dit lid bedoeld af te geven.

  • 6.

    Een uiting als omschreven in het vierde of vijfde lid wordt schriftelijk gedaan. Een onvolledige of onduidelijke verklaring kan niettemin op andere wijze worden aangevuld of verduidelijkt.

  • 7.

    De statuten kunnen ook aan andere door of krachtens de statuten aan te wijzen functionarissen, al dan niet tezamen met bestuurders, vertegenwoordigingsbevoegdheid toekennen.

Artikel 11  

  • 1.

    De bevoegdheid ter zake van rechtshandelingen met of rechtsgedingen tegen een bestuurder berust bij de raad van commissarissen. Ontbreekt een raad van commissarissen dan berust deze bevoegdheid bij de algemene vergadering of een voor dat geval door de algemene vergadering aan te wijzen persoon of orgaan. Bij de stichting geschiedt de aanwijzing door de rechter op verzoek van een belanghebbende.

  • 2.

    Van het eerste lid kan in de statuten worden afgeweken. Daarvan kan ook worden afgeweken in een krachtens de statuten door de algemene vergadering, bij de stichting door een ander orgaan dan het bestuur, vastgesteld reglement.

Artikel 12  

  • 1.

    De statuten moeten voorschriften bevatten omtrent de wijze waarop in het bestuur van de rechtspersoon tijdelijk wordt voorzien in geval van ontstentenis of belet van alle bestuurders.

  • 2.

    De statuten kunnen bepalen dat het orgaan dat een bestuurder benoemt een plaatsvervangend bestuurder kan aanwijzen, die bij ontstentenis of belet van een bestuurder diens taken waarneemt en diens bevoegdheden uitoefent. De aanwijzing kan te allen tijde door het orgaan dat de aanwijzing heeft gedaan worden ingetrokken.

Artikel 13  

  • 1.

    De rechtspersoon treedt niet buiten zijn statutaire doelomschrijving.

  • 2.

    Tenzij de statuten een beroep op doeloverschrijding uitsluiten, is een door de rechtspersoon verrichte rechtshandeling vernietigbaar indien daardoor het doel werd overschreden en de wederpartij dit wist of zonder eigen onderzoek moest weten. Slechts de rechtspersoon kan een beroep op deze grond tot vernietiging doen. Bij de stichting kan een beroep op doeloverschrijding niet worden uitgesloten.

  • 3.

    Krachtens een besluit van de algemene vergadering kan een rechtspersoon die geen stichting is een rechtshandeling, waardoor het doel wordt overschreden, bevestigen dan wel afstand doen van een beroep op doeloverschrijding. Artikel 10, lid 4, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de rechtspersoon die geen stichting is.

Artikel 14  

  • 1.

    Elke bestuurder is tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak.

  • 2.

    Tot de taak van de bestuurder behoren alle bestuurstaken die niet bij of krachtens de wet, de statuten, een vennootschappelijke overeenkomst of een reglement aan een of meer andere bestuurders zijn toebedeeld.

  • 3.

    De bestuurders aan wie ingevolge het tweede lid bepaalde taken zijn toebedeeld houden de overige bestuurders regelmatig op de hoogte van de stand van zaken op dat taakgebied.

  • 4.

    Elke bestuurder draagt verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Hij is voor het geheel aansprakelijk ter zake van onbehoorlijk bestuur. Niet aansprakelijk is echter de bestuurder aan wie, mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken en de periode gedurende welke hij in functie is geweest, geen ernstig verwijt kan worden gemaakt, mits hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.

  • 5.

    Wordt in geval van faillissement van de rechtspersoon een vordering uit hoofde van dit artikel ingesteld door de curator dan komt aan de bestuurder een beroep op kwijting, in welke vorm dan ook door de rechtspersoon verleend, niet toe. De bestuurder kan in dit geval ook geen beroep doen op verrekening met een vordering op de rechtspersoon.

Artikel 15  

  • 1.

    Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend.

  • 2.

    Onverminderd het elders in de wet bepaalde is het bestuur verplicht jaarlijks binnen acht maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening, ten minste bestaande uit een balans en een staat van baten en lasten, op te maken en op papier te stellen.

  • 3.

    Het bestuur is verplicht de in het eerste en tweede lid bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende tien jaren te bewaren.

  • 4.

    De op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, uitgezonderd de op papier gestelde balans en staat van baten en lasten, kunnen op een andere gegevensdrager worden overgebracht en bewaard, mits de overbrenging geschiedt met juiste en volledige weergave van de gegevens en deze gegevens gedurende de volledige bewaartijd beschikbaar zijn en binnen redelijke tijd leesbaar kunnen worden gemaakt.

  • 5.

    Het boekjaar van een rechtspersoon is het kalenderjaar, indien in de statuten geen ander boekjaar is aangewezen.

  • 6.

    Iedere bestuurder heeft recht op inzage in en toegang tot alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers ten aanzien waarvan op het bestuur een wettelijke of statutaire bewaarplicht rust, voor zover het inzagerecht niet door of krachtens de betrokken regeling ten opzichte van een of meer bestuurders is beperkt.

Artikel 16  

  • 1.

    In geval van faillissement van de rechtspersoon is iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort, zijnde het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien er sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Artikel 14, lid 5, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Indien niet is voldaan aan de verplichtingen uit artikel 15 of de jaarrekening niet tijdig is of wordt opgemaakt, wordt vermoed dat er ook voor het overige sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur en dat onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Hetzelfde geldt indien de rechtspersoon volledig aansprakelijk vennoot is van een vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap en niet voldaan is aan de verplichtingen uit artikel 15i van Boek 3. Een onbelangrijk verzuim wordt niet in aanmerking genomen. Het enkele feit dat de tijdig opgemaakte jaarrekening niet voldoet aan de wettelijke of statutaire maatstaven is niet voldoende voor het intreden van de in de eerste volzin omschreven vermoedens.

  • 3.

    Bij de toepassing van het eerste lid wordt slechts in aanmerking genomen het onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement of de in de zin van artikel 238 Faillissementbesluit 1931 daaraan voorafgaande surseance van betaling. Hetzelfde geldt ten aanzien van het niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde verplichtingen, voor zover deze voortvloeien uit artikel 15, lid 1 of lid 2, van dit boek of uit artikel 15i van Boek 3. Ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde verplichting tot het tijdig opmaken van de jaarrekening wordt alleen gelet op de jaarrekening over de laatste twee boekjaren die vóór het in de eerste volzin van dit derde lid bedoelde tijdstip waren afgesloten.

  • 4.

    Niet aansprakelijk is de bestuurder die bewijst dat hem, mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken en de periode gedurende welke hij in functie is geweest, geen ernstig verwijt treft ter zake van het onbehoorlijk bestuur dat een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement, en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.

  • 5.

    Het bepaalde in het tweede lid vindt geen toepassing ten aanzien van de bestuurder die bewijst dat hem, mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken en de periode gedurende welke hij in functie is geweest, geen ernstig verwijt treft ter zake van het niet voldoen aan de daar omschreven verplichtingen, en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om een verbeterde nakoming van die verplichtingen te bevorderen.

  • 6.

    De rechter kan het bedrag waarvoor de bestuurders of bepaalde bestuurders aansprakelijk zijn verminderen indien hem dit bovenmatig voorkomt, gelet op de aard en de ernst van het onbehoorlijk bestuur, de andere oorzaken van het faillissement, alsmede de wijze waarop dit is afgewikkeld.

  • 7.

    Is de omvang van het tekort nog niet bekend, dan kan de rechter, al dan niet met toepassing van het zesde lid, bepalen dat van het tekort tot betaling waarvan hij de bestuurders veroordeelt, een staat wordt opgemaakt overeenkomstig Boek 2, titel 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 8.

    Op vordering van de curator of een aangesproken bestuurder kan de rechter bepalen dat bij de berekening van het tekort en de verdeling van de opbrengst uit hoofde van dit artikel via de uitdelingslijst de vordering van een schuldeiser geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing blijft indien en voor zover analogische toepassing van artikel 101, lid 1, van Boek 6 daartoe aanleiding geeft. De vordering wordt ingesteld tegen de daartoe in het geding geroepen schuldeiser.

  • 9.

    Met een bestuurder wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld degene die gedurende enig tijdvak binnen de in het derde lid bedoelde periode het beleid van de rechtspersoon heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder, dan wel als oprichter kennelijk onzorgvuldig heeft gehandeld. De vordering kan niet worden ingesteld tegen een door de rechter, anders dan ingevolge artikel 2, lid 3, laatste volzin, benoemde functionaris.

  • 10.

    Het eerste tot en met negende lid zijn van toepassing ten aanzien van de naamloze en de besloten vennootschap. Voor het overige zijn zij slechts van toepassing ten aanzien van de rechtspersoon aan welke gedurende enig tijdvak binnen de in het derde lid bedoelde periode een onderneming in de zin van de Handelsregisterverordening toebehoorde, waarbij dan alleen onbehoorlijk bestuur gedurende dat tijdvak in aanmerking wordt genomen.

  • 11.

    Het eerste tot en met tiende lid zijn van toepassing dan wel van overeenkomstige toepassing op de aansprakelijkheid van bestuurders van een door buitenlands recht beheerste rechtspersoon, indien deze in Sint Maarten failliet wordt verklaard. Als bestuurders zijn eveneens aansprakelijk degenen die met de leiding van de in Sint Maarten verrichte werkzaamheden zijn belast. Bevoegd is de rechter die het faillissement heeft uitgesproken.

  • 12.

    Dit artikel laat onverlet de bevoegdheid van de curator tot het instellen van een vordering op grond van de overeenkomst met de bestuurder of op grond van artikel 14.

Artikel 17  

  • 1.

    De aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon rust tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is.

  • 2.

    Ten aanzien van de aan het slot van het eerste lid bedoelde bestuurder zijn artikel 14, leden 4 en 5, en artikel 16, leden 4 en 5, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18  

  • 1.

    De statuten kunnen bepalen dat de bestuurstaken op de in dit artikel bepaalde wijze worden verdeeld over een algemeen bestuur en een uitvoerend bestuur.

  • 2.

    Behoudens beperkingen overeenkomstig artikel 8, lid 2, is het uitvoerend bestuur belast met het besturen van de rechtspersoon, voor zover dit betrekking heeft op de dagelijkse gang van zaken. Het uitvoerend bestuur is voorts belast met de overige taken die in dit boek aan het bestuur zijn toebedeeld.

  • 3.

    Behoudens uit de wet of de statuten voortvloeiende beperkingen wordt de rechtspersoon vertegenwoordigd door het uitvoerend bestuur. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Tot de taak van het algemeen bestuur behoort in elk geval:

    • a.

      het als zodanig benoemen van uitvoerende bestuurders;

    • b.

      het vaststellen van hun bezoldiging als zodanig;

    • c.

      het beslissen over aangelegenheden die de dagelijkse gang van zaken te boven gaan; en

    • d.

      het houden van toezicht op het uitvoerend bestuur.

  • 5.

    Bij twijfel of een aangelegenheid tot de dagelijkse gang van zaken behoort, beslist het algemeen bestuur daarover.

  • 6.

    Een of meer leden van het algemeen bestuur kunnen tevens lid zijn van het uitvoerend bestuur, mits zij in het algemeen bestuur een minderheid vormen en tezamen in het algemeen bestuur minder stemmen kunnen uitbrengen dan de overige leden van het algemeen bestuur tezamen.

  • 7.

    Het uitvoerend bestuur verschaft het algemeen bestuur en de individuele leden van het algemeen bestuur tijdig de voor de uitoefening van hun taak noodzakelijke of met het oog daarop door de betrokkene verlangde gegevens.

  • 8.

    Het algemeen bestuur is te allen tijde bevoegd een uitvoerend bestuurder als zodanig te ontslaan of voor een periode van maximaal twee maanden te schorsen.

  • 9.

    Voor de toepassing van artikel 8, lid 3, heeft het algemeen bestuur als bestuur te gelden. Het uitvoerend bestuur oefent zijn bevoegdheden als zodanig uit met inachtneming van de besluiten van het algemeen bestuur. Binnen het uitvoerend bestuur oefenen individuele bestuurders hun bevoegdheden uit met inachtneming van de besluiten van het uitvoerend bestuur.

  • 10.

    Onverminderd het bepaalde in het negende lid hebben voor de toepassing van de wet leden van het algemeen bestuur en van het uitvoerend bestuur gelijkelijk als bestuurder te gelden, voor zover het tegendeel niet uit de wet blijkt.

Artikel 19  

  • 1.

    De statuten kunnen bepalen dat er een raad van commissarissen is of kan zijn. Zij omschrijven dan de taak van de raad van commissarissen.

  • 2.

    Tot de taak van de raad van commissarissen behoort in elk geval het houden van toezicht op het bestuur.

  • 3.

    De raad van commissarissen bestaat uit een of meer personen. Een rechtspersoon kan geen commissaris zijn bij een rechtspersoon waaraan een onderneming in de zin van de Handelsregisterverordening toebehoort.

  • 4.

    Tenzij de statuten anders bepalen is de raad van commissarissen bevoegd iedere bestuurder te schorsen. De schorsing vervalt indien de betrokkene niet binnen twee maanden na de dag van schorsing is ontslagen.

  • 5.

    De statuten kunnen aanvullende bepalingen omtrent de taak en de bevoegdheden van de raad van commissarissen en van zijn leden bevatten.

  • 6.

    Het bestuur verschaft de raad van commissarissen en de individuele commissarissen tijdig de voor de uitoefening van hun taak noodzakelijke of met het oog daarop door de betrokkene verlangde gegevens.

  • 7.

    Het bepaalde in de artikelen 9, 14 en 16 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van commissarissen. In dit verband gelden als commissaris alle personen die krachtens de statuten met toezicht op het bestuur zijn belast.

  • 8.

    Bij de vervulling van zijn taak richt de raad van commissarissen zich naar het belang van de rechtspersoon en, voor zover daarvan sprake is, de met deze verbonden onderneming. Tenzij de statuten anders bepalen, sluit dit niet uit dat een commissaris, met inachtneming van de eerste volzin, in het bijzonder opkomt voor de belangen van degene die hem heeft benoemd of voorgedragen en deze belangen relatief zwaar laat wegen.

  • 9.

    Op de benoeming, de schorsing en het ontslag van commissarissen zijn onderscheidenlijk de artikelen 51, lid 1, onder c, 80 en 236 van overeenkomstige toepassing. Bij de naamloze vennootschap is artikel 136 van overeenkomstige toepassing, behoudens het bepaalde in artikel 139.

Artikel 20  

  • 1.

    Een stem is nietig in de gevallen waarin een eenzijdige rechtshandeling nietig is; een stem kan niet worden vernietigd.

  • 2.

    Een onbekwame die lid is van een vereniging, kan zijn stemrecht daarin zelf uitoefenen, voor zover de statuten zich daartegen niet verzetten. In andere gevallen komt de uitoefening van het stemrecht toe aan zijn wettelijke vertegenwoordiger.

  • 3.

    Tenzij de statuten anders bepalen, is het in de vergadering van een orgaan van een rechtspersoon uitgesproken oordeel van de voorzitter omtrent de uitslag van een stemming beslissend. Hetzelfde geldt voor de inhoud van een genomen besluit, voor zover werd gestemd over een niet schriftelijk vastgelegd voorstel.

  • 4.

    Wordt onmiddellijk na het uitspreken van het oordeel van de voorzitter de juistheid daarvan betwist, dan vindt een nieuwe stemming plaats, indien de meerderheid der vergadering of, indien de oorspronkelijke stemming niet hoofdelijk of schriftelijk geschiedde, een stemgerechtigde aanwezige dit verlangt. Door deze nieuwe stemming vervallen de rechtsgevolgen van de oorspronkelijke stemming.

Artikel 21  

  • 1.

    Een besluit van een orgaan van de rechtspersoon dat in strijd is met de wet of de statuten is nietig, tenzij iets anders uit de wet voortvloeit.

  • 2.

    Nietig is ook een besluit indien een door dit boek of de statuten voorgeschreven quorum, meerderheid, voorstel, voordracht, machtiging of instemming ontbreekt. Nietig is voorts een besluit zolang een door dit boek of de statuten voorgeschreven goedkeuring van een ander orgaan ontbreekt.

  • 3.

    Een besluit van een orgaan van de rechtspersoon is vernietigbaar op vordering van iemand die een redelijk belang heeft bij naleving van het voorschrift dat niet is nageleefd wegens:

    • a.

      onverminderd het bepaalde in het tweede lid, strijd met bepalingen van de wet of de statuten, die de totstandkoming van besluiten regelen;

    • b.

      strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 7 wordt geëist;

    • c.

      strijd met een vennootschappelijke overeenkomst;

    • d.

      strijd met een reglement.

  • 4.

    De bevoegdheid om vernietiging van een besluit te vorderen, vervalt zes maanden na het einde van de dag waarop, hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd.

  • 5.

    De in het vierde lid genoemde vervaltermijn kan door de belanghebbende bij een binnen die termijn aan de rechtspersoon gedaan exploot met een termijn van maximaal zes maanden worden verlengd.

Artikel 22  

  • 1.

    De onherroepelijke uitspraak die de nietigheid van een besluit van een rechtspersoon vaststelt of die zulk een besluit vernietigt, is voor eenieder, behoudens herroeping of verzet door derden, bindend, indien de rechtspersoon partij in het geding is geweest. Herroeping komt ieder lid of aandeelhouder toe.

  • 2.

    Is het besluit een rechtshandeling van de rechtspersoon, die tot een wederpartij is gericht, of is het een vereiste voor de geldigheid van zulk een rechtshandeling, dan kan de nietigheid of vernietiging van het besluit niet aan die wederpartij worden tegengeworpen, indien deze het gebrek dat aan het besluit kleefde niet kende of behoefde te kennen. Niettemin kan de nietigheid of vernietiging van een besluit tot uitgifte van aandelen aan de beoogde aandeelhouder en een besluit tot benoeming van een bestuurder of een commissaris aan de benoemde worden tegengeworpen; de rechtspersoon vergoedt echter de schade van de wederpartij, indien deze het gebrek in het besluit niet kende of behoefde te kennen.

Artikel 23  

Bij de vaststelling in hoeverre bij stemmingen is voldaan aan een quorum of meerderheidseis, wordt geen rekening gehouden met lidmaatschappen of aandelen waarvan de wet bepaalt of de statuten bepalen dat daarvoor ten aanzien van het aan de orde zijnde onderwerp geen stem kan worden uitgebracht.

Artikel 24  

  • 1.

    De rechter kan de rechtspersoon ontbinden indien:

    • a.

      zijn doel of werkzaamheden geheel of ten dele in strijd zijn met de goede zeden, de openbare orde, de wet of de statuten;

    • b.

      de oprichtingshandeling ernstige gebreken vertoont;

    • c.

      de statuten in strijd zijn met de wet;

    • d.

      in geval van ontstentenis van alle bestuurders, niet op de voet van de in artikel 12, lid 1, bedoelde voorschriften tijdelijk in het bestuur is voorzien.

  • 2.

    De rechter kan een vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij ook ontbinden bij het geheel ontbreken van leden.

  • 3.

    De rechter kan een naamloze of besloten vennootschap voorts ontbinden indien:

    • a.

      niet ten minste zoveel aandelen dat ten aanzien van ieder onderwerp stemrecht kan worden uitgeoefend en één aandeel dat deelt in de winst, worden gehouden door een ander dan de vennootschap zelf;

    • b.

      het verzoek tot ontbinding is gedaan binnen een jaar na de oprichting en de vennootschap niet kan aantonen dat de in artikel 101, lid 2, respectievelijk artikel 201, lid 2, bedoelde verklaring juist was, dan wel de in artikel 101, lid 3, respectievelijk artikel 201, lid 3, bedoelde oprichtingsbalans bij waardering van de getoonde activa en passiva naar in het maatschappelijk verkeer aanvaardbare maatstaven de toen bestaande toestand juist weergaf.

  • 4.

    Ontbinding kan worden verzocht door een belanghebbende of het openbaar ministerie. Van de indiening van het verzoek wordt door de indiener mededeling gedaan in de Landscourant.

    Indien de rechtspersoon is ingeschreven in het handelsregister wordt van de indiening tevens opgave gedaan ten kantore van het handelsregister, ter inschrijving.

  • 5.

    De rechter gaat niet over tot ontbinding voordat hij de rechtspersoon in de gelegenheid heeft gesteld de gronden voor ontbinding weg te nemen. Voor wat betreft de in het derde lid, onder b, genoemde grond geldt dat de rechter de ontbinding niet uitspreekt alvorens hij de vennootschap in de gelegenheid heeft gesteld binnen een door hem te bepalen termijn haar eigen vermogen alsnog in overeenstemming te brengen met de daar bedoelde verklaring of balans.

  • 6.

    De beschikking, waarbij de rechtspersoon ontbonden wordt verklaard, houdt in de benoeming van een curator en de aanwijzing van een rechter-commissaris.

  • 7.

    De vereffening van de ontbonden rechtspersoon geschiedt door de curator onder toezicht van de rechter-commissaris, overeenkomstig de bepalingen van het Faillissementsbesluit 1931.

  • 8.

    Van de beschikking, waarbij de rechtspersoon ontbonden wordt verklaard, wordt door de curator mededeling gedaan in de Landscourant. Indien de rechtspersoon is ingeschreven in het handelsregister wordt van de beschikking tevens opgave gedaan ten kantore van het handelsregister, ter inschrijving.

  • 9.

    Is de ontbindingsgrond geheel of gedeeltelijk te wijten aan de grove schuld of de grove nalatigheid van een of meer oprichters, huidige of voormalige bestuurders of commissarissen, dan wel huidige of voormalige leden of aandeelhouders, dan zijn deze jegens de ontbonden rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk voor een bij de vereffening blijkend tekort. Artikel 14, lid 5, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25  

  • 1.

    Een in het handelsregister ingeschreven rechtspersoon, wordt door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Nijverheid ontbonden, indien de Kamer is gebleken dat ten minste een van de navolgende omstandigheden zich voordoet:

    • a.

      gedurende ten minste een jaar staan geen bestuurders van de rechtspersoon in het register ingeschreven, terwijl ook geen opgaaf tot inschrijving is gedaan, dan wel er doet zich, indien er wel bestuurders staan ingeschreven, een van de navolgende omstandigheden voor:

      • 1°.

        alle bestuurders zijn overleden;

      • 2°.

        alle bestuurders zijn niet bereikbaar gebleken op het in het register vermelde adres van de rechtspersoon.

    • b.

      blijkens de administratie van de Kamer heeft de rechtspersoon gedurende ten minste een jaar niet voldaan aan de verplichting om het voor inschrijving in het handelsregister verschuldigde bedrag te voldoen;

    • c.

      de rechtspersoon bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld ter zake van witwassen of terrorismefinanciering;

    • d.

      de rechtspersoon niet voldoet aan het bepaalde in artikel 59 of 89, lid 4.

  • 2.

    De Kamer maakt het voornemen tot ontbinding van de rechtspersoon bekend, met vermelding van de omstandigheden waarop het voornemen is gegrond.

  • 3.

    De bekendmaking van het voornemen vindt plaats door opname van de statutaire naam van de rechtspersoon op een lijst, aan te duiden als ontbindingslijst, die geplaatst wordt op de webpagina van de Kamer.

  • 4.

    Tevens doet de Kamer van de plaatsing van de ontbindingslijst mededeling in de Landscourant en in een in Sint Maarten verschijnend nieuwsblad.

  • 5.

    Na verloop van zes weken na de mededeling, bedoeld in het vierde lid, ontbindt de Kamer de rechtspersoon bij beschikking, tenzij voordien aan de Kamer is gebleken dat de omstandigheden, bedoeld in het lid 1, zich niet of niet meer voordoen.

  • 6.

    De beschikking tot ontbinding van de rechtspersoon wordt bekendgemaakt door opname daarvan in het handelsregister en door bekendmaking overeenkomstig het derde en vierde lid.

Artikel 25a  

  • 1.

    Ten aanzien van een beschikking tot ontbinding van de rechtspersoon als bedoeld in artikel 25, lid 1, zijn de artikelen 55 en 75 van de Landsverordening administratieve rechtspraak niet van toepassing.

  • 2.

    Indien tegen een beschikking tot ontbinding beroep ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak wordt ingesteld, schrijft De Kamer van Koophandel en Nijverheid dat in het handelsregister in.

    De beslissing op het beroep wordt tevens ingeschreven.

  • 3.

    Indien de beslissing op beroep strekt tot vernietiging van de beschikking doet de Kamer daarvan een mededeling opnemen op de webpagina van de Kamer en doet zij daarvan mededeling in de Landscourant en in een in Sint Maarten verschijnend nieuwsblad.

  • 4.

    Gedurende het tijdvak waarin de rechtspersoon na de beschikking tot ontbinding van de rechtspersoon had opgehouden te bestaan, is er een verlengingsgrond als bedoeld in artikel 320 van Boek 3 ten aanzien van deverjaring van rechtsvorderingen van of tegen de rechtspersoon.

Artikel 25b  

  • 1.

    De Kamer van Koophandel en Nijverheid kan in de beschikking tot ontbinding van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 25, lid 1, een vereffenaar aanwijzen.

  • 2.

    De Kamer treedt op als vereffenaar van het vermogen van de aangewezen als bedoeld in het eerste lid, noch als bedoeld in artikel 29, lid 1.

  • 3.

    De Kamer die optreedt als vereffenaar, handelt overeenkomstig de bepalingen van artikel 31. Artikel 25, lid 4, is van overeenkomstige toepassing op de mededeling, bedoeld in artikel 31, leden 5 en 6.

  • 4.

    De Kamer bewaart de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de ontbonden rechtspersoon, voor zover deze onder haar berusten, gedurende tien jaren ten kantore van het handelsregister.

  • 5.

    De Kamer is niet aansprakelijk voor de gevolgen van de beschikking tot ontbinding, de benoeming van een vereffenaar of de vereffening op grond van dit artikel.

Artikel 26  

  • 1.

    De rechter voor wie een verzoek tot ontbinding van een rechtspersoon aanhangig is, kan op verzoek van een belanghebbende of het openbaar ministerie een voorziening treffen als bedoeld in artikel 276, lid 4, indien het belang van de rechtspersoon of een andere in artikel 7, lid 1, bedoelde persoon, dan wel het belang van de crediteuren van de rechtspersoon, dit eist.

  • 2.

    Van overeenkomstige toepassing zijn artikel 276, lid 3, eerste volzin en artikel 276, leden 5 tot en met 7.

Artikel 27  

  • 1.

    De rechtspersoon wordt, onverminderd het elders in de wet bepaalde, ontbonden:

    • a.

      door een daartoe strekkend besluit van de algemene vergadering of, indien de rechtspersoon een stichting is en de statuten dat toelaten, door een besluit van een daartoe in de statuten aangewezen orgaan of derde;

    • b.

      na faillietverklaring, door hetzij opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten, hetzij insolventie.

  • 2.

    Van de ontbinding wordt door de vereffenaars, in het geval van het eerste lid, onder b, door de curator, mededeling gedaan inde Landscourant. Indien de rechtspersoon is ingeschreven in het handelsregister wordt van de ontbinding tevens opgave gedaan ten kantore van het handelsregister, ter inschrijving.

  • 3.

    De statuten kunnen andere wijzen van ontbinding aangeven. Een ontbinding krachtens een statutaire bepaling als bedoeld in dit lid treedt niet in werking alvorens daaraan bekendheid is gegeven overeenkomstig het tweede lid. De statutaire bepaling verliest haar geldigheid indien de vereffenaars niet binnen zes maanden na het tijdstip waarop dat voor het eerst mogelijk was, al het nodige hebben gedaan om de in het tweede lid bedoelde mededeling en inschrijving te doen plaatsvinden.

Artikel 28  

  • 1.

    Na zijn ontbinding geldt als doel van de rechtspersoon de vereffening van zijn vermogen en alles wat daartoe dienstig kan zijn.

  • 2.

    In alle van de rechtspersoon uitgaande stukken worden aan de naam van de rechtspersoon aan het slot toegevoegd de voluit geschreven woorden "in liquidatie" of de vertaling daarvan in de daarvoor in aanmerking komende taal.

Artikel 29  

  • 1.

    Indien noch bij de statuten noch door de algemene vergadering of, bij de stichting, door het bestuur vereffenaars zijn aangewezen, treedt het bestuur als zodanig op. De rechter is te allen tijde bevoegd om op verzoek van een belanghebbende of het openbaar ministerie een vereffenaar te ontslaan, een of meer andere vereffenaars aan te wijzen, deze van de nodige instructies te voorzien en een beslissing te nemen ten aanzien van de beloning van vereffenaars en de onderlinge verdeling van die beloning.

  • 2.

    Zijn er twee of meer vereffenaars, dan kan ieder van hen alle werkzaamheden tot vereffening verrichten, tenzij anders is bepaald. Bij verschil van mening tussen de vereffenaars beslist de rechter op de voet van lid 1, tweede volzin. Voor het overige vinden de bepalingen omtrent de bevoegdheden, plichten en aansprakelijkheid van bestuurders ten aanzien van de vereffenaars zo veel mogelijk toepassing, onverminderd artikel 28, lid 1.

  • 3.

    Blijkt de vereffenaar dat de schulden de baten vermoedelijk zullen overtreffen dan doet hij aangifte tot faillietverklaring, tenzij alle bekende schuldeisers desgevraagd schriftelijk instemmen met voortzetting van de vereffening buiten faillissement.

  • 4.

    Indien noch bij de statuten, noch bij besluit van de algemene vergadering of bij de aanwijzing van vereffenaars door de rechter anders is bepaald, heeft de raad van commissarissen ten aanzien van de vereffenaars dezelfde taak als hij voor de ontbinding ten aanzien van het bestuur had.

  • 5.

    Tegen een beslissing van de rechter op de voet van het eerste lid, tweede volzin, staat geen rechtsmiddel open.

Artikel 30  

  • 1.

    De vereffenaar maakt de activa van de rechtspersoon te gelde, wikkelt de verhoudingen tot derden af en betaalt de schulden. Wat na de voldoening van de schuldeisers overblijft wordt aan hen die krachtens de statuten daartoe zijn gerechtigd uitgekeerd, of anders aan de leden of aandeelhouders. Bij de naamloze en besloten vennootschap zijn artikel 118, lid 3, en artikel 218, lid 3, van overeenkomstige toepassing. Heeft geen ander recht op het overschot dan keert de vereffenaar dit uit aan het Land.

  • 2.

    De vereffenaar is bevoegd om, indien de staat van de boedel daartoe aanleiding geeft, uitkeringen bij voorbaat te doen.

Artikel 31  

  • 1.

    Zodra het einde van de vereffening in zicht is, stelt de vereffenaar een rekening en verantwoording op van de vereffening waaruit blijkt in hoeverre elk van de schuldeisers is voldaan en, zo van een overschot sprake is, de omvang en samenstelling daarvan. Ter zake van het overschot stelt hij een plan van uitkering op dat de grondslagen van de uitkering bevat.

  • 2.

    De vereffenaar legt de in het eerste lid genoemde stukken gedurende een periode van ten minste dertig dagen ter inzage ten kantore van de rechtspersoon en het handelsregister. In de Landscourant, alsmede schriftelijk aan alle bekende leden en houders van aandelen en aan alle bekende crediteuren, deelt hij mede waar en tot wanneer deze stukken ter inzage liggen.

  • 3.

    Uiterlijk op de dertigste dag nadat zowel de ter inzage legging als de bekendmaking daarvan in het blad, bedoeld in het tweede lid, heeft plaatsgevonden, kan iedere schuldeiser of gerechtigde tegen de in het eerste lid genoemde stukken door een verzoekschrift bij de rechter in verzet komen. De vereffenaar doet van gedaan verzet op dezelfde wijze mededeling als van de terinzagelegging. Is geen verzet gedaan of is het gedaan verzet ingetrokken dan gaat de vereffenaar tot verdere afwikkeling en uitkering van het overschot over.

  • 4.

    De rechter kan na gedaan verzet zodanige instructies voor een voortgezette vereffening geven en zodanige wijzigingen in het plan van uitkering aanbrengen als hem juist voorkomt.

  • 5.

    Zodra de beslissing op elk verzet onherroepelijk is geworden doet de vereffenaar daarvan mededeling op dezelfde wijze als van het gedaan verzet. Hij gaat vervolgens tot verdere afwikkeling en uitkering van het overschot over.

  • 6.

    De vereffening eindigt en de rechtspersoon houdt op te bestaan op het tijdstip waarop de vereffenaar schriftelijk verklaart dat geen aan hem bekende baten meer aanwezig zijn en deze verklaring op de in het tweede lid voorziene wijze heeft bekendgemaakt.

  • 7.

    Het eerste tot en met het zesde lid vinden geen toepassing indien de vereffenaar terstond bij zijn aantreden vaststelt dat geen aan hem bekende baten aanwezig zijn. Alsdan eindigt de vereffening en houdt de rechtspersoon op te bestaan op het tijdstip waarop een verklaring met die strekking, waarin de in de vorige volzin bedoelde vaststelling is opgenomen, door de vereffenaar bij het handelsregister is gedeponeerd en in de Landscourant is bekendgemaakt.

  • 8.

    De vereffenaar stelt in alle gevallen een slotverantwoording op en legt deze ter inzage ten kantore van het handelsregister en, zo mogelijk, ten kantore van de rechtspersoon.

Artikel 32  

  • 1.

    Op verzoek van iemand die daarbij een redelijk belang heeft, kan de rechter de vereffening heropenen of alsnog openen en een of meer vereffenaars benoemen.

  • 2.

    Indien het verzoek is gedaan door een achteraf opkomende schuldeiser is de vereffenaar bevoegd van de rechthebbenden tot het overschot het door ieder te veel ontvangen geldbedrag terug te vorderen.

Artikel 33  

  • 1.

    Na afloop van de vereffening blijven de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de ontbonden rechtspersoon gedurende tien jaren berusten onder een bewaarder.

  • 2.

    Indien noch bij de statuten noch door de algemene vergadering of, bij de stichting, door het bestuur een bewaarder is aangewezen, treedt de vereffenaar als zodanig op. Artikel 29, lid 1, is voor het overige overeenkomstig van toepassing.

Artikel 34  

  • 1.

    Iedere bewaarder is gehouden zijn aanwijzing of benoeming als zodanig ter inschrijving op te geven aan het kantoor van de handelsregisters, waar de ontbonden rechtspersoon was ingeschreven.

  • 2.

    De rechthebbenden tot het overschot en hun rechtverkrijgenden kunnen door de rechter worden gemachtigd tot inzage van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, indien zij aantonen als zodanig bij die inzage een redelijk belang te hebben.

  • 3.

    Tegen een beslissing krachtens het tweede lid staat geen rechtsmiddel open.

Artikel 35  

  • 1.

    Rechterlijke uitspraken, inhoudende:

    • a.

      doorhaling, aanvulling of wijziging van hetgeen in het handelsregister ten aanzien van een rechtspersoon is ingeschreven;

    • b.

      wijziging of tijdelijke afwijking van de statuten van de rechtspersoon;

    • c.

      ontslag, schorsing of aanstelling, al dan niet tijdelijk, van een bestuurder of commissaris;

    • d.

      nietigverklaring of vernietiging van een besluit tot ontbinding of wijziging van de statuten;

    • e.

      ontbinding van een rechtspersoon of een beschikking als bedoeld in artikel 2, lid 3;

    • f.

      vernietiging van een uitspraak als bedoeld onder a tot en met e;

    worden door de griffier van de rechterlijke instantie waarvoor de zaak laatstelijk aanhangig was aan de beheerder van het handelsregister gezonden met het verzoek zorg te dragen voor deponering en inschrijving van het uit die uitspraak blijkende relevante feit, zulks onverminderd de elders uit de wet voortvloeiende verplichting van anderen om van dat feit opgaaf ter inschrijving te doen.

  • 2.

    In geval van faillissement of surseance van betaling van een rechtspersoon die is ingeschreven in het handelsregister, worden de aankondigingen welke krachtens het Faillissementsbesluit 1931 in de Landscourant worden opgenomen, door hem die met die openbaarmaking is belast, mede ter inschrijving in dat register opgegeven.

Artikel 36  

  • 1.

    Voor de toepassing van de bepalingen van dit boek wordt met een schriftelijke uiting gelijkgesteld een per exploot, telegram, telex, telefax, e-mail of ander tekst overbrengend communicatiemiddel gedane uiting. De statuten kunnen het gebruik van deze communicatiemiddelen beperken.

  • 2.

    Alle geschriften, gedrukte stukken en schriftelijke uitingen van de rechtspersoon, met uitzondering van uitingen per telegram, telex, telefax, e-mail of ander tekstoverbrengend communicatiemiddel, moeten de volledige naam van de rechtspersoon, zijn statutaire zetel en het adres waar hij feitelijk gevestigd is of kantoor houdt bevatten. Is de rechtspersoon ingeschreven in het handelsregister dan wordt ook het inschrijfnummer vermeld.

Artikel 37  

  • 1.

    Voor de oprichting van een rechtspersoon, die bij notariële akte moet worden opgericht, zijn de oprichters aan het Land een vast recht verschuldigd. De hoogte van het vast recht wordt vastgesteld bij ministeriële beschikking met algemene werking.

  • 2.

    Het vast recht wordt ten behoeve van het Land door de notaris voor wie de akte van oprichting wordt verleden geïnd. Indien een notaris nalaat het vast recht te innen, is hij niettemin afdrachtsplichtig.

  • 3.

    Het vast recht wordt op aangifte afgedragen binnen dertig dagen na de dag dat de akte van oprichting is verleden. De aangifte wordt gedaan door het aanbieden van een afschrift van de akte van oprichting.

  • 4.

    De aangifte wordt gelijktijdig met de betaling gedaan bij de landsontvanger.

  • 5.

    De Landsverordening houdende regeling van de invordering van belastingen, bijdragen en vergoedingen door middel van dwangafschriften alsmede van de rechtspleging inzake van belastingen, bijdragen en vergoedingen is van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Het bepaalde in de leden 1 tot en met 5 is van overeenkomstige toepassing bij wijziging van de statuten en bij omzetting van een naamloze of besloten vennootschap, met dien verstande dat het vast recht dan door de vennootschap verschuldigd is.

Titel 2 De stichting

Artikel 50  

  • 1.

    De stichting en de stichting particulier fonds zijn als zodanig bij notariële akte opgerichte rechtspersonen die beogen met behulp van een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken.

  • 2.

    Waar in de wet gesproken wordt van stichting geldt de bepaling eveneens voor de stichting particulier fonds, tenzij het tegendeel blijkt.

  • 3.

    De stichting kent geen leden of aandeelhouders. Als leden van een stichting worden niet aangemerkt:

    • a.

      personen aan wie bij of krachtens de statuten de bevoegdheid is gegeven om in de vervulling van ledige plaatsen in organen van de stichting te voorzien of om bestuurders of leden van andere organen van de stichting te schorsen en te ontslaan,

    • b.

      deelnemers aan een pensioenfonds dat door de stichting wordt beheerd.

  • 4.

    Het doel van een stichting die niet is een stichting particulier fonds, mag niet inhouden het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch ook aan anderen, tenzij wat deze laatsten betreft de uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben.

  • 5.

    Uitkeringen die voortvloeien uit een recht op pensioen, worden niet aangemerkt als uitkeringen als bedoeld in het vierde lid.

  • 6.

    Het doel van een stichting particulier fonds mag niet inhouden het uitoefenen van een bedrijf.

  • 7.

    Als bedrijf bedoeld in het zesde lid wordt niet aangemerkt:

    • a.

      het zich bezig houden met de belegging van haar kapitaal, ongeacht de aard van die beleggingen;

    • b.

      het houden van een belang in een andere rechtspersoon;

    • c.

      het deelnemen in een commanditaire vennootschap als commanditaire vennoot.

Artikel 51  

  • 1.

    De statuten moeten inhouden:

    • a.

      de naam van de stichting, met het woord stichting respectievelijk stichting particulier fonds of een vertaling daarvan als deel van de naam; gaat het om een stichting particulier fonds dan mag ook de afkorting “S.P.F.” of “SPF” worden gebruikt;

    • b.

      het doel van de stichting;

    • c.

      de wijze van benoeming en ontslag van de bestuurders;

    • d.

      de vermelding dat de stichting haar zetel heeft in Sint Maarten;

    • e.

      de bestemming van het overschot na vereffening in geval van ontbinding van de stichting of de wijze waarop de bestemming zal worden vastgesteld.

  • 2.

    De statuten van de stichting kunnen door haar organen slechts worden gewijzigd, indien en voor zover de statuten daartoe de mogelijkheid openen, onverminderd het bepaalde in artikel 5.

  • 3.

    De statuten kunnen bepalen dat personen die zich als aangeslotene of deelnemer of onder een soortgelijke benaming met de stichting hebben verbonden, bepaalde verplichtingen tegenover de stichting hebben of dat aan hen op in de statuten aangegeven wijze bepaalde verplichtingen kunnen worden opgelegd. Ter zake van de beëindiging van de verbinding is artikel 79 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 53  

  • 1.

    Indien ongewijzigde handhaving van de statuten zou leiden tot gevolgen, die bij de oprichting redelijkerwijze niet kunnen zijn gewild, en de statuten de mogelijkheid van wijziging uitsluiten of daarin niet voorzien, of zij die tot wijziging de bevoegdheid hebben zulks nalaten, kan de rechter op verzoek van een oprichter, van het bestuur of van het openbaar ministerie de statuten wijzigen.

  • 2.

    De rechter wijkt daarbij zo min mogelijk van de bestaande statuten af. Indien wijziging van het doel noodzakelijk is, wijst hij een doel aan dat aan het bestaande verwant is. Met inachtneming van het vorenstaande is de rechter bevoegd, zo nodig, de statuten op andere wijze te wijzigen dan is verzocht.

  • 3.

    Met overeenkomstige toepassing van het eerste en tweede lid kan de rechter de statuten wijzigen om ontbinding van de stichting op een grond als vermeld in artikel 24 of artikel 57, lid 1, onder a, te voorkomen.

  • 4.

    In een geding, waarin ontbinding van een stichting op een grond als in het derde lid vermeld wordt verzocht, kan de rechter de in dit artikel bedoelde bevoegdheden ook ambtshalve uitoefenen.

Artikel 54  

  • 1.

    Bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd dan wel het bestuur naar behoren wordt gevoerd, is het openbaar ministerie bevoegd aan het bestuur inlichtingen te verzoeken. De inlichtingen worden desgevraagd op schrift gesteld.

  • 2.

    Bij niet of niet behoorlijke voldoening aan het verzoek, alsmede wanneer er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid te twijfelen, kan het openbaar ministerie een of meer deskundige personen belasten met het inwinnen van nadere inlichtingen over het beleid en de gang van zaken bij de stichting.

  • 3.

    Het bestuur is verplicht de gevraagde inlichtingen te verschaffen en desgevraagd ook inzage in zijn boeken, bescheiden en andere gegevensdragers te geven aan het openbaar ministerie en de deskundigen.

Artikel 55  

  • 1.

    Op verzoek van het openbaar ministerie of een belanghebbende kan een bestuurder door de rechter worden ontslagen indien:

    • a.

      hij iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of de statuten, dan wel zich schuldig maakt aan wanbeleid;

    • b.

      hij niet of niet behoorlijk voldoet aan zijn verplichtingen uit artikel 54, lid 3.

  • 2.

    De rechter kan, hangende het onderzoek, een voorziening als bedoeld in artikel 276, lid 4, treffen. Van overeenkomstige toepassing zijn artikel 276, lid 3, eerste volzin, en artikel 276,leden 5 tot en met 7.

  • 3.

    De rechter kan bepalen dat een door hem ontslagen bestuurder gedurende vijf jaren nadat het ontslag onherroepelijk is geworden geen bestuurder van een stichting kan zijn.

Artikel 56  

  • 1.

    Telkens wanneer het door de statuten voorgeschreven bestuur geheel of gedeeltelijk ontbreekt en daarin niet overeenkomstig de statuten wordt voorzien, kan de rechter op verzoek van een belanghebbende of het openbaar ministerie in de vervulling van de ledige plaats voorzien. De rechter neemt daarbij zoveel mogelijk de statuten in acht.

  • 2.

    De rechter kan desverzocht of ambtshalve in de ledige plaats voorzien tegelijk met de toewijzing van een verzoek als bedoeld in artikel 55, lid 1.

Artikel 57  

  • 1.

    De rechter ontbindt de stichting op verzoek van een belanghebbende of het openbaar ministerie, indien:

    • a.

      het vermogen van de stichting ten enenmale onvoldoende is voor de verwezenlijking van haar doel en in hoge mate onwaarschijnlijk is dat een voldoende vermogen door bijdragen of op andere wijze binnen afzienbare tijd zal worden verkregen;

    • b.

      het doel der stichting is bereikt of niet meer kan worden bereikt en wijziging van het doel niet in aanmerking komt.

  • 2.

    De rechter kan desverzocht of ambtshalve de stichting ontbinden tegelijk met de afwijzing van een verzoek als bedoeld in artikel 53 of 56.

  • 3.

    Artikel 24, leden 4 tot en met 8, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 58  

Voor een stichting, waaraan een onderneming in de zin van de Handelsregisterverordening toebehoort, zijn de artikelen 119 tot en met 126 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    in artikel 120, lid 1, in plaats van “de algemene vergadering” wordt gelezen: het bestuur;

  • b.

    artikel 120, lid 6, niet van toepassing is;

  • c.

    in artikel 121, lid 2, in plaats van “de algemene vergadering” wordt gelezen: het in de statuten aangewezen orgaan;

  • d.

    in artikel 121, lid 7, in plaats van “de algemene vergadering” en “zij” telkens wordt gelezen: het bestuur;

  • e.

    in artikel 124, lid 1, de zinsnede vanaf “en bovendien” niet van toepassing is.

Artikel 59  

  • 1.

    Jaarlijks binnen acht maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze termijn op grond van bijzondere omstandigheden met ten hoogste zes maanden, stelt het bestuur een jaarverslag vast over de gang van zaken in de stichting en over het gevoerde beleid. Het stelt tevens een jaarrekening vast, ten minste bestaande uit een balans, een staat van baten en lasten en een toelichting op deze stukken.

  • 2.

    De jaarrekening wordt door alle bestuurders ondertekend. Ontbreekteen handtekening dan wordt de reden daarvoor medegedeeld.

  • 3.

    De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat alsmede, voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de stichting.

  • 4.

    Artikel 15, lid 3, vindt overeenkomstige toepassing op de opgemaakte en goedgekeurde jaarrekening en de daarbij behorende stukken.

  • 5.

    Het jaarverslag vermeldt:

    • a.

      de identiteit van de personen die verantwoordelijkheid dragen voor de activiteiten van de stichting en deze controleren of besturen, met inbegrip van hooggeplaatste functionarissen en beheerders, alsmede van leden van een Raad van Toezicht indien deze binnen de stichting bestaat;

    • b.

      over welke controlemiddelen het bestuur beschikt om ervoor te zorgen dat de geldmiddelen volledig worden verantwoord en worden besteed op een wijze die consistent is met de doelstellingen van de stichting; en,

    • c.

      over welke controlemiddelen het bestuur beschikt om de identiteit van haar belangrijke donoren en de identiteit en goede naam van haar begunstigden te controleren.

  • 6.

    De jaarrekening bevat een gedetailleerde uitsplitsing van inkomsten en uitgaven, alsmede een overzicht van alle transacties aan of van een persoon of rechtspersoon in het buitenland boven een waarde van NAƒ 25.000,- of het equivalent daarvan in vreemde valuta.

  • 7.

    Het jaarverslag en de jaarrekening zijn openbaar. Zij worden door het bestuur binnen een week na de ondertekening ervan op het internet gepubliceerd en gezonden aan de Kamer van Koophandel en Nijverheid en het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

  • 8.

    Indien de termijn, bedoeld in het eerste lid, op grond van bijzondere omstandigheden met ten hoogste zes maanden wordt verlengd, zendt het bestuur binnen een week na het besluit tot verlenging een kennisgeving daarvan aan de Kamer van Koophandel en Nijverheid en het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

  • 9.

    Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing indien zowel de balans, als het totaal van de baten of lasten minder bedraagt dan NAƒ 100.000,-.

Titel 3 De vereniging

Artikel 70  

  • 1.

    De vereniging is een rechtspersoon met leden die is gericht op een bepaald doel, anders dan omschreven in artikel 90, lid 1 of lid 2.

  • 2.

    Een vereniging wordt bij meerzijdige rechtshandeling opgericht.

  • 3.

    Een vereniging mag geen winst onder haar leden verdelen.

Artikel 71  

  • 1.

    Wordt een vereniging opgericht bij een notariële akte dan moeten, onverminderd het bepaalde in artikel 4, de volgende bepalingen in acht worden genomen.

  • 2.

    De statuten moeten inhouden:

    • a.

      de naam van de vereniging en de vermelding dat zij haar zetel heeft in Sint Maarten;

    • b.

      het doel van de vereniging;

    • c.

      de verplichtingen die de leden tegenover de vereniging hebben, of de wijze waarop zodanige verplichtingen kunnen worden opgelegd;

    • d.

      de wijze van bijeenroeping van de algemene vergadering;

    • e.

      de wijze van benoeming en ontslag van de bestuurders;

    • f.

      de bestemming van het overschot na vereffening in geval van ontbinding van de vereniging of de wijze waarop de bestemming zal worden vastgesteld.

Artikel 72  

De algemene vergadering van een vereniging, die niet overeenkomstig artikel 71, lid 1, is opgericht, kan besluiten de statuten te doen opnemen in een notariële akte. Alsdan is artikel 71 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 73  

  • 1.

    Een vereniging waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte, kan geen registergoederen verkrijgen en kan geen erfgenaam zijn.

  • 2.

    De bestuurders van een zodanige vereniging zijn hoofdelijk naast de vereniging verbonden voor schulden uit een rechtshandeling die tijdens hun bestuur ontstaan of opeisbaar worden. Na hun aftreden zijn zij voorts hoofdelijk verbonden voor schulden, voortspruitend uit een tijdens hun bestuur verrichte rechtshandeling. Aansprakelijkheid ingevolge een der voorgaande volzinnen rust niet op degene die niet tevoren over de rechtshandeling is geraadpleegd en die heeft geweigerd haar, toen zij hem bekend werd, als bestuurder voor zijn verantwoording te nemen. Ontbreken personen die ingevolge de eerste of tweede volzin naast de vereniging zijn verbonden, dan zijn degenen die handelden, hoofdelijk verbonden.

