Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Reimerswaal

Beleid ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieReimerswaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleid ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten 2019
CiteertitelBeleid ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten 2019
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerpArbeidsmigrantenbeleid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 149 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2020nieuwe regeling

17-12-2019

gmb-2019-319645

Z19.001093

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleid ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten 2019

Inleiding

In 2009 is het ‘beleid ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten’ vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal. Dit beleid is met name gericht op de huisvesting van arbeidsmigranten in de kernen.

 

In 2016 is het buitengebied toegevoegd aan het beleid en is het beleid voor de kernen ongewijzigd gebleven. Het werkelijk omzetten van het nieuwe beleid in vergunningen voor het buitengebied resulteerde in vragen van ondernemers en de behoefte om de nieuwe regels beter af te stemmen op de praktijk. Daarom volgt er nu een update van het beleid.

 

De hoofdstukken 1, 2 en 4 krijgen een redactionele update en in hoofdstuk 3 wordt ingezoomd op de wijzigingen ten opzichte van het vorige beleid (2016). In hoofdstuk 5 worden de resultaten van de inspraakprocedure verwoord.

 

Doelstelling

Dit beleid bevat een nadere uitwerking van het in 2016 vastgestelde ‘beleid ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten’ en vervangt het vastgestelde beleid uit 2016.

Dit beleid is bedoeld om onverantwoorde vormen van de huisvesting tegen te kunnen gaan en aan te kunnen pakken middels de (gemeentelijke) handhavingsinstrumenten. Dit beleid voorziet met name in een beleidskader voor de huisvesting van arbeidsmigranten in het buitengebied en de kernen. Een ‘humane’ huisvesting van de arbeidsmigranten is een primaire doelstelling in de gemeente Reimerswaal. Dit is een primaire taak van de personen of ondernemers die huisvesting voor arbeidsmigranten aanbieden. Echter de gemeente moet ook haar verantwoordelijkheid nemen om een ‘humane’ huisvesting te faciliteren binnen diverse beleidsvelden. Dit beleid biedt concrete kaders waarbinnen de huisvesting op een goede wijze kan plaatsvinden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in tijdelijke en structurele huisvesting van arbeidsmigranten in het buitengebied. Daarnaast wordt er een onderscheid gemaakt tussen het beleidskader voor de kernen, het buitengebied en overige gebieden zoals recreatieterreinen en bedrijventerreinen.

 

 

Bij ‘humane’ huisvesting gaat het om de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Geen mensonwaardige situaties. Denk hierbij aan bijvoorbeeld teveel personen in een verblijfsruimte, overnachten op matrassen, vervuilde omstandigheden, etc.

  • 2.

    Veilige omstandigheden voor de arbeidsmigranten. Het gaat hierbij om veiligheid in brede zin, waarbinnen brandveiligheid een hoofdonderdeel is.

  • 3.

    Gezonde verblijfsomstandigheden. Het verblijf van de arbeidsmigranten mag geen gezondheidsrisico’s opleveren.

Hoofdstuk 1 Huidig beleid

§1.1 Inleiding

Eind 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders voor het eerst beleid rond de huisvesting van arbeidsmigranten vastgesteld en gepubliceerd. In dit beleid heeft het college bepaald dat:

 

“Het oprichten van nieuwe logiesgebouwen of het veranderen van bestaande objecten voor logiesdoeleinden in Reimerswaal niet is toegestaan, tenzij daarvoor vooraf toestemming is verleend door middel van het voeren van een ’planologische procedure’.”

 

Op 5 februari 2008 heeft het college aan aanvullend standpunt ingenomen over de handhaving van het beleid. Wanneer gebouwen na 5 februari 2008 in gebruik worden genomen als logiesgebouw, dan zal direct handhavend worden opgetreden. Ook deze beleidsregel is gepubliceerd.

 

Het beleid, dat in 2009 is vastgesteld, voorziet met name in een regeling voor de kernen. In 2012 is het beleid nog uitgebreid met bepalingen voor recreatieterrein ‘De Kijkuit’. De afgelopen 8 jaar is dit beleid in de praktijk toegepast. De regeling voor de huisvesting van arbeidsmigranten in de kernen en ‘De Kijkuit’ is inmiddels geëffectueerd in de geactualiseerde bestemmingsplannen als binnenplanse afwijkmogelijkheid.

 

In 2016 is het beleid uitgebreid met de huisvesting van arbeidsmigranten bij de agrarische ondernemers in het buitengebied. Argumenten voor deze uitbreiding waren:

  • -

    Er is nog steeds onverminderd/dringend behoefte aan huisvesting voor arbeidsmigranten;

  • -

    Er zijn in de kernen nagenoeg geen woningen meer beschikbaar als logiesgebouw voor arbeidsmigranten op basis van het 250 meter afstandscriterium;

  • -

    De opvang van arbeidsmigranten door de ondernemer, die gebruik maakt van arbeidsmigranten, is effectief en efficiënt.

De eerste aanvragen om omgevingsvergunning voor huisvesting in het buitengebied brachten een aantal knelpunten aan het licht. Aan de hand van bedrijfsbezoeken en in nader overleg met de betrokken ondernemers zijn deze knelpunten in beeld gebracht. Het ging hierbij met name om:

  • -

    Het aantal te huisvesten arbeidsmigranten per oppervlakte-eenheid (een oneven aantal voor een standaard-kamer is niet praktisch gezien het gebruik van stapelbedden);

  • -

    De afstand tot de spuitzones van minimaal 50 meter. In de praktijk bevindt de huisvesting zich ’tussen‘ de fruitbomen;

  • -

    De verplichting om bij kampeermiddelen / units een landschappelijke inpassing op te laten maken door een deskundig bureau;

  • -

    De brandveiligheidseisen, met name bij het realiseren van huisvesting in een agrarisch gebouw/schuur.

In gesprekken met ondernemers, de ZLTO, de VRZ en de GGD is gezocht naar oplossingen. Die zijn gedeeltelijk gevonden. Dit heeft geresulteerd in een update van dit beleid.

 

§1.2 Praktijk

Aanvankelijk werd gedacht dat, door de komst van enkele grootschalige locaties (meer dan 25 arbeidsmigranten), de druk op de kernen zou verminderen. Toch blijkt in de praktijk dat er regelmatig woningen gekocht dan wel gehuurd worden voor huisvesting van arbeidsmigranten. Uit controles blijkt bovendien dat er regelmatig gezinnen naar Reimerswaal komen, waarvoor huisvesting in een woning logisch is. Maar ook komen groepen werknemers om kort of langer te werken. Dat levert soms vragen en klachten op. Regelmatig laat de huisvesting van de migranten te wensen over.

 

Het beleid richt zich niet op gezinshuisvesting, maar op de (samengestelde) groepen werknemers ’ver van huis‘. Het huisvesten van tijdelijke werknemers geldt volgens het ministerie van VROM (zie handreiking van de (toenmalige) minister S.M. Dekker van 5 september 2006) als het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf. Bij het gebruik van bestaande woonhuizen voor deze tijdelijke werknemers kan volgens het departement worden gesproken van kamerverhuur. Deze activiteit valt niet onder de definitie van ’wonen‘, omdat deze mensen geen afzonderlijk huishouden zijn en elders hun hoofdverblijf hebben. Onder ’wonen‘ wordt immers verstaan dat een woning wordt bewoond door één afzonderlijk huishouden. Nachtverblijf anders dan binnen een huishouden vindt plaats in een logiesgebouw, en een dergelijk gebouw vraagt om een bestemming of een vergunning die dat gebruik mogelijk maakt c.q. toestaat.

 

§1.3 Woonfunctie

Bij huisvesting binnen de kernen (lees: de bestemmingsplannen voor de kernen) moet onderscheid worden gemaakt tussen huisvesting van arbeidsmigranten die naar Nederland zijn gekomen met het oogmerk zich hier definitief te vestigen met hun gezin, en werknemers die naar Nederland zijn gekomen met het oogmerk hier slechts gedurende een bepaalde periode te werken en daarna weer terug te keren. Hierna wordt hierop onder 1.3.1 respectievelijk 1.3.2 nader ingegaan.

 

1.3.1Huisvesting van ’definitieve’ arbeidsmigranten

Voor deze gezinnen geldt dat zij zich op de reguliere woningmarkt kunnen begeven, door een huis te kopen of een huis te huren, bijvoorbeeld van een corporatie. De woningcorporaties staan ook op het standpunt dat zij in dergelijke gevallen een woning willen verhuren, werknemers die zich hier blijvend willen vestigen vallen in hun doelgroep. Werknemers kunnen dit rechtstreeks regelen dan wel door tussenkomst / via bemiddeling van werkgevers en makelaars. Het voorliggende beleid betreft dus geen regeling voor deze gevallen.

 

1.3.2Huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten

In eerste instantie is de werkgever verantwoordelijk voor de huisvesting van zijn tijdelijke medewerkers. Indien de eigenaar van een bedrijf rechtstreeks arbeidscontracten sluit met tijdelijke arbeidsmigranten, dan wordt hij in het kader van dit beleid gezien als werkgever en dan is hij het dus die deze verantwoordelijkheid heeft. Als er sprake is van een uitzend- of bemiddelingsbureau dat als tussenschakel fungeert, dan wordt dat bureau in het kader van dit beleid gezien als werkgever en dan is zij verantwoordelijk voor de huisvesting van de arbeidsmigrant.