  • 3.

    De bestuurders van een zodanige vereniging kunnen haar doen inschrijven in het handelsregister. Daarbij leggen zij een afschrift van de statuten ten kantore van dat register neer. Is een afschrift bij het register neergelegd dan zijn in geval van statutenwijziging de bestuurders verplicht aldaar tevens een afschrift van de wijziging en van de gewijzigde statuten neer te leggen.

  • 4.

    Heeft de inschrijving bedoeld in het derde lid plaatsgevonden, dan is degene die uit hoofde van het tweede lid wordt verbonden slechts aansprakelijk, voor zover de wederpartij aannemelijk maakt dat de vereniging niet aan de verbintenis zal voldoen.

Artikel 74  

  • 1.

    Een vereniging kan naast gewone leden ook een of meer andere soorten van leden hebben.

  • 2.

    Gewone leden hebben de rechten en verplichtingen die in dit boek aan leden zijn toegekend. Leden, niet zijnde gewone leden, hebben deze rechten en verplichtingen voor zover de statuten niet anders bepalen.

Artikel 75  

Tenzij de statuten anders bepalen, beslist het bestuur over de toelating van een lid en kan bij niet-toelating de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten.

Artikel 76  

  • 1.

    Het lidmaatschap van de vereniging is persoonlijk, tenzij de statuten anders bepalen.

  • 2.

    Tenzij de statuten van de vereniging anders bepalen, gaat het lidmaatschap van een rechtspersoon die door fusie of splitsing ophoudt te bestaan, over op de verkrijgende rechtspersoon, onderscheidenlijk overeenkomstig de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving op een van de verkrijgende rechtspersonen.

Artikel 7  

Verbintenissen kunnen slechts bij of krachtens de statuten aan het lidmaatschap worden verbonden.

Artikel 78  

  • 1.

    Het lidmaatschap eindigt:

    • a.

      door de dood van het lid, tenzij de statuten overgang krachtens erfrecht toelaten;

    • b.

      door opzegging door het lid;

    • c.

      door opzegging door de vereniging;

    • d.

      door ontzetting.

  • 2.

    Is het lidmaatschap verbonden aan de kwaliteit van eigenaar van of gerechtigde tot een registergoed, dan kunnen de statuten bepalen dat bij opzegging door het lid de aan het lidmaatschap verbonden verplichtingen geheel of gedeeltelijk op de betrokkene blijven rusten zolang hij eigenaar of gerechtigde is.

  • 3.

    De vereniging kan het lidmaatschap opzeggen in de gevallen in de statuten genoemd, voorts wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld, te voldoen, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Tenzij de statuten dit aan een ander orgaan opdragen, geschiedt de opzegging door het bestuur.

  • 4.

    Ontzetting kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.

  • 5.

    Tenzij de statuten dit aan een ander orgaan opdragen, geschiedt de ontzetting door het bestuur. Het lid wordt ten spoedigste schriftelijk van het besluit, met opgave van redenen, in kennis gesteld. Hem staat, behalve wanneer krachtens de statuten het besluit door de algemene vergadering is genomen, binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit, beroep op de algemene vergadering of een daartoe bij de statuten aangewezen orgaan of derde open. De statuten kunnen een andere regeling van het beroep bevatten, doch de termijn kan niet korter dan op één maand worden gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.

  • 6.

    Wanneer het lidmaatschap in de loop van een boekjaar eindigt, blijft, tenzij de statuten anders bepalen, desniettemin de jaarlijkse bijdrage voor het geheel verschuldigd.

Artikel 79  

  • 1.

    Tenzij de statuten anders bepalen, kan opzegging van het lidmaatschap slechts geschieden tegen het einde van een boekjaar en met inachtneming van een opzeggingstermijn van vier weken. In ieder geval kan het lidmaatschap worden beëindigd door opzegging tegen het eind van het boekjaar, volgend op dat waarin wordt opgezegd, of onmiddellijk, indien redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.

  • 2.

    Een opzegging in strijd met het in het eerste lid bepaalde, doet het lidmaatschap eindigen op het vroegst toegelaten tijdstip volgende op de datum waartegen was opgezegd.

  • 3.

    Een lid kan voorts zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een maand nadat een besluit of statutenwijziging waarbij zijn rechten zijn beperkt of zijn verplichtingen zijn verzwaard, hem is bekend geworden of medegedeeld. Het besluit of de gewijzigde statutaire bepaling is alsdan niet op hem van toepassing. Deze bevoegdheid tot opzegging kan de leden bij de statuten worden ontzegd voor het geval van wijziging van daar nauwkeurig omschreven rechten en verplichtingen.

  • 4.

    Een lid kan zijn lidmaatschap ook met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een maand nadat hem een besluit is meegedeeld tot omzetting van de vereniging in een andere rechtsvorm, tot fusie of tot splitsing.

Artikel 80  

  • 1.

    Het bestuur wordt uit de leden benoemd. De statuten kunnen echter bepalen dat bestuurders ook buiten de leden kunnen worden benoemd.

  • 2.

    De benoeming geschiedt door de algemene vergadering. De statuten kunnen de wijze van benoeming echter ook anders regelen, mits elk lid middellijk of onmiddellijk aan de stemming over de benoeming der bestuurders kan deelnemen.

  • 3.

    De statuten kunnen bepalen, dat een of meer der bestuurders, mits minder dan de helft, door andere personen dan de leden worden benoemd.

  • 4.

    Is in de statuten bepaald dat een bestuurder in een vergadering uit een bindende voordracht moet worden benoemd, dan kan aan die voordracht het bindend karakter worden ontnomen door een met ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen genomen besluit van die vergadering. In de statuten kan worden bepaald dat op deze vergadering ten minste een bepaald aantal stemmen moet kunnen worden uitgebracht; dit aantal mag niet hoger worden gesteld dan twee derden van het aantal stemmen dat door de stemgerechtigden gezamenlijk kan worden uitgebracht.

  • 5.

    Indien ingevolge de statuten een bestuurder door leden of afdelingen buiten een vergadering wordt benoemd, dan moet aan de leden gelegenheid worden geboden kandidaten te stellen. De statuten kunnen bepalen dat dit recht slechts aan een aantal leden gezamenlijk toekomt, mits hun aantal niet hoger wordt gesteld dan een vijfde van het aantal leden dat aan de verkiezing kan deelnemen. De statuten kunnen voorts bepalen dat aldus gestelde kandidaten slechts zijn benoemd, indien zij ten minste een bepaald aantal stemmen op zich hebben verenigd, mits dit aantal niet groter is dan twee derden van het aantal der uitgebrachte stemmen.

  • 6.

    Een bestuurder kan, ook al is hij voor een bepaalde tijd benoemd, te allen tijde door het orgaan dat hem heeft benoemd, worden ontslagen of geschorst. Voor de toepassing van deze bepaling worden de bestuurders die bij de oprichting zijn aangewezen geacht te zijn benoemd door de algemene vergadering, tenzij uit de statuten anders voortvloeit.

  • 7.

    Tenzij de statuten anders bepalen, wijst het bestuur uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan.

  • 8.

    Indien artikel 18 toepassing heeft gevonden geldt het in dit artikel bepaalde voor de benoeming van het algemeen bestuur.

Artikel 81  

  • 1.

    Behoudens het in artikel 82 bepaalde, hebben alle leden die niet geschorst zijn, toegang tot de algemene vergadering en hebben zij daar ieder één stem. Een geschorst lid heeft toegang tot de vergadering waarin het besluit tot schorsing wordt behandeld, en is bevoegd daarover het woord te voeren. De statuten kunnen aan bepaalde leden meer dan één stem toekennen.

  • 2.

    Tenzij de statuten anders bepalen, treden de voorzitter en de secretaris van het bestuur of hun vervangers, als zodanig ook op bij de algemene vergadering.

  • 3.

    De statuten kunnen bepalen dat personen die deel uitmaken van andere organen der vereniging en die geen lid zijn, in de algemene vergadering stemrecht kunnen uitoefenen. Het aantal door hen gezamenlijk uitgebrachte stemmen zal echter niet meer mogen zijn dan de helft van het aantal door de leden uitgebrachte stemmen.

  • 4.

    Tenzij de statuten anders bepalen, kan iemand die krachtens het eerste lid of derde lid stemgerechtigd is, aan een andere stemgerechtigde schriftelijk volmacht verlenen tot het uitbrengen van zijn stem.

Artikel 82  

  • 1.

    De statuten kunnen bepalen dat de algemene vergadering zal bestaan uit afgevaardigden die door en uit de leden worden gekozen. De wijze van verkiezing en het aantal van de afgevaardigden worden door de statuten geregeld; elk lid moet middellijk of onmiddellijk aan de verkiezing kunnen deelnemen. Artikel 80, vierde en vijfde lid, zijn bij de verkiezing van overeenkomstige toepassing. Artikel 81, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op personen die deel uitmaken van andere organen der vereniging en die geen afgevaardigde zijn.

  • 2.

    De statuten kunnen bepalen dat bepaalde besluiten van de algemene vergadering aan een referendum zullen worden onderworpen. De statuten regelen de gevallen waarin, de tijd waarbinnen, en de wijze waarop het referendum zal worden gehouden. Hangende de uitslag van het referendum wordt de uitvoering van het besluit geschorst.

Artikel 83  

  • 1.

    Aan de algemene vergadering komen in de vereniging alle bevoegdheden toe, die niet door de wet of de statuten aan een ander orgaan zijn toegekend.

  • 2.

    Een eenstemmig besluit van alle leden of afgevaardigden, ook al zijn deze niet in een vergadering bijeen, heeft, mits met voorkennis van het bestuur genomen, dezelfde kracht als een besluit van de algemene vergadering.

Artikel 84  

  • 1.

    Het bestuur roept de algemene vergadering bijeen, zo dikwijls het dit wenselijk oordeelt, of wanneer het daartoe volgens de wet of de statuten verplicht is. De statuten kunnen deze bevoegdheid ook aan anderen dan het bestuur verlenen.

  • 2.

    Op schriftelijk verzoek van ten minste een zodanig aantal leden of afgevaardigden als bevoegd is tot het uitbrengen van een tiende gedeelte der stemmen in de algemene vergadering of van een zoveel geringer aantal als bij de statuten is bepaald, is het bestuur verplicht tot het bijeenroepen van een algemene vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken na indiening van het verzoek.

  • 3.

    Indien aan het verzoek binnen veertien dagen geen gevolg wordt gegeven, kunnen, tenzij in de statuten de wijze van bijeenroeping der algemene vergadering voor dit geval anders is geregeld, de verzoekers zelf tot die bijeenroeping overgaan op de wijze waarop het bestuur de algemene vergadering bijeenroept of bij advertentie in ten minste één dagblad. De verzoekers kunnen alsdan anderen dan bestuurders belasten met de leiding der vergadering en het opstellen der notulen.

  • 4.

    Tenzij de statuten anders bepalen wordt de vergadering in Sint Maarten gehouden.

Artikel 85  

De artikelen 80 tot en met 84 zijn van overeenkomstige toepassing op de afdelingen van een vereniging die geen rechtspersonen zijn en die een algemene vergadering en een bestuur hebben. Wat in die artikelen omtrent de statuten is bepaald, kan in een afdelingsreglement worden neergelegd.

Artikel 86  

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 kan in de statuten van de vereniging geen wijziging worden aangebracht dan door een besluit van een algemene vergadering, waartoe is opgeroepen met de mededeling dat aldaar wijziging van de statuten zal worden voorgesteld. De termijn voor oproeping tot een zodanige vergadering bedraagt ten minste zeven dagen, de dag van de oproeping en de dag van vergadering niet meegerekend.

  • 2.

    Zij die de oproeping tot de algemene vergadering ter behandeling van een voorstel tot statutenwijziging hebben gedaan, moeten ten minste vijf dagen vóór de vergadering een afschrift van dat voorstel, waarin de voorgedragen wijziging woordelijk is opgenomen, op een daartoe geschikte plaats voor de leden ter inzage leggen tot na afloop van de dag waarop de vergadering wordt gehouden. Aan de afdelingen waaruit de vereniging bestaat en aan afgevaardigden moet het voorstel ten minste veertien dagen vóór de vergadering ter kennis zijn gebracht; de eerste volzin is dan niet van toepassing.

  • 3.

    Het bepaalde in de eerste twee leden is niet van toepassing, indien in de algemene vergadering alle leden of afgevaardigden aanwezig of vertegenwoordigd zijn en het besluit tot statutenwijziging met algemene stemmen wordt genomen.

  • 4.

    Het in dit artikel en in artikel 87, leden 1 en 2, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op een besluit tot ontbinding.

Artikel 87  

  • 1.

    Tenzij de statuten anders bepalen, behoeft een besluit tot statutenwijziging ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen.

  • 2.

    Voor zover de bevoegdheid tot wijziging bij de statuten mocht zijn uitgesloten, is wijziging niettemin mogelijk met algemene stemmen in een vergadering, waarin alle leden of afgevaardigden aanwezig of vertegenwoordigd zijn.

  • 3.

    Een bepaling in de statuten, welke de bevoegdheid tot wijziging van een of meer andere bepalingen beperkt, kan slechts worden gewijzigd met inachtneming van gelijke beperking.

  • 4.

    Een bepaling in de statuten, welke de bevoegdheid tot wijziging van een of meer andere bepalingen uitsluit, kan slechts worden gewijzigd met algemene stemmen in een vergadering, waarin alle leden of afgevaardigden aanwezig of vertegenwoordigd zijn.

Artikel 88  

De vereniging kan, voor zover uit de statuten niet het tegendeel voortvloeit, ten behoeve van de leden rechten bedingen en, voor zover dit in de statuten uitdrukkelijk is bepaald, te hunnen laste verplichtingen aangaan. Zij kan nakoming van bedongen rechten jegens en schadevergoeding aan een lid vorderen, tenzij dit lid zich daartegen verzet.

Artikel 89  

  • 1.

    Het bestuur brengt op een algemene vergadering binnen acht maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze termijn door de algemene vergadering, een jaarverslag uit over de gang van zaken in de vereniging en over het gevoerde beleid. Het legt een jaarrekening, ten minste bestaande uit een balans, een staat van baten en lasten en een toelichting op deze stukken, ter goedkeuring aan de vergadering voor. De jaarrekening wordt ondertekend door de bestuurders en, zo die er zijn, de commissarissen; ontbreekt de ondertekening van een of meer van hen, dan wordt daarvan onder opgave van redenen melding gemaakt. Na verloop van de termijn kan ieder lid van de gezamenlijke bestuurders in rechte vorderen dat zij deze verplichtingen nakomen.

  • 2.

    Ontbreekt een raad van commissarissen en wordt omtrent de getrouwheid van de stukken aan de algemene vergadering niet overgelegd een verklaring afkomstig van een deskundige als bedoeld in artikel 121, lid 1, dan benoemt de algemene vergadering jaarlijks een commissie van ten minste twee leden die geen deel van het bestuur mogen uitmaken. De commissie onderzoekt de stukken bedoeld in de tweede volzin van het eerste lid en brengt aan de algemene vergadering verslag van haar bevindingen uit. Het bestuur is verplicht de commissie ten behoeve van haar onderzoek alle door haar gevraagde inlichtingen te verschaffen, haar desgewenst de kas en de waarden te tonen en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de vereniging voor raadpleging beschikbaar te stellen.

  • 3.

    Bij een vereniging, waaraan een onderneming in de zin van de Handelsregisterverordening toebehoort, zijn de artikelen 119 tot en met 126 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in artikel 119, lid 1, en artikel 119, lid 3, tweede volzin, in plaats van “de artikelen 116 en 117” wordt gelezen: artikel 89,leden 1 en 2.

  • 4.

    Het bepaalde in artikel 59, zesde, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, tenzij zowel de balans, als het totaal van de baten of lasten minder bedraagt dan NAƒ 100.000,-.

Titel 4 De coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij

Artikel 90  

  • 1.

    De coöperatie is een bij notariële akte als coöperatie opgerichte rechtspersoon met leden. Zij moet zich blijkens de statuten ten doel stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien krachtens overeenkomsten, anders dan van verzekering, met hen gesloten in het bedrijf dat zij te dien einde te hunnen behoeve uitoefent of doet uitoefenen.

  • 2.

    De onderlinge waarborgmaatschappij is een bij notariële akte als onderlinge waarborgmaatschappij opgerichte rechtspersoon met leden. Zij moet zich blijkens de statuten ten doel stellen met haar leden verzekeringsovereenkomsten te sluiten of leden en mogelijk anderen in het kader van een wettelijke regeling verzekerd te houden, een en ander in het verzekeringsbedrijf dat zij te dien einde ten behoeve van haar leden uitoefent.

  • 3.

    De statuten van een coöperatie kunnen haar veroorloven overeenkomsten als die welke zij met haar leden sluit, ook met anderen aan te gaan. Hetzelfde geldt voor de statuten van een onderlinge waarborgmaatschappij die geen bepaling als bedoeld in artikel 92 kennen.

  • 4.

    Indien een coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij de in het derde lid bedoelde bevoegdheid uitoefent, mag zij dat niet in een zodanige mate doen, dat de overeenkomsten met de leden slechts van ondergeschikte betekenis zijn.

  • 5.

    De naam van een coöperatie moet het woord "coöperatief" bevatten of een afleiding daarvan, die van een onderlinge waarborgmaatschappij het woord "onderling" of "wederkerig" of een afleiding daarvan. Is de akte van oprichting in een andere taal dan de Nederlandse gesteld dan kan het equivalent van deze woorden in die andere taal worden gebruikt.

Artikel 91  

De bepalingen van titel 3 zijn, met uitzondering van artikel 70, lid 3, op de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in deze titel niet wordt afgeweken.

Artikel 92  

  • 1.

    De statuten kunnen bepalen dat zij die bij de ontbinding leden waren, of minder dan een jaar te voren hebben opgehouden leden te zijn, tegenover de rechtspersoon naar de daarbij aangegeven maatstaf voor een tekort aansprakelijk zijn; wordt een coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij ontbonden door haar insolventie nadat zij in staat van faillissement is verklaard, dan wordt de termijn van een jaar niet van de dag der ontbinding, maar van de dag der faillietverklaring gerekend. De statuten kunnen een langere termijn dan een jaar vaststellen.

  • 2.

    Bevatten de statuten niet een maatstaf voor ieders aansprakelijkheid, dan zijn allen voor gelijke delen aansprakelijk.

  • 3.

    Kan op een of meer van de leden of oud-leden het bedrag van zijn aandeel in het tekort niet worden verhaald, dan zijn voor het ontbrekende de overige leden en oud-leden, ieder naar evenredigheid van zijn aandeel, aansprakelijk. Deze aansprakelijkheid bestaat ook, indien de vereffenaars afzien van verhaal op een of meer leden of oud-leden, op grond dat door de uitoefening van het verhaalsrecht een bate voor de boedel niet zou worden verkregen. Indien de vereffening geschiedt onder toezicht van personen, door de wet met dat toezicht belast, kunnen de vereffenaars van dat verhaal slechts afzien met machtiging van deze personen.

  • 4.

    De aansprakelijke leden en oud-leden zijn gehouden tot onmiddellijke betaling van hun aandeel in een geraamd tekort, vermeerderd met 50 ten honderd, of zoveel minder als de vereffenaars voldoende achten, tot voorlopige dekking van een nadere omslag voor de kosten van invordering en van het aandeel van hen, die in gebreke mochten blijven aan hun verplichting te voldoen.

  • 5.

    Een lid of oud-lid is niet bevoegd tot verrekening van zijn schuld uit hoofde van dit artikel.

Artikel 93  

  • 1.

    Indien de statuten een regeling bevatten als bedoeld in artikel 92, lid 1, kunnen zij de verplichting van de leden of oud-leden om in een tekort bij te dragen, tot een maximum beperken.

  • 2.

    Bevatten de statuten geen regeling als bedoeld in artikel 92, lid 1, dan zijn de leden of oud-leden niet gehouden om in een tekort bij te dragen.

Artikel 94  

  • 1.

    Jaarlijks binnen acht maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze termijn door de algemene vergadering op grond van bijzondere omstandigheden met ten hoogste zes maanden, maakt het bestuur een jaarrekening op, ten minste bestaande uit een balans, een winst en verliesrekening en een toelichting op deze stukken.

  • 2.

    De opgemaakte jaarrekening wordt door alle bestuurders ondertekend. Zij wordt medeondertekend door de commissarissen die in functie zijn. Ontbreekt een handtekening dan wordt de reden daarvoor medegedeeld.

  • 3.

    De opgemaakte jaarrekening wordt aan de algemene vergadering ter goedkeuring voorgelegd. De statuten kunnen bepalen dat de algemene vergadering de bevoegdheid heeft alle of bepaalde posten te wijzigen dan wel het bestuur op te dragen de jaarrekening te wijzigen volgens door de algemene vergadering of een commissie uit die vergadering te geven aanwijzingen.

  • 4.

    De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat alsmede, voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij.

  • 5.

    Artikel 15, lid 3, vindt overeenkomstige toepassing op de opgemaakte en goedgekeurde jaarrekening en de daarbij behorende stukken.

  • 6.

    De artikelen 119 tot en met 126 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daarbij in artikel 119, lid 1, en in artikel 119, lid 3, tweede volzin, in plaats van “de artikelen 116 en 117” wordt gelezen: artikel 94, leden 1 tot en met 5.

Artikel 95  

  • 1.

    Coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen zijn niet bevoegd door een besluit wijzigingen in de met haar leden in de uitoefening van haar bedrijf aangegane overeenkomsten aan te brengen, tenzij zij zich deze bevoegdheid in de overeenkomst op duidelijke wijze hebben voorbehouden. Een verwijzing naar statuten, reglementen, algemene voorwaarden of dergelijke, is daartoe niet voldoende.

  • 2.

    Op een wijziging als in het eerste lid bedoeld kan de rechtspersoon zich tegenover een lid slechts beroepen indien de wijziging schriftelijk aan het lid was medegedeeld.

Artikel 96  

Voor de coöperatie geldt voorts dat, met behoud der vrijheid van uittreding uit de coöperatie, daaraan bij de statuten voorwaarden, in overeenstemming met haar doel en strekking, kunnen worden verbonden. Een voorwaarde welke verder gaat dan geoorloofd is, wordt in zoverre voor niet geschreven gehouden.

Artikel 97  

Voor een coöperatie, die in haar statuten een regeling heeft opgenomen als bedoeld in artikel 92, gelden bovendien de volgende bepalingen:

  • a.

    Het lidmaatschap wordt schriftelijk aangevraagd. Aan de aanvrager wordt eveneens schriftelijk bericht, dat hij als lid is toegelaten of geweigerd. Wanneer hij is toegelaten, wordt hem tevens medegedeeld onder welk nummer hij als lid in de administratie der coöperatie is ingeschreven. Niettemin behoeft, ten bewijze van de verkrijging van het lidmaatschap, van een schriftelijke aanvrage en een schriftelijk bericht als hiervoor bedoeld, niet te blijken.

  • b.

    De geschriften, waarbij het lidmaatschap wordt aangevraagd, worden gedurende ten minste tien jaren door het bestuur bewaard. Echter behoeven de hier bedoelde geschriften niet te worden bewaard voor zover het betreft diegenen, van wie het lidmaatschap kan blijken uit een door hen ondertekende, gedagtekende verklaring in de administratie van de coöperatie.

  • c.

    De opzegging van het lidmaatschap kan slechts geschieden, hetzij bij een afzonderlijk geschrift, hetzij door een door het lid ondertekende, gedagtekende verklaring in de administratie van de coöperatie. Het lid dat de opzegging doet, ontvangt daarvan een schriftelijke erkenning van het bestuur. Wordt de schriftelijke erkenning niet binnen veertien dagen gegeven, dan is het lid bevoegd de opzegging op kosten van de coöperatie bij deurwaardersexploot te herhalen.

  • d.

    Een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de ledenlijst wordt ten kantore van het handelsregister neergelegd bij de inschrijving van de coöperatie. Binnen een maand na het einde van ieder boekjaar wordt door het bestuur een schriftelijke opgave van de wijzigingen die de ledenlijst in de loop van het boekjaar heeft ondergaan, aan de ten kantore van het handelsregister neergelegde lijst toegevoegd of wordt, indien de Kamer van Koophandel en Nijverheid dit nodig oordeelt, een nieuwe lijst neergelegd.

Artikel 98  

Voor een onderlinge waarborgmaatschappij gelden voorts de volgende bepalingen:

  • a.

    Zij die als verzekeringnemer bij een onderlinge waarborgmaatschappij een overeenkomst van verzekering lopende hebben, zijn van rechtswege lid van de waarborgmaatschappij. Bij de onderlinge waarborgmaatschappij die krachtens haar statuten ook verzekeringnemers die geen lid zijn mag verzekeren, kan van deze bepaling worden afgeweken.

  • b.

    Tenzij de statuten anders bepalen, duurt het lidmaatschap dat uit een verzekeringsovereenkomst ontstaat, voort totdat alle door het lid met de waarborgmaatschappij gesloten verzekeringsovereenkomsten zijn geëindigd. Bij overdracht of overgang van de rechten en verplichtingen uit zodanige overeenkomst gaat het lidmaatschap, voor zover uit die overeenkomst voortvloeiende, op de nieuwe verkrijger of de nieuwe verkrijgers over, een en ander behoudens afwijkende bepalingen in de statuten.

Artikel 99  

  • 1.

    Het is aan een persoon die geen coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij is, verboden zaken te doen met gebruik van de aanduiding "coöperatief", "onderling" of "wederkerig" of een afleiding daarvan.

  • 2.

    Ingeval van overtreding van dit verbod kan iedere coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij vorderen, dat de overtreder zich op straffe van een door de rechter te bepalen dwangsom onthoudt het gewraakte woord bij het doen van zaken te gebruiken.

Titel 5 De naamloze vennootschap

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 100  

  • 1.

    De naamloze vennootschap is een als zodanig aangeduide rechtspersoon met een of meer op naam gestelde aandelen. Aandelen aan toonder kunnen niet worden uitgegeven.

  • 2.

    De vennootschap wordt door een of meer personen opgericht bij notariële akte. Bij de oprichting worden ten minste zoveel aandelen bij een oprichter of een derde geplaatst dat ten aanzien van ieder onderwerp stemrecht kan worden uitgeoefend en ten minste één aandeel dat deelt in de winst.

  • 3.

    Rechten die stemrecht noch aanspraak op een uitkering als bedoeld in artikel 118 omvatten, worden niet als aandeel aangemerkt.

Artikel 101  

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 4, lid 2, bevat de akte van oprichting in elk geval:

    • a.

      de aantallen en soorten van de bij de oprichting geplaatste aandelen, alsmede de namen en woonplaatsen van degenen die deze aandelen hebben genomen;

    • b.

      het bedrag of de waarde van iedere storting en de modaliteiten van de stortingsplicht en de voldoening daaraan.

  • 2.

    In de akte van oprichting wordt opgenomen of daaraan wordt gehecht een verklaring van alle oprichters dat het eigen vermogen van de vennootschap bij de oprichting niet negatief is.

  • 3.

    Wordt anders dan in geld gestort dan wordt bovendien aan de akte gehecht een door alle oprichters getekende oprichtingsbalans dat een eigen vermogen toont dat niet negatief is. De oprichtingsbalans heeft betrekking op een tijdstip dat ten hoogste drie maanden vóór de dag van de akte ligt.

  • 4.

    Heeft de vennootschap bij de oprichting een nominaal kapitaal, dan wordt bij de toepassing van het tweede en derde lid, het bedrag daarvan als ondergrens in aanmerking genomen.

  • 5.

    De akte wordt in persoon of bij schriftelijke volmacht getekend door iedere oprichter en door ieder die blijkens de akte een of meer aandelen neemt.

Artikel 102  

  • 1.

    De statuten vermelden de naam van de vennootschap, Sint Maarten als de plaats waar de vennootschap haar zetel heeft en het doel van de vennootschap. De naam vangt aan of eindigt met de woorden naamloze vennootschap, hetzij voluit geschreven, hetzij afgekort tot “N.V." of “NV”. De naam mag niet in andere dan Latijnse schrifttekens gesteld zijn.

  • 2.

    De statuten kunnen bepalen dat er verschillende soorten aandelen zijn. Zij kunnen aan een of meer soorten een nominale waarde toekennen. De nominale waarde kan in een of meer vreemde muntsoorten worden uitgedrukt, met dien verstande echter dat per soort aandeel steeds dezelfde muntsoort wordt gebruikt.

  • 3.

    Als nominaal kapitaal heeft te gelden de som van de nominale waarden van de uitgegeven aandelen. Door statutenwijziging kan de nominale waarde worden opgeheven of gewijzigd. Vermeerdering van de nominale waarde is niet mogelijk indien het nominaal kapitaal groter is dan het eigen vermogen van de vennootschap of daardoor groter wordt.

  • 4.

    Kennen de statuten verschillende soorten aandelen of aandelen met een verschillende nominale waarde, dan bevatten zij bepalingen met betrekking tot de aan die aandelen en andere aandelen verbonden stem- en uitkeringsrechten.

  • 5.

    In afwijking van artikel 3, lid 2, kunnen de statuten bepalen dat houders van alle aandelen, of van alle aandelen van een bepaalde soort, persoonlijk aansprakelijk zijn, al dan niet hoofdelijk, voor bepaalde of alle schulden van de vennootschap. In dat geval komt het in artikel 109, lid 4, bedoelde inzagerecht toe aan iedere belanghebbende. Iedere belanghebbende kan voorts verlangen dat aan hem wordt afgegeven een door het bestuur van de vennootschap gewaarmerkt uittreksel uit het register waarop de voor hem van belang zijnde gegevens staan vermeld. Een besluit tot wijziging van de statuten, waardoor een zodanige persoonlijke aansprakelijkheid wordt ingevoerd, gewijzigd of afgeschaft, kan slechts tot stand komen met de uitdrukkelijke instemming van alle aandeelhouders en alle stemgerechtigden.

  • 6.

    Een derde te wiens behoeve een bepaling als bedoeld in het vijfde lid in de statuten is opgenomen kan de betrokken aandeelhouder rechtstreeks daaruit aanspreken, tenzij dit in die bepaling is uitgesloten. De vennootschap kan steeds nakoming jegens de derde vorderen, tenzij deze zich daartegen verzet.

  • 7.

    Wordt door statutenwijziging een aansprakelijkheidsregeling als bedoeld in het vijfde lid afgeschaft of gewijzigd, waardoor de aansprakelijkheid van een of meer aandeelhouders vervalt of vermindert, dan heeft die afschaffing of wijziging ook effect voor bestaande schulden, echter met dien verstande dat ten aanzien van die schulden het verval of de vermindering van de aansprakelijkheid eerst intreedt zes maanden na het tijdstip waarop, nadat de statutenwijziging heeft plaatsgevonden, ten aanzien van de betrokken aandeelhouder een daarop aansluitende aantekening in het register, bedoeld in artikel 109, is gedaan, alles onverminderd het bepaalde in de Handelsregisterverordening. De statuten kunnen deze termijn verlengen of door een langere verjaringstermijn vervangen.

  • 8.

    Houdt een aandeelhouder, op wie een aansprakelijkheid rust uit hoofde van een statutaire bepaling als bedoeld in het vijfde lid, op aandeelhouder te zijn, dan vervalt ook zijn aansprakelijkheid voor bestaande schulden, zulks echter met dien verstande dat ten aanzien van die schulden het verval van aansprakelijkheid eerst intreedt zes maanden na het tijdstip waarop, nadat zijn aandeelhouderschap is geëindigd, daarvan aantekening is gedaan in het register, bedoeld in artikel 109. De statuten kunnen deze termijn verlengen of door een langere verjaringstermijn vervangen.

     

Afdeling 2 De aandelen

Artikel 103  

  • 1.

    Voor zover de wet of de statuten niet anders bepalen zijn aan alle aandelen gelijke rechten en verplichtingen verbonden.

  • 2.

    De statuten kunnen bepalen dat ter zake van aandelen van een of meer soorten onderaandelen kunnen worden uitgegeven, die de bij de uitgifte aan te geven fractie van een aandeel vertegenwoordigen.

  • 3.

    De bepalingen van dit boek over aandelen en aandeelhouders vinden overeenkomstige toepassing op onderaandelen en houders daarvan voor zover uit die bepalingen niet anders blijkt.

  • 4.

    Tenzij de statuten anders bepalen gelden voor de toepassing van artikel 129, lid 1, en 132, lid 1, onderaandelen die tezamen ten minste een of meer aandelen vertegenwoordigen als zoveel aandelen, ongeacht de gerechtigdheid tot de onderaandelen.

Artikel 104  

  • 1.

    De algemene vergadering of een daartoe in of krachtens de statuten aangewezen ander orgaan is bevoegd na de oprichting te besluiten tot uitgifte van nieuwe aandelen. De daaropvolgende uitgifte geschiedt bij een door de vennootschap en de nemer getekende akte, dan wel door een vanwege de vennootschap aan de nemer gezonden verklaring van uitgifte en een al dan niet bij voorbaat door de nemer aan de vennootschap verzonden verklaring van aanvaarding daarvan. Artikel 15, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op de in dit lid bedoelde stukken.

  • 2.

    De uitgifte geschiedt niet eerder dan nadat de identiteit van de nemer is vastgesteld en deze identiteit door de vennootschap is geverifieerd aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Kopieën van de documenten worden bewaard bij het in artikel 109 bedoelde register.

  • 3.

    Uitgifte van beursgenoteerde aandelen, daaronder begrepen aandelen die onmiddellijk na de uitgifte tot een beursnotering worden toegelaten, kan ook geschieden overeenkomstig het bij die beurs gebruikelijke of door die beurs toegelaten systeem.

Artikel 106  

  • 1.

    De statuten kunnen bepalen dat, al dan niet krachtens besluit van een daartoe aangewezen orgaan, bepaalde of alle aandeelhouders bij uitgifte van bepaalde of alle aandelen een voorkeursrecht hebben in een daarbij te bepalen verhouding.

  • 2.

    Worden aandelen met voorkeursrecht uitgegeven dan wordt dit bekend gemaakt aan alle aandeelhouders met overeenkomstige toepassing van artikel 131, lid 1. Het voorkeursrecht kan worden uitgeoefend gedurende ten minste twee weken na de bekendmaking.

Artikel 107  

  • 1.

    De nemer van een aandeel is verplicht de tegenprestatie te voldoen die in de akte van oprichting of het besluit tot uitgifte is vastgesteld. Indien anders dan in geld moet worden gestort, wordt de waarde van de storting in de akte van oprichting of de akte van uitgifte in een bedrag weergegeven. De waarde wordt bepaald met inachtneming van in het maatschappelijk verkeer aanvaardbare maatstaven. Worden aandelen met een nominale waarde genomen dan bedraagt de waarde van de tegenprestatie ten minste het nominale bedrag van het aandeel.

  • 2.

    Een storting anders dan in geld moet bij of onverwijld na de oprichting of de uitgifte geschieden. Ten aanzien van een storting in geld kan in de akte van oprichting, in de statuten of in het besluit tot uitgifte worden bepaald dat het verschuldigde bedrag, of een deel daarvan, pas na verloop van een bepaalde tijd opeisbaar zal zijn of pas opeisbaar zal zijn na een daartoe strekkend besluit van een daarbij aangewezen orgaan. Ontbreekt een bepaling als bedoeld, dan moet de storting bij de oprichting of uitgifte geschieden.

  • 3.

    Voor zover de vordering van de vennootschap tot voldoening aan een stortingsplicht niet binnen één jaar onvoorwaardelijk opeisbaar is, wordt deze vordering buiten beschouwing gelaten bij de berekening van het eigen vermogen van de vennootschap, zoals bedoeld in dit boek.

  • 4.

    Als bijstortingsplicht wordt in de wet aangeduid iedere stortingsplicht die niet onmiddellijk en onvoorwaardelijk opeisbaar is. Bij aandelen met een nominale waarde kan geen bijstortingsplicht bestaan ter zake van het nominale bedrag.

  • 5.

    Behoudens ontheffing van stortingsplicht op de voet van artikel 115 kan de houder van een aandeel niet worden ontheven van zijn verplichtingen uit hoofde van dit artikel. Bij vervreemding van een aandeel blijft de vervreemder nog gedurende een jaar naast de verkrijger hoofdelijk aansprakelijk voor uit dit artikel voortvloeiende verplichtingen.

  • 6.

    Ten aanzien van een stortingsplicht kan de wederpartij van de vennootschap zich nimmer op verrekening beroepen.

  • 7.

    De vereffenaar van een vennootschap en, in geval van faillissement of ontbinding door de rechter op de voet van artikel 24 of 25, de curator, zijn bevoegd tot uitschrijving en inning van alle nog niet gedane stortingen op de aandelen. Deze bevoegdheid geldt onverschillig hetgeen daaromtrent op grond van het tweede lid van dit artikel is bepaald. Indien echter uit het bepaalde voortvloeit dat een storting eerst hoeft plaats te vinden op een tijdstip na de dag van de faillietverklaring of ontbinding, kan worden volstaan met voldoening van de contante waarde daarvan op de dag van de faillietverklaring of ontbinding.

Artikel 108  

  • 1.

    Aan de nemer of houder van een aandeel wordt desgevraagd een op naam gesteld aandeelbewijs afgegeven. De dag van afgifte en alle op het aandeel betrekking hebbende gegevens, zoals deze op de dag van afgifte ingevolge artikel 109, lid 1, in het aandeelhoudersregister behoren te zijn opgenomen, worden op het aandeelbewijs vermeld.

  • 2.

    Als aandeelbewijs kan ook gelden een ten name van de aandeelhouder gesteld uittreksel uit het aandeelhoudersregister, bedoeld in artikel 109, dat de op die aandelen betrekking hebbende gegevens bevat.

  • 3.

    Aan de latere verkrijger te goeder trouw kan niet worden tegengeworpen dat het daarop door of vanwege de vennootschap vermelde onjuist of onvolledig is, zulks onverminderd de aansprakelijkheid van de vennootschap voor schade door de verkrijger te goeder trouw geleden, indien de onjuistheid of onvolledigheid aan de vennootschap is te wijten.

Artikel 108a  

  • 1.

    De statuten kunnen met betrekking tot alle aandelen of alle aandelen van een bepaalde soort:

    • a.

      bepalen dat verplichtingen van verbintenisrechtelijke aard, jegens de vennootschap of derden of tussen aandeelhouders, aan het aandeelhouderschap zijn verbonden;

    • b.

      eisen verbinden aan het aandeelhouderschap;

    • c.

      een bepaling bevatten als bedoeld in artikel 257.

  • 2.

    Bevatten de statuten een verplichting van verbintenisrechtelijke aard jegens derden, dan komt het in artikel 109, lid 4, bedoelde inzagerecht toe aan iedere belanghebbende. Iedere belanghebbende kan voorts verlangen dat aan hem wordt afgegeven een door het bestuur van de vennootschap gewaarmerkt uittreksel uit het register waarop de voor hem van belang zijnde gegevens staan vermeld. Artikel 102, leden 6 tot en met 8, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Een besluit tot wijziging van de statuten waardoor een bepaling als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c wordt ingevoerd, kan slechts tot stand komen met de uitdrukkelijke instemming van alle aandeelhouders en alle stemgerechtigden. Een besluit tot wijziging van de statuten, waardoor een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onder a of c, wordt gewijzigd, kan slechts tot stand komen met de uitdrukkelijke instemming van degenen op wie die verplichting rust of komt te rusten.

Artikel 109  

  • 1.

    Het bestuur houdt een register bij, waarin de namen en adressen van alle houders van aandelen zijn opgenomen, met vermelding van de soort aandeel, het daaraan verbonden stemrecht, het daarop gestorte of als gestort weergegeven bedrag, de eventueel nog openstaande stortingsplicht met vermelding of het gaat om een bijstortingsplicht en zo ja, de modaliteiten daarvan, de dag en de modaliteiten van de verkrijging, de eventuele aansprakelijkheid uit hoofde van de artikelen 102, lid 5, en 108a, lid 1, en het al of niet afgegeven zijn van een aandeelbewijs. Aangetekend worden ook de gegevens met betrekking tot de vestiging of overdracht van vruchtgebruik op de aandelen en de vestiging van pandrecht op de aandelen, alsmede met betrekking tot een daarmee samenhangende overgang van stemrecht. De naam en het adres van de vruchtgebruiker en de pandhouder worden in het register vermeld. Overeenkomstige gegevens worden vermeld met betrekking tot vergadergerechtigden, die geen aandeelhouder, pandhouder of vruchtgebruiker zijn.

  • 2.

    Het register wordt regelmatig bijgehouden. Bij iedere mutatie wordt de dag waarop deze is aangebracht vermeld.

  • 3.

    Aandeelhouders en anderen van wie gegevens in het register moeten worden opgenomen, verschaffen het bestuur tijdig de nodige gegevens. Voor zover dat niet eerder is geschied verschaffen zij het bestuur ook nadere gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 104, lid 2, en leggen zij documenten over als daar bedoeld. Kopieën van de documenten worden bewaard bij het register.

  • 4.

    Aandeelhouders en anderen van wie gegevens in het register zijn opgenomen hebben recht op inzage in het register. De statuten kunnen het inzagerecht aan andere personen toekennen. Zij kunnen ook het inzagerecht beperken tot de gegevens die betrekking hebben op de rechten die toekomen aan degene die om inzage vraagt. Zij kunnen ook bepalen dat de betrokkene slechts recht heeft op toezending van een uittreksel uit het aandeelhoudersregister dat de op hem betrekking hebbende gegevens bevat.

  • 5.

    Tenzij de statuten anders bepalen kan het aandeelhoudersregister:

    • a.

      onder verantwoordelijkheid van het bestuur door een derde worden bijgehouden;

    • b.

      in elektronische vorm worden bijgehouden.

Artikel 110  

  • 1.

    Aandelen zijn overdraagbaar, behoudens het in artikel 111 en elders in de wet bepaalde.

  • 2.

    Levering van aandelen geschiedt door een door partijen getekende akte van overdracht en hetzij betekening van die akte aan de vennootschap, hetzij erkenning van de overdracht door de vennootschap. Erkenning geschiedt door een ondertekende aantekening op de akte van overdracht of een aan de verkrijger gerichte schriftelijke verklaring van de vennootschap. Betreft het aandelen die nog niet zijn volgestort, dan kan erkenning slechts geschieden wanneer de akte van overdracht een vaste dagtekening draagt.

  • 3.

    Indien een aandeelbewijs door de vennootschap is afgegeven kan dat stuk, voorzien van een door partijen ondertekende aantekening tot overdracht, als akte van overdracht gelden.

  • 4.

    De statuten kunnen bepalen dat, indien een aandeelbewijs door de vennootschap is afgegeven, als akte van overdracht uitsluitend kan gelden een stuk als bedoeld in het derde lid. Zij kunnen ook bepalen dat erkenning of betekening slechts kan geschieden na inlevering van het afgegeven aandeelbewijs, zulks onverminderd het recht van de opvolgend aandeelhouder op afgifte van een te zijnen name gesteld aandeelbewijs op de voet van artikel 108, eerste of tweede lid. In beide gevallen lijdt de regel uitzondering wanneer de vervreemder ten genoegen van de vennootschap aannemelijk maakt dat zijn aandeelbewijs verloren is gegaan. De vervreemder, die zich op deze bepaling beroept, is tegenover de vennootschap en derden aansprakelijk voor alle als gevolg hiervan te lijden schade.

  • 5.

    Met betrekking tot volgestorte aandelen kunnen de statuten bepalen dat levering ook kan geschieden door een tot de vennootschap gerichte schriftelijke verklaring van de gerechtigde tot dat aandeel, waarin van de levering mededeling wordt gedaan, met een daarop aansluitende tot de vennootschap gerichte schriftelijke verklaring van de verkrijger, gevolgd door een van de vennootschap uitgaande, aan beide partijen gerichte schriftelijke verklaring van erkenning.

  • 6.

    De levering en de dag daarvan worden in het register, bedoeld in artikel 109, aangetekend.

  • 7.

    Levering van beursgenoteerde aandelen kan ook geschieden overeenkomstig het bij die beurs gebruikelijke of door die beurs toegelaten systeem.

Artikel 111  

  • 1.

    De overdraagbaarheid van aandelen kan bij de statuten worden beperkt of uitgesloten. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid van toedeling van aandelen uit een gemeenschap.

  • 2.

    Een overdracht of toedeling die in strijd is met een regeling als bedoeld in het eerste lid is ongeldig, tenzij deze de instemming heeft van alle aandeelhouders.

  • 3.

    In geval van executoriaal beslag, faillissement, afgifte van een legaat, toedeling uit een gemeenschap of pandrecht, kan de rechter bepalingen als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren. Het verzoek daartoe kan worden gedaan door onderscheidenlijk de executant, de curator of een belanghebbende bij de afgifte van het legaat of de toedeling of de pandhouder. De rechter wijst het verzoek, zo nodig in afwijking van artikel 474g, lid 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, slechts toe indien de belangen van de verzoeker dat bepaaldelijk vorderen en de belangen van anderen daardoor niet onevenredig worden geschaad. De rechter kan bepalen dat de vennootschap aan de executant of de curator inzage moet geven in het register, bedoeld in artikel 109.

Artikel 112  

  • 1.

    De bevoegdheid tot het vestigen van vruchtgebruik op aandelen kan niet bij de statuten worden beperkt of uitgesloten.

  • 2.

    Tenzij bij de vestiging van het vruchtgebruik anders is bepaald, komen het stemrecht en de overige zeggenschapsrechten toe aan de aandeelhouder. De statuten kunnen het toekennen van deze rechten aan de vruchtgebruiker beperken of uitsluiten.

  • 3.

    Bij een vruchtgebruik als bedoeld in de artikelen 19 en 21 van Boek 4 komt het stemrecht aan de vruchtgebruiker toe, tenzij bij de vestiging van het vruchtgebruik of door de rechter op de voet van artikel 23, lid 4, van Boek 4 anders wordt bepaald.

Artikel 113  

  • 1.

    De bevoegdheid tot het vestigen van een pandrecht op aandelen kan bij de statuten worden beperkt of uitgesloten. Artikel 111, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Voor zover het tegendeel niet volgt uit een voorziening als bedoeld in het derde lid komen de aan het aandeel verbonden rechten toe aan de aandeelhouder.

  • 3.

    Tenzij de statuten anders bepalen kan bij de vestiging of in een aanvullende akte tussen aandeelhouder en pandhouder worden bepaald dat de aan de aandelen verbonden rechten, al dan niet voorwaardelijk, geheel of gedeeltelijk toekomen aan de pandhouder.

  • 4.

    Wordt pandrecht gevestigd met toepassing van artikel 236, lid 2, van Boek 3 en vervolgens in een aanvullende akte een voorziening als bedoeld in het derde lid getroffen, dan is voor de geldigheid van die akte vereist dat artikel 110, lid 2, overeenkomstige toepassing heeft gevonden. Ook artikel 110, derde, vierde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    In afwijking van artikel 236, lid 2, van Boek 3 kan pandrecht op aandelen ook worden gevestigd zonder betekening of erkenning als bedoeld in artikel 110. Artikel 239 van Boek 3 is dan van overeenkomstige toepassing.

Artikel 114  

  • 1.

    De vennootschap kan geen eigen aandelen nemen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in titel 7 kunnen de statuten de verkrijging door de vennootschap van eigen aandelen van derden uitsluiten, beperken of aan voorwaarden onderwerpen. Zolang de vennootschap direct of indirect eigen aandelen houdt, kunnen de daaraan verbonden rechten niet worden uitgeoefend.

  • 3.

    Artikel 118, vijfde, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing op verkrijging van eigen aandelen. Bij de verkrijging van aandelen met een nominale waarde, die onmiddellijk na de betaling aan de aandeelhouder en de verkrijging door de vennootschap worden ingetrokken, geldt het nominaal kapitaal na die intrekking als de in artikel 118, lid 7, bedoelde ondergrens.

  • 4.

    De statuten kunnen bepalen dat in gevallen, in de statuten omschreven, de vennootschap gehouden is tot inkoop en verkrijging van eigen aandelen van een of meer aandeelhouders tegen voorwaarden zoals deze bij de statuten zijn bepaald of krachtens de statuten door onafhankelijke deskundigen zullen worden vastgesteld.

  • 5.

    De vennootschap kan door een daarop gericht besluit van de algemene vergadering of een door de statuten aangewezen ander orgaan door de vennootschap gehouden eigen aandelen intrekken.

Artikel 115  

De algemene vergadering of een bij de statuten aangewezen ander orgaan kan ten aanzien van alle aandelen of van een bepaalde soort aandelen besluiten tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een verrichte storting of tot gehele of gedeeltelijke ontheffing van de stortingsplicht. Artikel 118, vijfde, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

Afdeling 3 De jaarrekening

Artikel 116  

  • 1.

    Jaarlijks binnen acht maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze termijn door de algemene vergadering op grond van bijzondere omstandigheden met ten hoogste zes maanden, maakt het bestuur een jaarrekening op, ten minste bestaande uit een balans, een winst en verliesrekening en een toelichting op deze stukken.

  • 2.

    De opgemaakte jaarrekening wordt door alle bestuurders ondertekend. Zij wordt medeondertekend door de commissarissen die in functie zijn. Ontbreekt een handtekening dan wordt de reden daarvoor medegedeeld.

  • 3.

    De opgemaakte jaarrekening wordt aan de algemene vergadering ter goedkeuring voorgelegd. De statuten kunnen bepalen dat de algemene vergadering de bevoegdheid heeft alle of bepaalde posten te wijzigen dan wel het bestuur op te dragen de jaarrekening te wijzigen volgens door de algemene vergadering of een commissie uit die vergadering te geven aanwijzingen.

  • 4.

    De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat alsmede, voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de vennootschap.

  • 5.

    Artikel 15, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op de opgemaakte en goedgekeurde jaarrekening en de daarbij behorende stukken.

  • 6.

    Iedere aandeelhouder en iedere houder van schuldbrieven aan toonder heeft gedurende twee jaren na het tijdstip van opmaken, onderscheidenlijk goedkeuren van de jaarrekening recht op inzage in de krachtens het vijfde lid bewaarde stukken.

Artikel 117  

  • 1.