 

Huisvesting in (bestaande) volwaardige hotels is een voor de hand liggende optie om tijdelijke arbeidsmigranten te huisvesten. Dat vraagt wel om een bestemming die die vorm van logies toelaat. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een positieve bestemming. Hetzelfde geldt ook voor pensions.

 

In sommige woonwijken hebben werkgevers (bedrijven dan wel uitzend- of bemiddelingsbureaus) woningen voor hun tijdelijke werknemers gekocht. Het is in strijd met het bestemmingsplan om panden met de bestemming ’Wonen‘ te gebruiken voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten. De kern van dit verbod zit niet alleen in het tijdelijke van de huisvesting, maar ook in de samenstelling van de te huisvesten werknemers en dus is er geen sprake van een huishouden.

 

Panden met de bestemming ’Wonen‘ of andere bestemmingen voor zover die het gebruik ’wonen‘ toestaan, zijn bestemd voor de ’huisvesting van één afzonderlijk huishouden‘. Bewoning van tijdelijke werknemers is niet de huisvesting van een huishouden in de gewone zin van het woord en is daarmee ook niet gelijk te stellen. Er is bij de huisvesting van tijdelijke werknemers immers geen sprake van continuïteit in de samenstelling, deze zal per definitie wisselen. Ook is er in veruit de meeste gevallen geen sprake van onderlinge verbondenheid, ook al verrichten de tijdelijke werknemers hetzelfde werk, hebben zij dezelfde nationaliteit en doen zij het huishouden gezamenlijk. Hierbij wordt onder andere aansluiting gezocht bij de uitspraak van de rechtbank van ´s-Hertogenbosch van 13 april 2006 (LJN: BC6826, AWB 05/475 05/486) en de uitspraak in hoger beroep van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 mei 2007 (LJN: BA4193, zaaknummer 200603867/1).

 

1.3.3Regels afwijken bestemmingsplan

Voor het verlenen van een afwijking van het bestemmingsplan binnen de ‘kernen’ zijn sinds 2016 de volgende voorwaarden gebruikt:

  • a.

    de huisvesting vindt plaats in een bestaand gebouw;

  • b.

    het karakter van het gebouw mag niet veranderen;

  • c.

    er dient sprake te zijn van gebruik door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

  • d.

    afwijken is niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een gebouw in gebruik en/of bestemd voor logies voor arbeidsmigranten;

  • e.

    er mag geen sprake zijn van een zodanige verkeersaantrekkende werking die de normale afwikkeling van het verkeer nadelig beïnvloedt, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte leidt;

  • f.

    de omgevingsvergunning mag worden verleend indien er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;

  • g.

    het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.

  • h.

    de gebouwde voorziening voldoet aan de eisen van de betreffende gemeentelijke verordening, het bouwbesluit of andere van toepassing zijnde regelgeving alsmede aan het SNF-keurmerk en aan de volgende voorwaarden:

    • 1.

      beschikbaar bewoonbaar vloeroppervlakte per persoon ten minste 12 m² als bedoeld in het Bouwbesluit;

    • 2.

      voldoende privacy;

    • 3.

      toereikende sanitaire voorzieningen;

    • 4.

      toereikende verwarming;

    • 5.

      keukenvoorzieningen;

    • 6.

      toereikende brandveiligheidssituatie;

  • i.

    ongeacht het vorenstaande mogen in geen geval meer dan 4 (bestemming wonen) of 10 personen (bestemming horeca/maatschappelijk/centrum) worden gehuisvest.

Hoofdstuk 2 Evaluatie van het huidige beleid (peildatum dec. 2018)

§2.1 Cijfers & Feiten

In 2009 is het ‘beleid ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten’ vastgesteld. In 2010 is de afdeling Bouwen, Milieu en Handhaving (BMH) gestart met het uitvoeren van controles en zijn er in dat jaar 13 vergunningen verleend. In de daaropvolgende jaren zijn met name in de drukke periodes (lees: pluk- en oogstseizoen) controles uitgevoerd. Deze controles zijn zowel in de dorpen als in het buitengebied uitgevoerd.

 

Tot eind 2018 zijn er ruim 400 locaties bezocht en zijn in totaal 44 vergunningen verleend. Hierbij zijn ook meerdere locaties vergund waarvoor maatwerk is geleverd. Op deze locaties gaat het om aantallen tussen de 30 en 200 arbeidsmigranten. De 44 vergunde locaties bieden de mogelijkheid om 581 arbeidsmigranten te huisvesten. Met enige regelmaat worden locaties aangetroffen, die onbekend en niet vergund zijn. Tevens komt het voor dat arbeidsmigranten zich niet melden conform de Basisregistratie Personen (BRP) of zich vergeten uit te schrijven. Het blijkt in de praktijk lastig om te bepalen hoeveel arbeidsmigranten er in werkelijkheid gehuisvest zijn binnen de gemeentegrenzen. Wij streven ernaar om alle locaties in beeld te krijgen en er voor te zorgen dat een ‘humane’ huisvesting gewaarborgd kan worden.