    De algemene vergadering of een ander daartoe bij de statuten aangewezen orgaan is zonder beperking bevoegd om een externe deskundige te benoemen ten einde op de boekhouding regelmatig toezicht te houden, alsmede aan de algemene vergadering verslag uit te brengen omtrent de door het bestuur opgemaakte jaarrekening.

  • 2.

    De deskundige is gerechtigd tot inzage van alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de vennootschap, waarvan de kennisneming tot een juiste vervulling van zijn taak nodig is. Het is hem verboden hetgeen hem nopens de zaken der vennootschap blijkt of medegedeeld wordt, verder bekend te maken dan zijn opdracht met zich brengt.

  • 3.

    De deskundige brengt zijn verslag ook ter kennis van het bestuur, de raad van commissarissen en het orgaan dat hem heeft benoemd.

Artikel 118  

  • 1.

    In onmiddellijke samenhang met de goedkeuring van de jaarrekening, beslist de algemene vergadering of een ander bij de statuten aangewezen orgaan over de uitkering of inhouding van de uit die jaarrekening blijkende winst en over het doen van andere uitkeringen ten laste van het uit die jaarrekening blijkende eigen vermogen.

  • 2.

    De algemene vergadering of een ander bij de statuten aangewezen orgaan kan besluiten tot het doen van tussentijdse uitkeringen ten laste van een lopend boekjaar of ten laste van een afgesloten boekjaar, waarvan de jaarrekening nog niet is goedgekeurd.

  • 3.

    Voor zover de statuten niet anders bepalen geeft ieder aandeel bij iedere uitkering recht op een gelijk bedrag en geeft ieder onderaandeel recht op de dienovereenkomstige fractie van dat bedrag. De statuten kunnen bepalen dat de aandelen die de vennootschap zelf houdt meetellen bij de berekening van de verdeling van uitkeringen. De statuten kunnen de verdeling van uitkeringen geheel of gedeeltelijk overlaten aan een daartoe aangewezen orgaan.

  • 4.

    Het recht op uitkering vervalt door een tijdsverloop van drie jaren na het einde van de dag, waarop hetzij daaraan voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de uitkeringsgerechtigde daarvan kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd. De statuten kunnen deze termijn verlengen of door een langere verjaringstermijn vervangen.

  • 5.

    Uitkeringen aan aandeelhouders en andere uitkeringsgerechtigden mogen niet worden gedaan indien het eigen vermogen van de vennootschap negatief is of door die uitkering negatief zou worden. Een besluit tot het doen van een zodanige uitkering heeft geen enkele rechtskracht. Artikel 22, lid 2, is niet van toepassing, tenzij de uitkering is gedaan aan de regelmatige houder van een aandeel dat op een beurs verhandeld wordt of een daarmee verbonden recht.

  • 6.

    Een uitkering als bedoeld in dit artikel wordt vermoed te zijn gedaan in strijd met de eerste volzin van het vijfde lid, indien de jaarrekening van het boekjaar ten laste waarvan de uitkering wordt gedaan, met inachtneming van die uitkering een eigen vermogen toont dat negatief is. Betreft het een uitkering als bedoeld in het eerste lid dan is het vermoeden onweerlegbaar.

  • 7.

    Heeft de vennootschap een nominaal kapitaal dan wordt bij de toepassing van het vijfde lid het bedrag daarvan als ondergrens in aanmerking genomen.

     

Afdeling 4 De jaarrekening bij de grote vennootschap

Artikel 119  

  • 1.

    Voor een vennootschap, die op of rond een bepaalde balansdatum voldoet aan elk van de in het tweede lid omschreven criteria, gelden in het boekjaar dat volgt op het boekjaar dat is aangevangen met die balansdatum, in plaats van de artikelen 116, 117 en 120 tot en met 126.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde criteria zijn:

    • a.

      bij de vennootschap zijn in Sint Maarten op enig tijdstip in de periode tussen één maand voor en één maand na de balansdatum ten minste twintig werknemers, tezamen volmakende ten minste twintig mandagen, werkzaam krachtens een arbeidsovereenkomst met de vennootschap, een groepsmaatschappij van de vennootschap, een uitzendbureau of een soortgelijke instelling;

    • b.

      de waarde van de activa bedraagt, volgens een met inachtneming van artikel 120, lid 3, opgemaakte balans, meer dan NAf 5 miljoen of het equivalent daarvan in buitenlandse valuta;

    • c.

      de netto-omzet gedurende het afgelopen boekjaar, berekend met inachtneming van de in artikel 120, lid 3, opgemaakte jaarrekening, bedraagt meer dan NAf 10 miljoen of het equivalent daarvan in buitenlandse valuta.

  • 3.

    Een vennootschap die niet voldoet aan elk van de in het tweede lid omschreven criteria kan in haar statuten de artikelen 120 tot en met 122 van toepassing verklaren, al dan niet tezamen met de artikelen 123 en 124. In deze gevallen zijn ook de artikelen 125 en 126 van toepassing en zijn de artikelen 116 en 117 niet van toepassing.

  • 4.

    De in het tweede lid genoemde bedragen kunnen worden bijgesteld bij Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, telkens wanneer de prijsontwikkeling daartoe aanleiding geeft.

Artikel 120  

  • 1.

    Jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze termijn door de algemene vergadering op grond van bijzondere omstandigheden met ten hoogste zes maanden, maakt het bestuur een jaarrekening op en een jaarverslag en legt het deze stukken voor alle aandeelhouders ter inzage ten kantore van de vennootschap. De stukken worden opgemaakt in de taal van de statuten, tenzij de algemene vergadering tevoren anders heeft beslist.

  • 2.

    Het bestuur voegt aan de jaarrekening toe: de laatste beschikbare jaarrekening met de daarbij eventueel behorende deskundigenverklaring en het jaarverslag van de dochtermaatschappijen, voor zover deze niet zijn geconsolideerd tenzij, blijkens de toelichting op de jaarrekening, vermelding van deze gegevens van te verwaarlozen betekenis is voor het door de vennootschap te verschaffen inzicht als in het derde lid bedoeld.

  • 3.

    De jaarrekening wordt opgesteld volgens de door de International Accounting Standards Board (IASB) vastgestelde financiële rapportage normen en geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede, voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de vennootschap. De vennootschap mag de jaarrekening opstellen volgens andere internationaal aanvaarde normen, mits uit de toelichting blijkt welke gegronde redenen daartoe aanleiding hebben gegeven en volgens welke normen de jaarrekening is opgesteld.

  • 4.

    De opgemaakte jaarrekening wordt door alle bestuurders ondertekend. Zij wordt medeondertekend door de commissarissen die in functie zijn. Ontbreekt een handtekening dan wordt de reden daarvoor medegedeeld.

  • 5.

    Het jaarverslag geeft een getrouw beeld van de toestand op de balansdatum en de gang van zaken gedurende het boekjaar van de vennootschap en van de dochtermaatschappijen waarvan de financiële gegevens in haar jaarrekening zijn opgenomen. Het bevat mede inlichtingen omtrent gebeurtenissen van bijzondere betekenis, die na het einde van het boekjaar hebben plaatsgevonden, terwijl voorts mededelingen worden gedaan over de verwachte gang van zaken. Het jaarverslag mag niet in strijd zijn met de jaarrekening.

  • 6.

    Het jaarverslag wordt onverwijld na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn aangeboden aan de algemene vergadering. Tegelijkertijd wordt de opgemaakte jaarrekening aan de algemene vergadering ter goedkeuring voorgelegd. De statuten kunnen bepalen dat de algemene vergadering de bevoegdheid heeft alle of bepaalde posten te wijzigen dan wel het bestuur op te dragen de jaarrekening te wijzigen volgens door de algemene vergadering of een commissie uit die vergadering te geven aanwijzingen.

  • 7.

    Artikel 15, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op het jaarverslag, de opgemaakte en goedgekeurde jaarrekening en de daarbij behorende stukken.

Artikel 121  

  • 1.

    De vennootschap verleent aan een externe deskundige die bevoegd is tot het afleggen van de in het vijfde lid bedoelde verklaring, de opdracht tot onderzoek van de jaarrekening. De opdracht kan worden verleend aan een organisatie waarin deskundigen die mogen worden aangewezen, samenwerken.

  • 2.

    Tot het verlenen van de opdracht is de algemene vergadering bevoegd. Gaat deze daartoe niet over dan is de raad van commissarissen bevoegd of, zo deze ontbreekt of in gebreke blijft, het bestuur.

  • 3.

    De deskundige onderzoekt of de jaarrekening voldoet aan de in artikel 120, lid 3, gestelde vereisten. Hij gaat voorts na of het jaarverslag voor zover hij dat kan beoordelen, in overeenstemming met het in artikel 120, lid 5, bepaalde is opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar is.

  • 4.

    De deskundige is gerechtigd tot inzage van alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de vennootschap waarvan de kennisneming tot richtige invulling van zijn taak nodig is. Het is hem verboden hetgeen hem nopens de zaken der vennootschap blijkt of medegedeeld wordt, verder bekend te maken dan zijn opdracht met zich brengt.

  • 5.

    De deskundige brengt omtrent zijn onderzoekverslag uit aan het orgaan dat hem heeft benoemd, het bestuur en, zo die er is, de raad van commissarissen. Hij geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een schriftelijke verklaring, waarin hij zijn oordeel geeft over de getrouwheid van de jaarrekening en de gebleken tekortkomingen.

  • 6.

    Tot het afleggen van de in het vijfde lid bedoelde verklaring is bevoegd een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent in de zin van de Nederlandse regelgeving, een certified public accountant in de zin van de regelgeving in de Verenigde Staten van Amerika, alsmede iemand die door de Minister belast met Economische Zaken bij een herroepelijke vergunning als deskundige is toegelaten op grond van een bewijs dat betrokkene voldoet aan eisen van bekwaamheid. Deze eisen moeten op een niveau liggen dat gelijkwaardig is aan dat van vorenbedoelde registeraccountant, accountant-administratieconsulent of certified public accountant. De Minister kan aan de vergunning voorwaarden verbinden.

  • 7.

    De jaarrekening kan door de algemene vergadering eerst worden goedgekeurd nadat zij kennis heeft kunnen nemen van de verklaring van de deskundige, die aan de jaarrekening moet zijn toegevoegd.

Artikel 122  

  • 1.

    De vennootschap is verplicht binnen acht dagen na goedkeuring van de jaarrekening en gedurende twee jaren daarna een volledig afschrift van de jaarrekening, waarop de dag van de goedkeuring is aangetekend, alsmede van het jaarverslag en de verklaring van de deskundige, ten kantore van de vennootschap ter inzage te leggen voor belanghebbenden.

  • 2.

    Is de jaarrekening niet binnen twee maanden na afloop van de in artikel 120, lid 1, voor het opmaken daarvan voorgeschreven termijn goedgekeurd, dan wordt de opgemaakte jaarrekening onverwijld ten kantore van de vennootschap ter inzage gelegd voor belanghebbenden, tezamen met het jaarverslag en de verklaring van de deskundige.

  • 3.

    Van de ter inzage legging, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt onverwijld mededeling gedaan ten kantore van het handelsregister, in het geval van het tweede lid met vermelding dat het een niet goedgekeurde jaarrekening betreft.

  • 4.

    De statuten kunnen bepalen dat een belanghebbende die inzage wil zich moet laten vertegenwoordigen door een persoon als bedoeld in artikel 121, lid 6. Is dat het geval dan wordt daarvan melding gemaakt bij de mededeling ten kantore van het handelsregister, bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    Aan de tot inzage gerechtigde belanghebbende of vertegenwoordiger wordt desgevraagd tegen kostprijs een afschrift van de ter inzage gelegde stukken verschaft.

  • 6.

    Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet voor de vennootschap die met inachtneming van de in het eerste tot en met het derde lid genoemde termijnen en bijkomende eisen haar goedgekeurde dan wel opgemaakte jaarrekening voor een ieder ter inzage legt ten kantore van het handelsregister.

Artikel 123  

De op een vennootschap rustende verplichtingen als vermeld in artikel 122 gelden niet indien:

  • a.

    de financiële gegevens van de vennootschap over het betrokken boekjaar door een andere rechtspersoon of een contractuele vennootschap zijn geconsolideerd in een jaarrekening die voldoet aan de normen als gesteld in artikel 120, lid 3; en,

  • b.

    de onder a bedoelde andere rechtspersoon of contractuele vennootschap schriftelijk heeft verklaard zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de uit rechtshandelingen voortvloeiende schulden van de vennootschap die zijn ontstaan of zullen ontstaan binnen twee jaren na de afloop van het onder a bedoelde boekjaar, met vermelding van de datum van afloop van dat boekjaar; en,

  • c.

    de verklaring, bedoeld onder b, binnen zes maanden na afloop van het onder a bedoelde boekjaar is neergelegd ten kantore van het handelsregister waar de vennootschap is ingeschreven; en,

  • d.

    binnen zes maanden na de balansdatum van de onder a bedoelde geconsolideerde jaarrekening, of op een later ingevolge artikel 122 geoorloofd tijdstip, die geconsolideerde jaarrekening is neergelegd ten kantore van de vennootschap of het onder c bedoelde handelsregister, een en ander met overeenkomstige toepassing van artikel 122.

Artikel 124  

  • 1.

    De op een vennootschap rustende verplichtingen als vermeld in artikel 121 gelden niet indien aan de voorwaarden van artikel 123 is voldaan en bovendien alle aandeelhouders tijdens het boekjaar of binnen zes maanden na afloop daarvan schriftelijk hebben verklaard daarmee in te stemmen.

  • 2.

    In het geval bedoeld in het eerste lid hoeft ook geen jaarverslag te worden opgemaakt; voorts hoeft ook artikel 120, lid 3, niet te worden toegepast mits de jaarrekening bestaat uit ten minste een balans, een winst- en verliesrekening en een toelichting op deze stukken en zij een zodanig inzicht geeft dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede, voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de vennootschap.

Artikel 125  

  • 1.

    Indien door een jaarrekening of door tussentijdse cijfers, die de vennootschap overeenkomstig artikel 122 of anderszins openbaar heeft gemaakt, een misleidende voorstelling wordt gegeven van de toestand der vennootschap, zijn de bestuurders en commissarissen tegenover derden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, door dezen dientengevolge geleden. De bestuurder of commissaris die bewijst dat zulks niet aan een tekortkoming zijnerzijds is te wijten, is niet aansprakelijk.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien door het niet tijdig opmaken of openbaar maken van de jaarrekening schade is geleden.

  • 3.

    Met een bestuurder wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld degene die de inhoud van de jaarrekening geheel of gedeeltelijk heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder of krachtens artikel 120, lid 6, derde volzin.

Artikel 126  

  • 1.

    Iedere belanghebbende kan van de vennootschap in rechte nakoming vorderen van de in artikel 120, eerste, tweede en zesde lid, artikel 121, lid 1, en artikel 122 omschreven verplichtingen.

  • 2.

    Iedere belanghebbende die van oordeel is dat de jaarrekening of het jaarverslag niet voldoet aan het bepaalde in artikel 120, derde of vijfde lid, dan wel artikel 124, lid 2, kan van de vennootschap in rechte vorderen deze stukken in te richten of aan te vullen overeenkomstig bij rechterlijk bevel te geven aanwijzing. De vordering kan ook betrekking hebben op een jaarrekening die nog niet is goedgekeurd. Zij kan ook worden ingesteld door het openbaar ministerie in algemeen belang.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde vordering moet worden ingesteld binnen zes maanden nadat aan de verplichting tot openbaarmaking is voldaan. Zij kan ook worden ingesteld vóór de openbaarmaking. Het verzoekschrift vermeldt in welk opzicht de jaarrekening of het jaarverslag herziening behoeven. De rechter beslist niet dan nadat hij de deskundige die met het onderzoek van de jaarrekening is belast geweest, in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord over de onderwerpen van de vordering.

  • 4.

    Voor zover de rechter de vordering toewijst, geeft hij aan de vennootschap een bevel omtrent de wijze waarop deze de jaarrekening of het jaarverslag moet inrichten; het bevel bevat daaromtrent nauwkeurige aanwijzingen.

  • 5.

    De rechter kan, ook ambtshalve, beslissen dat het bevel mede of uitsluitend een of meer toekomstige jaarrekeningen of jaarverslagen betreft. Op verzoek van de vennootschap kan de rechter dit bevel intrekken of wijzigen wegens wijziging der omstandigheden. Hierover beslist de rechter niet dan nadat hij degene op wiens vordering het bevel is gegeven, in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.

  • 6.

    Indien het bevel betrekking heeft op een goedgekeurde jaarrekening, vernietigt het bevel die goedkeuring. De rechter kan de gevolgen van de vernietiging beperken.

     

Afdeling 5 De algemene vergadering

Artikel 127  

  • 1.

    Voor zover de statuten niet anders bepalen behoort aan de algemene vergadering, binnen de bij de wet of de statuten gestelde grenzen, alle bevoegdheid die niet aan het bestuur of aan anderen is toegekend.

  • 2.

    Aandeelhouders kunnen hun onderlinge verhouding en de wijze waarop zij hun bevoegdheden als aandeelhouder uitoefenen nader regelen in een aandeelhoudersovereenkomst.

  • 3.

    Indien de statuten dat bepalen kan de vennootschap toetreden tot een vennootschappelijke overeenkomst. Als zodanig heeft te gelden een overeenkomst tussen de vennootschap en haar aandeelhouders, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de overeenkomst wordt schriftelijk vastgelegd;

    • b.

      behalve de vennootschap zijn alle aandeelhouders daarbij partij;

    • c.

      het bestuur heeft overeenkomstig het negende lid opgaaf gedaan van het bestaan van de vennootschappelijke overeenkomst.

  • 4.

    Bepalingen die met toepassing van artikel 1, lid 3, in de statuten kunnen worden opgenomen, kunnen met hetzelfde rechtsgevolg worden opgenomen in een vennootschappelijke overeenkomst, voor zover niet anders uit de wet, de statuten of de vennootschappelijke overeenkomst voortvloeit.

  • 5.

    Geldt binnen een vennootschap een vennootschappelijke overeenkomst, dan geldt het verkrijgen van het aandeelhouderschap in die vennootschap mede als het toetreden als partij tot die overeenkomst. Verliest een aandeelhouder zijn aandeelhouderschap dan verliest hij daarmee zijn positie als partij bij de vennootschappelijke overeenkomst.

  • 6.

    De vennootschappelijke overeenkomst wordt namens de vennootschap aangegaan door het bestuur met voorafgaande goedkeuring van de raad van commissarissen, zo die er is; zij wordt ondertekend door alle bestuurders en medeondertekend door alle commissarissen; ontbreekt een handtekening dan wordt aan de voet van de akte de reden daarvoor vermeld.

  • 7.

    Artikel 133, leden 3 tot en met 5, zijn van overeenkomstige toepassing, ook indien buiten vergadering wordt besloten.

  • 8.

    Het vierde lid geldt niet voor bepalingen als aangeduid in de artikelen 15, lid 5, 18, lid 1, 19, eerste en vierde lid, 102, 103, tweede en vierde lid, 108a, lid 1, onder a, voor zover het gaat om verplichtingen jegens derden, 122, lid 4, 139 en 141, lid 3.

  • 9.

    Het bestuur doet ten kantore van het handelsregister opgaaf van het bestaan en het tenietgaan van een vennootschappelijke overeenkomst.

  • 10.

    Bepalingen in een overeenkomst als bedoeld in dit artikel zijn nietig voor zover zij leiden tot gevolgen die in strijd zijn met de wet of de statuten.

Artikel 128  

  • 1.

    Tijdens ieder boekjaar wordt ten minste één algemene vergadering gehouden of ten minste eenmaal overeenkomstig artikel 135, eerste of derde lid, besloten.

  • 2.

    Voor zover de statuten niet anders bepalen, zijn tot het bijeenroepen van een algemene vergadering iedere bestuurder en iedere commissaris bevoegd. Het bestuur en de raad van commissarissen zijn steeds bevoegd tot bijeenroeping van de algemene vergadering.

Artikel 129  

  • 1.

    Onder vergaderrecht wordt in deze titel verstaan het recht om, in persoon of bij schriftelijk gevolmachtigde, de algemene vergadering bij te wonen en daar het woord te voeren.

  • 2.

    Het vergaderrecht komt toe aan iedere aandeelhouder en iedere stemgerechtigde. Bij of krachtens de statuten kan het vergaderrecht ook aan andere personen worden toegekend.

  • 3.

    De statuten kunnen toestaan dat ten aanzien van aandelen zonder stemrecht of met beperkt stemrecht het aan die aandelen verbonden vergaderrecht dienovereenkomstig wordt uitgesloten of beperkt.

Artikel 130  

  • 1.

    Stemgerechtigden die alleen of samen ten minste tien procent van de stemmen ten aanzien van een bepaald onderwerp kunnen uitbrengen, kunnen het bestuur of de raad van commissarissen schriftelijk verzoeken om een algemene vergadering bijeen te roepen teneinde te beraadslagen en te besluiten over dat onderwerp, mits zij daarbij een redelijk belang hebben.

  • 2.

    Indien het bestuur of de raad van commissarissen niet binnen veertien dagen na de dag dat het verzoek de vennootschap of het betrokken orgaan heeft bereikt, gevolg geeft aan een zodanig verzoek, kunnen de verzoekers zelf tot bijeenroeping overgaan. Met het oog daarop geeft het bestuur de verzoekers inzage in het register, bedoeld in artikel 109.

  • 3.

    Bij de oproeping door de stemgerechtigden worden geen andere dan de aanvankelijk aangegeven onderwerpen als te behandelen vermeld.

  • 4.

    De oproeping en de daarbij behorende stukken worden mede gezonden aan iedere bestuurder en iedere commissaris.

Artikel 131  

  • 1.

    De oproeping geschiedt schriftelijk aan het adres van de vergadergerechtigden en het adres van de bestuurders en commissarissen. Zijn een of meer adressen onbekend, dan geschiedt de oproeping tevens door een aankondiging in de Landscourant.

  • 2.

    De oproepingstermijn bedraagt ten minste twaalf dagen, de dag van oproeping en de dag van de vergadering niet meegerekend. Als dag van oproeping geldt de dag waarop de oproeping verzonden is dan wel, indien dat later is, de dag waarop de oproeping is geplaatst in het in het eerste lid bedoelde blad.

  • 3.

    De oproeping vermeldt de plaats van de vergadering en de te behandelen onderwerpen. Onderwerpen die tijdig door een stemgerechtigde als te behandelen zijn voorgedragen worden op de agenda geplaatst, tenzij het belang van een goede vergaderorde zich daartegen verzet. In elk geval wordt bij de oproeping mededeling gedaan van de voorgedragen onderwerpen.

  • 4.

    Wordt een voorstel tot statutenwijziging gedaan dan wordt een afschrift van dat voorstel, waarin de voorgedragen wijziging woordelijk is opgenomen, meegezonden of ten kantore van de vennootschap voor de aandeelhouders ter inzage gelegd. Van de terinzagelegging wordt mededeling gedaan in de aankondiging, bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Tenzij de statuten anders bepalen wordt een vergadering in Sint Maarten gehouden. Voor een vennootschap als bedoeld in artikel 119 geldt dat de vergadering in Sint Maarten moet worden gehouden.

Artikel 132  

  • 1.

    Voor zover de statuten niet anders bepalen, geeft ieder aandeel recht op het uitbrengen van één stem ten aanzien van alle onderwerpen. Stemrecht kan niet bestaan los van een meer omvattend recht van aandeel. Stemrecht kan worden uitgeoefend in persoon of bij schriftelijk gevolmachtigde.

  • 2.

    De statuten kunnen bepalen dat het vergaderrecht en het stemrecht uitsluitend kunnen worden uitgeoefend door degenen die op een in de statuten vastgestelde dag, de registratiedag, die rechten hadden en als zodanig aan het bestuur van de vennootschap bekend waren. De registratiedag mag ten hoogste twintig dagen voor die der vergadering liggen. Worden de aandelen verhandeld op een effectenbeurs, dan kan de in dit lid bedoelde termijn ten hoogste zestig dagen zijn en kunnen de statuten het vaststellen van de registratiedag overlaten aan een orgaan van de vennootschap. Als nadere voorwaarde voor de uitoefening van de in dit lid bedoelde rechten kunnen de statuten dan ook voorschrijven dat de betrokkene op de registratiedag in een bij of krachtens de statuten aangewezen register als rechthebbende is ingeschreven. Indien de statuten een registratiedag bevatten of een registratiedag krachtens de statuten is vastgesteld, wordt deze bij de oproeping vermeld.

  • 3.

    Bestuurders en commissarissen hebben als zodanig in de algemene vergadering en bij de besluitvorming buiten vergadering een raadgevende stem. Voor zover de statuten dit niet uitsluiten of beperken hebben zij ook een raadgevende stem ten aanzien van de besluitvorming door houders van aandelen van een bijzondere soort. In dat geval is artikel 135, lid 1, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 133  

  • 1.

    Voor zover de statuten niet anders bepalen worden alle besluiten genomen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

  • 2.

    De statuten kunnen bepalen dat bij staken van stemmen de beslissing wordt opgedragen aan een ander orgaan of aan een derde.

  • 3.

    Een door de vergadering aangewezen persoon houdt notulen bij van de beraadslagingen en de genomen besluiten. De notulen worden ondertekend door de voorzitter van de vergadering.

  • 4.

    De ondertekende notulen worden door het bestuur gedurende tien jaren bewaard.

  • 5.

    Iedere vergadergerechtigde heeft recht op een afschrift van de notulen.

  • 6.

    De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing bij besluiten van andere organen, met dien verstande dat het recht op afschrift van de notulen toekomt aan de leden van het betrokken orgaan. Ter zake van notulen van andere organen dan de algemene vergadering of het bestuur geldt voorts dat het in artikel 15, lid 6, bedoelde recht op inzage geheel of gedeeltelijk aan het bestuur kan worden onthouden, en dat het betrokken orgaan een van zijn leden of een derde als bewaarder van de notulen kan aanwijzen.

Artikel 134  

  • 1.

    Behoudens beperkingen volgens de statuten en onverminderd het bepaalde in artikel 5 is de algemene vergadering bevoegd de statuten te wijzigen. Een met algemene stemmen genomen besluit tot statutenwijziging waaraan alle stemgerechtigde personen hebben meegewerkt, is geldig, ongeacht het daarover in de statuten bepaalde.

  • 2.

    Een statutaire bepaling die in de gegeven situatie tot gevolg zou hebben dat er geen stemgerechtigde personen als bedoeld in het eerste lid zijn, wordt, zolang die situatie voortduurt, voor niet geschreven gehouden.

  • 3.

    Gedurende het faillissement van de vennootschap kunnen de statuten slechts worden gewijzigd met instemming van de curator.

  • 4.

    Een besluit tot wijziging van de statuten waardoor de rechtspositie van een krachtens de wet of de statuten bij de organisatie van de vennootschap betrokken persoon wordt aangetast, wordt op vordering van de betrokkene vernietigd, mits deze een zwaarwegend belang heeft bij de handhaving van die rechtspositie. Artikel 21, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 135  

  • 1.

    Een besluit van de algemene vergadering kan ook tot stand komen door schriftelijke stemuitbrenging buiten vergadering, mits alle vergadergerechtigden met deze wijze van besluitvorming hebben ingestemd. Bestuurders en commissarissen worden voorafgaand aan de besluitvorming in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen.

  • 2.

    Artikel 133, leden 1 tot en met 5, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Indien alle aandeelhouders tevens bestuurder van de vennootschap zijn, geldt ondertekening van de jaarrekening door alle bestuurders en commissarissen tevens als goedkeuring van de jaarrekening door de algemene vergadering, mits alle vergadergerechtigden in de gelegenheid zijn gesteld om kennis te nemen van de opgemaakte jaarrekening en met deze wijze van goedkeuring hebben ingestemd. De statuten kunnen de in de eerste volzin bedoelde wijze van goedkeuring van de jaarrekening uitsluiten.

Artikel 135a  

  • 1.

    Indien ten aanzien van een voorgenomen besluit van de algemene vergadering voor geen van de aandelen stem kan worden uitgebracht, beslist het bestuur. De statuten kunnen een andere regeling treffen. Deze regeling kan inhouden dat de beslissing wordt opgedragen aan een ander orgaan of een derde.

  • 2.

    Een statutaire regeling als bedoeld in het eerste lid blijft buiten toepassing indien deze er niet toe leidt dat binnen een redelijke termijn een besluit tot stand komt.

  • 3.

    Het bestuur bevordert zo veel mogelijk dat een toestand als bedoeld in het eerste lid wordt voorkomen of hersteld.

     

Afdeling 6 Het bestuur

Artikel 136  

  • 1.

    De benoeming van bestuurders, die niet in de akte van oprichting zijn aangewezen, geschiedt door de algemene vergadering, voor zover de statuten niet anders bepalen.

  • 2.

    Het orgaan dat of degene die de bestuurder heeft benoemd is te allen tijde bevoegd die bestuurder te schorsen of te ontslaan. De statuten kunnen deze bevoegdheid ook aan een ander orgaan toekennen. Ten aanzien van de bestuurders die in de akte van oprichting zijn aangewezen komen de in de eerste volzin omschreven bevoegdheden toe aan de algemene vergadering, tenzij uit de statuten anders voortvloeit.

  • 3.

    Tenzij de statuten anders bepalen komt de bevoegdheid de bezoldiging van een bestuurder vast te stellen toe aan de algemene vergadering.

  • 4.

    Een schorsing in de zin van dit artikel vervalt indien de betrokkene niet binnen twee maanden na de dag van schorsing is ontslagen.

Artikel 137  

Artikel 136 is niet van toepassing ten aanzien van de uitvoerend bestuurders als zodanig indien in de statuten toepassing is gegeven aan artikel 18.

Artikel 138  

Hij die, zonder deel uit te maken van het bestuur, voor zekere tijd of onder zekere omstandigheden, al dan niet krachtens een voor de vennootschap geldende regeling, het beleid van de vennootschap bepaalt of mede bepaalt als ware hij bestuurder, wordt ter zake van dat optreden, voor wat zijn verplichtingen ten opzichte van de vennootschap en van derden betreft, alsmede voor de toepassing van artikel 9, als bestuurder aangemerkt.

 

Afdeling 7 De onafhankelijke raad van commissarissen

Artikel 139  

Bepalen de statuten dat er een raad van commissarissen is, dan kunnen zij tevens bepalen dat deze onafhankelijk is in de zin van dit artikel. In dat geval gelden, in afwijking van artikelen 19, de artikelen 140 tot en met 143.

Artikel 140  

  • 1.

    De raad van commissarissen bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen. Is het aantal commissarissen minder dan drie dan neemt het bestuur, of indien het bestuur dit nalaat, de raad van commissarissen onverwijld maatregelen tot aanvulling van zijn ledental door benoeming overeenkomstig artikel 141. Commissarissen mogen direct noch indirect aandelen in de vennootschap of een groepsmaatschappij of daarvan afgeleide rechten hebben.

  • 2.

    Tot de taak van de raad van commissarissen behoort in elk geval het houden van toezicht op het bestuur. Bij de vervulling van zijn taak richt de raad zich op het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming. De raad ziet er op toe dat de belangen van minderheidsaandeelhouders en werknemers niet onnodig of onevenredig worden geschaad.

  • 3.

    De raad van commissarissen is zonder beperking bevoegd een bestuurder te schorsen. De schorsing vervalt indien de betrokkene niet binnen twee maanden na de dag van schorsing is ontslagen.

  • 4.

    De raad van commissarissen stelt na overleg met het bestuur een reglement vast waarin nadere regels worden gesteld ten aanzien van de taakvervulling en de besluitvorming door het bestuur. Bepaalde categorieën van handelingen of besluiten van het bestuur kunnen door of krachtens dit reglement aan de goedkeuring van de raad van commissarissen worden onderworpen.

  • 5.

    De statuten kunnen aanvullende bepalingen omtrent de taak en de bevoegdheden van de raad en van zijn leden bevatten. Van artikel 11, lid 1, kan niet worden afgeweken.

  • 6.

    Het bestuur verschaft de raad van commissarissen en de individuele commissarissen tijdig de voor de uitoefening van hun taak noodzakelijke of met het oog daarop door de betrokkene verlangde gegevens.

  • 7.

    Het bepaalde in de artikelen 9, 14 en 16 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van commissarissen.

Artikel 141  

  • 1.

    Een commissaris wordt in de akte van oprichting aangewezen of door de algemene vergadering benoemd voor een periode die eindigt aan het einde van de eerste algemene vergadering die gehouden wordt nadat minimaal drie en maximaal zes jaar sedert zijn aanwijzing of benoeming is verstreken.

  • 2.

    De bevoegdheid tot benoeming van een commissaris kan niet anders worden beperkt dan door de vereisten van quorum, versterkte meerderheid van maximaal twee derden van de uitgebrachte stemmen of een door de raad van commissarissen zelf op te stellen bindende voordracht. Een bindende voordracht kan te allen tijde door een meerderheid van twee derden der uitgebrachte stemmen ter zijde worden gesteld. Een quorum-vereiste geldt niet in een vergadering die wordt gehouden binnen drie weken nadat het nemen van het benoemingsbesluit op dat quorum-vereiste is afgestuit.

  • 3.

    Tenzij de statuten anders bepalen komt de bevoegdheid de bezoldiging van een commissaris vast te stellen toe aan de algemene vergadering. De bezoldiging kan niet afhankelijk zijn van de financiële resultaten van de vennootschap. Zij kan niet bestaan of mede bestaan uit aandelen in de vennootschap of een groepsmaatschappij of daarvan afgeleide rechten.

Artikel 142  

  • 1.

    Een commissaris kan te allen tijde worden geschorst of ontslagen door de raad van commissarissen op een niet voor beperking vatbare voordracht van de algemene vergadering of het bestuur of een ander in de statuten aangewezen orgaan.

  • 2.

    Op verzoek van de algemene vergadering, het bestuur, de raad van commissarissen of een ander in de statuten aangewezen orgaan kan een commissaris worden geschorst of ontslagen door de rechter indien hij zijn taak kennelijk onbehoorlijk vervult of wegens andere gewichtige redenen.

  • 3.

    De rechter kan, hangende het onderzoek, voorzieningen treffen als bedoeld in het vierde lid van artikel 276. Van overeenkomstige toepassing zijn artikel 276, lid 3, eerste volzin, en leden 5 tot en met 7.

  • 4.

    Een schorsing vervalt indien de betrokkene niet binnen twee maanden na de schorsing is ontslagen.

Artikel 143  

  • 1.

    Voor de vennootschap gelden in plaats van de artikelen 116, 117 en 120 tot en met 126, ongeacht of zij aan de criteria van artikel 119, lid 2, voldoet.

  • 2.

    De in artikel 120, lid 4, bedoelde opgemaakte jaarrekening behoeft de instemming van de raad van commissarissen. De raad van commissarissen is bevoegd wijzigingen aan te brengen in de opgemaakte jaarrekening alvorens deze aan de algemene vergadering ter goedkeuring wordt voorgelegd. De wijzigingen worden schriftelijk toegelicht.

Titel 6 De besloten vennootschap

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 200  

  • 1.

    De besloten vennootschap is een als zodanig aangeduide rechtspersoon met een of meer op naam gestelde aandelen. Aandelen aan toonder kunnen niet worden uitgegeven.

  • 2.

    De vennootschap wordt door een of meer personen opgericht bij notariële akte. Bij de oprichting worden ten minste zoveel aandelen bij een oprichter of een derde geplaatst dat ten aanzien van ieder onderwerp stemrecht kan worden uitgeoefend en ten minste één aandeel dat deelt in de winst.

  • 3.

    Rechten die stemrecht noch aanspraak op een uitkering als bedoeld in artikel 218 omvatten, worden niet als aandeel aangemerkt.

Artikel 201  

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 4, lid 2, bevat de akte van oprichting in elk geval:

    • a.

      de aantallen en soorten van de bij de oprichting geplaatste aandelen, alsmede de namen en woonplaatsen van degenen die deze aandelen hebben genomen;

    • b.

      het bedrag of de waarde van iedere storting en de modaliteiten van de stortingsplicht en de voldoening daaraan.

  • 2.

    In de akte van oprichting wordt opgenomen of daaraan wordt gehecht een verklaring van alle oprichters dat het eigen vermogen van de vennootschap bij de oprichting niet negatief is.

  • 3.

    Wordt anders dan in geld gestort dan wordt bovendien aan de akte gehecht een door alle oprichters getekende oprichtingsbalans dat een eigen vermogen toont dat niet negatief is. De oprichtingsbalans heeft betrekking op een tijdstip dat ten hoogste drie maanden vóór de dag van de akte ligt.

  • 4.

    Heeft de vennootschap bij de oprichting een nominaal kapitaal, dan wordt bij de toepassing van het tweede en derde lid, het bedrag daarvan als ondergrens in aanmerking genomen.

  • 5.

    De akte wordt in persoon of bij schriftelijke volmacht getekend door iedere oprichter en door ieder die blijkens de akte een of meer aandelen neemt.

Artikel 202  

  • 1.

    De statuten vermelden de naam van de vennootschap, Sint Maarten als de plaats waar de vennootschap haar zetel heeft en het doel van de vennootschap. De naam vangt aan of eindigt met de woorden besloten vennootschap, hetzij voluit geschreven, hetzij afgekort tot “B.V.” of “BV”. De naam mag niet in andere dan Latijnse schrifttekens gesteld zijn.

  • 2.

    De statuten kunnen bepalen dat er verschillende soorten aandelen zijn. Zij kunnen aan een of meer soorten een nominale waarde toekennen. De nominale waarde kan in een of meer vreemde muntsoorten worden uitgedrukt, met dien verstande echter dat per soort aandeel steeds dezelfde muntsoort wordt gebruikt.

  • 3.

    Als nominaal kapitaal heeft te gelden de som van de nominale waarden van de uitgegeven aandelen. Door statutenwijziging kan de nominale waarde worden opgeheven of gewijzigd. Vermeerdering van de nominale waarde is niet mogelijk indien het nominaal kapitaal groter is dan het eigen vermogen van de vennootschap of daardoor groter wordt.

  • 4.

    Kennen de statuten verschillende soorten aandelen of aandelen met een verschillende nominale waarde, dan bevatten zij bepalingen met betrekking tot de aan die aandelen en andere aandelen verbonden stem- en uitkeringsrechten.

  • 5.

    In afwijking van artikel 3, lid 2, kunnen de statuten bepalen dat houders van alle aandelen, of van alle aandelen van een bepaalde soort, persoonlijk aansprakelijk zijn, al dan niet hoofdelijk, voor bepaalde of alle schulden van de vennootschap. In dat geval komt het in artikel 209, lid 4, bedoelde inzagerecht toe aan iedere belanghebbende. Iedere belanghebbende kan voorts verlangen dat aan hem wordt afgegeven een door het bestuur van de vennootschap gewaarmerkt uittreksel uit het register waarop de voor hem van belang zijnde gegevens staan vermeld. Een besluit tot wijziging van de statuten, waardoor een zodanige persoonlijke aansprakelijkheid wordt ingevoerd, gewijzigd of afgeschaft, kan slechts tot stand komen met de uitdrukkelijke instemming van alle aandeelhouders en alle stemgerechtigden.

  • 6.

    Een derde te wiens behoeve een bepaling als bedoeld in het vijfde lid in de statuten is opgenomen kan de betrokken aandeelhouder rechtstreeks daaruit aanspreken, tenzij dit in die bepaling is uitgesloten. De vennootschap kan steeds nakoming jegens de derde vorderen, tenzij deze zich daartegen verzet.

  • 7.

    Wordt door statutenwijziging een aansprakelijkheidsregeling als bedoeld in het vijfde lid afgeschaft of gewijzigd, waardoor de aansprakelijkheid van een of meer aandeelhouders vervalt of vermindert, dan heeft die afschaffing of wijziging ook effect voor bestaande schulden, echter met dien verstande dat ten aanzien van die schulden het verval of de vermindering van de aansprakelijkheid eerst intreedt zes maanden na het tijdstip waarop, nadat de statutenwijziging heeft plaatsgevonden, ten aanzien van de betrokken aandeelhouder een daarop aansluitende aantekening in het register, bedoeld in artikel 209, is gedaan, alles onverminderd het bepaalde in de Handelsregisterverordening. De statuten kunnen deze termijn verlengen of door een langere verjaringstermijn vervangen.

  • 8.

    Houdt een aandeelhouder, op wie een aansprakelijkheid rust uit hoofde van een statutaire bepaling als bedoeld in het vijfde lid, op aandeelhouder te zijn, dan vervalt ook zijn aansprakelijkheid voor bestaande schulden, zulks echter met dien verstande dat ten aanzien van die schulden het verval van aansprakelijkheid eerst intreedt zes maanden na het tijdstip waarop, nadat zijn aandeelhouderschap is geëindigd, daarvan aantekening is gedaan in het register, bedoeld in artikel 209. De statuten kunnen deze termijn verlengen of door een langere verjaringstermijn vervangen.

     

Afdeling 2 De aandelen

Artikel 203  

  • 1.

    Voor zover de wet of de statuten niet anders bepalen zijn aan alle aandelen gelijke rechten en verplichtingen verbonden.

  • 2.

    De statuten kunnen bepalen dat ter zake van aandelen van een of meer soorten onderaandelen kunnen worden uitgegeven, die de bij de uitgifte aan te geven fractie van een aandeel vertegenwoordigen.

  • 3.

    De bepalingen van dit boek, over aandelen en aandeelhouders zijn van overeenkomstige toepassing op onderaandelen en houders daarvan voor zover uit die bepalingen niet anders blijkt.

  • 4.

    Tenzij de statuten anders bepalen gelden voor de toepassing van artikelen 229, lid 1, en 232, lid 1, onderaandelen die tezamen ten minste een of meer aandelen vertegenwoordigen als zoveel aandelen, ongeacht de gerechtigdheid tot de onderaandelen.

Artikel 204  

  • 1.

    De algemene vergadering of een daartoe in of krachtens de statuten aangewezen ander orgaan is bevoegd na de oprichting te besluiten tot uitgifte van nieuwe aandelen. De daaropvolgende uitgifte geschiedt bij een door de vennootschap en de nemer getekende akte, dan wel door een vanwege de vennootschap aan de nemer gezonden verklaring van uitgifte en een al dan niet bij voorbaat door de nemer aan de vennootschap verzonden verklaring van aanvaarding daarvan. Artikel 15, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op de in dit lid bedoelde stukken.

  • 2.

    De uitgifte geschiedt niet eerder dan nadat de identiteit van de nemer is vastgesteld en deze identiteit door de vennootschap is geverifieerd aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Kopieën van de documenten worden bewaard bij het in artikel 209 bedoelde register.

  • 3.

    Uitgifte van beursgenoteerde aandelen, daaronder begrepen aandelen die onmiddellijk na de uitgifte tot een beursnotering worden toegelaten, kan ook geschieden overeenkomstig het bij die beurs gebruikelijke of door die beurs toegelaten systeem.

Artikel 206  

  • 1.

    De statuten kunnen bepalen dat, al dan niet krachtens besluit van een daartoe aangewezen orgaan, bepaalde of alle aandeelhouders bij uitgifte van bepaalde of alle aandelen een voorkeursrecht hebben in een daarbij te bepalen verhouding.

  • 2.

    Worden aandelen met voorkeursrecht uitgegeven dan wordt dit bekend gemaakt aan alle aandeelhouders met overeenkomstige toepassing van artikel 231, lid 1. Het voorkeursrecht kan worden uitgeoefend gedurende ten minste twee weken na de bekendmaking.

Artikel 207  

  • 1.

    De nemer van een aandeel is verplicht de tegenprestatie te voldoen die in de akte van oprichting of het besluit tot uitgifte is vastgesteld. Indien anders dan in geld moet worden gestort, wordt de waarde van de storting in de akte van oprichting of de akte van uitgifte in een bedrag weergegeven. De waarde wordt bepaald met inachtneming van in het maatschappelijk verkeer aanvaardbare maatstaven. Worden aandelen met een nominale waarde genomen dan bedraagt de waarde van de tegenprestatie ten minste het nominale bedrag van het aandeel.

  • 2.

    Een storting anders dan in geld moet bij of onverwijld na de oprichting of de uitgifte geschieden. Ten aanzien van een storting in geld kan in de akte van oprichting, in de statuten of in het besluit tot uitgifte worden bepaald dat het verschuldigde bedrag, of een deel daarvan, pas na verloop van een bepaalde tijd opeisbaar zal zijn of pas opeisbaar zal zijn na een daartoe strekkend besluit van een daarbij aangewezen orgaan. Ontbreekt een bepaling als bedoeld, dan moet de storting bij de oprichting of uitgifte geschieden.

  • 3.

    Voor zover de vordering van de vennootschap tot voldoening aan een stortingsplicht niet binnen één jaar onvoorwaardelijk opeisbaar is, wordt deze vordering buiten beschouwing gelaten bij de berekening van het eigen vermogen van de vennootschap, zoals bedoeld in dit boek.

  • 4.

    Als bijstortingsplicht wordt in de wet aangeduid iedere stortingsplicht die niet onmiddellijk en onvoorwaardelijk opeisbaar is. Bij aandelen met een nominale waarde kan geen bijstortingsplicht bestaan ter zake van het nominale bedrag.

  • 5.

    Behoudens ontheffing van stortingsplicht op de voet van artikel 215 kan de houder van een aandeel niet worden ontheven van zijn verplichtingen uit hoofde van dit artikel. Bij vervreemding van een aandeel blijft de vervreemder nog gedurende een jaar naast de verkrijger hoofdelijk aansprakelijk voor uit dit artikel voortvloeiende verplichtingen.

  • 6.

    Ten aanzien van een stortingsplicht kan de wederpartij van de vennootschap zich nimmer op verrekening beroepen.

  • 7.

    De vereffenaar van een vennootschap en, in geval van faillissement of ontbinding door de rechter op de voet van artikel 24 of 25, de curator, zijn bevoegd tot uitschrijving en inning van alle nog niet gedane stortingen op de aandelen. Deze bevoegdheid geldt onverschillig hetgeen daaromtrent op grond van het tweede lid is bepaald. Indien echter uit het bepaalde voortvloeit dat een storting eerst hoeft plaats te vinden op een tijdstip na de dag van de faillietverklaring of ontbinding, kan worden volstaan met voldoening van de contante waarde daarvan op de dag van de faillietverklaring of ontbinding.

Artikel 208  

  • 1.

    Aan de nemer of houder van een aandeel wordt desgevraagd een op naam gesteld aandeelbewijs afgegeven. De dag van afgifte en alle op het aandeel betrekking hebbende gegevens, zoals deze op de dag van afgifte ingevolge artikel 209, lid 1, in het aandeelhoudersregister behoren te zijn opgenomen, worden op het aandeelbewijs vermeld.

  • 2.

    Als aandeelbewijs kan ook gelden een ten name van de aandeelhouder gesteld uittreksel uit het aandeelhoudersregister, bedoeld in artikel 209, dat de op die aandelen betrekking hebbende gegevens bevat.

  • 3.

    Aan de latere verkrijger te goeder trouw kan niet worden tegengeworpen dat het daarop door of vanwege de vennootschap vermelde onjuist of onvolledig is, zulks onverminderd de aansprakelijkheid van de vennootschap voor schade door de verkrijger te goeder trouw geleden, indien de onjuistheid of onvolledigheid aan de vennootschap is te wijten.

Artikel 208a  

  • 1.

    De statuten kunnen met betrekking tot alle aandelen of alle aandelen van een bepaalde soort:

    • a.

      bepalen dat verplichtingen van verbintenisrechtelijke aard, jegens de vennootschap of derden of tussen aandeelhouders, aan het aandeelhouderschap zijn verbonden;

    • b.

      eisen verbinden aan het aandeelhouderschap;

    • c.

      een bepaling bevatten als bedoeld in artikel 257.

  • 2.

    Bevatten de statuten een verplichting van verbintenisrechtelijke aard jegens derden, dan komt het in artikel 209, lid 4, bedoelde inzagerecht toe aan iedere belanghebbende. Iedere belanghebbende kan voorts verlangen dat aan hem wordt afgegeven een door het bestuur van de vennootschap gewaarmerkt uittreksel uit het register waarop de voor hem van belang zijnde gegevens staan vermeld. Artikel 202, leden 6 tot en met 8, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Een besluit tot wijziging van de statuten, waardoor een bepaling als bedoeld in het eerste lid wordt ingevoerd, kan slechts tot stand komen met de uitdrukkelijke instemming van alle aandeelhouders en alle stemgerechtigden. Een besluit tot wijziging van de statuten, waardoor een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onder a of c, wordt gewijzigd, kan slechts tot stand komen met de uitdrukkelijke instemming van degenen op wie die verplichting rust of komt te rusten.

Artikel 209  

  • 1.

    Het bestuur houdt een register bij, waarin de namen en adressen van alle houders van aandelen zijn opgenomen, met vermelding van de soort aandeel, het daaraan verbonden stemrecht, het daarop gestorte of als gestort weergegeven bedrag, de eventueel nog openstaande stortingsplicht met vermelding of het gaat om een bijstortingsplicht en zo ja, de modaliteiten daarvan, de dag en de modaliteiten van de verkrijging, de eventuele aansprakelijkheid uit hoofde van de artikelen 202, lid 5, en 208a, lid 1, en het al of niet afgegeven zijn van een aandeelbewijs. Aangetekend worden ook de gegevens met betrekking tot de vestiging of overdracht van vruchtgebruik op de aandelen en de vestiging van pandrecht op de aandelen, alsmede met betrekking tot een daarmee samenhangende overgang van stemrecht. De naam en het adres van de vruchtgebruiker en de pandhouder worden in het register vermeld. Overeenkomstige gegevens worden vermeld met betrekking tot vergadergerechtigden, die geen aandeelhouder, pandhouder of vruchtgebruiker zijn.

  • 2.

    Het register wordt regelmatig bijgehouden. Bij iedere mutatie wordt de dag waarop deze is aangebracht vermeld.

  • 3.

    Aandeelhouders en anderen van wie gegevens in het register moeten worden opgenomen, verschaffen het bestuur tijdig de nodige gegevens. Voor zover dat niet eerder is geschied verschaffen zij het bestuur ook nadere gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 204, lid 2, en leggen zij documenten over als daar bedoeld. Kopieën van de documenten worden bewaard bij het register.

  • 4.

    Aandeelhouders en anderen van wie gegevens in het register zijn opgenomen hebben recht op inzage in het register. De statuten kunnen het inzagerecht aan andere personen toekennen. Zij kunnen ook het inzagerecht beperken tot de gegevens die betrekking hebben op de rechten die toekomen aan degene die om inzage vraagt. Zij kunnen ook bepalen dat de betrokkene slechts recht heeft op toezending van een uittreksel uit het aandeelhoudersregister dat de op hem betrekking hebbende gegevens bevat.

  • 5.

    Tenzij de statuten anders bepalen kan het aandeelhoudersregister:

    • a.

      onder verantwoordelijkheid van het bestuur door een derde worden bijgehouden;

    • b.

      in elektronische vorm worden bijgehouden.

Artikel 210  

  • 1.

    Aandelen zijn overdraagbaar, behoudens het in artikel 211 en elders in de wet bepaalde.

  • 2.

    Levering van aandelen geschiedt door een door partijen getekende akte van overdracht en hetzij betekening van die akte aan de vennootschap, hetzij erkenning van de overdracht door de vennootschap. Erkenning geschiedt door een ondertekende aantekening op de akte van overdracht of een aan de verkrijger gerichte schriftelijke verklaring van de vennootschap. Betreft het aandelen die nog niet zijn volgestort, dan kan erkenning slechts geschieden wanneer de akte van overdracht een vaste dagtekening draagt.

  • 3.

    Indien een aandeelbewijs door de vennootschap is afgegeven kan dat stuk, voorzien van een door partijen ondertekende aantekening tot overdracht, als akte van overdracht gelden.

  • 4.

    De statuten kunnen bepalen dat, indien een aandeelbewijs door de vennootschap is afgegeven, als akte van overdracht uitsluitend kan gelden een stuk als bedoeld in het derde lid. Zij kunnen ook bepalen dat erkenning of betekening slechts kan geschieden na inlevering van het afgegeven aandeelbewijs, zulks onverminderd het recht van de opvolgend aandeelhouder op afgifte van een te zijnen name gesteld aandeelbewijs op de voet van artikel 208, eerste of tweede lid. In beide gevallen lijdt de regel uitzondering wanneer de vervreemder ten genoegen van de vennootschap aannemelijk maakt dat zijn aandeelbewijs verloren is gegaan. De vervreemder, die zich op deze bepaling beroept, is tegenover de vennootschap en derden aansprakelijk voor alle als gevolg hiervan te lijden schade.

  • 5.

    Met betrekking tot volgestorte aandelen kunnen de statuten bepalen dat levering ook kan geschieden door een tot de vennootschap gerichte schriftelijke verklaring van de gerechtigde tot dat aandeel, waarin van de levering mededeling wordt gedaan, met een daarop aansluitende tot de vennootschap gerichte schriftelijke verklaring van de verkrijger, gevolgd door een van de vennootschap uitgaande, aan beide partijen gerichte schriftelijke verklaring van erkenning.

  • 6.

    De levering en de dag daarvan worden in het register, bedoeld in artikel 209, aangetekend.

  • 7.

    Levering van beursgenoteerde aandelen kan ook geschieden overeenkomstig het bij die beurs gebruikelijke of door die beurs toegelaten systeem.

Artikel 211  

  • 1.

    De overdraagbaarheid van aandelen kan bij de statuten worden beperkt of uitgesloten. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid van toedeling van aandelen uit een gemeenschap.

  • 2.

    Een overdracht of toedeling die in strijd is met een regeling als bedoeld in het eerste lid is ongeldig, tenzij deze de instemming heeft van alle aandeelhouders.

  • 3.

    In geval van executoriaal beslag, faillissement, afgifte van een legaat, toedeling uit een gemeenschap of pandrecht, kan de rechter bepalingen als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren. Het verzoek daartoe kan worden gedaan door onderscheidenlijk de executant, de curator of een belanghebbende bij de afgifte van het legaat of de toedeling of de pandhouder. De rechter wijst het verzoek slechts toe indien de belangen van de verzoeker dat bepaaldelijk vorderen en de belangen van anderen daardoor niet onevenredig worden geschaad. De rechter kan bepalen dat de vennootschap aan de executant of de curator inzage moet geven in het register, bedoeld in artikel 209.

Artikel 212  

  • 1.

    De bevoegdheid tot het vestigen van vruchtgebruik op aandelen kan niet bij de statuten worden beperkt of uitgesloten.

  • 2.

    Tenzij bij de vestiging van het vruchtgebruik anders is bepaald, komen het stemrecht en de overige zeggenschapsrechten toe aan de aandeelhouder. De statuten kunnen het toekennen van deze rechten aan de vruchtgebruiker beperken of uitsluiten.

  • 3.

    Bij een vruchtgebruik als bedoeld in de artikelen 19 en 21 van Boek 4 komt het stemrecht aan de vruchtgebruiker toe, tenzij bij de vestiging van het vruchtgebruik of door de rechter op de voet van artikel 23, lid 4, van Boek 4 anders wordt bepaald.

Artikel 213  

  • 1.

    De bevoegdheid tot het vestigen van een pandrecht op aandelen kan bij de statuten worden beperkt of uitgesloten. Artikel 211, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Voor zover het tegendeel niet volgt uit een voorziening als bedoeld in het derde lid komen de aan het aandeel verbonden rechten toe aan de aandeelhouder.

  • 3.

    Tenzij de statuten anders bepalen kan bij de vestiging of in een aanvullende akte tussen aandeelhouder en pandhouder worden bepaald dat de aan de aandelen verbonden rechten, al dan niet voorwaardelijk, geheel of gedeeltelijk toekomen aan de pandhouder.

  • 4.

    Wordt in een aanvullende akte een voorziening als bedoeld in het derde lid getroffen, dan is voor de geldigheid van die akte vereist dat artikel 210, lid 2, van overeenkomstige toepassing is. Ook artikel 210, derde, vierde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    In afwijking van artikel 236, lid 2, van Boek 3 kan pandrecht op aandelen ook worden gevestigd zonder betekening of erkenning als bedoeld in artikel 210. Artikel 239 van Boek 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 214  

  • 1.

    De vennootschap kan geen eigen aandelen nemen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in titel 7 kunnen de statuten de verkrijging door de vennootschap van eigen aandelen van derden uitsluiten, beperken of aan voorwaarden onderwerpen. Zolang de vennootschap direct of indirect eigen aandelen houdt, kunnen de daaraan verbonden rechten niet worden uitgeoefend.

  • 3.

    Artikel 218, vijfde, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing op verkrijging van eigen aandelen. Bij de verkrijging van aandelen met een nominale waarde, die onmiddellijk na de betaling aan de aandeelhouder en de verkrijging door de vennootschap worden ingetrokken, geldt het nominaal kapitaal na die intrekking als de in artikel 218, lid 7, bedoelde ondergrens.

  • 4.

    De statuten kunnen bepalen dat in gevallen, in de statuten omschreven, de vennootschap gehouden is tot inkoop en verkrijging van eigen aandelen van een of meer aandeelhouders tegen voorwaarden zoals deze bij de statuten zijn bepaald of krachtens de statuten door onafhankelijke deskundigen zullen worden vastgesteld.

  • 5.

    De vennootschap kan door een daarop gericht besluit van de algemene vergadering of een door de statuten aangewezen ander orgaan door de vennootschap gehouden eigen aandelen intrekken.

Artikel 215  

De algemene vergadering of een bij de statuten aangewezen ander orgaan kan ten aanzien van alle aandelen of van een bepaalde soort aandelen besluiten tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een verrichte storting of tot gehele of gedeeltelijke ontheffing van de stortingsplicht. Artikel 218, vijfde, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

Afdeling 3 De jaarrekening

Artikel 216  

  • 1.

    Jaarlijks binnen acht maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze termijn door de algemene vergadering op grond van bijzondere omstandigheden met ten hoogste zes maanden, maakt het bestuur een jaarrekening op, ten minste bestaande uit een balans, een winst en verliesrekening en een toelichting op deze stukken.

  • 2.

    De opgemaakte jaarrekening wordt door alle bestuurders ondertekend. Zij wordt medeondertekend door de commissarissen die in functie zijn. Ontbreekt een handtekening dan wordt de reden daarvoor medegedeeld.

  • 3.

    De opgemaakte jaarrekening wordt aan de algemene vergadering ter goedkeuring voorgelegd. De statuten kunnen bepalen dat de algemene vergadering de bevoegdheid heeft alle of bepaalde posten te wijzigen dan wel het bestuur op te dragen de jaarrekening te wijzigen volgens door de algemene vergadering of een commissie uit die vergadering te geven aanwijzingen.

  • 4.

    De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat alsmede, voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de vennootschap.

  • 5.

    Artikel 15, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op de opgemaakte en goedgekeurde jaarrekening en de daarbij behorende stukken.

  • 6.

    Iedere aandeelhouder en iedere houder van schuldbrieven aan toonder heeft gedurende twee jaren na het tijdstip van opmaken, onderscheidenlijk goedkeuren van de jaarrekening recht op inzage in de krachtens het vijfde lid bewaarde stukken.

Artikel 217  

  • 1.

    De algemene vergadering of een ander daartoe bij de statuten aangewezen orgaan is zonder beperking bevoegd om een externe deskundige te benoemen ten einde op de boekhouding regelmatig toezicht te houden, alsmede aan de algemene vergadering verslag uit te brengen omtrent de door het bestuur opgemaakte jaarrekening.

  • 2.

    De deskundige is gerechtigd tot inzage van alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de vennootschap, waarvan de kennisneming tot richtige vervulling van zijn taak nodig is. Het is hem verboden hetgeen hem nopens de zaken der vennootschap blijkt of medegedeeld wordt, verder bekend te maken dan zijn opdracht met zich brengt.

  • 3.

    De deskundige brengt zijn verslag ook ter kennis van het bestuur, de raad van commissarissen en het orgaan dat hem heeft benoemd.

Artikel 218  

  • 1.

    In onmiddellijke samenhang met de goedkeuring van de jaarrekening, beslist de algemene vergadering of een ander bij de statuten aangewezen orgaan over de uitkering of inhouding van de uit die jaarrekening blijkende winst en over het doen van andere uitkeringen ten laste van het uit die jaarrekening blijkende eigen vermogen.

  • 2.

    De algemene vergadering of een ander bij de statuten aangewezen orgaan kan besluiten tot het doen van tussentijdse uitkeringen ten laste van een lopend boekjaar of ten laste van een afgesloten boekjaar, waarvan de jaarrekening nog niet is goedgekeurd.

  • 3.

    Voor zover de statuten niet anders bepalen geeft ieder aandeel bij iedere uitkering recht op een gelijk bedrag en geeft ieder onderaandeel recht op de dienovereenkomstige fractie van dat bedrag. De statuten kunnen bepalen dat de aandelen die de vennootschap zelf houdt meetellen bij de berekening van de verdeling van uitkeringen. De statuten kunnen de verdeling van uitkeringen geheel of gedeeltelijk overlaten aan een daartoe aangewezen orgaan.

  • 4.

    Het recht op uitkering vervalt door een tijdsverloop van drie jaren na het einde van de dag, waarop hetzij daaraan voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de uitkeringsgerechtigde daarvan kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd. De statuten kunnen deze termijn verlengen of door een langere verjaringstermijn vervangen.

  • 5.

    Uitkeringen aan aandeelhouders en andere uitkeringsgerechtigden mogen niet worden gedaan indien het eigen vermogen van de vennootschap negatief is of door die uitkering negatief zou worden. Een besluit tot het doen van een zodanige uitkering heeft geen enkele rechtskracht. Artikel 22, lid 2, is niet van toepassing, tenzij de uitkering is gedaan aan de regelmatige houder van een aandeel dat op een beurs verhandeld wordt of een daarmee verbonden recht.

  • 6.

    Een uitkering als bedoeld in dit artikel wordt vermoed te zijn gedaan in strijd met het vijfde lid, eerste volzin, indien de jaarrekening van het boekjaar ten laste waarvan de uitkering wordt gedaan, met inachtneming van die uitkering een eigen vermogen toont dat negatief is. Betreft het een uitkering als bedoeld in het eerste lid dan is het vermoeden onweerlegbaar.

  • 7.

    Heeft de vennootschap een nominaal kapitaal dan wordt bij de toepassing van het vijfde lid het bedrag daarvan als ondergrens in aanmerking genomen.

Artikel 219  

De artikelen 216 en 217 gelden niet voor de vennootschap die in haar statuten de artikelen 120 tot en met 122, al dan niet tezamen met de artikelen 123 en 124, van toepassing heeft verklaard. In dat geval zijn ook de artikelen 125 en 126 van toepassing.

 

Afdeling 5 De algemene vergadering

Artikel 227  

  • 1.

    Voor zover de statuten niet anders bepalen behoort aan de algemene vergadering, binnen de bij de wet of de statuten gestelde grenzen, alle bevoegdheid die niet aan het bestuur of aan anderen is toegekend.

  • 2.

    Aandeelhouders kunnen hun onderlinge verhouding en de wijze waarop zij hun bevoegdheden als aandeelhouder uitoefenen nader regelen in een aandeelhoudersovereenkomst.

  • 3.

    De statuten kunnen bepalen dat de vennootschap kan toetreden tot een vennootschappelijke overeenkomst. Als zodanig heeft te gelden een overeenkomst tussen de vennootschap en haar aandeelhouders, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan;

    • a.

      de overeenkomst wordt schriftelijk vastgelegd;

    • b.

      behalve de vennootschap zijn alle aandeelhouders daarbij partij;

    • c.

      het bestuur heeft overeenkomstig het negende lid opgaaf gedaan van het bestaan van de vennootschappelijke overeenkomst.

  • 4.

    Bepalingen die met toepassing van artikel 1, lid 3, in de statuten kunnen worden opgenomen, kunnen met hetzelfde rechtsgevolg worden opgenomen in een vennootschappelijke overeenkomst, voor zover niet anders uit de wet, de statuten of de vennootschappelijke overeenkomst voortvloeit.

  • 5.

    Geldt binnen een vennootschap een vennootschappelijke overeenkomst, dan geldt het verkrijgen van het aandeelhouderschap in die vennootschap mede als het toetreden als partij tot die overeenkomst. Verliest een aandeelhouder zijn aandeelhouderschap dan verliest hij daarmee zijn positie als partij bij de vennootschappelijke overeenkomst.

  • 6.

    De vennootschappelijke overeenkomst wordt namens de vennootschap aangegaan door het bestuur met voorafgaande goedkeuring van de raad van commissarissen, zo die er is; zij wordt ondertekend door alle bestuurders en medeondertekend door alle commissarissen; ontbreekt een handtekening dan wordt aan de voet van de akte de reden daarvoor vermeld;

  • 7.

    Artikel 233, leden 3 tot en met 5, zijn van overeenkomstige toepassing, ook indien buiten vergadering wordt besloten.

  • 8.

    Het vierde lid geldt niet voor bepalingen als aangeduid in de artikelen 15, lid 5, 18, lid 1, 19, eerste en vierde lid, 202, 203, tweede en vierde lid, 208a, lid 1, onder a, voor zover het gaat om verplichtingen jegens derden, en 239, lid 1.

  • 9.

    Het bestuur doet ten kantore van het handelsregister opgaaf van het bestaan en het tenietgaan van een vennootschappelijke overeenkomst.

  • 10.

    Bepalingen in een overeenkomst als bedoeld in dit artikel zijn nietig voor zover zij leiden tot gevolgen die in strijd zijn met de wet of de statuten.

Artikel 228  

  • 1.

    Tijdens ieder boekjaar wordt ten minste één algemene vergadering gehouden of ten minste eenmaal overeenkomstig artikel 235, eerste of derde lid, dan wel artikel 241a, eerste of derde lid, besloten.

  • 2.

    Voor zover de statuten niet anders bepalen, zijn tot het bijeenroepen van een algemene vergadering iedere bestuurder en iedere commissaris bevoegd. Het bestuur en de raad van commissarissen zijn steeds bevoegd tot bijeenroeping van de algemene vergadering.

Artikel 229  

  • 1.

    Onder vergaderrecht wordt in deze titel verstaan het recht om, in persoon of bij schriftelijk gevolmachtigde, de algemene vergadering bij te wonen en daar het woord te voeren.

  • 2.

    Het vergaderrecht komt toe aan iedere aandeelhouder en iedere stemgerechtigde. Bij of krachtens de statuten kan het vergaderrecht ook aan andere personen worden toegekend.

  • 3.

    De statuten kunnen toestaan dat ten aanzien van aandelen zonder stemrecht of met beperkt stemrecht het aan die aandelen verbonden vergaderrecht dienovereenkomstig wordt uitgesloten of beperkt. De regeling kan ook inhouden dat de uitsluiting of beperking slechts betrekking heeft op de uit artikel 231, lid 6, of artikel 235, eerste en derde lid, voortvloeiende rechten, dan wel op beide categorieën van rechten.

Artikel 230  

  • 1.

    Iedere stemgerechtigde kan het bestuur of de raad van commissarissen schriftelijk verzoeken om een algemene vergadering bijeen te roepen teneinde te beraadslagen en te besluiten over daarbij aangegeven onder dat stemrecht vallende onderwerpen, mits hij daarbij een redelijk belang heeft.

  • 2.

    Indien het bestuur of de raad van commissarissen niet binnen zeven dagen na de dag dat het verzoek de vennootschap of het betrokken orgaan heeft bereikt, gevolg geeft aan een zodanig verzoek, kan de verzoeker zelf tot bijeenroeping overgaan. Met het oog daarop geeft het bestuur de verzoeker inzage in het register, bedoeld in artikel 209.

  • 3.

    Bij de oproeping door de stemgerechtigde worden geen andere dan de aanvankelijk aangegeven onderwerpen als te behandelen vermeld.

  • 4.

    De oproeping en de daarbij behorende stukken worden mede gezonden aan iedere bestuurder en iedere commissaris.

Artikel 231  

  • 1.

    Voor zover de statuten niet anders bepalen geschiedt de oproeping schriftelijk aan het adres van de vergadergerechtigden en het adres van de bestuurders en commissarissen. Zijn een of meer adressen onbekend, dan geschiedt de oproeping tevens door een aankondiging in de Landscourant.

  • 2.

    De oproepingstermijn bedraagt ten minste vijf dagen, de dag van oproeping en de dag van de vergadering niet meegerekend. Als dag van oproeping geldt de dag waarop de oproeping verzonden is dan wel, indien dat later is, de dag waarop de oproeping is geplaatst in het in het eerste lid bedoelde blad.

  • 3.

    De oproeping vermeldt de plaats van de vergadering en de te behandelen onderwerpen. Onderwerpen die tijdig door een stemgerechtigde als te behandelen zijn voorgedragen worden op de agenda geplaatst, tenzij het belang van een goede vergaderorde zich daartegen verzet. In elk geval wordt bij de oproeping mededeling gedaan van de voorgedragen onderwerpen.

  • 4.

    Wordt een voorstel tot statutenwijziging gedaan dan wordt een afschrift van dat voorstel, waarin de voorgedragen wijziging woordelijk is opgenomen, meegezonden of ten kantore van de vennootschap voor de aandeelhouders ter inzage gelegd. Van de terinzagelegging wordt mededeling gedaan in de aankondiging, bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Tenzij de statuten anders bepalen wordt een vergadering in Sint Maarten gehouden.

Artikel 232  

  • 1.

    Voor zover de statuten niet anders bepalen geeft ieder aandeel recht op het uitbrengen van één stem ten aanzien van alle onderwerpen. Stemrecht kan niet bestaan los van een meer omvattend recht van aandeel. Stemrecht kan worden uitgeoefend in persoon of bij schriftelijk gevolmachtigde.

  • 2.

    De statuten kunnen bepalen dat het vergaderrecht en het stemrecht uitsluitend kunnen worden uitgeoefend door degenen die op een in de statuten vastgestelde dag, de registratiedag, die rechten hadden en als zodanig aan het bestuur van de vennootschap bekend waren. De registratiedag mag ten hoogste twintig dagen voor die der vergadering liggen. Worden de aandelen verhandeld op een effectenbeurs, dan kan de in dit lid bedoelde termijn ten hoogste zestig dagen zijn en kunnen de statuten het vaststellen van de registratiedag overlaten aan een orgaan van de vennootschap. Als nadere voorwaarde voor de uitoefening van de in dit lid bedoelde rechten kunnen de statuten dan ook voorschrijven dat de betrokkene op de registratiedag in een bij of krachtens de statuten aangewezen register als rechthebbende is ingeschreven. Indien de statuten een registratiedag bevatten of een registratiedag krachtens de statuten is vastgesteld, wordt deze bij de oproeping vermeld.

  • 3.

    Bestuurders en commissarissen hebben als zodanig in de algemene vergadering en bij de besluitvorming buiten vergadering een raadgevende stem. Voor zover de statuten dit niet uitsluiten of beperken hebben zij ook een raadgevende stem ten aanzien van de besluitvorming door houders van aandelen van een bijzondere soort. In dat geval is artikel 235, lid 1, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 233  

  • 1.

    Voor zover de statuten niet anders bepalen worden alle besluiten genomen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

  • 2.

    De statuten kunnen bepalen dat bij staken van stemmen de beslissing wordt opgedragen aan een ander orgaan of aan een derde.

  • 3.

    Een door de vergadering aangewezen persoon houdt notulen bij van de beraadslagingen en de genomen besluiten. De notulen worden ondertekend door de voorzitter van de vergadering.

  • 4.

    De ondertekende notulen worden door het bestuur gedurende tien jaren bewaard.

  • 5.

    Iedere vergadergerechtigde heeft recht op een afschrift van de notulen.

  • 6.

    De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing bij besluiten van andere organen, met dien verstande dat het recht op afschrift van de notulen toekomt aan de leden van het betrokken orgaan. Ter zake van notulen van andere organen dan de algemene vergadering of het bestuur geldt voorts dat het in artikel 15, lid 6, bedoelde recht op inzage geheel of gedeeltelijk aan het bestuur kan worden onthouden, en dat het betrokken orgaan een van zijn leden of een derde als bewaarder van de notulen kan aanwijzen.

Artikel 234  

  • 1.

    Behoudens beperkingen volgens de statuten en onverminderd het bepaalde in artikel 5 is de algemene vergadering bevoegd de statuten te wijzigen. Een met algemene stemmen genomen besluit tot statutenwijziging waaraan alle stemgerechtigde personen hebben meegewerkt, is geldig, ongeacht het daarover in de statuten bepaalde.

  • 2.

    Een statutaire bepaling die in de gegeven situatie tot gevolg zou hebben dat er geen stemgerechtigde personen als bedoeld in het eerste lid zijn, wordt, zolang die situatie voortduurt, voor niet geschreven gehouden.

  • 3.

    Gedurende het faillissement van de vennootschap kunnen de statuten slechts worden gewijzigd met instemming van de curator.

  • 4.

    Een besluit tot wijziging van de statuten waardoor de rechtspositie van een krachtens de wet of de statuten bij de organisatie van de vennootschap betrokken persoon wordt aangetast, wordt op vordering van de betrokkene vernietigd, mits deze een zwaarwegend belang heeft bij de handhaving van die rechtspositie. Artikel 21, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 235  

  • 1.

    Een besluit van de algemene vergadering kan ook tot stand komen door schriftelijke stemuitbrenging buiten vergadering, mits alle vergadergerechtigden met deze wijze van besluitvorming hebben ingestemd. Bestuurders en commissarissen worden voorafgaand aan de besluitvorming in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen.

  • 2.

    Artikel 233, leden 1 tot en met 5, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Indien alle aandeelhouders tevens bestuurder van de vennootschap zijn, geldt ondertekening van de jaarrekening door alle bestuurders en commissarissen tevens als goedkeuring van de jaarrekening door de algemene vergadering, mits alle vergadergerechtigden in de gelegenheid zijn gesteld om kennis te nemen van de opgemaakte jaarrekening en met deze wijze van goedkeuring hebben ingestemd. De statuten kunnen de in de eerste volzin bedoelde wijze van goedkeuring van de jaarrekening uitsluiten.

Artikel 235a  

  • 1.

    Indien ten aanzien van een voorgenomen besluit van de algemene vergadering voor geen van de aandelen stem kan worden uitgebracht, beslist het bestuur. De statuten kunnen een andere oplossing aanreiken. Deze oplossing kan bestaan in het opdragen van de beslissing aan een ander orgaan of een derde.

  • 2.

    Een statutaire regeling als bedoeld in het eerste lid blijft buiten toepassing indien deze er niet toe leidt dat binnen een redelijke termijn een besluit tot stand komt.

  • 3.

    Het bestuur bevordert zo veel mogelijk dat een toestand als bedoeld in het eerste lid wordt voorkomen of hersteld.

     

Afdeling 6 Het bestuur

Artikel 236  

  • 1.

    De benoeming van bestuurders die niet in de akte van oprichting zijn aangewezen geschiedt door de algemene vergadering, voor zover de statuten niet anders bepalen.

  • 2.

    Tenzij de statuten anders bepalen is het orgaan of degene die de bestuurder heeft benoemd te allen tijde bevoegd die bestuurder te schorsen of te ontslaan. Ten aanzien van de bestuurders die in de akte van oprichting zijn aangewezen komen de in de eerste volzin omschreven bevoegdheden toe aan de algemene vergadering, tenzij uit de statuten anders voortvloeit.

  • 3.

    Tenzij de statuten anders bepalen komt de bevoegdheid de bezoldiging van een bestuurder vast te stellen toe aan de algemene vergadering.

  • 4.

    Een schorsing in de zin van dit artikel vervalt indien de betrokkene niet binnen twee maanden na de dag van schorsing is ontslagen.

Artikel 237  

Artikel 236 is niet toepassing ten aanzien van de dagelijkse bestuurders als zodanig indien in de statuten toepassing is gegeven aan artikel 18.

Artikel 238  

Hij die, zonder deel uit te maken van het bestuur, voor zekere tijd of onder zekere omstandigheden, al dan niet krachtens een voor de vennootschap geldende regeling, het beleid van de vennootschap bepaalt of mede bepaalt als ware hij bestuurder, wordt ter zake van dat optreden, wat voor zijn verplichtingen ten opzichte van de vennootschap en van derden betreft, alsmede voor de toepassing van artikel 9, als bestuurder aangemerkt.

 

Afdeling 7 De aandeelhouder-bestuurde vennootschap

Artikel 239  

  • 1.

    De statuten van een besloten vennootschap kunnen bepalen dat de vennootschap een aandeelhouder-bestuurde vennootschap is.

  • 2.

    Een besluit tot wijziging van de statuten waardoor een bepaling als bedoeld in het eerste lid wordt ingevoerd, kan slechts tot stand komen met de uitdrukkelijke instemming van alle aandeelhouders en alle stemgerechtigden.

  • 3.

    De naam van een aandeelhouder-bestuurde vennootschap vangt aan of eindigt met de woorden aandeelhouder-bestuurde vennootschap, hetzij voluit geschreven, hetzij afgekort tot ‘A.B.V’ of ‘ABV’, een en ander in afwijking van artikel 202, lid 1, tweede volzin.

  • 4.

    De bepalingen van de voorafgaande afdelingen zijn van toepassing, voor zover daarvan in deze afdeling niet wordt afgeweken.

Artikel 240  

  • 1.

    Voor zover het tegendeel niet uit de volgende leden van dit artikel voortvloeit gelden alle aandeelhouders als bestuurder. Alleen aandeelhouders kunnen bestuurder zijn.

  • 2.

    Geen bestuurder is:

    • a.

      de houder van aandelen waaraan, afgezien van hetgeen voortvloeit uit dwingend recht en eventueel aan hem toekomend vergaderrecht, slechts uitkeringsrechten zijn verbonden;

    • b.

      degene die door overgang van aandelen van rechtswege aandeelhouder is geworden, tenzij het bestuur na de overgang met instemming van de betrokken aandeelhouder besluit dat deze als bestuurder heeft te gelden; zolang de aandeelhouder geen bestuurder is, wordt hij aangemerkt als een aandeelhouder in de zin van het hiervoor onder a. bepaalde;

    • c.

      de vennootschap die eigen aandelen houdt en de directe of indirecte dochtermaatschappij die aandelen in de vennootschap houdt.

  • 3.

    Een overdracht van aandelen die niet de instemming heeft van alle bestuurders, is ongeldig.

  • 4.

    Een verplichting tot aanbieding en overdracht van al zijn aandelen als omschreven in artikel 257 rust van rechtswege op de in het tweede lid, onder b, eerste zinsnede, bedoelde aandeelhouder, tenzij de statuten anders bepalen. De vordering tot overdracht komt uitsluitend toe aan de medeaandeelhouders die bestuurder zijn.

  • 5.

    Bij de toepassing van artikel 227, derde en vijfde lid, worden aandeelhouders, die geen bestuurder zijn, buiten beschouwing gelaten.

Artikel 241  

  • 1.

    Onverminderd de telkens van kracht zijnde regels voor de besluitvorming, geldt iedere vergadering van aandeelhouders tevens als bestuursvergadering en iedere bestuursvergadering tevens als vergadering van aandeelhouders.

  • 2.

    Iedere bestuurder is bevoegd tot het bijeenroepen van een vergadering. Ieder aandeel geeft recht op het uitbrengen van één stem ten aanzien van alle onderwerpen. Kennen de statuten aandelen met een nominale waarde dan is die nominale waarde voor al die aandelen dezelfde. De statuten kunnen aan aandelen van een bepaalde soort het uitbrengen van meer dan één stem toekennen. Ten aanzien van de beraadslaging en besluitvorming hebben commissarissen een raadgevende stem indien en voor zover de statuten dat bepalen. Stemrecht kan niet bestaan los van een meer omvattend recht van aandeel.

  • 3.

    Het vergaderrecht komt toe aan iedere bestuurder. Bij of krachtens de statuten kan het vergaderrecht ook worden toegekend aan andere personen, de aandeelhouders, bedoeld in artikel 240, lid 2, onder a en b, daaronder begrepen. Daarbij kan het in artikel 241a, eerste en derde lid, bedoelde instemmingsrecht worden uitgesloten.

  • 4.

    Artikel 228, lid 2, artikel 229, lid 2, en de artikelen 230, 231, 232 en 235 zijn niet van toepassing.

  • 5.

    Bij het bijeenroepen van een vergadering wordt een redelijke termijn in acht genomen. Nadere procedurele voorschriften kunnen bij of krachtens de statuten worden vastgesteld. Zijn deze voorschriften niet nagekomen, dan is artikel 231, lid 6, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 241a  

  • 1.

    Een besluit dat heeft te gelden als een besluit van een vergadering als bedoeld in artikel 241, lid 1, kan ook tot stand komen door stemuitbrenging buiten vergadering, mits alle vergadergerechtigden met de gekozen wijze van besluitvorming hebben ingestemd.

  • 2.

    Artikel 233 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Ondertekening van de jaarrekening door alle bestuurders en commissarissen geldt tevens als goedkeuring in de zin van artikel 216, derde lid, mits alle vergadergerechtigden in de gelegenheid zijn gesteld om kennis te nemen van de opgemaakte jaarrekening en met deze wijze van goedkeuring hebben ingestemd.

Artikel 242  

  • 1.

    De artikelen 18 en 236 zijn niet van toepassing.

  • 2.

    Een aandeelhouder, die bestuurder is, kan als bestuurder worden geschorst door de algemene vergadering, tenzij uit de statuten iets anders voortvloeit. Zolang de schorsing voortduurt, heeft de aandeelhouder, naast zijn naar dwingend recht toegekende rechten, geen andere rechten dan uitkeringsrechten.

  • 3.

    Ten aanzien van de als bestuurder geschorste aandeelhouder zijn de artikelen 251 en 252 van overeenkomstige toepassing. Artikel 251, lid 2, is niet van toepassing. De in artikel 252, lid 5, bedoelde vordering kan alleen worden ingesteld tegen de aandeelhouders die aan het schorsingsbesluit hebben meegewerkt.

  • 4.

    De vordering tot uittreding vervalt zes maanden na het einde van de dag waarop de betrokkene van het besluit tot schorsing kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd. Deze vervaltermijn kan door de betrokkene bij een binnen die termijn aan de rechtspersoon gedaan exploot met een termijn van maximaal zes maanden worden verlengd.

  • 5.

    Instelling van de vordering tot uittreding laat de mogelijkheid tot het instellen van een vordering op de voet van artikel 21 onverlet.

Titel 7 Uitkoop, uittreding en gedwongen overdracht

Afdeling 1 Uitkoop

Artikel 250  

  • 1.

    Hij die voor eigen rekening aandelen houdt die ten minste 95% van het eigen vermogen van een naamloze of besloten vennootschap vertegenwoordigen, kan tegen de gezamenlijke andere aandeelhouders een vordering instellen tot overdracht van hun aandelen aan de eiser. Hetzelfde geldt, indien twee of meer groepsmaatschappijen samen het vereiste aantal aandelen houden en samen de vordering instellen tot overdracht aan een hunner.

  • 2.

    In de statuten kan het percentage, genoemd in het eerste lid, worden verlaagd, mits dit niet lager wordt gesteld dan 90.

  • 3.

    Indien tegen een of meer gedaagden verstek is verleend, onderzoekt de rechter ambtshalve of aan de vereisten van het eerste of het tweede lid is voldaan.

  • 4.

    De rechter wijst de vordering tegen alle gedaagden af, indien een gedaagde ondanks de vergoeding ernstige stoffelijke schade zou lijden door de overdracht of een eiser jegens een gedaagde afstand heeft gedaan van zijn bevoegdheid de vordering in te stellen. Voor zover de statuten niet anders bepalen wijst de rechter de vordering tegen alle gedaagden ook af indien een gedaagde houder is van een aandeel waaraan de statuten een bijzonder recht inzake de zeggenschap in de vennootschap verbinden.

  • 5.

    Indien de rechter oordeelt dat het eerste tot en met vierde lid de toewijzing van de vordering niet belet, kan hij bevelen dat een of drie deskundigen zullen berichten over de waarde van de over te dragen aandelen. Hij kan bepalen dat de eiser zekerheid moet stellen voor de met het deskundigenrapport gemoeide kosten. Artikel 121, lid 4, is van overeenkomstige toepassing. De rechter stelt de prijs vast die de over te dragen aandelen op een door hem te bepalen dag hebben. Zo lang en voor zover de prijs niet is betaald, wordt hij verhoogd met rente, gelijk aan de wettelijke rente, van die dag af tot de overdracht; uitkeringen op de aandelen die in dit tijdvak betaalbaar worden gesteld, strekken op de dag van betaalbaarstelling tot gedeeltelijke betaling van de prijs.

  • 6.

    De rechter die de vordering toewijst, veroordeelt de overnemer aan degenen aan wie de aandelen toebehoren of zullen toebehoren de vastgestelde prijs met rente te betalen tegen levering van het onbezwaarde recht op de aandelen. De rechter geeft omtrent de kosten van het geding zodanige uitspraak als hij meent dat behoort. Een gedaagde die geen verweer heeft gevoerd, wordt niet verwezen in de kosten.

  • 7.

    Staat het bevel tot overdracht bij gerechtelijk gewijsde vast, dan deelt de overnemer de dag en plaats van overdracht en betaling en de prijs schriftelijk mee aan de houders van de over te nemen aandelen van wie hij het adres kent. Tenzij hij van allen het adres kent, kondigt hij deze ook aan in de Landscourant en een in Sint Maarten verspreid nieuwsblad.

  • 8.

    De overnemer die aan zijn verplichtingen uit het zevende lid heeft voldaan kan, indien een houder van over te nemen aandelen niet op de medegedeelde dag of uiterlijk binnen zes maanden daarna aan de overdracht meewerkt, zich van zijn verplichtingen ingevolge het zesde lid bevrijden door de vastgestelde prijs met rente voor alle nog niet overgenomen aandelen te consigneren, onder mededeling van hem bekende rechten van pand en vruchtgebruik en de hem bekende beslagen. Door deze mededeling gaat beslag over van de aandelen op het recht op uitkering. Door het consigneren gaat het recht op de aandelen onbezwaard op hem over en gaan rechten van pand of vruchtgebruik over op het recht op uitkering. Aan aandeel- en dividendbewijzen waarop na de overgang uitkeringen betaalbaar zijn gesteld, kan nadien geen recht jegens de vennootschap meer worden ontleend. De overnemer maakt het consigneren en de prijs per aandeel op dat tijdstip bekend op de wijze van het zevende lid.

  • 9.

    Uitkering van geconsigneerde gelden geschiedt door de consignatiehouder met aftrek van administratiekosten. De hoogte van de administratiekosten worden bij Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld.

     

Afdeling 2 Uittreding

Artikel 251  

  • 1.

    De houder van aandelen die door gedragingen van de vennootschap dan wel van één of meer medeaandeelhouders zodanig in zijn rechten of belangen wordt geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd, kan tegen de vennootschap een vordering tot uittreding instellen, inhoudende dat deze zijn aandelen tegen contante betaling overneemt.

  • 2.

    De eiser is niet ontvankelijk indien niet blijkt dat hij ten minste vier weken voor het aanhangig maken van de vordering zijn bezwaren schriftelijk kenbaar heeft gemaakt aan het bestuur van de vennootschap.

  • 3.

    Het bestuur van de vennootschap doet onmiddellijk schriftelijk mededeling van de kenbaar gemaakte bezwaren en van het instellen van de vordering aan de commissarissen en de medeaandeelhouders.

  • 4.

    Bij toewijzing van de vordering benoemt de rechter één of meer deskundigen die schriftelijk bericht moeten uitbrengen over de aan de eiser te betalen prijs, binnen een door de rechter te bepalen termijn. De artikelen 173 tot en met 174d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van toepassing, voor zover daarvan in dit artikel en artikel 252 niet wordt afgeweken. De rechter kan bepalen dat de eiser zekerheid moet stellen voor de met het deskundigenrapport gemoeide kosten. Artikel 121, lid 4, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Een statutaire of overeengekomen regeling die aan overname van de aandelen door de vennootschap in de weg zou staan wordt in zoverre voor ongeschreven gehouden.

  • 6.

    Op gezamenlijk verzoek van partijen kan de rechter die de vordering toewijst benoeming van deskundigen achterwege laten.

  • 7.

    De vordering tot uittreding kan slechts met instemming van de wederpartij worden ingetrokken. Een vordering tot oproeping in vrijwaring, voeging of tussenkomst wordt niet toegelaten.

  • 8.

    Zolang niet onherroepelijk is beslist op de vordering tot uittreding, kan de eiser zijn aandelen niet vervreemden, dan wel daarop een pandrecht of recht van vruchtgebruik vestigen, zonder schriftelijke toestemming van de vennootschap of, bij gebreke daarvan, van de rechter.

  • 9.

    Instelling van een vordering tot uittreding laat een vordering tot vergoeding van bijkomende schade of een andere vordering, die samenhangt met de aangevoerde gedragingen, onverlet.

Artikel 252  

  • 1.

    De krachtens artikel 251, lid 4, benoemde deskundigen gaan uit van de waarde van de vennootschap op het tijdstip van de toewijzing van de vordering tot uittreding. In hun bericht vermelden zij in hoeverre rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van de overname voor de eiser, de vennootschap en de medeaandeelhouders en met de bedrijfseconomische gevolgen van de overdracht voor de vennootschap. Bevatten de statuten of een overeenkomst tussen partijen een prijsbepalingregeling, die naar het oordeel van een der partijen relevant is, dan wordt vermeld in hoeverre daarvan is afgeweken.

  • 2.

    Nadat de deskundigen hun bericht hebben uitgebracht bepaalt de rechter, na oproeping van partijen en deskundigen, het aan de eiser te betalen bedrag. Daarbij wordt desverzocht rekening gehouden met de in het eerste lid, tweede en derde volzin, genoemde factoren voor zover deze relevant worden geoordeeld en dit in het gegeven geval niet tot onredelijke gevolgen leidt.

  • 3.

    In aansluiting op de in het tweede lid bedoelde beslissing bepaalt de rechter dat de aandelen zullen worden overgedragen op de wijze als in het vierde lid voorzien. Daarbij wijst hij een notaris aan met het oog op de toepassing van het vierde lid. Hij veroordeelt de vennootschap tot betaling van het door hem vastgestelde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van de toewijzing van de vordering tot uittreding en de door hem vastgestelde kosten, die van de deskundigen en de notaris daaronder begrepen, in handen van de aangewezen notaris. Aan deze veroordeling kan hij een dwangsom ten behoeve van de eiser verbinden. Vruchten die aan de aandelen zijn opgekomen sedert het tijdstip van de toewijzing van de vordering tot uittreding vervallen aan de vennootschap. Alvorens te beslissen hoort de rechter de aan te wijzen notaris, indien daartoe naar zijn oordeel aanleiding bestaat.

  • 4.

    Tenzij partijen onverwijld eenstemmig aan de notaris te kennen geven dat zij alsnog voor een andere oplossing kiezen, geldt als akte van overdracht een door de notaris na de ontvangst van het door de vennootschap verschuldigde met bekwame spoed opgemaakt proces-verbaal, waarin de beslissing van de rechter wordt geconstateerd. De notaris neemt in die akte zodanige toevoegingen en verduidelijkingen op als hij in het belang van het rechtsverkeer nodig acht. Na het verlijden van de akte keert de notaris het door hem ontvangen bedrag na aftrek van de door de rechter vastgestelde kosten aan de eiser uit. Een afschrift van de akte wordt door de notaris aan de vennootschap en de eiser toegezonden.

  • 5.

    De vordering tot uittreding kan ook worden ingesteld tegen een of meer van de medeaandeelhouders die zich afzonderlijk of samen met de vennootschap of andere medeaandeelhouders schuldig hebben gemaakt aan gedragingen als in artikel 251, lid 1, omschreven. De ingevolge artikel 9 bevoegde rechter kan ook in dit geval kennisnemen van een samenhangende vordering als bedoeld in artikel 251, lid 9. De vennootschap wordt in elk geval mede in het geding geroepen. Bij de toepassing van het derde lid, eerste volzin, bepaalt de rechter aan wie, en zo nodig in welke verhouding, de aandelen zullen worden overgedragen.

  • 6.

    Een vordering als bedoeld in het vijfde lid wordt afgewezen indien en voor zover toewijzing in het gegeven geval zou leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van een statutaire regeling als bedoeld in artikel 111, lid 1, of artikel 211, lid 1, of een soortgelijke overeengekomen regeling.

  • 7.

    Het bepaalde in artikel 251, lid 7, is ook gedurende de periode dat uitvoering wordt gegeven aan artikel 252 van toepassing. Gedurende die periode is ook het bepaalde in artikel 251, lid 8, van toepassing, behoudens overdracht overeenkomstig artikel 252, lid 4.

Artikel 253  

  • 1.

    Indien in de algemene vergadering door handelingen of gebeurtenissen die een aandeelhouder redelijkerwijs niet heeft kunnen verhinderen een zodanige meerderheid is ontstaan dat een medeaandeelhouder, alleen of samen met een groepsmaatschappij van de medeaandeelhouder, of krachtens een overeenkomst met andere stemgerechtigden, meer dan de helft van de bestuurders, leden van het algemeen bestuur in de zin van artikel 18 of commissarissen kan benoemen of ontslaan, ook indien alle stemgerechtigden stemmen, kan die aandeelhouder tegen de vennootschap een vordering tot uittreding als omschreven in de artikelen 251 en 252 instellen. De vordering kan ook worden ingesteld tegen de medeaandeelhouder, de groepsmaatschappij of de andere in dit lid bedoelde stemgerechtigden. De vennootschap wordt in elk geval mede in het geding geroepen.

  • 2.

    De bevoegdheid tot het instellen van de vordering vervalt zes maanden na het einde van de dag waarop de aandeelhouder kennis heeft genomen van het ontstaan van een meerderheid als bedoeld in het eerste lid of daarvan is verwittigd.

Artikel 254  

  • 1.

    De in de artikelen 251 en 252 bedoelde vordering tot uittreding komt ook toe aan:

    • a.

      de aandeelhouder die als zodanig niet of niet langer voldoet aan in de statuten gestelde eisen, bedoeld in de artikelen 108a en 208a, lid 1, onder b, en dientengevolge een of meer van de aan zijn aandeel verbonden rechten niet kan uitoefenen;

    • b.

      de aandeelhouder die aan de vennootschap en zijn medeaandeelhouders op naam schriftelijk heeft medegedeeld dat hij zijn aandelen wil vervreemden tegen daarbij genoemde voorwaarden en dat voornemen niet ten uitvoer kan leggen door de werking van een statutaire blokkeringsregeling in de zin van artikel 111 of 211 of een statutaire regeling als bedoeld in de artikelen 108a of 208a, indien de regeling de overdracht onmogelijk of uiterst bezwaarlijk maakt;

    • c.

      de aandeelhouder wiens rechtspositie in de vennootschap ten gevolge van een statutenwijziging ernstig wordt aangetast.

  • 2.

    In de gevallen bedoeld in het eerste lid, is artikel 252, vijfde lid, niet van toepassing.

  • 3.

    De bevoegdheid tot het instellen van de vordering vervalt zes maanden na het einde van de dag waarop de aandeelhouder is komen te verkeren in een situatie als bedoeld in het eerste lid, onder a, de in het eerste lid, onder b, bedoelde schriftelijke mededeling door de vennootschap is ontvangen of ten aanzien van de onder c bedoelde statutenwijziging aan de in artikel 21, lid 4, omschreven voorwaarde is voldaan.

Artikel 255  

  • 1.

    In iedere stand van een geding op de voet van artikel 251, 252, 253 of 254 kan de rechter op verzoek van een belanghebbende een voorziening als bedoeld in artikel 276, lid 4, treffen, indien het belang van de vennootschap of van een andere in artikel 7, lid 1, bedoelde persoon dit eist.

  • 2.

    Van overeenkomstige toepassing zijn artikel 276, lid 3, eerste volzin, en artikel 276, leden 5 tot en met 7.

Artikel 256  

Een vordering tot uittreding als bedoeld in de artikelen 251 tot en met 254 kan niet worden ingesteld ter zake van aandelen die worden verhandeld op een beurs.

 

Afdeling 3 Gedwongen overdracht

Artikel 257  

De statuten kunnen bepalen dat in gevallen, in de statuten omschreven, de aandeelhouder gehouden is zijn aandelen of een deel daarvan aan de vennootschap dan wel aan één of meer medeaandeelhouders aan te bieden en over te dragen, tegen voorwaarden zoals deze bij de statuten zijn bepaald of krachtens de statuten door onafhankelijke deskundigen zullen worden vastgesteld, een en ander onverminderd het bepaalde in de artikelen 108a en 208a, lid 3.

Titel 8 Het recht van enquête

Artikel 270  

  • 1.

    De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op de in artikel 1, eerste lid, genoemde rechtspersonen.

  • 2.

    In deze titel wordt verstaan onder het Hof: het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 271  

  • 1.

    Op schriftelijk verzoek van degenen die krachtens artikel 272 daartoe bevoegd zijn kan het Hof een of meer onderzoekers benoemen met de opdracht een onderzoek in te stellen naar het beleid en de gang van zaken bij de rechtspersoon, hetzij in de gehele omvang daarvan, hetzij met betrekking tot een bepaald gedeelte of gedurende een bepaald tijdvak.

  • 2.

    Onder het beleid en de gang van zaken bij de rechtspersoon zijn mede begrepen het beleid en de gang van zaken bij de openbare vennootschap waarvan de rechtspersoon volledig aansprakelijke vennoot is.

  • 3.

    Desgevraagd kan het Hof bepalen dat het onderzoek zich mede uitstrekt tot het beleid en de gang van zaken bij een nauw verbonden rechtspersoon, mits deze als belanghebbende is opgeroepen.

  • 4.

    Waar in deze titel wordt gesproken van een commissaris wordt daaronder mede begrepen een lid van het toezichthoudend orgaan.

  • 5.

    Tegen een beschikking op de voet van dit artikel 271 kan onmiddellijk nadat deze is gegeven beroep in cassatie worden ingesteld.

Artikel 272  

  • 1.

    Tot het indienen van het verzoek, bedoeld in artikel 271, zijn bevoegd:

    • a.

      indien het betreft een stichting waaraan op enig tijdstip binnen een periode van drie jaren voorafgaand aan de indiening van het verzoek een onderneming in de zin van de Handelsregisterverordening heeft toebehoord: iedere belanghebbende;

    • b.

      indien het betreft een vereniging waaraan op enig tijdstip binnen de onder a bedoelde periode een onderneming in de zin van de Handelsregisterverordening heeft toebehoord, dan wel een coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij: zoveel leden als ten minste een tiende gedeelte van het ledental uitmaken;

    • c.

      indien het betreft een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap: een of meer aandeelhouders die alleen of gezamenlijk ten minste een tiende van het eigen vermogen vertegenwoordigen of ten minste een tiende van het aantal stemmen ten aanzien van alle onderwerpen kunnen uitbrengen.

  • 2.

    Tot het indienen van een verzoek zijn steeds bevoegd:

    • a.

      het openbaar ministerie om redenen van openbaar belang, alsmede op de grond dat een belanghebbende op dringende gronden een verzoek daartoe tot het openbaar ministerie heeft gericht;

    • b.

      de curator in geval van faillissement van de rechtspersoon of ontbinding op de voet van artikel 24;

    • c.

      de vereffenaar in andere gevallen van ontbinding van de rechtspersoon;

    • d.

      degenen aan wie daartoe bij de statuten of bij overeenkomst met de rechtspersoon de bevoegdheid is gegeven;

    • e.

      de rechtspersoon zelf.

  • 3.

    Ter voorbereiding van een door het openbaar ministerie in te dienen verzoek kan het openbaar ministerie een of meer deskundige personen belasten met het inwinnen van inlichtingen over het beleid en de gang van zaken bij de rechtspersoon. De rechtspersoon is verplicht de gevraagde inlichtingen te verschaffen en desgevraagd ook inzage in zijn boeken, bescheiden en andere gegevensdragers te geven aan de deskundigen.

  • 4.

    Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde aantallen is artikel 23 niet van toepassing.

Artikel 273  

  • 1.

    Met uitzondering van de gevallen waarin de rechtspersoon zelf, de vereffenaar of de curator als verzoeker optreedt, zijn de verzoekers niet ontvankelijk indien niet blijkt dat zij tevoren schriftelijk hun bezwaren tegen het beleid of de gang van zaken hebben kenbaar gemaakt aan het bestuur en, zo dat er is, het toezichthoudend orgaan, en sindsdien een zodanige termijn is verlopen dat de rechtspersoon redelijkerwijze voldoende gelegenheid heeft gehad deze bezwaren te onderzoeken en naar aanleiding daarvan maatregelen te nemen.

  • 2.