 

§2.2 Huisvesting in bestaande woningen

Tijdelijke arbeidsmigranten kunnen worden gehuisvest in elke woning, in een kern, die voldoet aan de voorwaarden (§1.3, onder 1.3.3) én nadat een omgevingsvergunning is verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan (zie bijlage 1).

 

Woningen ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten worden hoofdzakelijk gekocht door particulieren, bedrijven, makelaars en uitzendbureaus. Sporadisch wordt voorafgaand aan de koop gevraagd of huisvesting is toegestaan. Alle adressen die bij de gemeente bekend zijn, waar arbeidsmigranten gehuisvest worden en waarvoor een vergunning is verleend, zijn in kaart gebracht. Deze kaarten zijn op de gemeentelijke website gepubliceerd. Op de kaart kan in één oogopslag bekeken worden of een woning in aanmerking komt voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Met name de 250 meter contour is hierbij van belang. De webpagina’s waarop het beleid en de kaarten zijn te raadplegen, worden regelmatig bekeken. Het afstandscriterium van 250 meter (zie voorwaarde d. in §1.3, onder 1.3.3) en de overige voorwaarden blijven ongewijzigd.

 

In eerdere versies van het beleid is geconcludeerd dat de meeste woningen voor de huisvesting van arbeidsmigranten werden aangekocht zonder hierbij de gemeente te raadplegen. Vervolgens werden de woningen in het merendeel van de gevallen direct verhuurd aan arbeidsmigranten of via een intermediair (uitzendbureau of werkgever) verhuurd. Hoewel dat beeld niet wezenlijk is veranderd, lijkt het er op dat in iets meer gevallen contact wordt opgenomen over de (on)mogelijkheden voorafgaand aan een voorgenomen huisvesting (waarvoor men soms een pand wil aankopen).

 

§2.3 Ervaringen met handhaving

Via tips, klachten, BRP-inschrijvingen of directe waarnemingen ontstaat een lijst van mogelijk verdachte locaties. Aan de hand van deze lijst worden er door medewerkers van de afdeling BMH (avond)controles uitgevoerd. Na de controles wordt de eigenaar c.q. verhuurder van de panden waar overtredingen zijn geconstateerd, aangeschreven. Dit resulteert in legalisatieaanvragen en handhavingsacties op locaties waar geen legalisatie mogelijk is. Over het algemeen zijn de arbeidsmigranten niet op de hoogte van de regels rondom huisvesting. Van de ondernemers, die arbeidsmigranten huisvesten, en de verhuurders van woningen mag dit wel worden verwacht.

 

§2.4 Intrekken van vergunningen

In het huidige beleid en in de bestemmingsplannen is een mogelijkheid opgenomen om een omgevingsvergunning in te trekken. Het intrekken van een vergunning wordt conform de voorschriften uit artikel 2.33, lid 2 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht uitgevoerd. Dat betekent dat tot intrekking van een omgevingsvergunning wordt overgegaan wanneer er 3 jaar geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

 

Wanneer het bestemmingsplan via de wijzigingsbevoegdheid wordt gewijzigd voor huisvesting, kan deze wijziging geschrapt worden nadat het gebruik ten minste 2 jaar onderbroken is of zoveel eerder als met de belanghebbenden is overeengekomen, conform de voorwaarde uit het bestemmingsplan.

 

§2.5 Keurmerken

2.5.1Verschillende keurmerken, geen verplichting

Voor het ‘flexwonen’ bestaan inmiddels een paar keurmerken. In de vigerende bestemmingsplanregels wordt bijvoorbeeld nog verwezen naar het SKIA keurmerk. (Dit keurmerk is overigens samengegaan met SNF (Stichting Normering Flexwonen) en bestaat nu onder de naam SNF-keurmerk.) Ook het AKF-keurmerk heeft zich inmiddels gevestigd, waarin ook de categorie ‘overig’ qua huisvesting is opgenomen, de categorie units/kampeermiddelen. De gemeente kan een initiatiefnemer niet verplichten dat zij dit of een ander vergelijkbaar keurmerk behalen alvorens er een vergunning verleend wordt. Daarbij zijn dit ook commerciële keurmerken. Wel bevatten deze keurmerken bruikbare eisen waarbij een ‘humane’ huisvesting gewaarborgd is. Wij hebben een aantal regels van deze keurmerken die de door ons beoogde kwaliteit verwoorden overgenomen, maar dan zonder het noemen van de ‘merknaam’. Als een ondernemer (naast de noodzakelijke omgevingsvergunning met inachtneming van het beleid) ook kiest voor een keurmerk dat dezelfde kwaliteit voorschrijft, dan wordt dat alleen maar toegejuicht.

Bij een actualisatie van de bestemmingsplannen voor de kernen zullen ‘merknamen’ (zoals SKIA) worden verwijderd.

 

2.5.2Verschil tussen keurmerk en beleid

Het is mogelijk dat gaandeweg de kenmerken of vereisten van een (nieuw) keurmerk wijzigen en daarmee kunnen gaan afwijken van dit beleid. Eisen vanuit het keurmerk kunnen (iets) soepeler worden, mogelijk in de vorm van een lagere ondergrens, of er kan juist een extra eis worden gehanteerd in het keurmerk. Omdat het veelal gaat om het formuleren van een ondergrens (zowel in de keurmerken als in ons beleid), hoeft dit niet tot een botsing tussen regels te leiden. Om enige flexibiliteit mogelijk te maken, geldt het volgende: als wordt aangesloten bij een volwaardig keurmerk en dit wijkt (in de loop van de tijd) af van de beleidsregels, dan kan worden besloten om de vergunning toch te verlenen of in stand te houden, voor zover het naar het oordeel van het college geen verslechtering betekent voor de veilige en menswaardige huisvesting die dit beleid voorstaat.

 

§2.6 Inschrijving arbeidsmigranten

2.6.1Basisregistratie Personen (BRP)

Jaarlijks komen een paar duizend arbeidsmigranten naar Reimerswaal. Een groot deel van deze groep schrijft zich niet in als ingezetene in de BRP (Basisregistratie Personen). Hierdoor zijn veel arbeidsmigranten ‘onzichtbaar’ voor de gemeente. Daardoor loopt de gemeente belastinginkomsten mis en heeft de gemeente geen goed overzicht van de mensen die gebruik maken van voorzieningen als huisvesting, riolering en afvalverwerking. Na het vertrek van de arbeidsmigrant is er nog steeds geen goed overzicht doordat men zich vaak ‘vergeet’ uit te schrijven uit de BRP. Wanneer een arbeidsmigrant binnen een half jaar 4 maanden in onze gemeente verblijft, heeft deze persoon een meldplicht in het kader van de BRP. Om een beter overzicht te houden van de arbeidsmigranten is het noodzakelijk dat de verschillende afdelingen onderling de noodzakelijke informatie uitwisselen. Het betreft met name de afdelingen BMH en Publiekszaken. Wat bijdraagt aan een beter overzicht, is de gemeentelijke aansluiting bij de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA).

 

2.6.2Nachtregister

Degene die bedrijfsmatig nachtverblijf verstrekt, is verplicht om doorlopend een register bij te houden waarin vermeld staan: de naam/woonplaats/land en de dag van aankomst en vertrek van de arbeidsmigrant. Op verzoek moet dit register (analoog of digitaal) getoond kunnen worden aan het bevoegd gezag, brandweer en politie.

 

§2.7 Klachten

Bij de gemeente komen steeds vaker klachten binnen over de huisvesting van arbeidsmigranten. Dit betreffen meestal klachten over parkeren door buitenlandse kentekens, dat een bewust pand niet aan de afstandseis van 250 meter voldoet en soms ook geluidsoverlast. Sinds de oprichting in februari 2010 zijn er op het meldpunt arbeidsmigranten@reimerswaal.nl, 5 berichten ontvangen. Dit betroffen meldingen en vragen over huisvesting maar geen klachten. Gezien het vorenstaande hebben we dit meldpunt verwijderd. Voor vragen, opmerkingen en klachten over huisvesting van arbeidsmigranten wordt nu op de website verwezen naar het algemene emailadres: handhaving@reimerswaal.nl.

Hoofdstuk 3 Huisvestingsnormen

§3.1 Kernen

Uit de evaluatie blijkt dat het huidige beleid van de kernen in grote lijnen naar tevredenheid functioneert, maar dat er te weinig capaciteit is voor een adequaat controleniveau. De volgende aanpassingen met betrekking tot het beleid worden doorgevoerd:

  • a.

    Proactief blijven informeren via de media met het doel dat aspirant kopers én huurders sneller de gemeente raadplegen;

  • b.

    Bij een actualisatie van de komplannen de ‘merknaam’ SKIA of andere verwijzingen naar een keurmerk verwijderen uit de voorwaarden;

De regeling waaraan getoetst wordt voor de huisvesting van arbeidsmigranten in de kernen is bijgevoegd in bijlage 1.