    Een op de voet van enige bepaling in deze titel door de rechtspersoon zelf in te dienen verzoek kan slechts worden gedaan krachtens een besluit van het bestuur of, zo dat er is, het toezichthoudend orgaan. Daarbij kan ter zake van de aan te spannen procedure een bijzondere vertegenwoordiger worden aangewezen.

  • 3.

    Van het voornemen om een verzoek als bedoeld in het tweede lid te doen en, indien aan dat voornemen uitvoering wordt gegeven, van de indiening daarvan, stelt het betrokken orgaan het andere in het tweede lid genoemde orgaan zo spoedig mogelijk op de hoogte. Het bepaalde in artikel 10, vierde en vijfde lid en het bepaalde in artikel 11, is niet van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de rechtspersoon op het tijdstip van indiening van het verzoek in staat van faillissement verkeert.

  • 5.

    Iedere belanghebbende kan een verweerschrift indienen. De indiening kan geschieden, in afwijking van het bepaalde in artikel 429h, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tot een door het Hof bepaald tijdstip voorafgaand aan de behandeling ter zitting. Indien het Hof dat toestaat kan indiening ook later geschieden.

Artikel 274  

  • 1.

    Het Hof behandelt het verzoek met de meeste spoed. Het wijst het verzoek slechts toe wanneer blijkt van gegronde redenen om aan een juist beleid of aan een juiste gang van zaken te twijfelen.

  • 2.

    Indien het Hof het verzoek afwijst, en daarbij beslist dat het verzoek niet op redelijke grond is gedaan, kan het Hof op verzoek van de rechtspersoon aan deze een ten laste van de verzoekers tot enquête komende vergoeding toekennen ter zake van de directe kosten waartoe het verzoek tot enquête en de eventueel ingevolge artikel 276 getroffen voorlopige voorzieningen aanleiding hebben gegeven, voor zover deze kosten voor rekening van de rechtspersoon zijn gekomen, zulks onverminderd een eventueel door de rechtspersoon op de gewone wijze bij de burgerlijke rechter in te stellen vordering tot schadevergoeding, indien daartoe gronden zijn. De in dit lid bedoelde kostenvergoeding wordt door het Hof naar redelijkheid en billijkheid begroot.

  • 3.

    Wordt het verzoek toegewezen dan benoemt het Hof een of meer onderzoekers. Daarbij stelt het Hof het bedrag vast dat het onderzoek ten hoogste mag kosten, daaronder begrepen de vergoeding van de onderzoekers en de te verwachten bijkomende kosten die in redelijkheid niet voor hun rekening behoren te blijven. Het Hof kan, hangende het onderzoek, dit bedrag op verzoek van de onderzoekers verhogen. Het Hof kan bepalen dat de rechtspersoon of de verzoekers tot enquête voor de betaling van het bedrag zekerheid moeten stellen.

  • 4.

    Worden een of meer onderzoekers benoemd dan kan het Hof, al dan niet uit het midden van de kamer die de zaak behandelt, een rechter-commissaris aanwijzen. Tegen beslissingen van de rechter-commissaris staat geen beroep op het Hof open.

Artikel 275  

  • 1.

    Het Hof en de door het Hof aangewezen rechter-commissaris kunnen aan de onderzoekers aanwijzingen verstrekken met betrekking tot de wijze waarop zij hun onderzoek en hun verslag daarvan inrichten. Belanghebbenden kunnen zich te allen tijde tot het Hof of de aangewezen rechter-commissaris wenden met het verzoek de onderzoekers bepaalde aanwijzingen te geven of te bevorderen dat het Hof dat doet.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde aanwijzingen kunnen inhouden dat de onderzoekers tussentijds aan het Hof of de rechter-commissaris rapporteren. Geschiedt de tussentijdse rapportage schriftelijk, dan zijn de artikelen 279 en 280 van overeenkomstige toepassing, indien en voor zover het Hof zulks beslist. De in het eerste lid bedoelde aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de onderzoekers een poging tot bemiddeling doen.

  • 3.

    Op verzoek van de verzoekers tot enquête, de rechtspersoon, elk van de onderzoekers of ambtshalve, kan het Hof te allen tijde de onderzoekers of een of meer van hen van hun taak ontheffen, een of meer andere onderzoekers benoemen en de duur van het onderzoek of het tijdvak waarop deze betrekking heeft wijzigen.

Artikel 276  

  • 1.

    In iedere stand van het geding kan het Hof een door de verzoeker genoemde voorlopige voorziening als bedoeld in het vierde lid treffen op verzoek van:

    • a.

      een of meer van de verzoekers tot enquête indien het belang van die verzoekers of de rechtspersoon dit eist;

    • b.

      de onderzoekers, indien het belang van het onderzoek of van de rechtspersoon dit eist;

    • c.

      op verzoek van de rechtspersoon indien diens belang dit eist;

    • d.

      op verzoek van het openbaar ministerie op een grond als omschreven in artikel 272, lid 2, onder a.

  • 2.

    Is nog geen onderzoek gelast, dan wordt een voorlopige voorziening slechts getroffen indien er naar het voorlopig oordeel van het Hof gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken te twijfelen. Alvorens te beslissen kan het Hof desverzocht of ambtshalve getuigen en deskundigen horen.

  • 3.

    De voorziening kan in iedere stand van het geding op verzoek van een belanghebbende of de onderzoekers worden opgeheven, verlengd, gewijzigd of vervangen. Zij vervalt op het door het Hof bepaalde tijdstip en in elk geval op het tijdstip dat een beslissing tot afwijzing van het verzoek tot enquête onherroepelijk is geworden. Bij gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek tot enquête vervalt de voorziening in elk geval door verloop van twee maanden na aanvang van de dag waarop de in artikel 279 voorziene nederlegging van het verslag heeft plaatsgehad, tenzij voordien een verzoek om verlenging als bedoeld in artikel 283, onder a, is gedaan. In dat geval beslist het Hof met de meeste spoed over de gevraagde verlenging.

  • 4.

    De voorziening kan inhouden:

    • a.

      schorsing van de werking van een besluit van een orgaan van de rechtspersoon, dan wel een bevel om een besluit geheel of ten dele in te trekken, de uitvoering daarvan geheel of ten dele op te schorten of de gevolgen daarvan geheel of ten dele ongedaan te maken;

    • b.

      schorsing van een of meer bestuurders of commissarissen;

    • c.

      tijdelijke aanstelling van een of meer bestuurders of commissarissen, met of zonder toekenning van een ten laste van de rechtspersoon komende beloning;

    • d.

      tijdelijke afwijking van daarbij aangegeven bepalingen van de statuten, een vennootschappelijke overeenkomst of een reglement;

    • e.

      tijdelijke ontneming van stemrecht;

    • f.

      tijdelijke overgang van aandelen ten titel van beheer;

    • g.

      een tot de rechtspersoon of andere persoon als bedoeld in artikel 7, lid 1, gericht bevel om bepaalde handelingen te verrichten of na te laten.

  • 5.

    Een voorziening kan door derden te goeder trouw verworven rechten niet aantasten. Dreigt aantasting, dan wordt de betrokken derde als belanghebbende in het geding geroepen of op zijn verzoek toegelaten. Het Hof kan, na behoorlijke oproeping en zo mogelijk het horen van de derde, bepalen dat een te geven voorziening toch tegen die derde werkt, mits binnen een daarbij door het Hof te bepalen termijn de door de derde in verband daarmee te lijden schade, zoals deze voorlopig wordt begroot door het Hof, wordt vergoed of daarvoor zekerheid wordt gesteld, dan wel bepalen dat naar zijn voorlopig oordeel een geval als bedoeld in de eerste zin zich niet voordoet. De twee vorige zinnen zijn van overeenkomstige toepassing wanneer de voorziening al gegeven is en de aantasting dreigt of reeds heeft plaatsgevonden, zulks onverminderd toepassing van het derde lid, eerste volzin.

  • 6.

    Het Hof regelt zo nodig de gevolgen van de getroffen voorziening.

  • 7.

    Aan het niet opvolgen van een bevel als bedoeld in vierde lid, onder g, kan desverzocht door het Hof de verbeurte van een dwangsom worden verbonden. Deze wordt, onverminderd artikel 611c, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, verbeurd ten behoeve van de rechtspersoon dan wel degenen die krachtens het eerste lid de voorziening hebben verzocht, al naar gelang het Hof bepaalt. De artikelen 611a tot en met 611i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn voor het overige van toepassing.

Artikel 277  

  • 1.

    De bestuurders, commissarissen en werknemers van de rechtspersoon, de voormalige bestuurders, commissarissen en werknemers daaronder begrepen, alsmede de in artikel 7, lid 1, genoemde personen, zijn gehouden aan het onderzoek alle vereiste medewerking te verlenen.

  • 2.

    Alle naar het oordeel van de onderzoekers relevante boeken, bescheiden en verdere gegevensdragers moeten aan hen ter inzage of in afschrift worden gegeven en alle bezittingen van de rechtspersoon moeten desgevraagd aan hen worden getoond.

  • 3.

    Ter zake van de verplichtingen in het eerste en tweede lid is de rechter-commissaris bevoegd op verzoek van de onderzoeker of de rechtspersoon de hem geraden voorkomende bevelen te geven.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde bevelen kunnen inhouden de opdracht aan de openbare macht om voor zoveel nodig bijstand te verlenen en de last om een woning binnen te treden, wanneer de plaats waar de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de bezittingen zich bevinden, een woning is, of alleen door een woning toegankelijk. De woning wordt niet tegen de wil van de bewoner binnengetreden dan na vertoon van de last van de rechter-commissaris.

  • 5.

    Artikel 276, lid 7, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de dwangsom slechts kan worden opgelegd op verzoek van de onderzoeker en een daarop aansluitende voordracht van de rechter-commissaris, en slechts kan worden verbeurd ten behoeve van de rechtspersoon en niet ter zake van een tot de rechtspersoon gericht bevel.

  • 6.

    Het is de onderzoekers verboden hetgeen hun bij het onderzoek blijkt, verder bekend te maken dan hun opdracht met zich brengt.

Artikel 278  

Op verzoek van de onderzoekers kan het Hof getuigen en deskundigen horen. De artikelen 220, 224 en 225 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van toepassing. De onderzoekers zijn bevoegd bij het verhoor aanwezig te zijn en aan de gehoorde personen vragen te stellen.

Artikel 279  

  • 1.

    De onderzoekers leggen hun bevindingen vast in een door hen ondertekend verslag. Het verslag wordt ter griffie van het Hof neergelegd en in afschrift verstrekt aan de rechtspersoon, de verzoekers tot enquête en de in artikel 272, tweede lid, onder a, bedoelde belanghebbende.

  • 2.

    Uit het verslag moet blijken dat de inhoud daarvan aan de leden van het toenmalige en het ten tijde van het onderzoek functionerende bestuur en, zo daarvan sprake is, van het toenmalige en ten tijde van het onderzoek functionerende toezichthoudend orgaan van de rechtspersoon in concept is voorgelegd, tot welke opmerkingen van die zijde dit heeft geleid en tot welke aanpassingen dit aanleiding heeft gegeven. Zoveel mogelijk wordt gemotiveerd waarom suggesties tot aanpassing niet zijn overgenomen, indien daarvan sprake is.

  • 3.

    Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot alle personen die in het verslag worden genoemd als personen die hebben bijgedragen tot de daarin geconstateerde onjuiste gang van zaken of het daarin geconstateerde onjuiste beleid, met dien verstande dat aan hen alleen de op hen betrekking hebbende passages in concept behoeven te worden voorgelegd.

  • 4.

    Het is de onderzoekers verboden hetgeen bij hun onderzoek blijkt verder bekend te maken dan hun opdracht met zich brengt. Het is een ieder verboden om aan derden mededelingen te doen uit de inhoud van het concept verslag of delen daarvan die hem ter voldoening aan het bepaalde in het tweede of derde lid van dit artikel zijn voorgelegd, onverminderd ieders verplichtingen uit de wet.

  • 5.

    Het Hof kan bepalen dat het verslag geheel of gedeeltelijk ter inzage ligt voor door het Hof aan te wijzen personen of voor een ieder.

  • 6.

    De onderzoekers zijn niet aansprakelijk voor schade die het gevolg is van hun optreden in verband met het vervullen van hun taak als zodanig of van het verslag van de uitkomst van het onderzoek, tenzij zij bij dat optreden, dan wel met betrekking tot de in het verslag neergelegde bevindingen, met kennelijk grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt hebben gehandeld.

Artikel 280  

  • 1.

    Ten spoedigste na de nederlegging van het verslag geeft de griffier van het Hof daarvan kennis aan de verzoekers tot enquête en de rechtspersoon.

  • 2.

    Indien het Hof dit beveelt, draagt de griffier zorg voor de bekendmaking van de nederlegging en het in artikel 279, lid 5, bedoelde inzagerecht inde Landscourant, alsmede in een in Sint Maarten verschijnend nieuwsblad. De kosten hiervan komen ten laste van de rechtspersoon.

Artikel 281  

  • 1.

    Na de nederlegging van het verslag stelt het Hof, op basis van een opgave van de onderzoekers, het bedrag vast dat aan de onderzoekers als kosten van het onderzoek moet worden betaald. Dit bedrag komt ten laste van de rechtspersoon.

  • 2.

    Indien uit het verslag blijkt dat het verzoek tot enquête niet op redelijke grond is gedaan is ten aanzien van dit bedrag artikel 274, lid 2, van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het hiervoor in het tweede lid bepaalde laat onverlet de mogelijkheid van verhaal van deze en andere kosten of van verdere schade op een bestuurder, commissaris of andere derde, indien daartoe gronden zijn.

Artikel 282  

  • 1.

    Indien naar het oordeel van het Hof uit het verslag blijkt dat er sprake is geweest van wanbeleid, kan het Hof dat vaststellen op verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 279, lid 1.

  • 2.

    Het verzoek moet worden gedaan binnen twee maanden na nederlegging van het verslag. Het Hof behandelt het verzoek met de meeste spoed.

  • 3.

    Indien het Hof vaststelt dat sprake is geweest van wanbeleid kan het een of meer van de in artikel 283 genoemde voorzieningen treffen, indien daarom is verzocht en het Hof deze op grond van de uitkomst van het onderzoek geboden acht.

  • 4.

    Indien daartoe naar het oordeel van het Hof aanleiding is, kan het Hof bevelen dat een nader onderzoek wordt ingesteld ten aanzien van bepaalde onderwerpen of een bepaalde nader aan te duiden periode. De uitspraak op het verzoek ingevolge het eerste lid wordt in dat geval aangehouden. De voorgaande artikelen van deze titel zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het Hof kan zijn uitspraak ten aanzien van de gevraagde voorzieningen voor een door het Hof te bepalen termijn aanhouden, indien de rechtspersoon op zich neemt bepaalde maatregelen te treffen die een einde maken aan het geconstateerde wanbeleid of de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan maken of beperken.

Artikel 283  

De in artikel 282, lid 3, bedoelde voorzieningen zijn:

  • a.

    de in artikel 276, lid 4, genoemde voorzieningen of, voor zover deze reeds op de voet van artikel 276 als voorlopige voorziening zijn getroffen en nog niet zijn vervallen, verlenging daarvan;

  • b.

    vernietiging van een besluit van een orgaan van de rechtspersoon;

  • c.

    ontslag van een of meer bestuurders of commissarissen;

  • d.

    Ontbinding van de rechtspersoon;

  • e.

    splitsing van de rechtspersoon overeenkomstig een bij het verzoek gevoegd, door of vanwege de verzoeker opgesteld voorstel in de zin van artikel 340 tweede lid. De artikelen 335 tot en met 363 zijn voor het overige van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in de artikelen 345, 346, 351 en 354 aan de rechter toegedeelde taak wordt uitgeoefend door het Hof.

Artikel 284  

  • 1.

    Een voorziening als bedoeld in artikel 283, onder a, kan te allen tijde op verzoek van een belanghebbende worden opgeheven, verlengd, gewijzigd of vervangen. Zij vervalt op het door het Hof bepaalde tijdstip en in elk geval nadat drie jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is getroffen, de verlenging van een voorlopige voorziening daaronder begrepen.

  • 2.

    Het Hof regelt zo nodig de gevolgen van de getroffen voorzieningen. Op deze regeling is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. Van overeenkomstige toepassing is ook het bepaalde in artikel 276, lid 5.

  • 3.

    Een door het Hof getroffen voorziening of regeling als bedoeld in het eerste of tweede lid kan door de rechtspersoon niet ongedaan worden gemaakt. Een besluit daartoe is nietig.

Artikel 285  

De voorlopige tenuitvoerlegging van een beschikking als bedoeld in artikel 283, onder d en e, kan niet worden bevolen.

Artikel 286  

Tot het instellen van beroep in cassatie tegen een beschikking uit hoofde van deze titel is mede bevoegd de rechtspersoon, ongeacht of deze in de procedure is verschenen.

Artikel 287  

De vernietiging van een beschikking waarbij een persoon met een onderzoek is belast dan wel is aangesteld als bestuurder, commissaris of beheerder van aandelen, heeft geen gevolgen voor de verschuldigdheid van de door het Hof aan die persoon toegekende of toe te kennen vergoeding, onderscheidenlijk beloning.

Titel 9 Omzetting, fusie en splitsing

Afdeling 1 Omzetting

Artikel 300  

  • 1.

    Een rechtspersoon kan zich met inachtneming van de volgende bepalingen omzetten in een andere rechtsvorm.

  • 2.

    Voor omzetting is vereist een besluit tot omzetting en statutenwijziging, genomen met inachtneming van ten minste de vereisten voor een besluit tot statutenwijziging. Zij komt tot stand bij notariële akte van omzetting die de nieuwe statuten bevat. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Omzetting van een stichting is alleen mogelijk indien de statuten toelaten dat alle bepalingen daarvan worden gewijzigd.

  • 4.

    Voor de omzetting van of in een stichting en van een naamloze of besloten vennootschap in een vereniging is bovendien rechterlijke machtiging vereist.

  • 5.

    In de gevallen waarin rechterlijke machtiging is vereist doet het bestuur van de om te zetten rechtspersoon mededeling van het voornemen tot omzetting en van de plaats en het tijdstip van de behandeling van het machtigingsverzoek in de Landscourant en door aankondiging in een in Sint Maarten verschijnend nieuwsblad.

  • 6.

    Slechts de rechtspersoon kan machtiging tot omzetting verzoeken. Daarbij moet worden overgelegd een bewijs dat aan de verplichtingen uit het vijfde lid is voldaan en een notarieel ontwerp van de akte. De machtiging wordt geweigerd indien een vereist besluit nietig is of indien een vordering tot vernietiging daarvan aanhangig is. Zij wordt voorts geweigerd indien de omzetting leidt tot ongerechtvaardigde bevoordeling of benadeling van een of meer personen, alsmede indien de belangen van stemgerechtigden die niet hebben ingestemd of van anderen, van wie ten minste iemand zich tot de rechter heeft gewend, onvoldoende zijn ontzien. De rechter kan voorwaarden aan het verlenen van de machtiging verbinden. Een voorwaarde kan zijn dat aan een of meer aandeelhouders schadevergoeding wordt betaald op de voet van artikel 302, lid 3.

  • 7.

    Indien voor de omzetting machtiging van de rechter is vereist, verklaart de notaris aan de voet van de akte van omzetting dat de machtiging op het ontwerp van de akte is verleend en, voor zover toepasselijk, dat aan de daarbij gestelde voorwaarden is voldaan.

  • 8.

    Bij omzetting van een stichting moet uit de akte van omzetting blijken welk vermogen de stichting heeft en hoe dit is samengesteld. Na de omzetting moet uit de statuten blijken dat het netto vermogen dat zij bij de omzetting had, niet door uitkeringen aan aandeelhouders of leden mag verminderen en niet door uitkeringen aan derden mag verminderen zonder toestemming van de rechter.

  • 9.

    Bij de toepassing van artikel 24 wordt telkens naast "oprichting", "oprichtingshandeling", en "oprichtingsbalans" ook gelezen: omzetting, omzettingshandeling en omzettingsbalans.

  • 10.

    Omzetting beëindigt het bestaan van de rechtspersoon niet.

Artikel 301  

  • 1.

    Bij omzetting van een rechtspersoon in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap gelden, naast artikel 300, ook de volgende leden.

  • 2.

    Door de omzetting worden van rechtswege aandeelhouder de leden of aandeelhouders in verhouding tot ieders recht. Wordt een stichting omgezet dan worden, krachtens in de akte van omzetting geregelde uitgifte, de in die akte genoemde personen aandeelhouder. De akte van omzetting wordt in persoon of bij schriftelijke volmacht door die personen getekend.

  • 3.

    Aan de akte van omzetting wordt een omzettingsbalans gehecht. Bij omzetting in een naamloze of besloten vennootschap mag het getoonde eigen vermogen niet negatief zijn. Heeft de vennootschap waarin de rechtspersoon wordt omgezet een nominaal kapitaal dan mag het eigen vermogen niet lager zijn dan dat nominaal kapitaal.

  • 4.

    De omzettingsbalans heeft betrekking op een tijdstip dat ten hoogste een maand voor de dag van de akte ligt. Zij wordt getekend door alle bestuurders en commissarissen.

  • 5.

    Na de omzetting kunnen aandeelhouders, vruchtgebruikers en pandhouders de aan een aandeel verbonden rechten niet uitoefenen, zolang zij niet zijn ingeschreven in het in artikel 109 of 209 bedoelde register. Voor zover aandeelbewijzen aan toonder zijn uitgegeven vindt geen inschrijving plaats dan tegen afgifte van die aandeelbewijzen aan de vennootschap, dit behoudens toepassing van artikel 105, lid 4.

Artikel 302  

  • 1.

    Wanneer een naamloze of besloten vennootschap zich omzet in een vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij, wordt iedere aandeelhouder lid, tenzij hij de schadevergoeding heeft gevraagd, bedoeld in het tweede lid. In de oproeping tot de vergadering waarin tot omzetting en statutenwijziging wordt besloten en de publicaties bedoeld in artikel 300, lid 5, wordt op deze mogelijkheid gewezen.

  • 2.

    Binnen twee weken nadat het besluit tot omzetting en statutenwijziging is genomen kan iedere aandeelhouder die niet met het besluit heeft ingestemd, de vennootschap schriftelijk schadevergoeding vragen voor het verlies van zijn aandelen. Deze bevoegdheid komt niet toe aan de aandeelhouder die zich al op de voet van artikel 300, lid 6, tot de rechter heeft gewend en daarbij om schadevergoeding heeft gevraagd, tenzij de rechter in die procedure op dat verzoek niet heeft beslist.

  • 3.

    Bij gebreke van overeenstemming wordt de schadevergoeding bepaald door een of meer onafhankelijke deskundigen, ten verzoeke van de meest gerede partij te benoemen door de rechter die over de in artikel 300, lid 4, bedoelde machtiging beslist. De kosten van de deskundigen zijn voor rekening van de vennootschap.

Artikel 303  

  • 1.

    In plaats van een rechtspersoon in de zin van dit boek kan bij de toepassing van artikel 300 als zich omzettende rechtspersoon ook optreden een buitenlandse rechtspersoon, mits het recht dat die buitenlandse rechtspersoon beheerst zich niet tegen een zodanige omzetting en de modaliteiten daarvan verzet. Een verklaring van die strekking, afgelegd door een op dit rechtsgebied deskundige, wordt aan de akte van omzetting gehecht. De artikelen 301 en 302 zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Voor de toepassing van artikel 300, lid 2, en voor het tijdstip van totstandkoming geldt dat de voor een zodanige omzetting geldende buitenlandse regels mede in aanmerking worden genomen. Rechterlijke machtiging is alleen vereist bij omzetting in een stichting.

Artikel 304  

  • 1.

    Een naamloze en een besloten vennootschap kunnen zich omzetten in een buitenlandse rechtspersoon mits dit ten gevolge heeft dat, volgens het recht dat die buitenlandse rechtspersoon beheerst, het bestaan van de vennootschap als rechtspersoon in de gekozen rechtsvorm wordt voortgezet.

  • 2.

    Voor de omzetting is vereist een daartoe strekkend besluit van de vergadering van aandeelhouders, genomen op eenstemmig voorstel van het bestuur en met inachtneming van ten minste de vereisten voor een besluit tot statutenwijziging. Vereist is voorts een notariële akte waarin het besluit tot omzetting wordt geconstateerd en waaraan is gehecht:

    • a.

      een geschrift, afgegeven door een persoon of instantie die naar het recht van de buitenlandse rechtspersoon de bevoegdheid heeft een akte van omzetting in of oprichting van zo’n buitenlandse rechtspersoon tot stand te brengen, welk geschrift de statutaire of soortgelijke regels bevat die de buitenlandse rechtspersoon na de omzetting zullen beheersen;

    • b.

      een verklaring dat, zodra alle formaliteiten zijn vervuld, ook aan de voorwaarde van het eerste lid zal zijn voldaan, welke verklaring moet zijn afgegeven en getekend door de onder a bedoelde persoon of instantie of een andere deskundige op het rechtsgebied van de buitenlandse rechtspersoon;

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde notariële akte kan een opschortende voorwaarde voor het van kracht worden van de omzetting bevatten.

  • 4.

    Artikel 4, lid 1, is van overeenkomstige toepassing. Van artikel 5 zijn van overeenkomstige toepassing het eerste lid, de laatste volzin van het tweede lid en het derde lid, zulks met dien verstande dat in het eerste lid de woorden "ingeschreven in het handelsregister" worden gelezen als "uitgeschreven uit het handelsregister". Bevat het besluit tot omzetting een opschortende voorwaarde als bedoeld in het derde lid dan hoeft aan het gestelde in artikel 5, lid 1, tweede volzin, niet eerder dan zo spoedig mogelijk na het vervuld zijn van die voorwaarde te worden voldaan. Een opschortende voorwaarde waaraan niet voor of door de uitschrijving uit het handelsregister is voldaan, wordt geacht door die uitschrijving in vervulling te zijn gegaan.

  • 5.

    Van de voorgenomen omzetting wordt door de zorg van de notaris niet eerder dan drie maanden en niet later dan vijf weken voor de dag van het verlijden van de akte houdende het besluit tot omzetting mededeling gedaan in een in Sint Maarten verschijnend nieuwsblad en, zoveel mogelijk gelijktijdig, in de Landscourant. In gevallen waarin het belang van de vennootschap dit bepaaldelijk vordert, kan hiervan worden afgeweken. Vindt afwijking plaats dan bevat de voormelde akte een verklaring van alle bestuurders die ten tijde van het omzettingsbesluit in functie waren en, tenzij het gaat om een beursvennootschap, van alle stemgerechtigde aandeelhouders die niet tegen het voorstel tot omzetting hebben gestemd, waarin deze zich hoofdelijk aansprakelijk stellen voor alle schulden van de vennootschap die bestaan op het tijdstip van het verlijden van de akte; behoudens het geval van kwade trouw vervalt deze aansprakelijkheid drie maanden na dat tijdstip en in elk geval een jaar na de aanvang van het voortgezette bestaan van de vennootschap in de gekozen rechtsvorm. Artikel 5, lid 3, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    De omzetting is onaantastbaar zodra de in het vierde lid bedoelde uitschrijving uit het handelsregister heeft plaatsgevonden. Mocht nadien blijken dat aan de voorwaarde van het eerste lid niet is voldaan dan wordt de omzetting geacht niet te hebben plaatsgevonden.

Artikel 305  

  • 1.

    Tot een maand nadat de laatste van de twee in artikel 304 bedoelde mededelingen is verschenen, kan iedere schuldeiser of contractuele wederpartij van de zich in een buitenlandse rechtspersoon omzettende vennootschap, door een verzoekschrift bij de rechter in eerste aanleg van de statutaire zetel van de vennootschap, tegen de aangekondigde omzetting in verzet komen op de grond dat hij in zijn positie als crediteur of contractuele wederpartij wordt geschaad. Het verzoekschrift vermeldt welke zekerheid, waarborg, contractswijziging, ontbinding of schadevergoeding wordt verlangd.

  • 2.

    Indien de rechter het verzet gegrond oordeelt bepaalt hij de door de vennootschap of een derde te stellen zekerheid of waarborg of te betalen schadevergoeding, dan wel de contractswijziging of -ontbinding die zal gelden wanneer de omzetting tot stand komt. Aan een contractswijziging of -ontbinding kan hij een per de datum van de omzetting, ingaande op de vennootschap rustende verplichting, tot schadevergoeding verbinden.

  • 3.

    De in artikel 304, lid 2, bedoelde akte van omzetting mag niet worden verleden voordat het verzet is ingetrokken, de beslissing waarbij het verzet ongegrond is verklaard uitvoerbaar is of, bij gegrondverklaring, de vastgestelde waarborg of zekerheid is gesteld.

  • 4.

    Indien de akte van omzetting al is verleden, kan de rechter, al dan niet op een ingesteld rechtsmiddel, het stellen van een door hem omschreven waarborg bevelen en daaraan een dwangsom verbinden.

Artikel 306  

  • 1.

    Een stichting kan zich omzetten in een buitenlandse rechtspersoon met inachtneming van de volgende leden.

  • 2.

    Van artikel 300 zijn leden 3 tot en met 7 en lid 8, eerste volzin, van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Voor de omzetting is vereist een daartoe strekkend eenstemmig besluit van het bestuur dat is genomen met inachtneming van ten minste de vereisten voor een besluit tot statutenwijziging. Artikel 304 is voor het overige van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het vijfde lid.

Afdeling 2 Algemene bepalingen omtrent fusie

Artikel 309  

Fusie is de rechtshandeling van twee of meer rechtspersonen waarbij een van deze het vermogen van de andere onder algemene titel verkrijgt of waarbij een nieuwe rechtspersoon die bij deze rechtshandeling door hen samen wordt opgericht, hun vermogen onder algemene titel verkrijgt.

Artikel 310  

  • 1.

    Rechtspersonen kunnen fuseren met rechtspersonen die dezelfde rechtsvorm hebben.

  • 2.

    Wordt de verkrijgende rechtspersoon nieuw opgericht, dan moet hij de rechtsvorm hebben van de fuserende rechtspersonen.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel worden naamloze en besloten vennootschap als rechtspersonen met dezelfde rechtsvorm aangemerkt.

  • 4.

    Een verkrijgende rechtspersoon kan, ongeacht zijn rechtsvorm, fuseren met een vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, naamloze of besloten vennootschap waarvan hij enig lid of aandeelhouder is.

  • 5.

    Een ontbonden rechtspersoon mag niet fuseren, indien reeds uit hoofde van de vereffening een uitkering is gedaan.

  • 6.

    Een rechtspersoon mag niet fuseren gedurende faillissement of surseance van betaling.

Artikel 311  

  • 1.

    Met uitzondering van de verkrijgende rechtspersoon houden de fuserende rechtspersonen door het van kracht worden van de fusie op te bestaan.

  • 2.

    De leden of aandeelhouders van de verdwijnende rechtspersonen worden door de fusie lid of aandeelhouder van de verkrijgende rechtspersoon, uitgezonderd in de gevallen van de artikelen 310, lid 4, 333 of 334, of wanneer krachtens de ruilverhouding van de aandelen zelfs geen recht bestaat op een enkel aandeel.

Artikel 312  

  • 1.

    De besturen van de te fuseren rechtspersonen stellen een voorstel tot fusie op.

  • 2.

    Dit voorstel vermeldt ten minste:

    • a.

      de rechtsvorm, naam en statutaire zetel van de te fuseren rechtspersonen;

    • b.

      de statuten van de verkrijgende rechtspersoon zoals die luiden en zoals zij na de fusie zullen luiden of, indien de verkrijgende rechtspersoon nieuw wordt opgericht, het ontwerp van de akte van oprichting;

    • c.

      welke rechten of vergoedingen ingevolge artikel 320 ten laste van de verkrijgende rechtspersoon worden toegekend aan degenen die anders dan als lid of aandeelhouder bijzondere rechten hebben jegens de verdwijnende rechtspersonen, zoals rechten op een uitkering van winst of tot het nemen van aandelen, en met ingang van welk tijdstip;

    • d.

      welke voordelen in verband met de fusie worden toegekend aan een bestuurder of commissaris van een te fuseren rechtspersoon of aan een ander die bij de fusie is betrokken;

    • e.

      de voornemens over de samenstelling na de fusie van het bestuur en, als er een raad van commissarissen zal zijn, van die raad;

    • f.

      voor elk van de verdwijnende rechtspersonen het tijdstip met ingang waarvan financiële gegevens zullen worden verantwoord in de jaarrekening of andere financiële verantwoording van de verkrijgende rechtspersoon;

    • g.

      de voorgenomen maatregelen in verband met de overgang van het lidmaatschap of aandeelhouderschap van de verdwijnende rechtspersonen;

    • h.

      de voornemens omtrent voortzetting of beëindiging van werkzaamheden;

    • i.

      wie in voorkomend geval het besluit tot fusie moeten goedkeuren.

  • 3.

    Het voorstel tot fusie wordt ondertekend door de bestuurders van elke te fuseren rechtspersoon; ontbreekt de handtekening van een of meer hunner, dan wordt daarvan onder opgave van reden melding gemaakt.

  • 4.

    Indien een fuserende rechtspersoon een naamloze vennootschap is waarvan de statuten een bepaling bevatten als bedoeld in artikel 139, moet het voorstel tot fusie zijn goedgekeurd door de raad van commissarissen van die vennootschap en wordt het door de commissarissen medeondertekend; ontbreekt de handtekening van een of meer hunner, dan wordt daarvan onder opgave van redenen melding gemaakt.

Artikel 313  

  • 1.

    In een schriftelijke toelichting geeft het bestuur van elke te fuseren rechtspersoon de redenen voor de fusie met een uiteenzetting over de verwachte gevolgen voor de werkzaamheden en een toelichting uit juridisch, economisch en sociaal oogpunt.

  • 2.

    Indien het laatste boekjaar van de rechtspersoon, waarover een jaarrekening of andere financiële verantwoording is vastgesteld, meer dan zes maanden voor de nederlegging van het voorstel tot fusie is verstreken, maakt het bestuur een jaarrekening of tussentijdse vermogensopstelling op. Deze heeft betrekking op de stand van het vermogen op ten vroegste de eerste dag van de derde maand voor de maand waarin zij wordt neergelegd. De vermogensopstelling wordt opgemaakt met inachtneming van de indeling en de waarderingsmethoden die in de laatst vastgestelde jaarrekening of andere financiële verantwoording zijn toegepast, tenzij daarvan gemotiveerd wordt afgeweken op de grond dat de actuele waarde belangrijk afwijkt van de boekwaarde.

  • 3.

    In de gevallen van artikel 310, lid 3, is geen toelichting vereist voor de verdwijnende rechtspersoon, tenzij anderen dan de verkrijgende rechtspersoon een bijzonder recht jegens de verdwijnende rechtspersoon hebben, zoals een recht op uitkering van winst of tot het nemen van aandelen.

Artikel 314  

  • 1.

    Elke te fuseren rechtspersoon legt ten kantore van het handelsregister neer:

    • a.

      het voorstel tot fusie;

    • b.

      de laatste drie goedgekeurde jaarrekeningen of andere financiële verantwoordingen van de te fuseren rechtspersonen, met de deskundigenverklaring daarbij, voor zover deze stukken ter inzage liggen of moeten liggen;

    • c.

      de jaarverslagen van de te fuseren rechtspersonen over de laatste drie afgesloten jaren, voor zover deze ter openbare inzage liggen of moeten liggen;

    • d.

      tussentijdse vermogensopstellingen of niet goedgekeurde jaarrekeningen, voor zover vereist ingevolge artikel 313, lid 2, en voor zover de jaarrekening van de rechtspersoon ter inzage moet liggen.

  • 2.

    Tegelijkertijd legt het bestuur de stukken, met inbegrip van de laatste drie goedgekeurde jaarrekeningen en jaarverslagen die niet ter openbare inzage behoeven te liggen, samen met de toelichtingen van de besturen op het voorstel neer ten kantore van de rechtspersoon of, bij gebreke van een kantoor, aan de woonplaats van een bestuurder. De stukken liggen tot het tijdstip van de fusie, en op het adres van de verkrijgende rechtspersoon onderscheidenlijk van een bestuurder daarvan nog zes maanden nadien, ter inzage voor de leden of aandeelhouders, en voor hen die een bijzonder recht jegens de rechtspersoon hebben, zoals een recht op een uitkering van winst, tot het nemen van aandelen of tot het bijwonen van vergaderingen. In dit tijdvak kunnen zij kosteloos een afschrift daarvan krijgen.

  • 3.

    De te fuseren rechtspersonen kondigen in de Landscourant en in een in Sint Maarten verschijnend nieuwsblad aan dat de stukken zijn neergelegd, met opgave van de openbare registers waar zij liggen en van het adres waar zij krachtens het tweede lid ter inzage liggen. Indien het besluit tot fusie moet worden goedgekeurd op de voet van artikel 317, lid 5, wordt mededeling gedaan van de plaats en het tijdstip van de behandeling van het goedkeuringsverzoek.

  • 4.

    Indien de besturen van de te fuseren rechtspersonen het voorstel tot fusie wijzigen, zijn het eerste tot en met het derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het tweede lid is niet van toepassing op stichtingen.

Artikel 315  

  • 1.

    Het bestuur van elke te fuseren rechtspersoon is verplicht de algemene vergadering en de andere te fuseren rechtspersonen in te lichten over na het voorstel tot fusie gebleken belangrijke wijzigingen in de omstandigheden die, waren zij bekend geweest, de mededelingen in het voorstel tot fusie of in de toelichting zouden hebben beïnvloed.

  • 2.

    Voor een stichting geldt deze verplichting jegens degenen die blijkens de statuten de fusie moeten goedkeuren.

Artikel 316  

  • 1.

    Tot een maand nadat alle fuserende rechtspersonen de in artikel 314, lid 3, bedoelde aankondiging hebben gedaan kan iedere schuldeiser of contractuele wederpartij van een van de fuserende vennootschappen, alsmede iedere bijzonder rechthebbende in de zin van artikel 320, door een verzoekschrift bij de rechter in eerste aanleg van de statutaire zetel van een verdwijnende of verkrijgende vennootschap, tegen de aangekondigde fusie in verzet komen op de grond dat hij in zijn positie als crediteur, contractuele wederpartij of bijzonder rechthebbende wordt geschaad. Het verzoekschrift vermeldt welke zekerheid, waarborg, contractswijziging, ontbinding of schadevergoeding wordt verlangd.

  • 2.

    Indien de rechter het verzet gegrond oordeelt bepaalt hij de door de verkrijgende vennootschap of een derde te stellen zekerheid of waarborg of te betalen schadevergoeding, dan wel de contractswijziging of -ontbinding die zal gelden wanneer de fusie tot stand komt. Aan een contractswijziging of -ontbinding kan hij een per de datum van de fusie ingaande, op de verkrijgende vennootschap rustende verplichting tot schadevergoeding verbinden.

  • 3.

    De in artikel 318 bedoelde akte van fusie mag niet worden verleden voordat het verzet is ingetrokken, de beslissing waarbij het verzet ongegrond is verklaard uitvoerbaar is of, bij gegrondverklaring, de vastgestelde waarborg of zekerheid is gesteld.

  • 4.

    Indien de akte van fusie al is verleden, kan de rechter op een ingesteld rechtsmiddel het stellen van een door hem omschreven waarborg bevelen en daaraan een dwangsom verbinden.

Artikel 317  

  • 1.

    Het besluit tot fusie wordt genomen door de algemene vergadering; in een stichting wordt het besluit genomen door degene die de statuten mag wijzigen of, als geen ander dat mag, door het bestuur. Het besluit mag niet afwijken van het voorstel tot fusie.

  • 2.

    Een besluit tot fusie kan eerst worden genomen na verloop van een maand na de dag waarop alle fuserende rechtspersonen de nederlegging van het voorstel tot fusie hebben aangekondigd.

  • 3.

    Een besluit tot fusie wordt genomen op dezelfde wijze en met dezelfde meerderheid als een besluit tot wijziging van de statuten. Vereisen de statuten hiervoor goedkeuring, dan geldt dit ook voor het besluit tot fusie. Vereisen de statuten voor de wijziging van afzonderlijke bepalingen verschillende meerderheden, dan is voor een besluit tot fusie de grootste daarvan vereist en sluiten de statutenwijziging van bepalingen uit, dan zijn de stemmen van alle stemgerechtigde leden of aandeelhouders vereist; een en ander tenzij die bepalingen na de fusie onverminderd zullen gelden. De notulen van de vergaderingen waarin tot fusie wordt besloten worden opgemaakt bij notariële akte.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing, voor zover de statuten een andere regeling voor besluiten tot fusie geven.

  • 5.

    Een besluit tot fusie van een stichting behoeft de voorafgaande goedkeuring van de rechter, tenzij uitsluitend stichtingen die stichting particulier fonds zijn, of uitsluitend stichtingen die dat niet zijn, bij de fusie betrokken zijn en de statuten van deze stichtingen het mogelijk maken alle bepalingen daarvan te wijzigen. De rechter wijst het verzoek af, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de fusie strijdig is met het belang van de stichting of dat de belangen van aangeslotenen of derden onevenredig worden geschaad.

Artikel 318  

  • 1.

    De fusie geschiedt bij notariële akte en wordt van kracht met ingang van de dag na die waarop de akte is verleden. De akte mag slechts worden verleden binnen zes maanden na de aankondiging van de nederlegging van het voorstel of, indien dit als gevolg van gedaan verzet niet mag, binnen een maand na het in het artikel 316, lid 3, bedoelde tijdstip.

  • 2.

    Aan de voet van de akte verklaart de notaris dat hem is gebleken dat de vormvoorschriften in acht zijn genomen voor alle besluiten die deze en de volgende afdeling en de statuten voor het tot stand komen van de fusie vereisen en dat voor het overige de daarvoor in deze en de volgende afdeling en in de statuten gegeven voorschriften zijn nageleefd.

  • 3.

    De artikelen 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de vereiste stukken worden aangeboden ten kantore van het handelsregister van de verkrijgende en van elke gefuseerde rechtspersoon. Bij de toepassing van artikel 24 wordt telkens naast "oprichting", "oprichtingshandeling" en "oprichtingsbalans" ook gelezen: fusie, fusiehandeling en fusiebalans.

  • 4.

    De verkrijgende rechtspersoon doet binnen een maand opgave van de fusie aan de beheerders van andere openbare registers waarin overgang van rechten of de fusie kan worden ingeschreven. Gaat door de fusie een registergoed op de verkrijgende rechtspersoon over, dan is deze verplicht binnen deze termijn aan de bewaarder van de openbare registers, bedoeld in titel 1, afdeling 2 van Boek 3, de voor de inschrijving van de fusie vereiste stukken aan te bieden.

Artikel 319  

  • 1.

    Pandrecht en vruchtgebruik op een recht van lidmaatschap of op aandelen van de verdwijnende rechtspersonen gaan over op hetgeen daarvoor in de plaats treedt.

  • 2.

    Rust het pandrecht of vruchtgebruik op een recht van lidmaatschap of op aandelen waarvoor niets in de plaats treedt, dan moet de verkrijgende rechtspersoon een gelijkwaardige vervanging geven.

Artikel 320  

  • 1.

    Hij die, anders dan als lid of aandeelhouder, een bijzonder recht jegens een verdwijnende rechtspersoon heeft, zoals een recht op een uitkering van winst of tot het nemen van aandelen, moet een gelijkwaardig recht in de verkrijgende rechtspersoon krijgen, of schadevergoeding. Schadevergoeding kan niet worden gevorderd door iemand die reeds op de voet van artikel 316 schadevergoeding heeft verzocht, tenzij de rechter in die procedure op dat verzoek nog niet heeft beslist.

  • 2.

    De schadevergoeding wordt bij gebreke van overeenstemming bepaald door een of meer onafhankelijke deskundigen, ten verzoeke van de meest gerede partij te benoemen door de rechter in eerste aanleg van de statutaire zetel van de verkrijgende rechtspersoon.

  • 3.

    Artikel 319 is van overeenkomstige toepassing op pandrecht of vruchtgebruik dat op de bijzondere rechten was gevestigd.

Artikel 321  

  • 1.

    Op het tijdstip met ingang waarvan de verkrijgende rechtspersoon de financiële gegevens van een verdwijnende rechtspersoon zal verantwoorden in de eigen jaarrekening of andere financiële verantwoording, is het laatste boekjaar van die verdwijnende rechtspersoon geëindigd.

  • 2.

    De verplichtingen omtrent de jaarrekening of andere financiële verantwoording van de verdwijnende rechtspersonen rusten na de fusie op de verkrijgende rechtspersoon.

  • 3.

    Waarderingsverschillen tussen de verantwoording van activa en passiva in de laatste jaarrekening of andere financiële verantwoording van de verdwijnende rechtspersonen en in de eerste jaarrekening of andere financiële verantwoording waarin de verkrijgende rechtspersoon deze activa en passiva verantwoordt, moeten worden toegelicht.

Artikel 322  

  • 1.

    Indien ten gevolge van de fusie een overeenkomst van een fuserende rechtspersoon naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand behoort te blijven, wijzigt of ontbindt de rechter de overeenkomst op vordering van een der partijen. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.

  • 2.

    De bevoegdheid tot het instellen van de vordering vervalt door verloop van zes maanden na de nederlegging van de akte van fusie ten kantore van de in artikel 318, lid 3, bedoelde registers. De vordering kan niet worden ingesteld door iemand die reeds op de voet van artikel 316 wijziging of ontbinding van de overeenkomst heeft verzocht, tenzij de rechter in die procedure op dat verzoek nog niet heeft beslist.

  • 3.

    Indien uit de wijziging of ontbinding van de overeenkomst schade ontstaat voor de wederpartij, is de rechtspersoon gehouden tot vergoeding daarvan.

Artikel 323  

  • 1.

    De rechter kan een fusie alleen vernietigen:

    • a.

      indien de door een notaris ondertekende akte van fusie geen authentiek geschrift is;

    • b.

      wegens het niet naleven van artikel 310, vierde en vijfde lid, artikel 316, lid 3, of artikel 318, lid 2;

    • c.

      wegens nietigheid, het niet van kracht zijn of een grond tot vernietiging van een voor de fusie vereist besluit van de algemene vergadering of, in een stichting, van het bestuur;

    • d.

      wegens het niet naleven van artikel 317, lid 5.

  • 2.

    Vernietiging geschiedt op vordering tegen de verkrijgende rechtspersoon van een lid, aandeelhouder, bestuurder of andere belanghebbende. Een niet door de rechter vernietigde fusie is geldig.

  • 3.

    De bevoegdheid tot het instellen van de vordering tot vernietiging vervalt door herstel van het verzuim of door verloop van zes maanden na de nederlegging van de akte van fusie ten kantore van de in artikel 318, lid 3, bedoelde registers.

  • 4.

    De fusie wordt niet vernietigd:

    • a.

      indien de rechtspersoon binnen een door de rechter te bepalen tijdvak het verzuim heeft hersteld;

    • b.

      indien de reeds ingetreden gevolgen van de fusie bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt.

  • 5.

    Heeft de eiser tot vernietiging van de fusie schade geleden door een verzuim dat tot vernietiging had kunnen leiden, en vernietigt de rechter de fusie niet, dan kan de rechter de rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade. De rechtspersoon heeft daarvoor verhaal op de schuldigen aan het verzuim en, tot ten hoogste het genoten voordeel, op degenen die door het verzuim zijn bevoordeeld.

  • 6.

    De vernietiging wordt, door de zorg van de griffier van het gerecht waar de vordering laatstelijk aanhangig was, ingeschreven in de registers waarin de fusie ingevolge artikel 318, lid 3, moet zijn ingeschreven.

  • 7.

    De rechtspersonen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor verbintenissen die, ten laste van de rechtspersoon waarin zij gefuseerd zijn geweest, zijn ontstaan na de fusie en voordat de vernietiging in de registers is ingeschreven.

  • 8.

    De onherroepelijke uitspraak tot vernietiging van een fusie is voor ieder bindend. Verzet van derden en herroeping zijn niet toegestaan.

Artikel 323a  

  • 1.

    Als verdwijnende rechtspersoon kan bij de toepassing van de artikelen 309 tot en met 334 ook optreden een buitenlandse rechtspersoon met een vergelijkbare rechtsvorm, mits het recht dat die buitenlandse rechtspersoon beheerst zich niet tegen de fusie en de wijze waarop deze tot stand komt verzet. Een verklaring met die strekking, afgelegd door een op dat rechtsgebied deskundige, wordt aan de akte van fusie gehecht.

  • 2.

    Artikel 323 is van toepassing met dien verstande dat als vernietigingsgrond ook geldt dat het recht dat de buitenlandse rechtspersoon beheerst zich tegen een fusie als voltrokken verzet.

  • 3.

    De artikelen 310 tot en met 334 vinden uitsluitend toepassing ten aanzien van de verkrijgende rechtspersoon. Met betrekking tot de verdwijnende rechtspersoon worden de voor een zodanige fusie geldende regels van het op hem toepasselijke buitenlandse recht zoveel mogelijk in acht genomen.

  • 4.

    Voor het van kracht worden van de fusie gelden, naast artikel 318, lid 1, eerste volzin, de toepasselijke bepalingen van buitenlands recht. De in artikel 318, lid 2, bedoelde verklaring hoeft geen betrekking te hebben op de toepasselijke voorschriften van buitenlands recht.

Artikel 323b  

  • 1.

    Als verkrijgende rechtspersoon kan bij de toepassing van de artikelen 309 tot en met 334 ook optreden een buitenlandse rechtspersoon met een vergelijkbare rechtsvorm, mits het recht dat die buitenlandse rechtspersoon beheerst zich niet tegen de fusie en de wijze waarop deze tot stand komt verzet. Een verklaring met die strekking, afgelegd door een op dat rechtsgebied deskundige, wordt aan de akte van fusie gehecht.

  • 2.

    Artikel 323 is van toepassing met dien verstande dat als vernietigingsgrond ook geldt dat het recht dat de buitenlandse rechtspersoon beheerst zich tegen een fusie als voltrokken verzet.

  • 3.

    De artikelen 310 tot en met 334 vinden uitsluitend toepassing ten aanzien van de verdwijnende rechtspersoon. Met betrekking tot de verkrijgende rechtspersoon worden de voor een zodanige fusie geldende regels van het op hem toepasselijke buitenlandse recht zoveel mogelijk in acht genomen. In afwijking van het voorgaande en van artikel 318, lid 1, gelden voor het van kracht worden van de fusie in de eerste plaats de bepalingen van het op de verkrijgende rechtspersoon toepasselijke buitenlandse recht.

  • 4.

    De in artikel 318, lid 2, bedoelde verklaring hoeft geen betrekking te hebben op de toepasselijke voorschriften van buitenlands recht.

     

Afdeling 3 Bijzondere bepalingen voor fusies van naamloze en besloten vennootschappen

Artikel 324  

Deze afdeling is van toepassing, indien een naamloze of besloten vennootschap fuseert.

Artikel 325  

  • 1.

    Indien aandelen of certificaten van aandelen van een te fuseren vennootschap zijn opgenomen in de prijscourant van een beurs, kan de ruilverhouding afhankelijk zijn van de prijs van die aandelen onderscheidenlijk certificaten op die beurs op een of meer in het voorstel tot fusie te bepalen tijdstippen, gelegen voor de dag waarop de fusie van kracht wordt.

  • 2.

    Indien krachtens de ruilverhouding van de aandelen recht bestaat op geld of schuldvorderingen, mag het gezamenlijke bedrag daarvan een tiende van het door de toegekende aandelen vertegenwoordigde eigen vermogen niet te boven gaan.

  • 3.

    Bij de akte van fusie kan de verkrijgende vennootschap eigen aandelen die zij zelf of een andere fuserende vennootschap houdt, intrekken tot ten hoogste de vermogenswaarde die de aandelen die zij toekent aan haar nieuwe aandeelhouders vertegenwoordigen.

  • 4.

    Aandelen van de verdwijnende vennootschappen die worden gehouden door of voor rekening van de fuserende vennootschappen, vervallen.

Artikel 326  

  • 1.

    Het voorstel tot fusie bevat naast de in artikel 312 genoemde gegevens:

    • a.

      de ruilverhouding van de aandelen en eventueel de omvang van de betalingen krachtens de ruilverhouding;

    • b.

      met ingang van welk tijdstip en in welke mate de aandeelhouders van de verdwijnende vennootschappen zullen delen in de winst van de verkrijgende vennootschap;

    • c.

      hoeveel aandelen eventueel zullen worden ingetrokken met toepassing van artikel 325, lid 3;

    • d.

      een fusiebalans van de verkrijgende vennootschap.

  • 2.

    De fusiebalans van de verkrijgende vennootschap toont een eigen vermogen dat niet negatief is of, indien de verkrijgende vennootschap een nominaal kapitaal heeft, niet lager is dan dat nominaal kapitaal. Zij heeft betrekking op het vermoedelijke tijdstip van de fusie. Gegevens daarvoor mogen worden ontleend aan de in artikel 313, lid 2, bedoelde jaarrekeningen of vermogensopstellingen. Afwijkingen daarvan worden toegelicht.

Artikel 327  

In de toelichting op het voorstel tot fusie moet het bestuur mededelen:

  • a.

    volgens welke methode of methoden de ruilverhouding van de aandelen is vastgesteld;

  • b.

    of deze methode of methoden in het gegeven geval passen;

  • c.

    tot welke waardering elke gebruikte methode leidt;

  • d.

    indien meer dan een methode is gebruikt, of het bij de waardering aangenomen betrekkelijke gewicht van de methoden in het maatschappelijke verkeer als aanvaardbaar kan worden beschouwd; en

  • e.

    welke bijzondere moeilijkheden er eventueel zijn geweest bij de waardering en bij de bepaling van de ruilverhouding.

Artikel 328  

  • 1.

    Een door het bestuur aangewezen externe deskundige als bedoeld in artikel 121, lid 1, moet het voorstel tot fusie onderzoeken en moet verklaren of de voorgestelde ruilverhouding van de aandelen, mede gelet op de bijgevoegde stukken, naar zijn oordeel redelijk is. Hij moet tevens een verslag opstellen, waarin hij zijn oordeel geeft over de fusiebalans van de verkrijgende vennootschap en de mededelingen, bedoeld in artikel 327.

  • 2.

    Indien een van de fuserende vennootschappen een naamloze vennootschap is, wordt bij deze slechts dezelfde persoon als bij een andere fuserende rechtspersoon als deskundige aangewezen, indien de algemene vergadering het besluit daartoe heeft goedgekeurd.

  • 3.

    De deskundigen zijn bij alle fuserende vennootschappen gelijkelijk tot onderzoek bevoegd.

  • 4.

    Op de verklaring van de deskundige is artikel 314 van overeenkomstige toepassing en op zijn verslag artikel 314, tweede en derde lid.

Artikel 331  

  • 1.

    Tenzij de statuten anders bepalen, kan een verkrijgende vennootschap bij bestuursbesluit tot fusie besluiten.

  • 2.

    Dit besluit kan slechts worden genomen, indien de vennootschap het voornemen hiertoe heeft vermeld in de aankondiging dat het voorstel tot fusie is neergelegd.

  • 3.

    Het besluit kan niet worden genomen, indien een of meer aandeelhouders die tezamen ten minste een tiende van het eigen vermogen vertegenwoordigen, of een zoveel geringer bedrag als in de statuten is bepaald, binnen een maand na de aankondiging aan het bestuur hebben verzocht de algemene vergadering bijeen te roepen om over de fusie te besluiten. Artikel 317 is dan van toepassing.

Artikel 333  

  • 1.

    Indien de verkrijgende vennootschap fuseert met een vennootschap waarvan zij alle aandelen houdt of met een vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij waarvan zij het enige lid is, zijn de artikelen 326 tot en met 328 niet van toepassing.

  • 2.

    Indien iemand, of een ander voor zijn rekening, alle aandelen houdt van de te fuseren vennootschappen en de verkrijgende vennootschap geen aandelen toekent ingevolge de akte van fusie, zijn de artikelen 326 tot en met 328 niet van toepassing.

  • 3.

    Indien alle stemgerechtigde personen hebben gestemd voor alle voor de fusie vereiste besluiten zijn de artikelen 326 tot en met 328 niet van toepassing.

  • 4.

    Indien een verkrijgende vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of stichting fuseert met een naamloze of besloten vennootschap waarvan zij alle aandelen houdt, zijn de bepalingen van deze afdeling niet van toepassing.

Artikel 334  

  • 1.

    De akte van fusie kan bepalen dat de aandeelhouders van de verdwijnende vennootschappen aandeelhouder worden van een groepsmaatschappij van de verkrijgende vennootschap. Zij worden dan geen aandeelhouder van de verkrijgende vennootschap.

  • 2.

    Zulk een fusie is slechts mogelijk, indien de groepsmaatschappij alleen of samen met een andere groepsmaatschappij alle aandelen van de verkrijgende vennootschap houdt. De artikelen 317, leden 1 tot en met 4, en 331 zijn op het besluit van de groepsmaatschappij van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De groepsmaatschappij die de aandelen toekent geldt naast de verkrijgende vennootschap als fuserende rechtspersoon. Op haar rusten de verplichtingen die ingevolge de artikelen 312 tot en met 328 op een verkrijgende vennootschap rusten, met uitzondering van de verplichtingen uit de artikelen 316, 317, 318, lid 4, 321, lid 2, en 323, lid 7; voor de toepassing van artikel 328, lid 3, blijft zij buiten beschouwing. De artikelen 312, lid 2, onder b, 320, 325, lid 3, en 326, lid 1, onder b, gelden alsdan niet voor de verkrijgende vennootschap.

     

Afdeling 4 Algemene bepalingen omtrent splitsingen

Artikel 335  

  • 1.

    Splitsing is zuivere splitsing en afsplitsing.

  • 2.

    Zuivere splitsing is de rechtshandeling waarbij het vermogen van een rechtspersoon die bij de splitsing ophoudt te bestaan onder algemene titel overeenkomstig de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving wordt verkregen door twee of meer andere rechtspersonen.

  • 3.

    Afsplitsing is de rechtshandeling waarbij het vermogen of een deel daarvan van een rechtspersoon die bij de splitsing niet ophoudt te bestaan onder algemene titel overeenkomstig de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving wordt verkregen door een of meer andere rechtspersonen waarvan ten minste één overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling of afdeling 5 lidmaatschapsrechten of aandelen toekent aan de leden of aan aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon of waarvan ten minste één bij de splitsing door de splitsende rechtspersoon wordt opgericht.

  • 4.

    Partij bij de splitsing is de splitsende rechtspersoon, alsmede elke verkrijgende rechtspersoon, met uitzondering van rechtspersonen die bij de splitsing worden opgericht.

Artikel 336  

  • 1.

    De partijen bij een splitsing moeten dezelfde rechtsvorm hebben.

  • 2.

    Wordt een verkrijgende rechtspersoon bij de splitsing opgericht, dan moet hij de rechtsvorm hebben van de splitsende rechtspersoon.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel worden naamloze en besloten vennootschap als rechtspersonen met dezelfde rechtsvorm aangemerkt.

  • 4.

    Bij splitsing van een vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of stichting kunnen ook naamloze of besloten vennootschappen worden opgericht, mits de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing alle aandelen verkrijgt.

  • 5.

    Een ontbonden rechtspersoon mag niet partij zijn bij een splitsing, indien reeds uit hoofde van de vereffening een uitkering is gedaan.

  • 6.

    Een rechtspersoon mag niet partij zijn bij een splitsing gedurende faillissement of surseance van betaling.

  • 7.

    Een splitsende rechtspersoon mag in faillissement of surseance van betaling zijn, mits alle verkrijgende rechtspersonen bij de splitsing opgerichte naamloze of besloten vennootschappen zijn en de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing enig aandeelhouder wordt. Indien de splitsende rechtspersoon in faillissement is, kan de curator tot splitsing besluiten en rusten de verplichtingen die ingevolge deze en de volgende afdeling op het bestuur rusten, op de curator; indien de rechtspersoon in surseance van betaling is, behoeft het besluit tot splitsing de goedkeuring van de bewindvoerder. Artikel 338, lid 2, artikel 340, lid 2, onder e, voor zover het betreft de waarde van het deel van het vermogen dat de splitsende rechtspersoon zal behouden, artikel 341, lid 2, artikel 343, lid 1, en artikel 361, lid 3, gelden niet in faillissement; artikel 338, lid 2, geldt niet in surseance.

Artikel 337  

  • 1.

    Indien het gehele vermogen van de splitsende rechtspersoon overgaat, houdt hij door het van kracht worden van de splitsing op te bestaan.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet, indien ten minste een verkrijgende rechtspersoon een bij de splitsing opgerichte naamloze of besloten vennootschap is en de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing alle aandelen verkrijgt.

Artikel 338  

  • 1.

    De waarde van het deel van het vermogen van de splitsende rechtspersoon dat elke verkrijgende rechtspersoon verkrijgt ten tijde van de splitsing, mag niet negatief zijn.

  • 2.

    Hetzelfde geldt voor het eigen vermogen dat een voortbestaande splitsende rechtspersoon behoudt.

Artikel 339  

  • 1.

    De leden of aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon worden door de splitsing lid of aandeelhouder van alle verkrijgende rechtspersonen.

  • 2.

    Geen aandelen in een verkrijgende vennootschap worden verkregen voor aandelen in een splitsende vennootschap die door of voor rekening van die verkrijgende vennootschap of door of voor rekening van de splitsende vennootschap worden gehouden.

  • 3.

    Het eerste lid geldt voorts niet voor zover:

    • a.

      alle aandelen in de verkrijgende vennootschappen direct of indirect worden gehouden door of voor rekening van de splitsende vennootschap en de splitsende vennootschap niet ophoudt te bestaan;

    • b.

      ten aanzien van verkrijgende vennootschappen artikel 360 of artikel 363 wordt toegepast;

    • c.

      krachtens de ruilverhouding van de aandelen zelfs geen recht bestaat op een enkel aandeel.

Artikel 340  

  • 1.

    De besturen van de partijen bij de splitsing stellen een voorstel tot splitsing op.

  • 2.

    Dit voorstel vermeldt ten minste:

    • a.

      de rechtsvorm, naam en statutaire zetel van de partijen bij de splitsing en, voor zover de verkrijgende rechtspersonen bij de splitsing worden opgericht, van deze rechtspersonen;

    • b.

      de statuten van de verkrijgende rechtspersonen en van de voortbestaande splitsende rechtspersoon, zoals die statuten luiden en zoals zij na de splitsing zullen luiden dan wel, voor zover de verkrijgende rechtspersonen bij de splitsing worden opgericht, het ontwerp van de akte van oprichting;

    • c.

      of het gehele vermogen van de splitsende rechtspersoon zal overgaan of een gedeelte daarvan;

    • d.

      een beschrijving aan de hand waarvan nauwkeurig kan worden bepaald welke vermogensbestanddelen van de splitsende rechtspersoon zullen overgaan op elk van de verkrijgende rechtspersonen en, indien niet het gehele vermogen van de splitsende rechtspersoon zal overgaan, welke vermogensbestanddelen door hem zullen worden behouden, alsmede een pro forma winst- en verliesrekening dan wel exploitatierekening van de voortbestaande splitsende rechtspersoon;

    • e.

      de waarde, bepaald naar de dag waarop de in artikel 341, lid 2, bedoelde jaarrekening of tussentijdse vermogensopstelling van de splitsende rechtspersoon betrekking heeft en berekend met inachtneming van de derde volzin van die bepaling, van het deel van het vermogen dat elke verkrijgende rechtspersoon zal verkrijgen en van het deel dat de voortbestaande splitsende rechtspersoon zal behouden, alsmede de waarde van aandelen in het kapitaal van verkrijgende rechtspersonen die de voortbestaande splitsende rechtspersoon bij de splitsing zal verkrijgen;

    • f.

      welke rechten of vergoedingen ingevolge artikel 349 ten laste van de verkrijgende rechtspersonen worden toegekend aan degenen die anders dan als lid of aandeelhouder bijzondere rechten hebben jegens de splitsende rechtspersoon, zoals rechten op een uitkering van winst of tot het nemen van aandelen, en met ingang van welk tijdstip de toekenning geschiedt;

    • g.

      welke voordelen in verband met de splitsing worden toegekend aan een bestuurder of commissaris van een partij bij de splitsing of aan een ander die bij de splitsing is betrokken;

    • h.

      de voornemens over de samenstelling na de splitsing van de besturen van de verkrijgende rechtspersonen en van de voortbestaande splitsende rechtspersoon, alsmede, voor zover er raden van commissarissen zullen zijn, van die raden;

    • i.

      het tijdstip met ingang waarvan financiële gegevens betreffende elk deel van het vermogen dat zal overgaan zullen worden verantwoord in de jaarrekening of andere financiële verantwoording van de verkrijgende rechtspersonen;

    • j.

      de voorgenomen maatregelen in verband met het verkrijgen door de leden of aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon van het lidmaatschap of aandeelhouderschap van de verkrijgende rechtspersonen;

    • k.

      de voornemens omtrent voortzetting of beëindiging van werkzaamheden;

    • l.

      wie in voorkomend geval het besluit tot splitsing moet goedkeuren.

  • 3.

    Het voorstel tot splitsing wordt ondertekend door de bestuurders van elke partij bij de splitsing; ontbreekt de handtekening van een of meer hunner, dan wordt daarvan onder opgave van redenen melding gemaakt.

  • 4.

    Indien een partij bij de splitsing een naamloze vennootschap is waarvan de statuten een bepaling bevatten als bedoeld in artikel 139, moet het voorstel tot splitsing zijn goedgekeurd door de raad van commissarissen van die vennootschap en wordt het door de commissarissen medeondertekend; ontbreekt de handtekening van een of meer hunner, dan wordt daarvan onder opgave van redenen melding gemaakt.

Artikel 341  

  • 1.

    In een schriftelijke toelichting geeft het bestuur van elke partij bij de splitsing de redenen voor de splitsing met een uiteenzetting over de verwachte gevolgen voor de werkzaamheden en een toelichting uit juridisch, economisch en sociaal oogpunt.

  • 2.

    Indien het laatste boekjaar van de rechtspersoon, waarover een jaarrekening of andere financiële verantwoording is vastgesteld, meer dan zes maanden voor de nederlegging van het voorstel tot splitsing is verstreken, maakt het bestuur een jaarrekening of tussentijdse vermogensopstelling op. Deze heeft betrekking op de stand van het vermogen op ten vroegste de eerste dag van de derde maand voor de maand waarin zij wordt neergelegd. De vermogensopstelling wordt opgemaakt met inachtneming van de indeling en de waarderingsmethoden die in de laatst vastgestelde jaarrekening of andere financiële verantwoording zijn toegepast, tenzij daarvan gemotiveerd wordt afgeweken op grond dat de actuele waarde belangrijk afwijkt van de boekwaarde.

Artikel 342  

  • 1.

    Elke partij bij de splitsing legt ten kantore van het handelsregister neer:

    • a.

      het voorstel tot splitsing;

    • b.

      de laatste drie goedgekeurde jaarrekeningen of andere financiële verantwoordingen van de partijen bij de splitsing, met de deskundigenverklaring daarbij, voor zover deze stukken ter inzage liggen of moeten liggen;

    • c.

      de jaarverslagen van de partijen bij de splitsing over de laatste drie afgesloten jaren, voor zover deze ter inzage liggen of moeten liggen;

    • d.

      tussentijdse vermogensopstellingen of niet goedgekeurde jaarrekeningen, voor zover vereist ingevolge artikel 341, lid 2, en voor zover de jaarrekening van de rechtspersoon ter inzage moet liggen.

  • 2.

    Tegelijkertijd legt het bestuur de stukken, met inbegrip van de laatste drie goedgekeurde jaarrekeningen en jaarverslagen die niet ter openbare inzage hoeven te liggen, samen met de toelichtingen van de besturen op het voorstel neer ten kantore van de rechtspersoon of, bij gebreke van een kantoor, aan de woonplaats van een bestuurder. De stukken liggen tot het tijdstip van de splitsing op het adres van elke verkrijgende rechtspersoon en de voortbestaande gesplitste rechtspersoon, onderscheidenlijk op het adres van een bestuurder daarvan, nog zes maanden nadien ter inzage voor de leden of aandeelhouders en voor hen die een bijzonder recht jegens de rechtspersoon hebben, zoals een recht op een uitkering van winst, tot het nemen van aandelen of tot het bijwonen van vergaderingen. In dit tijdvak kunnen zij kosteloos een afschrift daarvan krijgen.

  • 3.

    De partijen bij de splitsing kondigen in de Landscourant en in een in Sint Maarten verschijnend nieuwsblad aan dat de stukken zijn neergelegd, met opgave van de openbare registers waar zij liggen en van het adres waar zij krachtens het tweede lid ter inzage liggen. Indien het besluit tot splitsing moet worden goedgekeurd op de voet van artikel 346, lid 5, wordt mededeling gedaan van het tijdstip van behandeling van het goedkeuringsverzoek.

  • 4.

    Indien de besturen van de partijen bij de splitsing het voorstel tot splitsing wijzigen, is het eerste tot en met het derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het tweede lid is niet van toepassing op stichtingen.

Artikel 343  

  • 1.

    Het bestuur van elke partij bij de splitsing is verplicht de algemene vergadering en de andere partijen bij de splitsing in te lichten over na het voorstel tot splitsing gebleken belangrijke wijzigingen in de omstandigheden die de mededelingen in het voorstel tot splitsing of in de toelichting hebben beïnvloed.

  • 2.

    Voor een stichting geldt deze verplichting jegens degenen die blijkens de statuten de splitsing moeten goedkeuren.

Artikel 344  

  • 1.

    Een rechtsverhouding waarbij de splitsende rechtspersoon partij is, mag op straffe van gegrondverklaring van een verzet als bedoeld in artikel 345 slechts in haar geheel overgaan.

  • 2.

    Is echter een rechtsverhouding verbonden met verschillende vermogensbestanddelen die op onderscheiden verkrijgende rechtspersonen overgaan, dan mag zij worden gesplitst in dier voege dat zij overgaat op alle betrokken verkrijgende rechtspersonen naar evenredigheid van het verband dat de rechtsverhouding heeft met de vermogensbestanddelen die elke rechtspersoon verkrijgt.

  • 3.

    Indien een rechtsverhouding mede verbonden is met vermogensbestanddelen die de voortbestaande splitsende rechtspersoon behoudt, is het tweede lid te zijnen aanzien van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid laten de rechten die de wederpartij bij een rechtsverhouding kan ontlenen aan artikel 351 onverlet.

Artikel 345  

  • 1.

    Tot een maand nadat alle partijen bij de splitsing de nederlegging van het voorstel tot splitsing hebben aangekondigd kan iedere schuldeiser of contractuele wederpartij van zulk een partij, alsmede iedere bijzonder rechthebbende in de zin van artikel 349, door een verzoekschrift bij de rechter in eerste aanleg van de statutaire zetel van zulk een partij tegen een aangekondigde splitsing in verzet komen op de grond dat het voorstel ten aanzien van zijn rechtsverhouding strijdt met artikel 344 of dat hij anderszins in zijn positie als crediteur, contractuele wederpartij of bijzonder rechthebbende wordt geschaad. In voorkomende gevallen vermeldt het verzoekschrift welke zekerheid, waarborg, contractswijziging, ontbinding of schadevergoeding wordt verlangd.

  • 2.

    Voordat de rechter beslist, kan hij de partijen bij de splitsing in de gelegenheid stellen binnen een door hem gestelde termijn een door hem omschreven wijziging in het voorstel tot splitsing aan te brengen en het gewijzigde voorstel overeenkomstig artikel 342 openbaar te maken. Oordeelt hij dat het verzet om een andere aangevoerde reden gegrond is dan bepaalt hij de door een of meer bij de splitsing betrokken partijen of een derde te stellen zekerheid of waarborg of te betalen schadevergoeding, dan wel de contractswijziging of -ontbinding die zal gelden wanneer de splitsing tot stand komt. Aan een contractswijziging of -ontbinding kan hij een per de datum van de splitsing ingaande, op een of meer partijen rustende verplichting tot schadevergoeding verbinden.

  • 3.

    De in artikel 347 bedoelde akte van splitsing mag niet worden verleden voordat het verzet is ingetrokken, de beslissing waarbij het verzet ongegrond is verklaard uitvoerbaar is of, bij gegrondverklaring om een andere reden dan schending van artikel 344, de vastgestelde zekerheid of waarborg is gesteld.

  • 4.

    Indien de akte van splitsing al is verleden, kan de rechter op een ingesteld rechtsmiddel:

    • a.

      bevelen dat een rechtsverhouding die in strijd met artikel 344 is overgegaan geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen aan een of meer door hem aan te wijzen verkrijgende rechtspersonen of aan de voortbestaande gesplitste rechtspersoon, of bepalen dat twee of meer van deze rechtspersonen hoofdelijk tot nakoming van de uit de rechtsverhouding voortvloeiende verbintenissen verbonden zijn;

    • b.

      bevelen dat een door hem omschreven waarborg wordt gegeven.

    De rechter kan aan een bevel een dwangsom verbinden

  • 5.

    Indien door een overdracht als bedoeld in het vierde lid, onder a, de overdragende of verkrijgende rechtspersoon nadeel lijdt, is de andere rechtspersoon gehouden dit nadeel te compenseren.

Artikel 346  

  • 1.

    Het besluit tot splitsing wordt genomen door de algemene vergadering; in een stichting wordt het besluit genomen door degene die de statuten mag wijzigen of, als geen ander dat mag, door het bestuur. Het besluit mag niet afwijken van het voorstel tot splitsing.

  • 2.

    Een besluit tot splitsing kan eerst worden genomen na verloop van een maand na de dag waarop alle partijen bij de splitsing de nederlegging van het voorstel tot splitsing hebben aangekondigd.

  • 3.

    Een besluit tot splitsing wordt genomen op dezelfde wijze en met dezelfde meerderheid als een besluit tot wijziging van de statuten. Vereisen de statuten hiervoor goedkeuring, dan geldt dit ook voor het besluit tot splitsing. Vereisen de statuten voor de wijziging van afzonderlijke bepalingen verschillende meerderheden, dan is voor een besluit tot splitsing de grootste daarvan vereist, en sluiten de statuten wijziging van bepalingen uit, dan zijn de stemmen van alle stemgerechtigde leden of aandeelhouders vereist; een en ander tenzij die bepalingen na de splitsing onverminderd zullen gelden. De notulen van de vergaderingen waarin tot splitsing wordt besloten worden opgemaakt bij notariële akte.

  • 4.

    Het derde lid geldt niet voor zover de statuten een andere regeling voor besluiten tot splitsing geven.

  • 5.

    Een besluit tot splitsing van een stichting behoeft de voorafgaande goedkeuring van de rechter, tenzij uitsluitend stichtingen die stichting particulier fonds zijn, of uitsluitend stichtingen die dat niet zijn, bij de splitsing betrokken zijn en de statuten van de deze stichtingen het mogelijk maken alle bepalingen daarvan te wijzigen. De rechter wijst het verzoek af, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de splitsing strijdig is met het belang van de stichting of dat de belangen van aangeslotenen of derden onevenredig worden geschaad.

Artikel 347  

  • 1.

    De splitsing geschiedt bij notariële akte en wordt van kracht met ingang van de dag na die waarop de akte is verleden. De akte mag slechts worden verleden binnen zes maanden na de aankondiging van de nederlegging van het voorstel tot splitsing of, indien dit als gevolg van gedaan verzet niet mag, binnen een maand na het in artikel 345, lid 3, bedoelde tijdstip.

  • 2.

    Aan de voet van de akte verklaart de notaris dat hem is gebleken dat de vormvoorschriften in acht zijn genomen voor alle besluiten die deze en de volgende afdeling en de statuten voor het tot stand komen van de splitsing vereisen en dat voor het overige de daarvoor in deze en de volgende afdeling en in de statuten gegeven voorschriften zijn nageleefd. Aan de akte wordt de in artikel 340, lid 2, onder d, bedoelde beschrijving gehecht.

  • 3.

    De artikelen 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de vereiste stukken worden aangeboden ten kantore van het handelsregister van elk van de partijen bij de splitsing. Bij de toepassing van artikel 24 wordt telkens naast "oprichting", "oprichtingshandeling" en "oprichtingsbalans" ook gelezen: splitsing, splitsingshandeling en splitsingsbalans.

  • 4.

    De verkrijgende rechtspersonen, elk voor zover het goederen betreft die bij de splitsing op hen zijn overgegaan, doen binnen een maand na de splitsing opgave aan de beheerders van andere openbare registers waarin overgang van rechten of de splitsing kan worden ingeschreven. Gaat door de splitsing een registergoed op een verkrijgende vennootschap over, dan is de gesplitste rechtspersoon of, zo deze bij de splitsing is opgehouden te bestaan, elk van de verkrijgende rechtspersonen in zijn plaats verplicht binnen deze termijn aan de bewaarder van de openbare registers, bedoeld in titel 1, afdeling 2 van Boek 3, de voor de inschrijving van de splitsing vereiste stukken aan te bieden.

Artikel 348  

  • 1.

    De rechthebbende van een pandrecht of vruchtgebruik op een recht van lidmaatschap of op aandelen in het kapitaal van de splitsende rechtspersoon verkrijgt eenzelfde recht op hetgeen het lid of de aandeelhouder krachtens de akte van splitsing verkrijgt. Indien de splitsende rechtspersoon na de splitsing blijft voortbestaan, blijft daarnaast het bestaande pandrecht of recht van vruchtgebruik in stand.

  • 2.

    Vervallen aandelen waarop een pandrecht of vruchtgebruik rust, en treedt daarvoor niets in de plaats, dan moeten de verkrijgende rechtspersonen de rechthebbende een gelijkwaardige vervanging geven.

Artikel 349  

  • 1.

    Hij die, anders dan als lid of aandeelhouder, een bijzonder recht jegens de splitsende rechtspersoon heeft, zoals een recht op een uitkering van winst of tot het nemen van aandelen, moet hetzij zodanige rechten in verkrijgende rechtspersonen krijgen, dat deze, waar toepasselijk samen met het recht dat hij jegens de voortbestaande splitsende rechtspersoon heeft, gelijkwaardig zijn aan zijn recht voor de splitsing, hetzij schadevergoeding krijgen. Schadevergoeding kan niet worden gevorderd door iemand die reeds op de voet van artikel 345 schadevergoeding heeft verzocht, tenzij de rechter in die procedure op dat verzoek niet heeft beslist.

  • 2.

    De schadevergoeding wordt bij gebreke van overeenstemming bepaald door een of meer onafhankelijke deskundigen, ten verzoeke van de meest gerede partij te benoemen door de rechter in eerste aanleg van de statutaire zetel van de splitsende rechtspersoon.

  • 3.

    Artikel 348 is van overeenkomstige toepassing op pandrecht of vruchtgebruik dat op de bijzondere rechten was gevestigd.

Artikel 350  

  • 1.

    Indien de gesplitste rechtspersoon bij de splitsing ophoudt te bestaan, is zijn laatste boekjaar geëindigd op het tijdstip met ingang waarvan de financiële gegevens betreffende zijn vermogen zullen worden verantwoord in de jaarrekening of andere financiële verantwoording van de verkrijgende rechtspersonen.

  • 2.

    Indien de gesplitste rechtspersoon bij de splitsing ophoudt te bestaan, rusten de verplichtingen omtrent zijn jaarrekening of andere financiële verantwoording na de splitsing op de gezamenlijke verkrijgende rechtspersonen.

  • 3.

    Waarderingsverschillen tussen de verantwoording van activa en passiva in de laatste jaarrekening of andere financiële verantwoording van de gesplitste rechtspersoon en in de eerste jaarrekening of andere financiële verantwoording waarin een verkrijgende rechtspersoon deze activa en passiva verantwoordt, moeten worden toegelicht.

Artikel 351  

  • 1.

    Indien ten gevolge van de splitsing een overeenkomst van een partij bij de splitsing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand behoort te blijven, wijzigt of ontbindt de rechter de overeenkomst op vordering van een der partijen bij de overeenkomst. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.

  • 2.

    De bevoegdheid tot het instellen van de vordering vervalt door verloop van zes maanden na de nederlegging van de akte van splitsing ten kantore van de in artikel 347, lid 3, bedoelde registers. De vordering kan niet worden ingesteld door iemand die reeds op de voet van artikel 345 wijziging of ontbinding van de overeenkomst heeft verzocht, tenzij de rechter in die procedure op dat verzoek niet heeft beslist.

  • 3.

    Indien uit de wijziging of ontbinding van de overeenkomst schade ontstaat voor de wederpartij, is de betrokken rechtspersoon gehouden tot vergoeding daarvan.

Artikel 352  

  • 1.

    Het tweede tot en met vierde lid zijn van toepassing indien van een vermogensbestanddeel aan de hand van de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving niet kan worden bepaald welke rechtspersoon daarop na de splitsing rechthebbende is.

  • 2.

    Indien het gehele vermogen van de gesplitste rechtspersoon is overgegaan, zijn de verkrijgende rechtspersonen gezamenlijk rechthebbende. Elke verkrijgende rechtspersoon deelt in het vermogensbestanddeel naar evenredigheid van de waarde van het deel van het vermogen van de gesplitste rechtspersoon dat hij verkrijgt.

  • 3.

    Indien niet het gehele vermogen is overgegaan, is de gesplitste rechtspersoon rechthebbende.

  • 4.

    Voor zover verkrijgende rechtspersonen uit hoofde van het tweede lid aansprakelijk zijn voor schulden, zijn zij hoofdelijk verbonden.

Artikel 353  

  • 1.

    De verkrijgende rechtspersonen en de voortbestaande gesplitste rechtspersoon zijn aansprakelijk tot nakoming van de verbintenissen van de gesplitste rechtspersoon ten tijde van de splitsing.

  • 2.

    Voor ondeelbare verbintenissen zijn de verkrijgende rechtspersonen en de voortbestaande gesplitste rechtspersoon elk voor het geheel aansprakelijk.

  • 3.

    Voor deelbare verbintenissen is de verkrijgende rechtspersoon waarop de verbintenis is overgegaan of, zo de verbintenis niet op een verkrijgende rechtspersoon is overgegaan, de voortbestaande gesplitste rechtspersoon voor het geheel aansprakelijk. De aansprakelijkheid voor deelbare verbintenissen is voor elke andere rechtspersoon beperkt tot de waarde van het vermogen dat hij bij de splitsing heeft verkregen of behouden.

  • 4.

    Andere rechtspersonen dan de rechtspersoon waarop de verbintenis is overgegaan of, zo de verbintenis niet op een verkrijgende rechtspersoon is overgegaan, dan de voortbestaande gesplitste rechtspersoon zijn niet tot nakoming gehouden voordat de laatstbedoelde rechtspersoon in de nakoming van de verbintenis is tekortgeschoten.

  • 5.

    Ten aanzien van de aansprakelijkheid zijn de bepalingen betreffende hoofdelijke verbondenheid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 354  

  • 1.

    De rechter kan een splitsing alleen vernietigen:

    • a.

      indien de door een notaris ondertekende akte van splitsing geen authentiek geschrift is;

    • b.

      wegens het niet naleven van artikel 336, vijfde of zesde lid, artikel 345, lid 3, of artikel 347, lid 2, eerste volzin;

    • c.

      wegens nietigheid, het niet van kracht zijn of een grond tot vernietiging van een voor de splitsing vereist besluit van de algemene vergadering of, in een stichting, van het bestuur;

    • d.

      wegens het niet naleven van artikel 346, lid 5.

  • 2.

    Vernietiging geschiedt door een uitspraak van de rechter van de statutaire zetel van de gesplitste rechtspersoon op vordering tegen alle verkrijgende rechtspersonen en de voortbestaande gesplitste rechtspersoon van een lid, aandeelhouder, bestuurder of andere belanghebbende. Een niet door de rechter vernietigde splitsing is geldig.

  • 3.

    De bevoegdheid tot het instellen van de vordering tot vernietiging vervalt door herstel van het verzuim of door verloop van zes maanden na de nederlegging van de akte van splitsing ten kantore van de in artikel 347, lid 3, bedoelde registers.

  • 4.

    De splitsing wordt niet vernietigd:

    • a.

      indien het verzuim binnen een door de rechter te bepalen termijn is hersteld;

    • b.

      indien de reeds ingetreden gevolgen van de splitsing bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt.

  • 5.

    Heeft de eiser tot vernietiging van de splitsing schade geleden door een verzuim dat tot vernietiging had kunnen leiden, en vernietigt de rechter de splitsing niet, dan kan de rechter de verkrijgende rechtspersonen en de voortbestaande gesplitste rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade. De rechtspersonen hebben daarvoor verhaal op de schuldigen aan het verzuim en, tot ten hoogste het genoten voordeel, op degenen die door het verzuim zijn bevoordeeld.

  • 6.

    De vernietiging wordt, door de zorg van de griffier van het gerecht waar de vordering laatstelijk aanhangig was, ingeschreven in de registers waarin de splitsing ingevolge artikel 347, lid 3, moet zijn ingeschreven.

  • 7.

    De gesplitste rechtspersoon is naast de betrokken verkrijgende rechtspersoon hoofdelijk verbonden tot nakoming van verbintenissen die ten laste van de verkrijgende rechtspersonen zijn ontstaan na de splitsing en voordat de vernietiging in de registers is ingeschreven.

  • 8.

    De onherroepelijke uitspraak tot vernietiging van een splitsing is voor een ieder bindend. Verzet van derden en herroeping zijn niet toegestaan.

 

Afdeling 5 Bijzondere bepalingen voor splitsingen waarbij een naamloze of besloten vennootschap wordt gesplitst of opgericht.

Artikel 355  

Deze afdeling is van toepassing, indien bij een splitsing een naamloze of besloten vennootschap wordt gesplitst of wordt opgericht.

Artikel 356  

  • 1.

    Indien aandelen of certificaten van aandelen van een splitsende vennootschap zijn opgenomen in de prijscourant van een beurs, kan de ruilverhouding afhankelijk zijn van de prijs van die aandelen onderscheidenlijk certificaten op die beurs op een of meer in het voorstel tot splitsing te bepalen tijdstippen, gelegen voor de dag waarop de splitsing van kracht wordt.

  • 2.

    Indien krachtens de ruilverhouding van de aandelen recht bestaat op geld of schuldvorderingen, mag het gezamenlijke bedrag daarvan een tiende van het door de toegekende aandelen vertegenwoordigde eigen vermogen niet te boven gaan.

  • 3.

    Bij de akte van splitsing kan een verkrijgende vennootschap eigen aandelen die zij zelf houdt of krachtens de akte van splitsing verkrijgt, intrekken tot ten hoogste de vermogenswaarde die de aandelen die zij toekent aan haar nieuwe aandeelhouders vertegenwoordigen.

  • 4.

    Aandelen van de splitsende vennootschap die worden gehouden door of voor rekening van een verkrijgende rechtspersoon of door of voor rekening van de splitsende vennootschap vervallen, indien de splitsende vennootschap bij de splitsing ophoudt te bestaan.

Artikel 357  

  • 1.

    Het voorstel tot splitsing bevat naast de in artikel 340 genoemde gegevens:

    • a.

      de ruilverhouding van de aandelen en eventueel de omvang van de betalingen krachtens de ruilverhouding;

    • b.

      met ingang van welk tijdstip en in welke mate de aandeelhouders van de splitsende vennootschap zullen delen in de winst van de verkrijgende vennootschappen;

    • c.

      hoeveel aandelen eventueel zullen worden ingetrokken met toepassing van artikel 356, lid 3;

    • d.

      een splitsingsbalans van alle partijen bij de splitsing die naamloze of besloten vennootschap zijn en niet ophouden te bestaan.

  • 2.

    De in het eerste lid, onder d, bedoelde splitsingsbalans toont een eigen vermogen dat niet negatief is of, indien de betrokken vennootschap een nominaal kapitaal heeft, niet lager is dan dat nominaal kapitaal. Zij heeft betrekking op het vermoedelijke tijdstip van de splitsing. Gegevens daarvoor mogen worden ontleend aan de in artikel 341, lid 2, bedoelde jaarrekeningen of vermogensopstellingen. Afwijkingen daarvan worden toegelicht.

Artikel 358  

In de toelichting op het voorstel tot splitsing moet het bestuur mededelen:

  • a.

    volgens welke methode of methoden de ruilverhouding van de aandelen is vastgesteld;

  • b.

    of deze methode of methoden in het gegeven geval passen;

  • c.

    tot welke waardering elke gebruikte methode leidt;

  • d.

    indien meer dan een methode is gebruikt, of het bij de waardering aangenomen betrekkelijke gewicht van de methoden in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar kan worden beschouwd; en

  • e.

    welke bijzondere moeilijkheden er eventueel zijn geweest bij de waardering en bij de bepaling van de ruilverhouding.

Artikel 359  

  • 1.

    Een door het bestuur aangewezen externe deskundige als bedoeld in artikel 121, lid 1, moet het voorstel tot splitsing onderzoeken en moet verklaren of de voorgestelde ruilverhouding van de aandelen, mede gelet op de bijgevoegde stukken, naar zijn oordeel redelijk is. Hij moet tevens een verslag opstellen, waarin hij zijn oordeel geeft over de splitsingsbalansen bedoeld in artikel 357, lid 1, onder d, en de mededelingen, bedoeld in artikel 358.

  • 2.

    Indien twee of meer van de partijen bij de splitsing naamloze vennootschappen zijn, wordt slechts dezelfde persoon als deskundige aangewezen, indien de algemene vergaderingen het besluit daartoe hebben goedgekeurd.

  • 3.

    De deskundigen zijn bij alle partijen bij de splitsing gelijkelijk tot onderzoek bevoegd.

  • 4.

    Op de verklaring van de deskundige is artikel 342 van overeenkomstige toepassing en op zijn verslag artikel 342, tweede en derde lid.

Artikel 360  

In het geval van een zuivere splitsing kan de akte van splitsing bepalen dat onderscheiden aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon aandeelhouder worden van onderscheiden verkrijgende rechtspersonen. In dat geval:

  • a.

    vermeldt het voorstel tot splitsing naast de in de artikelen 340 en 357 genoemde gegevens welke aandeelhouders van welke verkrijgende rechtspersonen aandeelhouder worden;

  • b.

    deelt het bestuur in de toelichting op het voorstel tot splitsing mee volgens welke criteria deze verdeling is vastgesteld;

  • c.

    moet de deskundige bedoeld, in artikel 359, mede verklaren dat de voorgestelde verdeling, mede gelet op de bijgevoegde stukken, naar zijn oordeel redelijk is; en

  • d.

    wordt het besluit tot splitsing door de algemene vergadering van de splitsende vennootschap genomen met een meerderheid van drie vierden van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste 95% van het door de aandelen vertegenwoordigde vermogen is vertegenwoordigd.

Artikel 361  

  • 1.

    Tenzij de statuten anders bepalen, kan een verkrijgende vennootschap bij bestuursbesluit tot splitsing besluiten. Hetzelfde geldt voor de splitsende vennootschap, mits alle verkrijgende rechtspersonen bij de splitsing opgerichte naamloze of besloten vennootschappen zijn en de splitsende vennootschap daarvan bij de splitsing enig aandeelhouder wordt.

  • 2.

    Dit besluit kan slechts worden genomen, indien de vennootschap het voornemen hiertoe heeft vermeld in de aankondiging dat het voorstel tot splitsing is neergelegd.

  • 3.

    Het besluit kan niet worden genomen, indien een of meer aandeelhouders die tezamen ten minste een tiende van het eigen vermogen vertegenwoordigen, of een zoveel geringer bedrag als in de statuten is bepaald, binnen een maand na de aankondiging aan het bestuur hebben verzocht de algemene vergadering bijeen te roepen om over de splitsing te besluiten. Artikel 346 is dan van toepassing.

Artikel 362  

  • 1.

    Indien alle verkrijgende vennootschappen bij de splitsing worden opgericht en de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing direct of indirect enig aandeelhouder wordt, zijn de artikelen 340, lid 4, en 357 tot en met 359 niet van toepassing.

  • 2.

    Indien alle voor de splitsing vereiste besluiten worden genomen met de daarvoor uitgebrachte stemmen van alle stemgerechtigde personen zijn de artikelen 357 tot en met 359 niet van toepassing.

Artikel 363  

  • 1.

    De akte van splitsing kan bepalen dat de aandeelhouders van de splitsende vennootschap aandeelhouder worden van een groepsmaatschappij van een verkrijgende vennootschap. Zij worden dan geen aandeelhouder van die verkrijgende vennootschap.

  • 2.

    Zulk een splitsing is slechts mogelijk, indien de groepsmaatschappij alleen of samen met een andere groepsmaatschappij alle aandelen van de verkrijgende vennootschap houdt. Artikel 346, leden 1 tot en met 4, en artikel 361 zijn op het besluit van de groepsmaatschappij van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De groepsmaatschappij die de aandelen toekent geldt naast de verkrijgende vennootschap als partij bij de splitsing. Op haar rusten de verplichtingen die ingevolge de artikelen 340 tot en met 360 op een verkrijgende rechtspersoon rusten, met uitzondering van de verplichtingen uit de artikelen 345, 346 en artikel 350, tweede en vierde lid; voor de toepassing van artikel 359, lid 4, blijft zij buiten beschouwing; de artikelen 352, 353 en artikel 354, lid 7, gelden voor haar niet. Artikel 340, lid 2, onder b, artikel 356, lid 3, en artikel 357, lid 1, onder b, gelden alsdan niet voor de verkrijgende vennootschap.

Gegeven te Philipsburg, de zevende november 2019

De Gouverneur van Sint Maarten

De dertiende november 2019

De Minister van Justitie

Uitgegeven de negentiende november 2019

De Minister van Algemene Zaken

Namens deze,

Hoofd afdeling Juridische Zaken & Wetgeving

MEMORIE VAN TOELICHTING  

 

ALGEMEEN DEEL

 

Bij Landsverordening van 9 januari 2014 (AB 2014, No. 11) is Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ingrijpend herzien. De herziene versie is per 1 april 2014 ingevoerd. Een belangrijke aanleiding voor die herziening, die reeds ten tijde van de Nederlandse Antillen was geïnitieerd, was de ontwikkeling van het vennootschapsrecht in Nederland in de daaraan voorafgaande jaren. In Nederland heeft die ontwikkeling geleid tot de invoering van onder meer de Wet vereenvoudiging en flexibilisering BV-recht (hierna: de flexwet) en de Wet Bestuur en Toezicht. Bij de herziening van 2014 is met name gekeken naar de Nederlandse flexwet. De daarin opgenomen bepalingen zijn in grote lijnen gevolgd. Op andere punten is vastgehouden aan de vigerende regels. Nieuw was in 2014 de invoering in Sint Maarten van het in Nederland al sedert 1971 bestaande enquêterecht. Ook bij dat onderdeel is het Nederlandse voorbeeld gevolgd, zij het dat op een aantal punten voor eigen oplossingen is gekozen.

 

Intussen hebben de civielrechtelijke ontwikkelingen binnen het Koninkrijk niet stilgestaan. Van belang is hierbij de discussie over het al dan niet toelaatbaar zijn van aandelen aan toonder en meer in het algemeen de 'traceability' van de aandeelhouders. Vanwege de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna: OESO) wordt op afschaffing van aandelen aan toonder en 'traceability' aangedrongen. Fiscale en naastliggende overwegingen spelen daarbij een rol. Zou die aandrang worden genegeerd dan zou dat een nadelige invloed hebben op de naam van Sint Maarten als een betrouwbaar land in de internationale strijd tegen belastingmisbruik en witwaspraktijken. Daartegenover staan geen nadelen die voor het land of het investeringsklimaat van betekenis zijn.Met name voor de NV - de BV kent geen aandelen aan toonder - leidt een en ander tot een betrekkelijk ingrijpende herziening. In dezen wordt erop gewezen dat in Europees Nederland en in Bonaire, Eustatius en Saba (BES) de Wet omzetting aandelen aan toonder van toepassing is. Ingevolge deze wet worden fysieke toonderstukken die aandeelhouders zelf bewaren, op naam gesteld. Hierdoor wordt anonieme overdracht van toonderstukken niet meer mogelijk. De aandelen kunnen slechts worden verhandeld via een effectenrekening aangehouden bij een intermediair, zoals een bank of een beleggingsonderneming. Deze wet maakt de identificatie van alle houders van aandelen aan toonder mogelijk in Europees en Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Ook in het Burgerlijk Wetboek van Curaçao worden aandelen aan toonder afgeschaft ingevolge de ontwerp-Landsverordening tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die op 13 augustus 2018 door de Gouverneur van Curaçao aan de Staten is aangeboden.

Tegen de achtergrond van de afschaffing van aandelen aan toonder zou overwogen kunnen worden hetzij de naamloze vennootschap, hetzij de besloten vennootschap als aparte rechtsvorm af te schaffen. Daartegen pleiten echter steekhoudende argumenten. Afschaffing van de naamloze vennootschap zou betekenen dat de statuten van alle NV’s zouden moeten worden gewijzigd, met alle beslommeringen en kosten van dien. Met name voor de off shore industrie zou dit bijzonder schadelijk zijn. Voor de afschaffing van de BV gelden overeenkomstige argumenten. Gelet op de traditie in Nederland en veel Europese landen zou afschaffing van hetzij de NV hetzij de BV ook moeilijk aan cliënten uit te leggen zijn. Hierbij mag worden opgemerkt dat ook in Nederland en veel andere landen gewerkt wordt aan het nader reguleren of afschaffen van aandelen aan toonder, voor zover die afschaffing niet reeds heeft plaatsgevonden, met handhaving overigens van de twee onderscheiden rechtsvormen. Dit is bevestigd door het overleg in de Curaçaose commissie vennootschapsrecht die de wetswijziging in Curaçao heeft voorbereid en met vertegenwoordigers van het Curaçaose bedrijfsleven.

 

In haar meest recente rapport heeft de OESO als gevolg van de in de maand maart 2015 gerealiseerde Peer Review Phase II “Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes” een aantal aanbevelingen gedaan onder meer met betrekking tot bestaande rechtspersonen die kennelijk niet langer actief zijn, doch nog wel bestaan, met een rapportageverplichting over de opvolging daarvan binnen een termijn van twaalf maanden. Sint Maarten is op grond van de bevindingen gedurende de Peer Review Phase II, aangemerkt als “partially compliant”. Gestreefd wordt naar een resultaat bij de eerstvolgende exercitie dat overeenkomt met “compliant” of ten minste “largely compliant”. De termijn van twaalf maanden is verstreken per augustus 2016.

 

Voor wat betreft Sint Maarten, en overigens alle overige delen van het Koninkrijk, is de algemene praktijk inzake “al dan niet fiscaal niet actieve” rechtspersonen die niet beschikken over een bestuurder, dan wel over een vertegenwoordiger met toereikende bevoegdheden om te kunnen voldoen aan de normen inzake de beschikbaarheid van informatie (financial, ownership and identity), in het licht van verdragsverplichtingen tot uitwisseling van informatie, niet langer aanvaardbaar vanwege de mogelijke risico’s ten aanzien van het oneigenlijk gebruik van deze vehikels.

 

In dezen wordt gewezen op de navolgende vier aanbevelingen van de OESO:

  • 1.

    It is recommended to put monitoring mechanisms in place to ensure that all entities have local directors and/or local representatives who are charged with the obligation to maintain ownership and identity information of companies;

  • 2.

    It is recommended to review the internal process and the necessary indicators to track compliance;

  • 3.

    It is recommended to put mechanisms in place to ensure that all legal requirements are kept up to date.

  • 4.

    It is recommended to put mechanisms in place to ensure that all obligations to keep ownership and identity information are observed by all local directors and local representatives.

Het huidig traject ter facilitering van de oplossing op korte termijn van het vraagstuk van de beschikbaarheid van een lokaal bestuurder en/of vertegenwoordiger op wie de verplichting tot het verstrekken van inzage in zowel de informatie over tot de rechtspersoon gerechtigden als in de financiële informatie van de rechtspersoon, ligt enerzijds besloten in de noodzaak om in geval van naleving van verdragsverplichtingen een internationaal informatie-uitwisselingverzoek (“Exchange of Information; EOI) de informatie binnen het bereik van bevoegde autoriteiten te hebben. Het gaat er dus om dat middels een bestuurder van de rechtspersoon, dan wel middels een gemachtigde met toereikende bevoegdheden, de voorgeschreven informatie aan de bevoegde autoriteiten wordt verschaft. Anderzijds ligt de noodzaak ook besloten in het bestaan van mogelijke risico’s ten aanzien van het oneigenlijk gebruik van rechtspersonen die kennelijk niet langer actief zijn, doch wel bestaan, echter zonder dat zij voldoen aan de wettelijke verplichtingen, waaronder het krachtens artikel 8, lid 1, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek hebben van een bestuur.