 

§3.2 Vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied’

3.2.1Drie regelingen

In het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2016’ zijn drie regelingen opgenomen ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten bij een agrarisch bedrijf. In het kort zijn de volgende opties in het bestemmingsplan opgenomen:

 

1. Tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in kampeermiddelen(afwijkingsbevoegdheid)

In het bestemmingsplan is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in maximaal 5 kampeermiddelen/units op een agrarisch bouwvlak opgenomen. Zie bijlage 2. Deze kampeermiddelen/units mogen het hele jaar blijven staan, onder andere rekening houdend met:

  • a.

    de spuitzone;

  • b.

    een landschappelijke inpassing;

  • c.

    onderlinge afstanden;

  • d.

    een Focwa keuring, of het hebben van het AKF-keurmerk; zie ook § 4.1 en § 4.2.

2. Permanente huisvesting van arbeidsmigranten in een bestaand/nieuw gebouw(afwijkingsbevoegdheid)

In het bestemmingsplan is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de permanente huisvesting van maximaal 25 personen in een bestaand of nieuw gebouw. Dit gebouw dient te staan binnen het agrarisch bouwvlak. Zie bijlage 3 voor de (handhavings)regels.

 

3. Maatwerk

Het bestemmingsplan kan gewijzigd worden voor andere initiatieven, anders dan hiervoor genoemd. Er zijn diverse maatwerk-initiatieven denkbaar. Bijvoorbeeld een grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten (meer dan 25 personen) in het buitengebied waarvoor een oppervlakte van meer dan 300m² benodigd is. Dit kan plaatsvinden in zowel bestaande als nieuwe gebouwen. Bij voorkeur worden dergelijke initiatieven planologisch mogelijk gemaakt in een veegplan (een aantal initiatieven worden dan verwerkt in een nieuwe versie van het bestemmingsplan Buitengebied). Met betrekking tot de handhavings- en planologische regels wordt aangesloten bij de regels zoals opgenomen in bijlage 3 ‘permanente huisvesting van arbeidsmigranten’, met uitzondering van de aantallen arbeidsmigranten en de totale maximale vloeroppervlakte van 300m².

 

Een andere maatwerkvariant is de huisvesting van arbeidsmigranten in vrijkomende agrarische bebouwing. In het buitengebied komt zo nu en dan agrarische bebouwing leeg te staan, omdat de agrarische bedrijfsvoering stopt of vanwege andere oorzaken. De eigenaar of erfgenaam zoekt vaak naar een mogelijkheid om deze bebouwing een andere functie te geven. De huisvesting van arbeidsmigranten in voormalige agrarische bebouwing kan in bepaalde gevallen een goede invulling zijn om de gebouwen en de bedrijfswoning functioneel te houden. De mogelijkheden van dergelijke initiatieven zullen per geval beoordeeld worden. Er zal wel met betrekking tot de handhavings- en planologische regels aansluiting gezocht worden bij de voorwaarden zoals opgenomen in bijlage 3 ‘permanente huisvesting van arbeidsmigranten’. Deze variant kan planologisch mogelijk gemaakt worden met de z.g. kruimelgevallenregeling.

 

3.2.2Afwijking middels de kruimelgevallenregeling

Op 1 november 2014 is de kruimelgevallenregeling zoals opgenomen in artikel 4, lid 9 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De landelijke invoering van deze nieuwe regelgeving heeft als gevolg dat de huisvesting van arbeidsmigranten met toepassing van een kruimelgevallenregeling vergund kan worden waarvoor de reguliere procedure volstaat. Bij een aanvraag die aansluit op de voorwaarden zoals opgenomen in bijlage 3, kan afgeweken worden van het bestemmingsplan voor de huisvesting van arbeidsmigranten, met gebruikmaking van de kruimelgevallenregeling.

 

Het huisvesten van arbeidsmigranten in reguliere burgerwoningen in het buitengebied is conform het bestemmingsplan niet toegestaan. Het is echter denkbaar dat -bijvoorbeeld gezien de ligging van de woning- de huisvesting passend is in een specifieke situatie. Hiervoor moet maatwerk geleverd kunnen worden. Per situatie zal de wenselijkheid en de mogelijkheden afgewogen worden. Ook hier geldt dat er aansluiting wordt gezocht bij de handhavings- en planologische regels zoals opgenomen in bijlage 3 ‘permanente huisvesting van arbeidsmigranten’, waarbij maximaal 4 arbeidsmigranten per woning gehuisvest mogen worden. Deze variant kan planologisch mogelijk gemaakt worden met de kruimelgevallenregeling.

 

3.2.3Cirkels in het buitengebied, Stationsbuurt en Bath

De onderlinge afstand (cirkels) van 250 meter tussen woningen en bedrijfslocaties waar arbeidsmigranten gehuisvest worden, zijn niet van toepassing in het buitengebied. Tegelijkertijd kent het buitengebied diverse buurtschappen buiten de dorpskernen. Deze buurtschappen vallen ook onder het bestemmingsplan ’Buitengebied’. Het voorgaande beleid sluit huisvesting van arbeidsmigranten op die locaties uit. Vanwege hun omvang kan huisvesting in woningen in de buurtschappen Stationsbuurt en Bath nog vergelijkbaar worden beschouwd als in de dorpskernen. Om huisvesting mogelijk te maken, worden de cirkels à 250 meter ook van toepassing verklaard in deze twee buurtschappen.