 

De verplichting tot het doen van een voorgeschreven opgave aan het handelsregister van een feit dat zich ten aanzien van een inschrijving voor heeft gedaan, ligt bij de betrokken bestuurders. Anderen dan de betrokkenen kunnen namelijk geen kennis dragen van interne voor opgaaf relevante feiten binnen een juridische entiteit.

Enerzijds behoort krachtens de wet de rechtspersoon te allen tijde ingeschreven te staan en dient deze te voldoen aan de wettelijke verplichtingen, terwijl, anderzijds, er geen instrumenten kunnen bestaan door middel waarvan preventief toezicht kan worden gehouden op het zich voordoen van voor een opgaaf relevant feit, anders dan de civielrechtelijke implicaties van inschrijvingen in een openbaar register. Daarbij komt dat krachtens de wet (fictief) aan alle rechtspersonen, niet zijnde een stichting, stichting particulier fonds of een vereniging, een onderneming toebehoort, ook waardoor de inschrijving in stand dient te worden gehouden. Voor de uitwisseling van informatie heeft dit laatste echter geen praktische betekenis.

In het geval van verenigingen en stichtingen blijkt echter dat ook in gevallen van inactiviteit van de rechtspersoon het niet voldoen aan een opgaafverplichting zich niet anders manifesteert dan het in een later stadium blijken dat de rechtspersoon niet langer actief is, en dat onder meer bestuurders hetzij zijn overleden, afgetreden, dan wel niet meer bereikbaar blijken te zijn op het adres van de rechtspersoon.

 

Sint Maarten, vanwege het staatsverband van de toenmalige Nederlandse Antillen, kent hiernaast een rijke historie aan internationale financiële dienstverlening, die zich onder meer uit in een groot aantal ingeschreven entiteiten sinds de instelling van een openbaar handelsregister in 1945.

In het kader van voldoening aan de OESO aanbevelingen is het noodzakelijk om een analyse van dat register uit te doen voeren en dit op te schonen, van waaruit een positieve doorwerking van de rigoureuze opschoning door de Kamer op andere databestanden van belang voor de bevoegde autoriteiten gerealiseerd kan worden.

 

Op grond van het concordantiebeginsel wordt, daar waar mogelijk, binnen het Koninkrijk het recht zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld. Behalve het Nederlandse recht kan ook het recht van de andere landen daarbij tot voorbeeld dienen. De onderhavige wijziging is mede ingegeven door de recente wijzigingen in Boek 2 van het Curaçaose BW, waarbij de Curaçaose commissie vennootschapsrecht (en vertegenwoordigers van het Curaçaose bedrijfsleven nauw waren betrokken.

 

Een voorbeeld hiervan is de wettelijke regeling van ontbinding van inactieve rechtspersonen door de Kamer van Koophandel en Nijverheid. De bevoegdheid van de Kamer tot ontbinding van inactieve rechtspersonen is in 2014 in artikel 25 van het BW van Sint Maarten ingevoerd. In navolging van Curaçao is bij de gewijzigde regeling aansluiting gezocht bij de regeling van het Nederlandse art. 2:19a BW. In Nederland en Curaçao functioneert het systeem van ontbinding door de Kamer al jaren naar tevredenheid. Na het bestaande artikel 25 worden de artikelen 25a en 25b ingevoegd. Deze bepalingen zijn een uitwerking van enkele leden van artikel 25 en vormen geen materiële wijziging van de regeling zoals neergelegd in artikel 25. De artikelen 25, 25a en 25b in de nieuwe opzet worden hierna in het Artikelsgewijs deel nader toegelicht.

Een oud probleem, dat in verband met de flexibilisering van de wetgeving opnieuw aandacht vraagt, is dat van de minderheidsbescherming. Het nieuw voorgestelde vijfde lid van artikel 21 beoogt de positie van de minderheidsaandeelhouder te verbeteren. Men zie aldaar voor een uitvoerige toelichting. Een regeling die de positie van minderheidsaandeelhouders beoogt te verbeteren is voorts de uittredingsregeling van de artikelen 251 tot en met 254. Nadere overweging van de destijds gekozen opzet heeft geleid tot het doen vervallen van het huidige artikel 251, vierde lid, en een daaruit voortvloeiende redactiewijziging van zowel artikel 251 als artikel 252. Ook voor artikel 257 (gedwongen overdracht) is een andere opzet gekozen.

Gebleken is voorts dat de praktijk op enkele punten onnodige hinder ondervindt van de in 2014 ingevoerde nieuwe bepalingen. Daarbij speelt ook het overgangsrecht een rol. Voorstellen om hierin verbetering te brengen worden gedaan. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om op een aantal andere punten de bepalingen te stroomlijnen en ingeslopen weeffouten te herstellen.

 

Alles bijeengenomen is het aantal voorgestelde wijzigingen aanzienlijk. Mede om deze reden is, zoals bij de Landsverordening herziening Boek 2 in 2014, gekozen voor een regeling waarin de gehele tekst van Boek 2 opnieuw wordt vastgesteld.

 

Financiële paragraaf

 

Het ontwerp heeft, met uitzondering van de nieuwe bepaling van art. 25 inzake de ontbinding van inactieve rechtspersonen door de Kamer van Koophandel en Nijverheid, geen financiële gevolgen voor het land.

Hier is van belang of er al dan niet sprake is van met de ontbinding door de Kamer van Koophandel en Nijverheid niet actieve rechtspersonen gepaard gaande extra uitgaven die drukken op 's Landsbegroting, alsmede extra uitgaven voor 's Lands begroting verbonden aan het voldoen aan de OESO-aanbevelingen. De financiële gevolgen van dit ontwerp zijn op basis van de informatie die nu voorhanden ligt moeilijk in te schatten. Naast de kosten verbonden aan de publicaties en die met betrekking tot de beschikking tot ontbinding, zijn er ook de kosten van het optreden als vereffenaar door de Kamer, alsmede eventuele kosten verbonden aan het

procederen bij het Gerecht in geval de betrokken rechtspersoon beroep wenst in te stellen tegen de beschikking met het oog op vernietiging ervan, dan wel om middels het Gerecht heropening van de liquidatie te verzoeken teneinde achteraf wel de vermogensbestanddelen te liquideren.

De regering gaat er nochtans aan de hand van de wel bekende gegevens er vooralsnog van uit, dat de kosten betreffen:

  • a.

    de kosten van het plaatsen in de Landscourant van een advertentie gericht op het bekendmaken van de plaatsing van de ontbindingslijst op de webpagina van de Kamer (artikel 2:25, derde en vierde lid);

  • b.

    de kosten van het plaatsen in de Landscourant en in een of meer hier te lande verschijnende dagbladen van een advertentie gericht op het bekendmaken van de plaatsing van een beschikking tot vernietiging van een ontbindingsbesluit op de webpagina van de Kamer (artikel 2: 25a, derde lid);

  • c.

    de kosten (artikel 2:25b, derde lid) van het plaatsen in de Landscourant en in een of meer hier te lande verschijnende dagbladen van een advertentie gericht op het bekendmaken van de plaatsing op de webpagina van de Kamer van waar en tot wanneer de stukken betreffende de rekening en verantwoording (artikel 2:31, vijfde lid), en voor zover van toepassing, het plan van uitkering ter inzage liggen, en voorts ook de kosten van het plaatsen in de Landscourant van een advertentie gericht op het bekendmaken van de plaatsing op de webpagina van de Kamer van de desbetreffende slotverantwoording (artikel 2:31, zevende lid);

  • d.

    de kosten gemoeid met het beheer en uitvoering van de procedure.

Gelet op het gegeven dat er een termijn van zes weken geldt voor de ter

inzage van de bekendmaking van het voornemen tot ontbinding en de termijn voor de terinzagelegging van de stukken betreffende de ontbinding op ten minste dertig dagen is gesteld, ligt het in het uitvoeringsvoornemen om jaarlijks in het kader van de opschoning naar schatting vijftien advertenties te plaatsen, welke elk mede zullen inhouden de bekendmaking(en) van de laatste plaatsing(en) van gegevens op de webpagina van de Kamer in overeenstemming met de hiervoor opgesomde voorschriften. De kosten van de opschoning van het Handelregister is moeilijk te becijferen.

 

ARTIKELSGEWIJS DEEL

 

Artikel 1

Ingevoegd is een nieuw zesde lid, dat een definitie van de 'vennootschappelijke overeenkomst' bevat. In verband daarmee is het derde lid vereenvoudigd en het oude zesde lid vernummerd tot zevende lid.

 

Artikel 4

Bij het schrappen van het Papiaments en de Spaanse taal in artikel 4 is aangesloten bij artikel 1, tweede lid, van de Staatsregeling, waarin het Nederlands en het Engels als officiële talen zijn vermeld, en bij de praktijkervaring van het Sint Maartense notariaat.

 

Artikel 8

De vereenvoudiging van het tweede lid, tweede volzin, hangt samen met de wijziging van artikel 1.

 

Artikel 9

De vereenvoudiging van het eerste lid, eerste volzin, hangt samen met de staatkundige herindeling per 10 oktober 2010. De derde volzin is geschrapt. De overweging is dat aandeelhoudersovereenkomsten die niet als vennootschappelijke overeenkomst kunnen worden aangemerkt in veel varianten voorkomen en niet aan enig vormvoorschrift gebonden zijn. Toepassing van een voorschrift als in de geschrapte volzin omschreven kan dan tot ongewenste verrassingen en rechtsonzekerheid leiden.

 

Artikel 10

Opname van de vennootschappelijke overeenkomst in het eerste lid heeft geleid tot een redactiewijziging van dat lid. Ook uit een reglement kunnen beperkingen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid voortvloeien. Het reglement is aan de tekst van het eerste lid toegevoegd.

In het vijfde lid zijn de woorden 'in zijn verhouding tot een wederpartij' als overbodig geschrapt.

 

Artikel 13

De huidige tekst van artikel 13, derde lid, spreekt van een rechtshandeling, waardoor het doel werd overschreden. Bepaald is dat bij een rechtspersoon die geen stichting is zo'n rechtshandeling bevestigd kan worden, dan wel afstand kan worden gedaan van een beroep op doeloverschrijding, krachtens een besluit van de algemene vergadering. Uit het woord 'werd' zou men kunnen afleiden dat bevestiging en afstand van recht eerst kunnen plaatsvinden nadat de rechtshandeling is verricht. Dat is niet de bedoeling. Er is geen bezwaar tegen dat de algemene vergadering een nog te verrichten rechtshandeling bij voorbaat bevestigt of bij voorbaat afstand doet van een beroep op doeloverschrijding. Voor de opiniepraktijk is het van belang dat dit duidelijk uit de wettekst blijkt. Voorgesteld wordt daarom het woord 'werd' te vervangen door 'wordt'.

 

Artikel 14

De terminologie van deze bepaling is aangepast aan die van het nieuwe artikel 9 van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, met behoud van enkele elementen uit de huidige versie. Een inhoudelijke wijziging wordt niet beoogd. Het tweede lid geeft een regel voor een mogelijke taakverdeling. Een in de wet opgenomen taakverdeling is te vinden in artikel 18, waarin naast elkaar een 'algemeen bestuur' en een 'uitvoerend bestuur' worden genoemd. Vergeleken bij de huidige versie is dit tweede lid in zoverre verduidelijkt dat naast de statuten nu ook de vennootschappelijke overeenkomst en het reglement met zoveel woorden worden genoemd. De woorden 'of krachtens' - die op zichzelf al op deze mogelijkheid wezen - zijn behouden. Ook nu hebben zij de functie aan te geven dat een nadere taakverdeling mogelijk is. Zo kan één van de genoemde regelingen inhouden dat bij bestuursbesluit een nadere taakverdeling wordt vastgesteld. De bepaling sluit daarmee aan op de slotzin van artikel 8, tweede lid: 'Individuele bestuurders oefenen hun bevoegdheden uit met inachtneming van de besluiten van het bestuur', welke bepaling overigens zelfstandige betekenis behoudt. Zoals in het tweede lid van artikel 2:9 NedBW wordt in artikel 14, vierde lid, nu ook gesproken van een 'ernstig verwijt'. Dit brengt overigens geen verandering in het bestaande recht. Dat het telkens moet gaan om een 'ernstig verwijt' was krachtens rechtspraak van de Hoge Raad ook onder het huidige recht de regel.

 

Artikel 15

De laatste volzin van het eerste lid is vervallen. Het daar bepaalde is verwerkt in een nieuw toegevoegd zesde lid. De tekst van dit nieuwe zesde lid is ontleend aan het huidige artikel 243, eerste lid. Het voor bestuurders van alle rechtspersonen geldende inzagerecht is daarmee in deze zin uitgebreid dat het betrekking heeft op alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers ten aanzien waarvan op het bestuur een wettelijke of statutaire bewaarplicht rust.

Behalve uit artikel 15, derde lid, vloeit een op het bestuur rustende wettelijke bewaarplicht voort uit artikel 94, vijfde lid (jaarstukken coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij), artikel 97, onder b (lidmaatschapsgeschriften coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij), artikelen 104, eerste lid, en 204, eerste lid, (stukken met betrekking tot de uitgifte van aandelen), artikelen 116, vijfde lid, en 216, vijfde lid, (jaarstukken), artikel 120, zevende lid, (jaarstukken grote NV) en artikelen 133, vierde lid en 233, vierde lid, (notulen). Te denken is ook aan de ‘bijhoudplicht’ van artikelen 109 en 209 (aandeelhoudersregister), die een bewaarplicht impliceert, ook wanneer het register overeenkomstig het vijfde lid, onderdeel a. onder verantwoordelijkheid van het bestuur door een derde wordt bijgehouden.

Denkbaar is intussen dat het inzagerecht bij of krachtens de betrokken regeling wordt beperkt. Zie bijvoorbeeld artikelen 133, zesde lid, en 233, zesde lid, waarin uitdrukkelijk de mogelijkheid wordt geopend dat bij het in bewaring geven van notulen door een ander orgaan dan de algemene vergadering of het bestuur ter zake van het inzagerecht een voorbehoud wordt gemaakt. In de laatste zinsnede van lid 6 wordt hiermee rekening gehouden.

Men zie voor een nadere uiteenzetting de toelichting op het vervallen van artikel 243, hierna.

 

Artikel 16

In het tweede en derde lid is het artikelnummer 15b veranderd in 15i.

In het derde lid is in het woord 'surseance' een schrijffout hersteld.

In het vierde en vijfde lid is de formulering aangepast aan die van het nieuwe artikel 14. Een materiële verandering is niet beoogd.

In het tiende lid is het woord 'overeenkomstige' geschrapt.

 

Artikel 19

Aan het zesde lid is een tweede volzin toegevoegd. De bedoeling is duidelijk te maken dat het bepaalde in de eerste volzin ook geldt voor toezichthouders die niet als 'commissaris' worden aangeduid. Vooral bij andere rechtspersonen dan de NV en de BV komt dat veel voor. Hierbij mag intussen het volgende worden opgemerkt. Het enkele feit dat iemand een statutaire bevoegdheid krijgt, die bij een commissaris of vergelijkbare toezichthouder tot zijn toezichthoudende taak kan worden gerekend, betekent niet dat de betrokkene als commissaris in de zin van artikel 19 heeft te gelden. Zo wordt in statuten dikwijls bepaald dat voor bepaalde besluiten van het bestuur de machtiging of goedkeuring van een ander orgaan of van een andere persoon wordt voorgeschreven. Te denken is aan de algemene vergadering of - bij de NV of BV - een bepaalde aandeelhouder, al dan niet aangeduid als 'prioriteitsaandeelhouder'. Bij de stichting en de SPF komt het voor dat een dergelijke bevoegdheid wordt toegekend aan de oprichter of een buitenstaander. De betrokkene of het betrokken orgaan heeft daarmee niet te gelden als 'commissaris' of 'raad van commissarissen' in de zin van artikel 19, ook niet via de tweede volzin van het zevende lid. Anders kan dit komen te liggen wanneer in de statutaire omschrijving van de functie het woord 'toezicht' met zoveel woorden wordt gebruikt of wanneer het gaat om een cumulatie van bevoegdheden die gewoonlijk tot 'toezicht' worden gerekend. Een tussenvorm levert op de one tier board van artikel 18. Het algemeen bestuur heeft volgens die bepaling een dubbele taak. Enerzijds een bestuurstaak, anderzijds de taak om toezicht te houden op het uitvoerend bestuur. Het betreft hier een specifieke regeling, die een eigen plaats inneemt naast artikel 19. In dit geval brengt daarom de toedeling van een toezichthoudende taak niet mee dat het algemeen bestuur (tevens) als raad van commissarissen in de zin van artikel 19 heeft te gelden.

De vraag of iemand als commissaris of vergelijkbare toezichthouder heeft te gelden is van belang voor de vaststelling van zijn overige taken en bevoegdheden, alsmede voor de vraag of de artikelen 9, 14 en 16 van overeenkomstige toepassing zijn. In dit verband mag intussen worden bedacht dat voor de uitoefening van iedere taak of bevoegdheid geldt dat aan de norm dat dit 'behoorlijk' geschiedt moet worden voldaan. Onbehoorlijke taakuitoefening (bevoegdheidsuitoefening) kan tot aansprakelijkheid leiden, los van het bepaalde in de zojuist genoemde artikelen. Het vervolg van het huidige zevende lid is ondergebracht in een nieuw achtste lid. Het huidige achtste lid is vernummerd tot negende lid.

 

 

Artikel 21

In het tweede lid wordt nu ook gesproken over het ontbreken van 'instemming'.

De wijziging van het derde lid, onderdeel c en d, hangt samen met die van artikel 1.

Het nieuw voorgestelde vijfde lid brengt een inhoudelijke verandering teweeg. Het beoogt de belanghebbenden een betere bescherming te bieden tegen besluiten die hun belangen schaden. Dit kan als volgt worden toegelicht.

Volgens het vierde lid van artikel 21 geldt voor de vordering tot vernietiging van een besluit een vervaltermijn van zes maanden. Destijds is voor die betrekkelijk korte termijn gekozen omdat naar het oordeel van de wetgever niet te lang onzekerheid mag bestaan over de geldigheid van genomen besluiten. Deze gedachte kan ook nu nog worden onderschreven. Gelet op de steeds verder voortschrijdende flexibilisering van met name het NV- en BV-recht, kan echter de vraag worden gesteld of met die korte vervaltermijn in deze tijd nog voldoende recht wordt gedaan aan de belangen van de betrokkenen, waaronder - bij de NV en de BV - de minderheidsaandeelhouders. Buitengerechtelijke vernietiging is niet mogelijk. Steeds moet een vordering tot vernietiging worden ingesteld. Voor de minderheidsaandeelhouder die zich benadeeld acht, is dat dikwijls geen aantrekkelijke gedachte. De haast die, gelet op de vervaltermijn, met het instellen van de vordering moet worden gemaakt, kan bovendien escalerend werken. Er is weinig ruimte om met het bestuur en de meerderheidsaandeelhouders in overleg te treden om alsnog tot een betere oplossing te komen. In de Nederlandse wetgeving bedraagt de vervaltermijn één jaar (artikel 15, lid 5, van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek). Overwogen is de vervaltermijn van artikel 21, vierde lid, dienovereenkomstig te verlengen of te vervangen door een - meer ruimte biedende - verjaringstermijn. Anders dan een vervaltermijn kan een verjaringstermijn worden geschorst of gestuit, terwijl daarop bij wijze van verweer altijd een beroep kan worden gedaan. Het bezwaar van deze oplossingen is echter dat gebroken wordt met de gedachte dat de rechtszekerheid bij een korte vervaltermijn gebaat is. Het nieuw voorgestelde vijfde lid biedt een passende tussenweg. De vervaltermijn van zes maanden wordt in beginsel gehandhaafd. Aan de belanghebbende wordt echter de mogelijkheid geboden om die termijn te verlengen met nog eens maximaal zes maanden. Dat moet dan geschieden bij deurwaardersexploot. De belanghebbende die deze mogelijkheid benut, maakt daarmee duidelijk dat hij zich niet zonder meer bij het tot stand gekomen besluit wil neerleggen. Het bestuur en - bij de NV en de BV - de medeaandeelhouders zijn dus gewaarschuwd. Anderzijds begeeft de belanghebbende zich niet dadelijk in een procedure die, zo leert de ervaring, vele jaren kan voortslepen en meestal tot een verdere verstoring van de onderlinge verhoudingen leidt. Met de verlenging van de vervaltermijn bij exploot is ook een zekere ruimte gecreëerd voor het alsnog vinden van een meer bevredigende oplossing. Mocht een en ander niet tot een voor de betrokkene acceptabel resultaat leiden, dan kan hij alsnog - binnen de verlengde vervaltermijn - een verzoekschrift indienen bij het Gerecht.. Men lette erop dat de verlenging ingaat aan het einde van de eerste zes maanden, ook wanneer het exploot lang daarvóór is uitgebracht. De betrokkene kan dus, wanneer dat opportuun lijkt, dadelijk na het ingaan van de eerste zes maanden van de verlengingsmogelijkheid gebruik maken.

Overwogen is nog deze verlengingsmogelijkheid speciaal te creëren voor de NV en de BV en bij deze rechtsvormen speciaal voor besluiten tot statutenwijziging, als aanvulling op artikelen 134, vierde lid, en 234, vierde lid. Daarvan is echter afgezien. Ook bij andere besluiten en andere rechtspersonen kunnen de geschetste problemen een rol spelen. Beperking van de regeling tot de in artikelen 134, vierde lid, en 234, vierde lid, genoemde gevallen zou bovendien bijkomende moeilijkheden veroorzaken omdat bij een vordering tot vernietiging van een besluit tot statutenwijziging ook andere gronden dan de in die bepaling genoemde een rol kunnen spelen. Wel wordt de verlengingsmogelijkheid mede opgenomen in artikelen 134, vierde lid, en 234, vierde lid.

 

Artikel 25

Zoals in het algemene deel van de toelichting is gemeld, is de ontbinding van inactieve rechtspersonen vanwege de Kamer van Koophandel en Nijverheid in 2014 in artikel 25 van het BW van Sint Maarten ingevoerd.

De in het eerste lid, onder a en b, opgenomen vereisten om over te gaan tot ontbinding van de rechtspersoon zijn ontleend aan het huidige artikel 25 en aan het Nederlandse artikel 2:19a BW. In de eerste plaats heeft deze wijziging ten doel de ontbinding van rechtspersonen te vereenvoudigen. Deze vereenvoudiging impliceert evenwel een ontlasting voor het openbaar ministerie en het Gerecht die in deze tijd al zwaar belast zijn. Hier te lande geldt de fictie dat aan elke naamloze vennootschap, besloten vennootschap, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij een onderneming toebehoort, waardoor, los van een fiscale benadering, de verplichting tot het doorlopend ingeschreven staan te allen tijde bestaat. Deze fictie volgt uit artikel 3, derde lid, van de Handelsregisterverordening. Door het aftreden van bestuurders is er historisch gezien een situatie ontstaan dat er een groot aantal rechtspersonen niet op het in het handelsregister voorkomend (oud) adres te achterhalen zijn, en voorts dat er hetzij opgaaf is gedaan van non-activiteit van de rechtspersoon, dan wel dat de Kamer ambtshalve vast heeft moeten stellen, dat de rechtspersoon niet te achterhalen is, terwijl deze ook niet over het krachtens artikel 2:8 verplichte bestuur beschikken. Hierdoor zijn deze entiteiten praktisch niet bereikbaar en voldoen deze bovendien niet aan het vereiste om het voor inschrijving in het handelsregister verschuldigde bedrag te voldoen. De vereenvoudigingen van de criteria in het eerste lid moeten in dit verband worden bezien. Het gaat om een aantal duidelijk omschreven omstandigheden die zich voordoet wil de Kamer overgaan tot ontbinding. In grote lijnen gaat het om gebrekkige inschrijving van bestuurders en achterstalligheid van tenminste een jaar in de betaling van het verschuldigde bedrag voor inschrijving in het handelsregister als bedoeld in artikel 14 van de Handelsregisterverordening. Deze bepaling geeft de Kamer geen discretionaire bevoegdheid. Eerdergenoemde fictie met betrekking tot een onderneming geldt niet voor stichtingen, stichtingen particulier fonds en verenigingen. De overname van het Stichtingenregister dat eerder bijgehouden werd door een departement en voorts de integratie daarvan in het handelsregister, heeft tot gevolg gehad dat alle stichtingen en verenigingen, ook die die niet langer actief zijn, onder het bereik van het OESO vraagstuk zijn komen te liggen. Overigens gaat het in dit lid om zowel de verenigingen met of zonder volledige rechtsbevoegdheid. Deze bepaling ziet toe op de ontbinding van de in dat verband relevante entiteiten overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid.

De onderdelen c en d van het eerste lid zijn krachtens artikel 36, onderdeel A, van de op 14 mei 2019 door de Staten goedgekeurde Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering toegevoegd. Hierdoor wordt voorzien in een passende bestuurlijke sanctie als het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bij een beoordeling achteraf is gebleken dat een rechtspersoon verdachte transacties pleegt. “Verdacht” betekent in dit verband een transactie waarvoor krachtens de Sanctielandsverordening een beperking geldt, of een transactie waarbij een ingezetene van – of een rechtspersoon gevestigd in – een land of jurisdictie betrokken is, voorkomend op de FATF -lijst van high-risk and non-cooperative countries and jurisdictions. De Kamer van Koophandel en Nijverheid wordt daarnaast ook bevoegd om een rechtspersoon op te heffen als deze niet voldoet aan de nieuwe eisen tot het opstellen en publiceren van een jaarverslag en een jaarrekening, die voldoen aan de eisen van FATF-aanbeveling 8.

 

Het tweede lid houdt de bekendmakingverplichting in. Indien de Kamer op grond van haar bekende gegevens blijkt dat een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid voor ontbinding in aanmerking komt, maakt zij het voornemen tot ontbinding bekend. Het principe van rechtsbescherming brengt met zich mee de verplichting om de betrokkenen te informeren van het voornemen tot ontbinding van de rechtspersoon. Zoals onder het eerste lid toegelicht, is echter informatieverstrekking op een individuele basis niet, dan wel moeilijk te realiseren, mede waardoor in het instrument van ontbinding bij beschikking is voorzien. Ter voldoening aan de bekendmakingverplichting is het tweede lid voorzien in de plaatsing op de webpagina van de Kamer van de lijst met de statutaire namen van de rechtspersonen ten aanzien waarvan het voornemen bestaat om tot ontbinding, de zogenaamde ontbindingslijst, over te gaan. De mededeling van de plaatsing van de ontbindingslijst op de webpagina van de Kamer zal worden bekendgemaakt in de Landscourant en in een hier te lande verschijnend nieuwsblad.

Voor belanghebbenden bieden deze bekendmakingen enerzijds ruimte om kennis van het voornemen te dragen en desgewenst over te gaan tot voldoening aan de wettelijke voorschriften waardoor de omstandigheden waarop de beschikking zou rusten zich niet langer voordoen. Ontbinding blijft dan achterwege. Aan de rechtstreeks belanghebbenden staat, anderzijds, de weg naar het Gerecht vrij om vernietiging van de ontbinding na te streven, en is er in dat verband een voorziening getroffen voor het geval zulks wordt toegewezen nu de rechtspersoon bij een vernietiging geacht zal worden niet ontbonden te zijn geweest.

Tegen de beschikking tot ontbinding van de rechtspersoon door de Kamer staat alleen een beroepsmogelijkheid, gegrond op artikel 16 van de Landsverordening administratieve rechtspraak, terwijl de bezwaar- en beroepsmogelijkheid krachtens respectievelijk de artikelen 56 en 75 van de Landsverordening administratieve rechtspraak geen deel uitmaken van de procedure. Aansluiting wordt hiermee gehouden bij de huidige strekking van de bepalingen van artikel 2:25 waarbij het initieel voornemen tot ontbinding middels verzoekschrift aan het Gerecht in Eerste Aanleg wordt voorgelegd. Het vijfde lid schrijft voor dat belanghebbenden een termijn van zes weken hebben na de datum van bekendmaking in de Landscourant en in een hier te lande verschijnend nieuwsblad om alsnog te voldoen aan de desbetreffende wettelijke verplichtingen. Alvorens over te gaan tot het ontbinden van de rechtspersoon zal de Kamer in het handelsregister nagaan of de omstandigheid waarop het voornemen tot ontbinding is gebaseerd, zich nog voordoet.

In het zesde lid wordt de bekendmaking van de beschikking geregeld. De beschikking tot ontbinding wordt bekendgemaakt door opname daarvan in het handelsregister en de bekendmaking overeenkomstig het tweede en derde lid. De tijdspanne tussen de opname van de beschikking in het handelsregister en de bekendmaking van de lijst met ontbonden rechtspersonen biedt de nodige waarborgen aan belanghebbenden om kennis te nemen van de ontbinding. De beschikking dient gemotiveerd te zijn en laatstgenoemde beschikking bevat een rechtsmiddelverwijzing. Deugdelijke datering van de bekendmaking is van belang in verband met de vaststelling van de beroepstermijn.

 

Artikel 25a

Het tweede lid van dit artikel schrijft voor dat indien tegen een beschikking als bedoeld in artikel 25, eerste lid, beroep ingevolge de Landsverordening ministratieve rechtspraak wordt ingesteld, de Kamer dat in het handelsregister inschrijft. De beslissing op het beroep wordt tevens ingeschreven.

Het derde lid geeft de mededelingsplicht aan. De bekendmaking van de beschikking tot ontbinding van de rechtspersoon middels inschrijving in het handelsregister brengt met zich mee, dat een beroep tegen de beschikking ook op dezelfde wijze voor belanghebbenden bekend wordt gemaakt. Hetzelfde geldt in geval de beschikking wordt vernietigd.

In de situatie dat het beroep tot vernietiging leidt, wordt de rechtspersoon geacht nooit ontbonden te zijn geweest. Het vierde lid, bevat een speciale regeling voor het geval een verjaringstermijn zou aflopen in de periode dat de rechtspersoon was opgehouden te bestaan. Er is dan een verlengingsgrond als bedoeld in artikel 320 van Boek 3 BW ten aanzien van de verjaring van rechtsvorderingen van of tegen de rechtspersoon.

 

Artikel 25b

Krachtens artikel 29, eerste lid, zal bij een ontbinding een vereffenaar moeten worden aangewezen. Deze mogelijkheid blijft open nu de gerechtigden bij kennisname van het voornemen tot ontbinding door de Kamer deze kunnen verzoeken om als zodanig te worden aangewezen krachtens het bepaalde in het eerste lid. Hierin is namelijk bepaald dat de Kamer bevoegd is in de beschikking een vereffenaar aan te wijzen. In het tweede lid wordt het geval genoemd dat de Kamer optreedt als vereffenaar van het vermogen van de ontbonden rechtspersoon, bij het uitblijven van een dergelijk verzoek. Op grond van het derde lid handelt de Kamer dan overeenkomstig de bepalingen van artikel 31, vijfde en zesde lid. Ten aanzien van de mededeling, bedoeld in artikel 31, vijfde en zevende lid is het artikel 25, vierde lid, van toepassing verklaard.

Het afwikkelen van de liquidatie op deze wijze ontheft de Kamer van het doen van onderzoek naar vermogensbestanddelen van de rechtspersoon, hetgeen in de praktijk op een veeltal aan praktische bezwaren zal stuiten.

Daartegenover staat de mogelijkheid open voor mogelijke belanghebbenden om in beroep te komen tegen de beschikking met het oog op vernietiging daarvan, dan wel om middels het Gerecht heropening van de liquidatie te verzoeken teneinde achteraf wel bekende vermogensbestanddelen te liquideren.

Volgens het vierde lid dient de Kamer de boeken, bescheiden en andere gevensdragers van de ontbonden rechtspersoon te bewaren, voor zover deze onder haar berusten, ten kantore van het handelsregister. In bepaalde wetten is het overnemen van de gegevens van boeken en bescheiden op andere gegevensdragers reeds toegestaan. Hiermee kan worden overgestapt naar een papierarme administratie, mede vanwege de ontwikkelingen in de elektronische administratiesystemen.

Volgens het vijfde lid is de Kamer niet aansprakelijk voor de gevolgen van de beschikking tot ontbinding, de benoeming van een vereffenaar of de vereffening op grond van dit artikel. De Kamer is naar analogie van de bestaande regeling bij de uitvoering van de bepalingen van dit artikel niet meer dan een vehikel dat ingezet wordt om handhavend op te treden, en verkrijgt hiermee geen discretionaire bevoegdheden.

In het kader van de toepassing van de leden 5 en 6 van artikel 31 wordt beoogd gebruik te maken van een – bestaande - bijzondere regeling in de gevallen waarin de rechtspersoon zich niet langer bereikbaar heeft gehouden of houdt door niet aan de verplichtingen te voldoen door te allen tijde over een bestuur te beschikken en krachtens de handelsregisterverordening de openbaring daarvan middels het register in actuele toestand te houden. Met toepassing van deze – bestaande regeling worden de rechten van derden niet benadeeld nu ook in de gevallen waarin de Kamer als vereffenaar optreedt een verdeling van een vermogen niet aan de orde zal zijn; immers zal de Kamer tot het beëindigen van de vereffening overgaan door terstond na haar aantreden vast te stellen dat aan haar geen bekende baten aanwezig zijn. Zo haar uit enige feit wel van het bestaan van baten blijkt, dan heeft zij de bevoegdheid om tot benoeming van een vereffenaar over te gaan; de bepalingen met betrekking tot de vereffening zijn van toepassing.

Bovendien heeft, naast de beroepsprocedure op grond van een ontbindingsbeschikking van de Kamer, eenieder - waaronder mogelijke crediteuren - die daarbij een redelijk belang hebben de mogelijkheid om bij de rechter heropening van de vereffening te vorderen (artikel 2:32).

Hiermee blijft de bescherming van mogelijke rechten van derden onverkort staan, en tegelijkertijd een effectief raamwerk bestaan om handhavend op te treden door een brug te vormen naar hetzij voldoening (als reactie op het voornemen), dan wel opheffing, en met dit laatste ook voldoening aan de OESO voorschriften.

Bij de uitsluiting van de aansprakelijkheid van de Kamer is mede gelet op de doelstellingen, zijnde het bestrijden van het witwassen van geld en financiering van terrorisme - waarbinnen het niet langer mogelijk zal kunnen zijn om te beschikken over verlaten rechtspersonen. Hierbij is ook in de overwegingen betrokken het gegeven dat belanghebbenden gedurende de termijn van bekendmaking van zes weken voorafgaand aan het ontbindingsbesluit kennis kunnen nemen van het voornemen, de gedurende die termijn bestaande mogelijkheid om alsnog in de nakoming van de aan de betreffende rechtspersonen opgelegde wettelijke verplichtingen te voldoen waardoor een ontbinding achterwege zal blijven, de beroepsmogelijkheid strekkende tot vernietiging van het besluit van de Kamer door het Gerecht in Eerste Aanleg, alsook de mogelijkheid om de vereffening te heropenen, mocht aanleiding tot zulks bestaan.

De uitsluiting van de aansprakelijkheid van de Kamer moet daarom worden bezien in het licht van het voorgaande: in het kader van de toepassing van de mogelijkheid tot ontbinding door de Kamer wordt aan derden - specifiek crediteuren - en anderen met een redelijk belang toereikende rechtsbescherming geboden met gebruik van bestaande regelgeving die toeziet op vereffeningen.

 

Artikel 26

De tekst van deze bepaling wordt aangepast aan de nieuwe redactie van artikel 276. Een overeenkomstige aanpassing ondergaan de artikelen 55, 142 en 255. Daarbij worden bij de verwijzing naar artikel 276 de onderlinge verschillen tussen deze bepalingen verwijderd.

 

Artikel 27

Het nieuw toegevoegde derde lid komt materieel overeen met het huidige, op de BV betrekking hebbende artikel 202, negende lid. Nu bij de NV de aandelen aan toonder worden afgeschaft heeft het geen zin in deze kwestie onderscheid te maken tussen enerzijds de NV, anderzijds de BV. Opgemerkt kan verder worden dat ook bij de andere rechtspersonen van Boek 2 behoefte kan bestaan aan een statutaire bepaling als bedoeld. Voorgesteld wordt daarom een bepaling in deze geest op te nemen in een nieuw derde lid van het voor alle rechtspersonen van Boek 2 geldende artikel 27, met vernummering van het huidige derde lid tot tweede lid. Daarmee komt het huidige artikel 27, tweede lid, te vervallen. Te vervallen komt ook het huidige artikel 202, negende lid.

 

Artikel 29

De inhoud van het huidige artikel 33, derde lid, sluit aan op artikel 29. Op gronden van overzichtelijkheid wordt de bepaling verplaatst naar een nieuw op te nemen artikel 29, vijfde lid. Dat de bepaling ook van toepassing is op de aanwijzing van een bewaarder blijkt uit de ongewijzigde slotzin van artikel 33, tweede lid.

 

Artikel 31

In het tweede lid worden enkele verduidelijkingen aangebracht. Het zesde en zevende lid zijn herschreven. De inhoud daarvan is in een andere volgorde over drie leden verdeeld.

 

Artikel 36

Volgens de huidige tekst van het tweede lid moeten in geschriften als bedoeld onder meer de plaats waar de rechtspersoon zijn statutaire zetel heeft en de plaats van vestiging duidelijk blijken. Anders dan onder het oude Nederlands-Antilliaanse recht is in het voor Sint Maarten geldende recht de plaats waar de rechtspersoon zijn statutaire zetel heeft steeds Sint Maarten. Vgl. de artikelen 51, 71, 102 en 202. De tekst van het tweede lid is daaraan aangepast. Daarnaast is de term 'plaats van vestiging' vervangen door de meer houvast biedende uitdrukking 'het adres waar hij feitelijk gevestigd is of kantoor houdt'. Vgl. artikel 13, eerste lid, onder b, van het Handelsregisterbesluit, waar ook gesproken wordt van 'adres'. Zie ook artikel 5, onder 3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waar voor het uitbrengen van exploten aan niet openbare rechtspersonen naast de 'zetel' ook wordt genoemd het 'kantoor'. Ten slotte is de term 'duidelijk blijken' vervangen door meer neutrale term 'bevatten'. Dat de genoemde vermeldingen niet onduidelijk mogen zijn spreekt vanzelf. In zoverre is geen verandering ten opzichte van de huidige tekst beoogd. Het tweede lid, laatste volzin, is ongewijzigd gebleven.

 

Artikel 51

Het Land Sint Maarten moet worden genoemd als plaats waar de stichting haar zetel heeft. Het woord 'plaats' in de huidige tekst suggereert dat een nadere precisering vereist is. Dat is ook naar het geldende recht niet de bedoeling.

 

Artikel 55

Het tweede lid, eerste volzin, wordt een verwijzing aangepast. Voor de wijziging van de tweede volzin mag hier verwezen worden naar de toelichting bij artikel 26.

 

Artikel 59

Dit nieuwe artikel is, evenals artikel 89, vierde lid, ingevoegd krachtens artikel 36 van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, welke landsverordening op 14 mei 2019 door de Staten van Sint Maarten is goedgekeurd, en bevat de vereisten voor een stichting tot het opstellen en publiceren van een jaarverslag en een jaarrekening. In artikel 89 wordt hetzelfde verplicht voor een vereniging.

Ingevolge artikel 59 moet een afschrift van de jaarrekening en het jaarverslag worden gezonden aan de Kamer van Koophandel en het MOT.

Hoewel de voorschriften voor sommige stichtingen, stichtingen particulier fonds en verenigingen een lastenverzwaring kan betekenen, meent de regering dat het onontkoombaar is in het licht van aanbeveling 8 van de FATF (zie ook het algemene deel van de toelichting en voetnoot 4). Om enigszins tegemoet te komen aan de mogelijke bezwaren tegen de lastenverzwaring en de openbaarmaking van jaarrekeningen en jaarverslagen van rechtspersonen die daartoe tot nu toe niet verplicht zijn, is in artikel 36, onder B, zevende lid, en onder C, voorgesteld om een uitzondering te maken voor stichtingen en verenigingen met een balanstotaal of een totaal der baten en lasten van minder dan NAƒ 100.000,-.

In juni 2016 is de tekst van de toelichting op FATF-aanbeveling 8, welke aanbeveling ziet op Non-profit organisaties (NPO’s), substantieel gewijzigd, teneinde deze niet meer op alle NPO’s van toepassing te laten zijn, maar alleen op die NPO’s die kwetsbaar lijken te zijn voor misbruik voor terrorismefinanciering. De beslissing welke NPO’s dat zijn, wordt aan de regeringen van de aangesloten landen overgelaten. Voor wat de situatie in Sint Maarten betreft heeft de regering ervoor gekozen om de grens daar te leggen waar het totaal van de balans of de rekening van baten en lasten van een stichting of vereniging hoger is dan NAƒ 100.000,-.

 

 

Titel 3 - De Vereniging

 

Artikel 70

In het eerste lid zijn enkele woorden als overbodig geschrapt.

 

Artikel 71

Verwezen mag worden naar de toelichting bij artikel 51.

 

Artikel 84

In het vierde lid is de - op een vergissing berustende - verwijzing naar 'het openbaar lichaam' geschrapt. De wijziging sluit voor het overige aan op die in artikel 71.

 

 

Titel 4 - De coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij

 

Artikel 91

In artikel 1, eerste lid, worden de vereniging, de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij aangeduid als afzonderlijke rechtsvormen. Het is dan beter in dit artikel 91 te spreken van 'overeenkomstige' toepassing.

 

Artikel 94

Het huidige artikel 94, zevende lid, verklaart de artikelen 119 tot en met 126 van overeenkomstige toepassing. Daarmee wordt ook artikel 119, derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Tegen deze achtergrond is het huidige artikel 94, zesde lid, overbodig en daarom verwarrend. Het zesde lid dient te worden geschrapt.

 

Artikel 97

Onder d zijn de woorden 'en Nijverheid' toegevoegd.

 

Titel 5 - De naamloze vennootschap

 

Artikel 100

De wijziging in het eerste lid houdt verband met de afschaffing van de aandelen aan toonder.

 

Artikel 101

Uit praktische overwegingen wordt in het tweede lid nu ook de mogelijkheid van opname in de akte van oprichting genoemd.

 

Artikel 102

Voor de wijziging van het eerste lid mag worden verwezen naar de toelichting bij artikel 51.

In het vijfde lid zijn de woorden 'op naam' geschrapt in verband met de afschaffing van aandelen aan toonder.

 

Artikel 104

Dit artikel is geheel herschreven. Aan de tweede volzin van het eerste lid is een zinsnede toegevoegd. De daarin omschreven wijze van uitgifte (door een wisseling van verklaringen) wordt in de praktijk regelmatig toegepast. Daartegen is geen bezwaar. Uit artikel 36, eerste lid, volgt dat het verzoek en de verklaring ook elektronisch kunnen worden overgebracht. Ook in dat geval is het tweede lid van artikel 36 van toepassing.

Het huidige artikel 104, tweede lid en derde lid, zijn geschrapt in verband met de afschaffing van aandelen aan toonder. Het nieuwe tweede lid is ingevoegd op aandrang van de OESO. Voor de vennootschap brengt deze bepaling een nieuwe administratieve verplichting mee. Men zij erop bedacht dat het gaat om een administratieve verplichting, niet om een geldigheidsvereiste.

Het huidige artikel 104, vierde lid, is vernummerd tot het derde lid . De laatste bijzin is geschrapt.

 

Artikel 105

Artikel 105 is in zijn geheel geschrapt, wederom in verband met de afschaffing van aandelen aan toonder.

 

Artikel 107

De redactie van het derde en vierde lid is verbeterd. Een materiële wijziging wordt niet beoogd.

Ook in het zevende lid zijn enkele wijzigingen aangebracht. Na het woord 'faillissement' zijn ingevoegd de woorden: of ontbinding door de rechter op de voet van artikel 24 of 25. Na het woord 'faillietverklaring' zijn de woorden 'of ontbinding' ingevoegd. Deze wijzigingen kunnen als volgt worden toegelicht. Volgens artikel 24, zevende lid en artikel 25, vijfde lid, dat onder meer naar artikel 24, zevende lid, verwijst, geschiedt in deze gevallen de vereffening door een curator onder toezicht van de rechter-commissaris, overeenkomstig het Faillissementsbesluit van 1931. Volledigheidshalve moet dus in artikel 107 ook naar deze bepalingen worden verwezen.

 

Artikel 108

Van de wijzigingen in dit artikel is vooral van belang het nieuw ingevoegde tweede lid. De tekst sluit aan bij die van de slotzinsnede van het nieuw geformuleerde artikel 109, vierde lid. Dankzij deze invoeging zal het in de toekomst niet meer nodig zijn speciale, als zodanig aangeduide aandeelbewijzen te vervaardigen. Het huidige tweede lid is vernummerd tot derde lid. De toegevoegde laatste zinsnede stelt buiten twijfel dat de bepaling de vennootschap geen bescherming geeft tegen aanspraken wegens aan de vennootschap te wijten gebreken van het aandeelbewijs.

 

Artikel 108a

In artikel 108a, eerste lid, zijn de tweemaal voorkomende woorden 'op naam' geschrapt in verband met de afschaffing van aandelen aan toonder. Onder c zijn de woorden 'eerste lid' geschrapt in verband met de voorgestelde inkorting van artikel 257.

In artikel 108a, tweede lid, is een verschrijving hersteld.

Artikel 108a, derde lid, is geheel herschreven en daarbij vereenvoudigd.

Volgens de huidige tekst van het derde lid is niet alleen voor invoering maar ook voor wijziging of afschaffing van een bepaling als bedoeld in het eerste lid de uitdrukkelijke instemming van alle aandeelhouders en alle stemgerechtigden vereist. De niet heel duidelijke tweede zin van die bepaling beoogt voor wijziging van een eenmaal opgenomen bepaling een afwijkende statutaire regeling mogelijk te maken, mits die wijzigingsregeling met dezelfde meervoudige instemming tot stand komt. In de praktijk is de vraag gerezen hoe deze bepalingen moeten worden toegepast bij vennootschappen met veel, dikwijls ook moeilijk benaderbare aandeelhouders, waarbij het soms gaat om regelingen die dateren van vóór 2012. Overleg daarover in de Curaçaose commissie vennootschapsrecht heeft geleid tot het inzicht dat de regeling kan worden vereenvoudigd. De nu voorgestelde eerste volzin beperkt zich tot het geval dat een regeling als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c, door statutenwijziging wordt ingevoerd. In dat geval is de uitdrukkelijke instemming vereist van alle aandeelhouders en alle stemgerechtigden. Volgens de tweede volzin is voor wijziging van een regeling als bedoeld in het eerste lid onder a de uitdrukkelijke instemming vereist van degenen op wie de verplichting rust of komt te rusten. Over wijziging van een regeling als bedoeld onder b wordt niets meer gezegd. Ook over afschaffing van een regeling als bedoeld in het eerste lid (onder a, b of c) wordt niets meer gezegd. In deze gevallen gelden de gewone regels voor statutenwijziging. Vgl. artikel 134, het vierde lid, van die bepaling in het bijzonder, en het hiervoor toegelichte, in dit wetsvoorstel nieuw opgenomen artikel 21, vijfde lid, . Men bedenke bij het een en ander dat het ontbreken van instemming, in de gevallen waarin deze voorgeschreven wordt, tot nietigheid van het wijzigingsbesluit leidt. Aldus uitdrukkelijk artikel 21, tweede lid, zoals die bepaling volgens dit wetsvoorstel komt te luiden. Men houde voorts in het oog dat artikel 102, vijfde lid, een bijzondere regel geeft voor invoering, wijziging of afschaffing van een statutaire regeling die persoonlijke aansprakelijkheid van aandeelhouders meebrengt. Voor een nadere uitleg van de regeling mag dan nog worden verwezen naar de toelichting op artikel 108a in de Memorie van Toelichting bij het voorstel dat leidde tot de in 2014 ingevoerde Landsverordening herziening Boek 2, BW. Men houde tenslotte in het oog dat ontbinding door de rechter ook kan plaatsvinden bij wijze van voorziening in een enquêteprocedure op de voet van artikel 283, onder d. Artikel 107 verwijst niet naar die bepaling. Zo nodig kan het Hof op de voet van artikel 284, tweede lid, een regeling in die geest, of een andere regeling, treffen.

 

Artikel 109

De tekst van deze bepaling is op een aantal punten gewijzigd. Ter toelichting kan het volgende dienen.

In het systeem van artikel 107 is de 'bijstortingsplicht' een bijzonder soort stortingsplicht. De redactie van het eerste lid is met het oog hierop verduidelijkt. Dat de stortingsplicht, die geen bijstortingsplicht is, nog openstaat kan zich met name voordoen bij storting anders dan in geld. Vgl. artikel 107, tweede lid. Maar ook bij een onmiddellijk en onvoorwaardelijk opeisbare storting in geld kan vertraging bij de voldoening daaraan optreden.

In verband met de afschaffing van aandelen aan toonder zijn in de eerste volzin van het eerste lid de woorden 'op naam' geschrapt. De twee aan het eerste lid toegevoegde volzinnen passen binnen de opzet van artikel 109. Een soortgelijke opzet is te vinden in het nieuw geredigeerde artikel 194 van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Het ontbreken van de verplichting tot naamsvermelding van de vruchtgebruiker en pandhouder is aan het licht gekomen bij de bespreking van de regeling in het hierboven aangeduide OECD-verband.

Aan het derde lid zijn twee volzinnen toegevoegd. Hiermee wordt aansluiting verkregen met het nieuw ingevoegde artikel 104, tweede lid.

Het geven van inzage aan een betrokkene kan op administratieve en organisatorische problemen stuiten, ook al is het inzagerecht beperkt tot de rechten van de betrokkene. De laatste volzin van het vierde lid biedt daarom nog een alternatief. De tekst van die volzin sluit aan op die van artikel 108, tweede lid. De redactie van de eerste drie volzinnen is verruimd.

Het vijfde lid is zo geredigeerd dat een speciaal hierop gerichte statutaire bepaling niet nodig is. Dat is vooral van belang voor bij de invoering in 2012 bestaande vennootschappen, die een dergelijke praktijk al kenden.

 

Artikel 110

In het tweede en vierde lid zijn kleine wijzigingen aangebracht die voor zichzelf spreken.