 

§3.3 Update beleid buitengebied (december 2018)

Tijdens het in behandeling nemen van aanvragen om omgevingsvergunning bleek dat:

  • -

    bij de meeste aanvragen onvoldoende stukken waren ingediend, waarbij de aanvraag ook nog eens vaak was gebaseerd op de aanwezige situatie. Terwijl de eindsituatie (situatie die voldoet aan het beleid) dient te worden aangevraagd (om vervolgens ook zo te worden gerealiseerd). Op dit punt is de ondernemers schriftelijk nadere uitleg gegeven over de vereisten rond een vergunningaanvraag.

  • -

    een aantal zaken uit het vigerende beleid niet praktisch was;

  • -

    er vragen waren over: de brandveiligheid, wanneer moet een locatie voldoen aan de eisen voor bestaande bouw of nieuwbouw, de groenzone i.v.m. driftreductie en de landschappelijke inpassing.

Dit heeft aanleiding gegeven tot een (ambtelijk) werkbezoek (eerste helft 2018), het bundelen van de vragen en overleg met de ZLTO, VRZ en GGD. Onderstaand zijn per onderwerp de vragen beantwoord en aandachtspunten verduidelijkt.

 

3.3.1Bestaande of nieuwe huisvesting en Bouwbesluit

Bestaande huisvesting moet voldoen aan de eisen voor bestaande bouw uit het Bouwbesluit 2012. Nieuwe huisvesting moet voldoen aan nieuwbouweisen. Begin 2017 is een nulmeting uitgevoerd door een oproep te doen aan de agrarische ondernemers om bestaande huisvesting te melden. Alle adressen, die in die periode zijn gemeld, beschouwen wij als een bestaande situatie. De vergunningaanvraag die hieruit volgt, wordt getoetst aan de eisen voor bestaande bouw uit het Bouwbesluit 2012.

Alle wijzigingen t.o.v. de nulmeting en niet gemelde adressen moeten bij nieuwbouw voldoen aan de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit 2012. Een gemelde locatie met stacaravans die stacaravans gaat bijplaatsen of wil huisvesten in een gebouw, moet voldoen aan nieuwbouweisen. Een niet gemelde locatie die al jaren arbeidsmigranten huisvest in een daarvoor opgericht gebouw of unit, zal moeten voldoen aan nieuwbouweisen. Functiewijziging naar huisvesting in een bestaand gebouw kan voor meerdere aspecten met (ook) lagere eisen dan het nieuwbouwniveau, maar het is wenselijk (en vanuit de verantwoordelijkheid van de huisvester ook nastrevenswaardig) om daarbij ook de nieuwbouweisen als leidraad te houden.

 

3.3.2Aantallen per kamer en oppervlaktes

De genoemde aantallen en oppervlaktes in het beleid vanaf 2016 waren gebaseerd op de SKIA norm. Na de samenvoeging tot SNF zijn de normen (voor zover afkomstig uit dat SNF-keurmerk) in het beleid van 2019 wat aangepast aan de actuele gegevens. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Geen aantallen personen per kamer (was maximaal 3);

  • Slaapruimte per persoon in nieuwe huisvesting = minimaal 3,5 m² (was minimaal 4 m²);

  • Slaapruimte per persoon in bestaande huisvesting = minimaal 2,7 m² (was minimaal 4 m²).

Deze update is verwerkt in de handhavingsregels in bijlage 2 en bijlage 3.

 

3.3.3Logiesfunctie of Woonfunctie volgens Bouwbesluit

Een logiesfunctie is een functie voor het tijdelijk onderdak bieden, anders dan in een huishouden, waarbij het hoofdverblijf op een andere plaats is en men zich niet registreert in de BRP. Ook het bestemmingsplan stelt deze eis: er is geen sprake van een hoofdverblijf.

Er is sprake van een woonfunctie wanneer de bewoner zijn hoofdverblijf daar heeft, dus wel een BRP registratie, het samenleven in een vast verband plaatsvindt en wanneer er sprake is van continuïteit in de samenleving en onderlinge verbondenheid.

 

Conclusie: ook al verblijven de arbeidsmigranten meerdere weken op dezelfde locatie en komen elk jaar dezelfde personen terug, deze huisvesting valt onder logies.