Geheel nieuw is het ingevoegde vijfde lid. Gebleken is dat in de praktijk, en dat speciaal bij levering van aandelen door een beleggingsmaatschappij, behoefte bestaat aan deze leveringsmodaliteit. Blijkens de tekst moet het dan wel gaan om 'volgestorte' aandelen, dat wil zeggen aandelen ten aanzien waarvan volledig aan de stortingsplicht is voldaan.

 

Artikel 111

In verband meet de afschaffing van aandelen aan toonder zijn in het eerste lid tweemaal de woorden 'op naam' geschrapt.

 

Artikel 112

In het derde lid zijn de woorden "door partijen" en de woorden "in eerste aanleg" als overbodig geschrapt. Een verandering van de strekking van de bepaling wordt niet beoogd.

 

Artikel 113

In verband met de afschaffing van de aandelen aan toonder zijn in het vijfde lid de woorden 'op naam' geschrapt.

 

Artikel 114

Het tweede lid, laatste volzin is als eerste volzin overgebracht naar een nieuw voorgesteld derde lid. Bij de toepassing van de daarin vervatte verwijzing naar artikel 118, zevende lid, is de vraag gerezen in hoeverre deze bepaling ruimte laat voor inkoop en verkrijging van aandelen met een nominale waarde indien het eigen vermogen gelijk is aan het nominaal kapitaal. Volgt men de geldende tekst van artikel 118, zevende lid, dan is dat alleen mogelijk indien de aandelen gelijktijdig met de verkrijging worden ingetrokken (samenval van rechtsmomenten) en de als 'uitkering' aan te merken betaling ter zake van de inkoop niet vóór dat tijdstip plaatsvindt. Een dergelijke gang van zaken zal bij sommige vennootschappen uitvoerbaar zijn maar zal in veel andere gevallen op praktische bezwaren stuiten. Voorgesteld wordt daarom de regeling in deze zin te verruimen dat de inkoop ook mogelijk is indien de intrekking onmiddellijk na de betaling aan de aandeelhouder en de verkrijging door de vennootschap plaatsvindt. Aldus het nieuwe derde lid, tweede volzin.

Na het nieuwe derde lid is een vierde lid opgenomen. In de praktijk komen, in het bijzonder bij beleggingsfondsen, statutaire inkoopverplichtingen voor. Het ingevoegde vierde lid stelt buiten twijfel dat een dergelijke bepaling rechtsgeldig kan zijn. Vanzelf spreekt dat daarbij de in het derde lid aangeduide grenzen niet terzijde kunnen worden gesteld.

Het bestaande derde lid is vernummerd tot vijfde lid.

 

Artikel 115

Deze bepaling is verduidelijkt en vereenvoudigd. Verduidelijkt is dat terugbetaling en ontheffing ook dan kunnen plaatsvinden wanneer de statuten geen bepaling daaromtrent bevatten. In dat geval is de algemene vergadering bevoegd. In deze zin ook artikel 114, vijfde lid, met betrekking tot het intrekken van eigen aandelen en artikel 118 met betrekking tot het doen van uitkeringen. Toegevoegd is een tweede volzin, waarin de redactie van artikel 114, derde lid, is gevolgd. Deze toevoeging heeft geleid tot een belangrijke vereenvoudiging van het huidige eerste lid en schrapping van het huidige tweede lid.

Geen wijziging is aangebracht in de regel dat besluiten als bedoeld ook betrekking kunnen hebben op aandelen van een bepaalde soort. Hierbij moet bedacht worden dat in het systeem van afdeling 2 onder aandelen van een bepaalde ‘soort’ ook wordt gedoeld op aandelen met een bepaalde aanduiding, zoals een letter of nummer. In de praktijk is de vraag gerezen of de beperking tot een bepaalde soort niet tot ongelijke behandeling van aandeelhouders kan leiden. Op zichzelf is dat denkbaar. Desgewenst kunnen waarborgen daartegen in de statuten worden opgenomen. Maar ook wanneer dat niet is gebeurd spreekt vanzelf dat het bevoegde orgaan bij de uitoefening van zijn bevoegdheid niet naar willekeur te werk kan gaan. Eisen van gelijkheid, proportionaliteit en evenredigheid moeten bij de toepassing van deze bepaling, zoals ook bij de toepassing van de artikelen 114 en 118, in acht worden genomen. Dat hoeft echter niet met zoveel woorden te worden bepaald. Het volgt al uit artikel 7, eerste en tweede lid.

 

Artikel 118

In verband met de afschaffing van aandelen aan toonder is in de laatste volzin van het vijfde lid de verwijzing naar aandelen aan toonder geschrapt. De formulering van het vijfde lid, laatste volzin, is ook verbeterd. De nieuwe formulering is ontleend aan artikel 102, zevende lid, laatste volzin.

 

Artikel 127

De omschrijving van de vennootschappelijke overeenkomst in het derde lid is gewijzigd door inkorting van onderdeel a, schrapping van het huidige onderdeel c en toevoeging van een nieuw onderdeel c. Dat de overeenkomst wordt aangeduid als 'vennootschappelijke overeenkomst' is dus niet langer een vereiste. Geen vereiste is ook dat de statuten de uitgifte van aandelen aan toonder en schuldbrieven aan toonder uitsluiten. Voor aandelen aan toonder spreekt dat in de nieuwe opzet, waarin aandelen aan toonder niet worden toegelaten, vanzelf. Voor schuldbrieven (obligaties) aan toonder lijkt dat vereiste bij nader inzien overbodig. Onder c is als nieuw vereiste opgenomen dat overeenkomstig het negende lid opgaaf is gedaan van het bestaan, dus niet van de inhoud, van de vennootschappelijke overeenkomst ten kantore van het handelsregister. Hiermee wordt een suggestie gevolgd van Bouke Boersma en Helena Sprenger in hun artikel 'Ingrijpende herziening van het Curaçaose rechtspersonenrecht een feit', Ondernemingsrecht 2012/126.

De wijzigingen in het vierde en zesde lid (invoeging van het woord 'vennootschappelijke') zijn van redactionele aard.

De wijziging van het achtste lid beoogt duidelijker tot uitdrukking te brengen dat voor bepalingen als bedoeld in dat lid het in vierde lid omschreven rechtsgevolg niet intreedt, ook al zijn ze opgenomen in een vennootschappelijke overeenkomst. Een in dit achtste lid niet beantwoorde vraag is wat dan wel de betekenis is van die bepalingen. In veel gevallen zal verdedigbaar zijn dat daaraan niettemin een zekere, op artikel 7 en/of artikel 21, derde lid, onder b, te baseren vennootschapsrechtelijke werking, en een nader te bepalen contractuele werking toekomt. Dat is dan telkens een kwestie van uitleg en redelijke wetstoepassing. Aldus ook de memorie van toelichting op artikel 127 bij de Landsverordening herziening Boek 2 BW. In sommige gevallen zal de vennootschapsrechtelijke werking geheel ontbreken. Men denke aan een bepaling in een vennootschappelijke overeenkomst in de zin van artikel 15, vijfde lid, een bepaling derhalve dat het boekjaar van de rechtspersoon afwijkt van het kalenderjaar. Denkbaar is wel dat daarin de contractuele verplichting wordt gelezen om een statutenwijziging in die zin tot stand te brengen. De in de huidige tekst voorkomende zinsnede "voor zover deze niet mede in de statuten zijn opgenomen" kan misverstand wekken en is daarom geschrapt. Wordt een gelijkluidende bepaling in de statuten opgenomen dan geldt dat het die bepaling is die vennootschapsrechtelijke werking heeft, niet de kopie daarvan in de vennootschappelijke overeenkomst. Wel kan, bij verschil in tekst - binnen de grenzen van artikel 1, vierde lid, - de bepaling in de vennootschappelijke overeenkomst van belang zijn voor de uitleg van de statutaire bepaling. Men zie voor de ontwikkeling in Nederland van deze gecompliceerde materie het themanummer "aandeelhoudersovereenkomsten", WPNR 2014, 7014. Hierbij ware echter voor ogen te houden dat het Nederlandse recht de "vennootschappelijke overeenkomst" in de zin van het recht van Sint Maarten niet kent.

 

Artikel 129

In het tweede lid worden bestuurders en commissarissen niet meer genoemd onder degenen die een wettelijk vergaderrecht hebben. Aldus ook het bij de Nederlandse flexwet ingevoerde artikel 227, lid 2, van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijke Wetboek. Voor de praktijk zal dit overigens weinig verschil maken omdat deze functionarissen wel - krachtens artikel 132, zesde lid, een raadgevende stem hebben. Om die uit te oefenen zullen zij een te houden vergadering moeten bijwonen en daar ook het woord moeten voeren. In verband daarmee moeten ook zij een oproeping voor de vergadering ontvangen. Aldus het eerste lid van het nieuw geformuleerde artikel 131. Ook in de Nederlandse regeling hebben bestuurders en commissarissen een raadgevende stem (artikelen 117, lid 4 en 227, lid 7, van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek).

De hier besproken wijziging van het tweede lid is ingegeven door de gedachte dat het onwenselijk is dat bestuurders en commissarissen ook de in de wet opgenomen nevenrechten van een vergadergerechtigde zouden kunnen uitoefenen. Het uitoefenen van die rechten moet voorbehouden blijven aan aandeelhouders en andere stemgerechtigden. Hierbij kan in het bijzonder worden gedacht artikel 135, eerste lid, waarin is bepaald dat besluiten van de algemene vergadering ook buiten vergadering tot stand kunnen komen, mits alle vergadergerechtigden met deze wijze van besluitvorming instemmen.

Uit de slotzin van het tweede lid blijkt overigens dat het vergaderrecht ook aan anderen - waaronder bestuurders en commissarissen - kan worden toegekend.

Bij het bovenstaande moet de positie van houders van aandelen zonder stemrecht of met een beperkt stemrecht onder ogen worden gezien. De praktijk leert dat van dit soort aandelen vooral gebruik wordt gemaakt in gevallen waarin de aandeelhouders voor de feitelijke gang van zaken bij de vennootschap geen of weinig belangstelling tonen. De vraag is dan of ook aan hen het (volledige) vergaderrecht met alle nevenrechten moet worden toegekend. Bij de organisatie van de besluitvorming kan dit verstorend werken. Het nieuw voorgestelde artikel 129, derde lid, geeft hiervoor een oplossing. Het woord 'dienovereenkomstig' in dit derde lid geeft aan dat bij aandelen zonder stemrecht het vergaderrecht geheel kan worden uitgesloten en dat bij aandelen met beperkt stemrecht de beperking slechts betrekking kan hebben op vergaderingen waarin uitsluitend onderwerpen ter sprake komen waarover de betrokken aandeelhouder geen stem mag uitbrengen.

 

Artikel 130

Het vijfde lid is geschrapt in verband met de schrapping van artikel 131, lid 6.

 

Artikel 131

De wijziging van de eerste volzin van het eerste lid kwam hierboven – bij artikel 129 – al ter sprake. In de tweede volzin is de verwijzing naar aandelen aan toonder geschrapt. In verband daarmee is de termijn van oproeping gesteld op vijf dagen, zoals thans al het geval is in artikel 231. De wijziging van het vijfde lid sluit aan op eerder besproken wijzigingen. Het huidige zesde lid is geschrapt. Daarbij hebben twee overwegingen een rol gespeeld. De eerste is dat het daarin voorkomende woord ‘geldig’ verwarrend was. Het gaat in artikel 131 om ‘totstandkominggebreken’ in de zin van artikel 21, lid 3 onder a. Is sprake van een totstandkominggebrek dan is het besluit vernietigbaar, hetgeen wil zeggen dat het besluit als ‘geldig’ kan worden aangemerkt totdat een mogelijk uit te lokken vonnis tot vernietiging onherroepelijk is geworden. De status van het besluit is daarmee voldoende omschreven. Bij de omstandigheden die in de procedure tot vernietiging in aanmerking moeten worden genomen kunnen de in het geschrapte lid 6 genoemde omstandigheden, naast andere, een rol spelen. Het apart noemen van die omstandigheden kan echter op zichzelf verwarring wekken.

 

Artikel 132

In artikel 132, eerste lid, is de bepaling met betrekking tot houders van aandelen aan toonder geschrapt.

In het tweede lid is - in verband met de wijziging van artikel 129, tweede lid - de verwijzing naar bestuurders en commissarissen geschrapt.

Aan het derde lid zijn twee volzinnen toegevoegd. In de nieuwe tweede volzin is bepaald dat bestuurders en commissarissen in beginsel ook een raadgevende stem hebben in een vergadering van houders van aandelen van een bepaalde soort. De flexibiliteit van de regeling met betrekking tot structurele bevoegdheden brengt mee dat besluiten van andere aandeelhoudersorganen van groot belang kunnen zijn voor de gang van zaken bij de vennootschap, soms belangrijker dan die van de algemene vergadering. In beginsel behoort derhalve de raadgevende stem van bestuurders en commissarissen ook op die besluiten van toepassing zijn. De statuten kunnen echter anders bepalen.

Met de nieuwe derde volzin wordt duidelijk gemaakt dat ook bij besluitvorming in een vergadering van houders van aandelen van een bepaalde soort de bestuurders en commissarissen voorafgaand aan de besluitvorming in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen.

 

Artikel 133

In het vijfde lid is het woord 'aandeelhouder' vervangen door het ruimere 'vergadergerechtigde'. In het zesde lid is nu ook de mogelijkheid opgenomen dat het betrokken orgaan een andere bewaarder aanwijst. Zie ook de toelichting op artikel 15.

 

Artikel 134

In het vierde lid wordt nu ook verwezen naar het nieuw voorgestelde artikel 21, vijfde lid.

 

Artikel 135

Volgens het nieuw voorgestelde artikel 129, tweede lid, hebben bestuurders en commissarissen geen wettelijk vergaderrecht. Zij hebben dus niet het instemmingsrecht, bedoeld in artikel 135, eerste lid. Volgens artikel 132, derde lid hebben zij wel raadgevende stem bij besluitvorming door de algemene vergadering buiten vergadering. De nieuw voorgestelde artikel 135, eerste lid, tweede volzin, beoogt zeker te stellen dat bestuurders en commissarissen tijdig in de gelegenheid worden gesteld om hun raadgevende stem uit te brengen. Dit is een bepaling van dwingend recht. Bij niet naleving is het besluit vernietigbaar wegens een totstandkominggebrek. Zie artikel 21, lid 3, onder a. De betrokken bestuurders en commissarissen zelf kunnen deze vernietigingsgrond inroepen wanneer zij daarbij een redelijk belang hebben in de zin van artikel 21, lid 3, aanhef. Ook aandeelhouders en anderen kunnen daarbij een redelijk belang hebben, onder meer wanneer zij weten of vermoeden dat bepaalde bestuurders of commissarissen negatief zouden hebben geadviseerd maar zelf, om hen moverende redenen, geen procedure tot vernietiging willen entameren.

De wijziging van het derde lid is van redactionele aard.

 

Artikel 139

De aanduiding 144 is vervangen door 143. Daarmee is een fout hersteld.

 

Artikel 142

Het tweede lid, laatste volzin, is gewijzigd. Men zie hiervoor de toelichting op artikel 26.

 

Titel 6 – De besloten vennootschap

 

Artikelen 200 tot en met 238

De in deze artikelen aangebrachte wijzigingen lopen parallel met de wijzigingen in de overeenkomstige NV-bepalingen. In artikel 234, vierde lid, is het bij vergissing ingeslopen woord 'ernstig' geschrapt.

 

Artikel 239

Het vierde lid is verduidelijkt. De aandeelhouder-bestuurde vennootschap is niet een 'afzonderlijke rechtsvorm' in de zin van artikel 1, eerste lid. Anders dan in artikel 91 wordt daarom hier de uitdrukking 'van toepassing' gebruikt.

 

Artikel 240

In het tweede lid, onder b, en het vierde lid zijn enkele redactionele verbeteringen aangebracht.

 

Artikel 241

In het eerste lid wordt de regeling voor de aandeelhouder-bestuurde vennootschap (ABV) verduidelijkt. Deze gaat ervan uit dat niet alleen iedere vergadering van aandeelhouders geldt als bestuursvergadering maar ook - omgekeerd - iedere bestuursvergadering als vergadering van aandeelhouders. Er is dus sprake van een volledige samenval. De artikelen 240, tweede lid, en 241, derde lid, staan hieraan niet in de weg. Uit eerstgenoemde bepaling volgt dat aandeelhouders, die geen bestuurder zijn, in afwijking van artikel 232, eerste lid, geen stemrecht hebben in de vergadering van aandeelhouders. In overeenstemming hiermee wordt in artikel 241, vierde lid, artikel 232 niet van toepassing verklaard. De laatstgenoemde bepaling brengt mee dat zij ook geen vergaderrecht hebben, tenzij dit bij of krachtens de statuten is toegekend.

De aan het derde lid toegevoegde volzin sluit aan op de laatste zin van het voorgestelde artikel 229, derde lid.

Opgemerkt mag worden in dit verband dat juist bij de ABV besluitvorming buiten vergadering veel zal voorkomen. Juist bij de ABV kan daarom behoefte bestaan aan toekenning van vergaderrecht zonder een daaraan verbonden instemmingsrecht voor besluitvorming buiten vergadering.

Zoals volgt uit artikel 241, tweede lid, tweede volzin, zijn aandelen zonder of met een beperkt stemrecht bij de ABV uitgesloten. Het nieuw voorgestelde artikel 229, derde lid, kan derhalve bij de ABV geen rol spelen. Duidelijkheidshalve wordt dan ook dit derde lid niet van toepassing verklaard. Artikel 235 wordt niet van toepassing verklaard in verband met de voorgestelde invoering van een nieuw artikel 241a.

Het bestaande zesde lid komt te vervallen in verband met de invoering van het nieuw voorgestelde artikel 241a.

 

Artikel 241a

Duidelijkheidshalve wordt het huidige artikel 241, zesde lid, vervangen door een volledig uitgeschreven tekst, opgenomen in een nieuw artikel 241a. Dit nieuwe artikel 241a loopt dus parallel aan artikel 235. Materieel komt de regeling op hetzelfde neer. De verwijzing in het eerste lid naar artikel 241, eerste lid, betekent dat de regeling in beginsel ook geldt voor besluiten die als bestuursbesluit moeten worden aangemerkt. Een materiële verandering brengt dit niet mee: voor bestuursbesluiten kent de wet geen uitgeschreven regels, anders dan die van artikel 233 krachtens het zesde lid van dat artikel. Dat alle bestuurders met de wijze van besluitvorming door het bestuur moeten instemmen, spreekt vanzelf. Dat geldt ook bij andere vennootschappen dan de ABV. De in artikel 235, eerste lid, voorkomende bepaling dat bestuurders en commissarissen tijdig van de voorgenomen besluitvorming op de hoogte worden gesteld is hier niet opgenomen. Bestuurders zijn per definitie vergadergerechtigden en worden als zodanig bij de besluitvorming betrokken. Commissarissen hebben alleen een raadgevende stem als de statuten dat bepalen (artikel 241, tweede lid).

Voor wat betreft het in het eerste en het derde lid opgenomen instemmingsrecht van de vergadergerechtigden mag hier worden verwezen naar de voorgestelde toevoeging aan artikel 241, derde lid, en de toelichting daarop.

Het zojuist genoemde artikel 233 wordt in het tweede lid in zijn geheel - dus met inbegrip van het zesde lid van die bepaling - van overeenkomstige toepassing verklaard. De slotzin van artikel 235, derde lid, ontbreekt in het derde lid van artikel 241a. De overweging is dat het in die slotzin bepaalde slecht te verenigen is met de vereenvoudigde besluitvorming binnen de ABV.

 

Artikel 242

In het tweede lid worden duidelijkheidshalve de woorden 'als zodanig' vervangen door 'als bestuurder'.

Het huidige - niet vlekkeloos geformuleerde - derde lid houdt in dat artikel 257 van overeenkomstige toepassing is als de schorsing op redelijke gronden is gedaan. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat een onredelijk schorsingsbesluit kan worden vernietigd op vordering van de geschorste en dat in andere gevallen de geschorste zijn aandelen zou moeten opgeven, waarbij artikel 257, tweede tot en met vijfde lid, zouden garanderen dat hij voor die aandelen een redelijke prijs ontvangt. In het hier voorliggende voorstel zijn artikel 257, tweede tot en met vijfde lid, geschrapt. Nadere overdenking van de regeling heeft tot het inzicht gevoerd dat het, ook los daarvan, beter is de bescherming van de betrokkene te zoeken in de regeling van de - nieuw geformuleerde - artikelen 251 en 252. Deze bepalingen worden nu in het derde lid van overeenkomstige toepassing verklaard, met enkele voor zichzelf sprekende afwijkingen.

De in het vierde lid is een opgenomen vervaltermijn is geformuleerd naar het voorbeeld van artikel 21, vierde lid. De tweede volzin is geformuleerd naar het voorbeeld van artikel 21, vijfde lid. Men zie aldaar voor een toelichting.

Het vijfde lid brengt in herinnering dat de betrokkene het schorsingsbesluit ook kan aanvechten door instelling van een vordering tot nietigverklaring of vernietiging. Denkbaar is dat een vordering primair wordt gebaseerd op artikel 21, subsidiair op artikel 251 en 252.

 

Artikel 243

Dit artikel is vervallen. In de voorganger van deze bepaling, artikel 242, tweede lid, (oud), was een iets kortere versie van het huidige artikel 243 opgenomen. Het daarin omschreven recht werd toegekend aan ieder aandeelhouder. Dat had destijds goede zin. Volgens de toen geldende versie van de ABV werd immers de ABV bestuurd door de aandeelhouders en was er daarnaast geen als zodanig aangeduid 'bestuur'. Intussen was wel de mogelijkheid opengelaten dat bepaalde aandeelhouders door de aandeelhoudersovereenkomst geheel of gedeeltelijk van het uitoefenen van de bestuursfunctie werden uitgesloten. Een gevolg van deze opzet was dat ook aandeelhouders die in feite nauwelijks bij het besturen van de vennootschap betrokken waren niettemin, in geval van slecht bestuur, als bestuurder aansprakelijk konden worden gehouden. Mede gelet op deze mogelijkheid is toen artikel 232, tweede lid, (oud) geïntroduceerd met de bedoeling de aandeelhouders een zekere extra bescherming te bieden.

In de opzet van 2014, waarin alle aandeelhouders, behoudens enkele uitzonderingen, bestuurder zijn en dan ook als zodanig worden aangeduid, heeft toekenning van een inzage- en kopieerrecht aan aandeelhouders als afzonderlijke groep geen zin. Het recht is daarom in die regeling toegekend aan de bestuurders. Gemeend werd dat het toekennen van extra bescherming ook in deze nieuwe opzet zinvol was omdat daarin sprake was van een nog verder gaande deformalisering van de besluitvorming. Bij nader overwegen lijkt dit geen sterk argument. Hierbij mag overwogen worden dat een inzagerecht naar huidig recht al aan iedere bestuurder toekomt krachtens het huidige artikel 15, eerste lid, laatste volzin, zij het dat die bepaling in haar huidige versie alleen betrekking heeft op administratieve gegevens en bescheiden. Voorgesteld wordt het daar omschreven inzagerecht uit te breiden naar het voorbeeld van het huidige eerste lid van artikel 243. Men zie de toelichting op het nieuw voorgestelde zesde lid van artikel 15, hiervoor. Het enkele feit dat het bestuur een dergelijke bewaarplicht heeft, behoort dit als uitgangspunt mee te brengen. Naar de mening van de regering bestaat echter, nu het niet langer gaat om bescherming van 'outside' aandeelhouders, aan een kopieerrecht, zoals omschreven in het huidige artikel 243, tweede lid, geen behoefte. In voorkomende gevallen is het bestuur als zodanig verantwoordelijk voor een juiste uitoefening van de bewaarplicht. Tot die verantwoordelijkheid behoort dan ook het al of niet toekennen - formeel of informeel - van een kopieerrecht. De inhoud van artikel 243, tweede lid, is daarom niet overgebracht naar artikel 15.

 

Titel 7 - Uitkoop, uittreding en gedwongen overdracht

 

Artikel 251

De uittredingsregeling is vereenvoudigd en verbeterd. De huidige leden 4 tot en met 7 zijn als overbodig geschrapt. Aan partijen kan worden overgelaten, zo is thans de overweging, om wegen te vinden die een procedure kunnen voorkomen. De inhoud van het bestaande artikel 252 is voor een deel aan artikel 251 toegevoegd. De aanvangswoorden van het eerste lid zijn aangepast aan de afschaffing van aandelen aan toonder.

Het nieuwe vierde lid stemt in grote lijnen overeen met het huidige artikel 252, eerste lid. Een verschil is dat de wijze waarop de deskundigen hun rapport inrichten niet hier wordt besproken maar in het nieuwe artikel 252, eerste lid.

Bij het nieuwe vijfde lid kan met name gedacht worden aan een statutaire regeling die het verkrijgen van eigen aandelen door de vennootschap beperkt of uitsluit (artikelen 114, tweede lid en 214, tweede lid). In de openingswoorden van artikelen 114, tweede lid en 214, tweede lid, wordt al gewezen op de bepalingen van titel 7. Overigens zijn ook overeengekomen of anders geredigeerde bepalingen denkbaar.

In het nieuwe zesde lid wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat partijen de in artikel 252 voorziene procedure willen voorkomen. Kostenaspecten kunnen daarbij een rol spelen. Denkbaar is dat zij in verband daarmee of los daarvan zelf al afspraken hebben gemaakt over de verdere afwikkeling van een toewijzend vonnis. Toepassing van het zesde lid betekent dat een einde is gekomen aan de procedure voor de rechter, behoudens hoger beroep.

Het zevende lid komt in de plaats van het huidige artikel 252, zesde lid. Een verschil is dat de tweede volzin van die tekst is weggelaten. Uitsluiting van hoger beroep wordt bij nader inzien niet nodig geoordeeld. De rechter kan desgevraagd de beslissing tot toewijzing met benoeming van deskundigen uitvoerbaar bij voorraad verklaren (artikel 55 Rv.). Voor vertraging van de verdere, in artikel 252 omschreven procedure hoeft dan niet te worden gevreesd.

Het achtste lid is ontleend aan het huidige artikel 252, vijfde lid. De daarin voorkomende slotzin is in de nieuwe opzet overbodig.

Het negende lid is opgenomen om misverstanden op dit punt te voorkomen. Het verlies van het aandeelhouderschap kan voor de betrokkene leiden tot bijkomende schade die niet in het krachtens artikel 252, tweede lid, te betalen bedrag is verdisconteerd. Bij een 'andere vordering' kan onder meer gedacht worden aan een vordering tot het staken van de aangevoerde gedragingen.

 

Artikel 252

Het eerste lid is zo geredigeerd dat de benoemde deskundigen zich in beginsel kunnen beperken tot het vaststellen van de door de vennootschap te betalen prijs, uitgaande van de waarde van de vennootschap op het tijdstip van de toewijzing van de vordering. Daarbij zullen zij zich wel moeten verdiepen in de overige in het eerste lid genoemde factoren maar van hen wordt niet verwacht dat zij op al die punten zo deskundig zijn dat zij deze bij de waardebepaling verdisconteren.

Het uiteindelijk te betalen bedrag wordt ingevolge het tweede lid door de rechter bepaald. Daaraan moet een zitting voorafgaan waarvoor de partijen en de deskundigen worden opgeroepen. Het is dan aan partijen om desgewenst een of meer van de niet verdisconteerde factoren ter sprake te brengen. Het debat daarover kan dan ten overstaan van de rechter met inbreng van de deskundigen plaatsvinden. Met de uitkomst daarvan moet de rechter in deze zin rekening houden dat uit de motivering van zijn beslissing moet blijken welke rol zij hebben gespeeld. Uit de tweede volzin blijkt dat ook een relevant geoordeelde statutaire of overeengekomen prijsbepalingregeling terzijde kan worden gesteld indien deze, naar het oordeel van de rechter, in het gegeven geval tot onredelijke gevolgen leidt. Met opzet is overigens de bepaling minder strak geformuleerd dan die van artikel 251, vijfde lid. De achtergrond daarvan is dat in veel gevallen het belangenscala dat bij een regeling als bedoeld een rol speelt genuanceerder is.

Het derde lid komt materieel overeen met het huidige artikel 252, derde lid.

Het vierde lid is ongewijzigd.

Het vijfde lid komt materieel overeen met het huidige zevende lid. De ingevoegde tweede volzin bevat de woorden 'ook in dit geval'. Die woorden zijn zo gekozen omdat uit artikel 9 reeds volgt dat de rechter die kennisneemt van een tegen de vennootschap gerichte vordering tot uittreding ook bevoegd is kennis te nemen van een daarmee samenhangende vordering.

In het zesde lid is rekening gehouden met de mogelijkheid dat een statutaire of contractuele blokkeringsregeling aan overdracht van de aandelen aan een medeaandeelhouder in de weg staat. In beginsel kan zo'n blokkeringsregeling door de rechter worden genegeerd. De in het geding zijnde belangen van de betrokkenen kunnen echter meebrengen dat dit in het gegeven geval onaanvaardbaar wordt geoordeeld. Deze toets is weer strakker dan die van het tweede lid, tweede volzin.

Het zevende lid verlengt de werking van artikel 251, zevende en achtste lid.

 

Artikel 253

De aanpassingen in het huidige eerste en derde lid en het vervallen van het huidige tweede lid hangen samen met het vervallen van aandelen aan toonder en de nieuwe redactie van de artikelen 251 en 252. Door het vervallen van het huidige tweede lid wordt het huidige derde lid vernummerd tot tweede lid.

 

Artikel 254

In het eerste, tweede en derde lid, zijn kleine wijzigingen aangebracht in verband met de nieuwe redactie van de artikelen 251 en 252.

 

Artikel 255

In het eerste lid, eerste volzin, wordt nu ook artikel 251 genoemd. Daarnaast wordt ook een verwijzing verbeterd. In verband met de nieuwe redactie van artikel 276 wordt voor het overige de tekst van artikel 255 drastisch ingekort. De redactie van het nieuw ingevoegde tweede lid sluit aan op die van overeenkomstige verwijzingen in de artikelen 26, 55 en 142.

Voorts zijn in artikel 255, eerste lid, de woorden ‘door deze gevraagde’ geschrapt. Deze woorden reflecteren de gedachte dat het de rechter niet vrijstaat uit de opsomming in artikel 276, vierde lid, een andere voorziening te kiezen dan de voorziening waarom de verzoeker heeft gevraagd. Ook artikel 276 moet zo worden begrepen. De geciteerde woorden zijn evenwel in artikel 255 niet op hun plaats. Zij ontbreken ook in de parallel lopende bepalingen in de artikelen 26, 55 en 142. Niet in artikel 255 en de genoemde parallel lopende bepalingen horen woorden met de aangeduide strekking thuis, maar in artikel 276 zelf. Om op dit punt ieder misverstand uit te sluiten is artikel 255 aangepast en zijn in het eerste lid van artikel 276 de woorden ‘door de verzoeker genoemde’ ingevoegd.

In dit verband zij erop gewezen dat de enquêteregeling van Sint Maarten in het hier besproken opzicht de rechter minder vrijheid geeft dan de Nederlandse regeling van art. 2:349a lid 2 NedBW, zoals deze bepaling door de Hoge Raad wordt uitgelegd (HR 4 oktober 2002, NJ 2002/556, Zwagerman). De regeling van Sint Maarten laat overigens de mogelijkheid open dat de rechter binnen de gevraagde voorziening voor een zekere nuance kiest, die in zoverre enigszins afwijkt van het verzoek. Bij voorkeur moet dan ter zitting daarover worden gesproken. De nuance zal in elk geval in de uitspraak moeten worden gemotiveerd. Open blijft ook de mogelijkheid dat de verzoeker zonder enige specificatie om een voorziening als bedoeld in art. 276, vierde lid, vraagt. De rechter heeft dan alle vrijheid om tot een naar zijn oordeel passende keuze te komen.

 

Artikel 257

In dit artikel komen de huidige tweede lid tot en met zesde lid te vervallen. Deze wijziging sluit aan op het vervallen van het huidige artikel 251, vierde tot en met zevende lid. Overwogen is voorts dat het in casu - anders dan bij de artikelen 251 en 252 - gaat om een statutaire regeling, waarop andere regels, die de minderheidsaandeelhouders een zekere bescherming bieden, van toepassing zijn. In dat verband zijn vooral van belang de artikelen 108a, 208a, derde lid, eerste volzin, waarnaar aan het slot van de bepaling wordt verwezen, en 134 en 234, vierde lid.

De wijzingen in het huidige eerste, in de nieuwe opzet enige lid hangen samen met het vervallen van aandelen aan toonder.

Nederland kent naast een regeling voor gedwongen overdracht (uitstoting) krachtens de statuten een wettelijke regeling voor deze figuur (artikel 336 van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek e.v.). Deze regeling, die in een eerdere versie op veel moeilijkheden stuitte, is onlangs vernieuwd. Aan de hand van de ervaringen in Nederland met de nieuwe regeling kan te zijner tijd worden overwogen een soortgelijke regeling in Sint Maarten in te voeren.

 

Titel 8 - Het recht van enquête.

 

Artikel 270

Om redenen van systematiek is een tweede lid toegevoegd

 

Artikel 271

De toevoeging van een tweede lid aan artikel 270 maakte het mogelijk artikel 271, eerste lid, eerste volzin, te vereenvoudigen.

Een tweede lid is toegevoegd in navolging van artikel 345, lid 1, tweede volzin, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het derde lid is gelijk aan het huidige tweede lid.

Het nieuw ingevoegde vierde lid sluit aan bij het bepaalde in artikel 19, zevende lid, tweede volzin. Naast de term ‘commissaris’ wordt overigens in de achtste titel op verschillende plaatsen de term ‘toezichthoudend orgaan’ al gebruikt. Zie bijvoorbeeld artikel 273, eerste en tweede lid.

Met het nieuw toegevoegde vijfde lid wordt beoogd onzekerheid op dit punt uit te sluiten. Een inhoudelijk gelijkluidende bepaling bevat het achtste lid van artikel 276. Zie in verband met de mogelijkheid tot het instellen van beroep in cassatie artikel 286.

 

Artikel 272

In het eerste lid, onder b en c, worden enkele oneffenheden hersteld. In het tweede lid wordt de opsomming van de steeds bevoegde potentiële verzoekers gewijzigd en verruimd. Genoemd worden nu ook de curator die optreedt in geval van ontbinding door de rechter (onder b) en de vereffenaar in andere gevallen van ontbinding (onder c). De belangrijkste toevoeging is die onder e: de rechtspersoon zelf. Aldus ook het per 1 januari 2013 ingevoerde artikel 346, onder d, van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Aan deze mogelijkheid kan vooral behoefte bestaan na een bestuurswisseling, een wisseling van toezichthouders of wanneer over de aan de orde zijnde kwesties verschil van mening bestaat tussen bestuurders en/of toezichthouders. In een dergelijk geval kunnen ook problemen rijzen bij de vertegenwoordiging van de rechtspersoon in de aan te spannen procedure. Het verschil in inzicht kan leiden tot een in processueel opzicht chaotische situatie. Het tweede lid van het nieuw geformuleerde artikel 273 beoogt dit te voorkomen. Men zie aldaar.

 

Artikel 273

De tekst van de huidige bepaling is ondergebracht in een nieuw geformuleerd eerste lid. In het zinsdeel, waarmee dit eerste lid aanvangt, is een uitzondering opgenomen voor de gevallen waarin de rechtspersoon zelf, de vereffenaar of de curator als verzoeker optreedt. In het vervolg van de tekst zijn de woorden 'en het openbaar ministerie' geschrapt. Deze woorden zijn overbodig: Ook het openbaar ministerie wordt in de context van artikel 272, tweede lid, als 'verzoeker' aangemerkt.

In een nieuw opgenomen tweede lid wordt de situatie uitgewerkt waarin op de voet van enige bepaling uit de achtste titel, waaronder artikel 272, eerste lid, onder d, een verzoek wordt gedaan door de rechtspersoon zelf. De bepaling geeft een specifieke oplossing voor de in deze situaties dreigende meningsverschillen, belangenconflicten en moeilijkheden bij de vertegenwoordiging van de rechtspersoon. De bepaling geeft voor deze gevallen een aanvulling op het bepaalde in artikel 10 en kan ertoe leiden dat het bepaalde in artikel 10, eerste lid, tweede volzin, opzij gezet wordt. Zoals uit de voorgestelde tekst blijkt is in elk geval het bepaalde in artikel 10, vierde en vijfde lid, niet van toepassing, hetgeen van belang kan zijn wanneer een verzoek van de rechtspersoon tot een wederpartij is gericht. Ook artikel 11 (tegenstrijdig belang) wordt in de bedoelde specifieke gevallen door dit nieuw opgenomen tweede lid buiten werking gesteld.

Het tweede lid geldt niet alleen voor het geval dat de rechtspersoon zelf een enquêteverzoek doet. Het geldt ook voor de verzoeken van de rechtspersoon op de voet van artikel 274, tweede lid, (vergoeding directe kosten), artikel 275, derde lid, (ontheffing taak onderzoekers, etc.), artikel 276, eerste lid, onder c (onmiddellijke voorziening), artikel 277, derde lid, (verzoek tot het geven van bevelen), artikel 282, eerste lid, (vaststelling wanbeleid), artikel. 282, derde lid, (treffen voorzieningen), artikel 284 (opheffing etc. van een voorziening), artikel 286, eerste lid, (cassatie), alsmede voor andere verzoeken van de rechtspersoon op de voet van een bepaling uit titel 8.

Zowel in het eerste als in het tweede lid wordt gesproken van 'het toezichthoudend orgaan'. Het toezichthoudend orgaan bij de NV en de BV is meestal de raad van commissarissen. Voor de ruimere term 'toezichthoudend orgaan' is gekozen om daaronder ook te doen vallen het in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek als 'algemeen bestuur' aangeduide orgaan. Ingevolge artikel 18, vierde lid, onder d, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek behoort het houden van toezicht tot de taak van het algemeen bestuur. Bij andere rechtspersonen dan de NV en de BV komen ook anders aangeduide toezichthoudende organen voor.

Toegevoegd zijn ook een vierde en een vijfde lid. Het vierde lid loopt parallel met artikel 346, lid 3, tweede volzin, van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Een bepaling in de geest van het vijfde lid is in de Nederlandse regeling te vinden in artikel 349a, lid 1, eerste volzin, van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek.

 

 

Artikel 274

In het eerste lid zijn ingevoegd de woorden 'of aan een juiste gang van zaken'. De bepaling sluit daardoor beter aan bij artikel 271, eerste lid. De invoeging komt overeen met die in het nieuw geformuleerde artikel 350, lid 1, van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek.

Aan het derde lid, tweede volzin, is een passage toegevoegd. De achtergrond daarvan is dat de onderzoeker soms kosten oploopt of dreigt op te lopen die niet onder de gebruikelijke 'onkosten' vallen. Daarbij valt onder meer te denken aan de door hem te maken kosten van verweer tegen acties van bij de enquête betrokken personen die bezwaar maken tegen zijn wijze van werken of (onderdelen van) zijn rapportage. Wanneer de onderzoeker daarbij geen grove fouten heeft maakt en zich niet op andere wijze aan kennelijk onbehoorlijke taakvervulling schuldig maakt, zullen dergelijke acties geen kans van slagen hebben. Vgl. artikel 279, zesde lid (nieuw). In een dergelijk geval zal wel sprake kunnen zijn van 'bijkomende kosten' die in redelijkheid niet voor zijn rekening behoren te blijven. In voorkomende gevallen kunnen dus deze kosten mede worden begroot bij de vaststelling van het bedrag dat (voorlopig, zie de derde volzin) als maximum heeft te gelden. Op deze begroting sluit aan de in artikel 281, eerste lid, aangeduide definitieve vaststelling van de kosten. Deze komen, zo is daar bepaald, ten laste van de rechtspersoon. Een meer specifieke bepaling in de geest van de zojuist besproken tweede volzin is opgenomen in de nieuwe versie van artikel 350, lid 3, van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek.

In het vierde lid wordt nu de mogelijkheid geopend een 'rechter-commissaris' aan te wijzen 'al dan niet uit het midden van de kamer die de zaak behandelt'. Als rechter-commissaris kan desgewenst ook de voorzitter van die kamer optreden. De aanwijzing kan tegelijk met de benoeming van onderzoekers geschieden maar kan ook later, wanneer de wenselijkheid daarvan gebleken is, plaatsvinden. Benoeming van een 'raadsheer-commissaris' wordt dwingend voorgeschreven in het nieuwe artikel 350, lid 4, van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Aan een dwingend voorschrift bestaat echter hier te lande, waar de verhoudingen wat kleinschaliger zijn, geen behoefte. Om op dit punt misverstand te voorkomen wordt in het vierde lid, tweede volzin, de mogelijkheid van beroep bij het Hof uitgesloten.

 

Artikel 275

In het eerste lid wordt de sturende rol van het Hof en de rechter-commissaris nader omschreven. Van belang is daarbij de tweede volzin, die belanghebbenden de mogelijkheid geeft de gang van zaken bij het onderzoek te beïnvloeden. Voor wat betreft de rechter-commissaris kan daarbij nog het volgende worden opgemerkt. Anders dan in de Faillissementsverordening is zijn functieomschrijving niet verder uitgewerkt. Zijn optreden zal over het algemeen niet in formele beschikkingen resulteren. Ook overigens zijn er geen procedurevoorschriften. Van zijn beslissingen staat geen beroep open bij het Hof. Vgl. artikel 274, vierde lid, tweede volzin. Verwacht mag worden dat de rechter-commissaris in voorkomende gevallen intern met de betrokken kamer van het Hof overlegt maar een verplichting daartoe bestaat niet. Aan verdere formalisering bestaat naar het oordeel van de regering vooralsnog geen behoefte.

Het tweede lid is aan de introductie van de rechter-commissaris aangepast.

 

Artikel 276

Zoals in de huidige tekst van artikel 276 wordt in het eerste lid de term 'voorlopige voorziening' gebruikt. Hiermee wordt afgeweken van artikel 349a, lid 2, van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, waar op verouderde, historische gronden nog gesproken wordt van een 'onmiddellijke voorziening'. De kwestie wordt besproken in de noot van P. van Schilfgaarde onder HR 11 juli 2014, NJ 2014/388 en 389 (Arch/Novero). Een materiële afwijking van het Nederlandse systeem wordt intussen met deze afwijking niet beoogd.

In het eerste lid zijn de woorden ‘door de verzoeker genoemde’ ingevoegd. Zie hierover de toelichting op art. 255.

De invoeging van een nieuw tweede lid heeft geleid tot vernummering van de volgende leden.

Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen kan in iedere stand van het geding worden gedaan, dus ook dadelijk bij de indiening van het verzoek tot enquête. De aard van het verzoek brengt mee dat soms spoed geboden is. Dit kan meebrengen dat, vooruitlopend op de behandeling van het enquêteverzoek, de voorlopige voorziening al wordt getroffen. De ingelaste tweede volzin van het tweede lid strekt ertoe om te voorkomen dat die voorziening wordt getroffen los van de vraag of er gegronde redenen zijn als bedoeld in artikel 274, eerste lid. Aldus ook artikel 349a, lid 3, van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek.

In het huidige tweede, nieuw derde lid is de redactie op enkele punten verbeterd

In het huidige derde, nieuw vierde lid, onder d, is de redactie vereenvoudigd met het oog op de invoering van artikel 1, zesde lid.

In het huidige vierde, nieuw vijfde lid is in de laatste volzin de zinsnede 'in dit geval ook ambtshalve' geschrapt. Bij nader inzien bestaat voor die invoeging geen goede grond. In verband met de vernummering van de leden is de aanduiding 'tweede' in de laatste volzin gewijzigd in 'derde'.

In het huidige zesde, nieuw zevende lid zijn de woorden 'door het Hof' ingevoegd. De tweede volzin is geschrapt. In de derde volzin is een verwijzing naar artikel 611c, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingevoegd.

De inhoud van het huidige zevende lid is verplaatst naar artikel 286, tweede lid.

 

Artikel 277

De leden 3, 4 en 5 zijn deels een uitwerking van de bestaande regeling. Wel nieuw is dat expliciet de mogelijke bijstand van de openbare macht wordt genoemd. Het derde lid is gelijk aan de eerste volzin van het huidige derde lid.

Het nieuw ingevoegde vierde lid sluit aan bij het tweede lid van artikel 2:352 NedBW.

Het nieuw ingevoegde vijfde lid geeft in een iets ruimere redactie de inhoud weer van de tweede volzin van het huidige derde lid.

De tekst van het nieuw toegevoegde zesde lid is gelijk aan die van het huidige vierde lid. Een overeenkomstige bepaling bevat het derde lid van artikel 2:351 NedBW.

 

Artikel 279

Het tweede lid is in deze zin verduidelijkt dat beter is aangegeven om welke bestuurders en commissarissen het in die bepaling gaat. Een derde lid is toegevoegd omdat ook personen als daar bedoeld belang hebben bij voorafgaande inzage. Nieuw is ook de verbodssanctie van het vierde lid.

Een soortgelijke maar minder gedetailleerde regeling is opgenomen in het nieuwe artikel 2:351, lid 4, van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek.

In navolging van artikel 2:351, lid 5, van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek is in artikel 279, zesde lid, een regeling opgenomen die de aansprakelijkheid van onderzoekers beperkt. De Nederlandse regeling vertoont enkele onduidelijkheden. Strikt genomen gaat het in de Nederlandse tekst alleen over de schade die het gevolg is van 'het verslag van de uitkomst van het onderzoek'. Schade die niet het gevolg is van dat verslag maar van het optreden van onderzoekers voorafgaand aan dat verslag, of van optreden dat niet tot een verslag heeft geleid (bijvoorbeeld omdat het enquêteverzoek tussentijds is ingetrokken of omdat de onderzoekers vervangen zijn) zou er dan niet onder vallen. Ook schade veroorzaakt door overtreding van artikel 277, zesde lid, (2:351, lid 3, van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek) zou er niet onder vallen. E.e.a zal wel niet de bedoeling zijn. Een vraag is tenslotte wat de betekenis kan zijn van de rubriek 'opzettelijk onbehoorlijk' in de Nederlandse tekst naast 'kennelijk grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt'. Deze overwegingen hebben geleid tot een iets andere formulering met behoud, zoveel mogelijk, van de Nederlandse opzet.

 

Artikel 280

De schrapping van het woord 'voorts' in het tweede lid heeft een taalkundige grond. De uitbreiding van de bekendmakingplicht is aangebracht in het belang van degenen die van het verslag kennis zouden willen nemen.

 

Artikel 281

Het eerste lid, eerste volzin, is bekort in verband met de nieuwe formulering van artikel 274, derde lid, tweede volzin.

 

Artikel 282

In het vierde lid zijn enkele taalkundige verbeteringen aangebracht.

 

Artikel 283

In het eerste lid, onder a, zijn enkele wijzigingen aangebracht in verband met wijzigingen elders in het voorstel.

De als 'splitsing 'aangeduide voorziening is van het onder d gestelde overgebracht naar een nieuwe letter e. Daarbij is verduidelijkt dat de normale procedure voor splitsing, zoals deze is vastgelegd in de vierde en vijfde afdeling van de negende titel, zo veel mogelijk moet worden gevolgd. Een belangrijk verschil is dat in die titel aan de gewone rechter toebedeelde taken worden uitgeoefend door het Hof. De overweging is dat het Hof krachtens artikel 283, tweede lid, al een ruime bevoegdheid heeft om de gevolgen van de gelaste splitsing te regelen. Het lijkt beter om in aansluiting daarop het in de negende titel omschreven rechterlijk ingrijpen dan ook bij het Hof te laten. Een hierbij in het oog te houden consequentie is wel dat de mogelijkheid van hoger beroep bij dat ingrijpen komt te vervallen Cassatie blijft volgens de gewone regels mogelijk.

 

Artikel 284

Aan het slot van de tweede volzin van eerste lid is ter verduidelijking een zinsnede toegevoegd. De betekenis daarvan is dat in geval van verlenging van een voorlopige voorziening de in die volzin genoemde termijn van drie jaren gaat lopen op de dag van verlening, niet op de dag waarop zij als voorlopige voorziening is getroffen.

In het tweede lid is de aanduiding 'vierde lid' vervangen door 'vijfde lid'.

In het derde lid is ter verduidelijking het woord ‘tweede’ vervangen door ‘eerste of tweede’

 

Artikel 285

In artikel 285 is na 'onder d' ingevoegd: 'en e'. Ook voor de splitsing geldt dat de gevolgen daarvan zo ingrijpend zijn dat voor voorlopige tenuitvoerlegging geen plaats is.

 

Artikel 286

In dit artikel worden de speciale regels omtrent het instellen van beroep in cassatie in een gewijzigde formulering opnieuw gegroepeerd. De bepalingen zijn erop gericht onnodige vertraging te voorkomen.

 

Artikel 287

Deze nieuwe bepaling is materieel gelijk aan het nieuw ingevoerde tweede lid van artikel 2:359 NedBW.

 

Titel 9 - Omzetting, fusie en splitsing

 

Artikel 304

In het derde lid zijn de woorden ‘De in het tweede lid bedoelde notariële akte’ vervangen door ‘Het in het tweede lid bedoelde besluit’. In aansluiting hierop wordt nu ook in de derde volzin van het vierde lid gesproken van ‘het besluit tot omzetting’ en zijn in het vijfde lid drie passages aangepast. De overweging voor deze wijzigingen is dat de omzetting moet geschieden op basis van het in het tweede lid bedoelde besluit dat voldoet aan de in de eerste volzin genoemde voorwaarden. Het besluit tot omzetting kan vervolgens in de notariële akte worden geconstateerd, zoals de tweede volzin van artikel 304 voorschrijft. Deze aanpassingen zijn louter ter verduidelijking en beogen geen materiële wijziging.

 

Artikel 336

In het zesde en zevende lid is in het totaal viermaal in het woord 'surseance' een schrijffout hersteld.

 

Artikel 340

In het vierde lid zijn de woorden ‘de verkrijgende rechtspersonen en’ geschrapt. Voor de voortbestaande splitsende rechtspersonen is het bepaalde in de voorgaande zinsnede een zinvol voorschrift. Onduidelijk is echter welke betekenis de bepaling kan hebben voor de verkrijgende rechtspersonen en hoe deze voorschriften door deze rechtspersonen moeten worden toegepast. De geschrapte zinsnede komt overigens ook voor in het gelijkluidende art. 2:334f onder d van het Nederlandse BW.

 

De Minister van Justitie