Meer informatie is te lezen in de handreiking ‘Wonen of logies’ uit 2015 van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

 

3.3.4Brandveiligheid

Ondernemers stelden de vraag of de brandscheidingen mogen vervallen en in plaats daarvan een volledige brandmeldinstallatie (BMI). Het Bouwbesluit biedt immers de ruimte voor gelijkwaardige oplossingen. Uit overleg met de Veiligheidsregio Zeeland (VRZ) bleek dat een BMI geen gelijkwaardige oplossing is voor een veilige brandscheiding. Een BMI is een gevoelige installatie en kan storing vertonen. Een goede brandscheiding heeft in tegenstelling tot een installatie nauwelijks onderhoud nodig. Ook het financiële aspect van een volledige BMI (onderhoud en abonnement) mag op lange termijn niet onderschat worden.

Als de huisvesting plaatsvindt op een verdieping, dan is een BMI conform de NEN2535 verplicht volgens het Bouwbesluit. Voor het huisvesten van een gering aantal personen op de verdieping, kan van de eis worden afgeweken, op basis van gelijkwaardigheid, door een NEN2555 installatie toe te passen. Dit zijn gekoppelde rookmelders op het lichtnet aangesloten, gemonteerd in de vluchtweg en alle verblijfsruimten. Deze gelijkwaardigheid moet altijd aangevraagd worden en betreft maatwerk waarvoor een positief advies van de VRZ en de goedkeuring van het college nodig is.

Ten aanzien van andere aspecten rond de brandveiligheid is het Bouwbesluit altijd leidend.

 

Hoewel initiatiefnemers ervaren dat de gebruikelijke brandveiligheidseisen in agrarische gebouwen op een relatief hoog niveau liggen, moet aan deze eisen worden voldaan. Ondanks dat de opvang van arbeidsmigranten in agrarische gebouwen een veel betere oplossing is dan opvang in caravans, worden hierin geen concessies gedaan. Wel staat het de ondernemer vrij om op basis van gelijkwaardigheid met alternatieve oplossingen te komen. Indien aan de doelstelling van een brandveilige huisvesting wordt voldaan, is een alternatieve oplossing bespreekbaar/haalbaar.

 

3.3.5Spuitzones

 

3.3.5.1.Inleiding en uitgangspunten

Op basis van jurisprudentie wordt ten aanzien van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van goede ruimtelijke ordening al jaren uitgegaan van een afstand van 50 meter tussen een gevoelige functie en de rand van een fruitboomgaard. Hoewel de tijdelijke huisvesting voor arbeidsmigranten niet een-op-een vergeleken kan worden met permanente, langdurige woonsituaties, willen we de risico’s ook voor arbeiders minimaliseren ten aanzien van de spuitactiviteiten in de boomgaard. Door het toepassen van extra maatregelen zou de afstand van 50 meter verkleind kunnen worden. Over deze maatregelen en randvoorwaarden is overleg gevoerd met en advies ingewonnen bij de GGD Zeeland. De brief die de GGD heeft gezonden naar aanleiding van het concept-beleid is toegevoegd als bijlage 5. Enkele door de GGD aangestipte verbeterpunten zijn in het beleid opgenomen. Bij de afstandsverkleining gelden een aantal uitgangspunten:

 

Uitgangspunten bij de verkleining van de afstand van een verblijfsruimte tot aan de boomgaard naar minder dan 50 meter:

  • -

    Het moet gaan om huisvesting van seizoensarbeiders / arbeidsmigranten, dus volwassen personen werkzaam op het bedrijf. Verkleining van de afstand bij het (tijdelijk) huisvesten van gevoelige groepen, zoals (gezinnen met) kinderen of ouderen of recreatieve huisvesting is dus uitgesloten;

  • -

    Het risico-aspect ten aanzien van huisvesting is beperkt in de tijd. Bijvoorbeeld: plukarbeiders worden (tijdelijk) gehuisvest in een periode waarin weinig tot geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt, op het moment dat er geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt, is er geen risico. Mochten arbeiders aanwezig zijn ten tijde van bespuitingen, dan zal naar verwachting de beroepsmatige blootstelling van groter belang zijn (uitvoeren van bespuitingen);

  • -

    Mee mag wegen dat huisvesting plaatsvindt in een bedrijfsmatige omgeving. De Raad van State acht het van belang dat bij huisvesting op agrarische percelen, zoals bedrijfswoningen, veelal sprake is van een minder goed woon- en leefklimaat dan bij burgerwoningen vanwege de hinder van het eigen agrarische bedrijf.

Waar niet of onvoldoende wordt voldaan aan de uitgangspunten, bijvoorbeeld als een huisvester de opvang van arbeidsmigranten wil combineren met de aanbieding van huisvesting voor recreatief gebruik, dient de huisvester de afstand van 50 meter tussen huisvesting en boomgaard in acht te nemen.

 

3.3.5.2.Verkleining van afstand van 50 meter

De mogelijkheid tot verkleining van de afstand van de huisvestingsvoorziening tot aan de spuitzone is bepaald op basis van het onderzoek met de titel: “Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen” dat is opgemaakt door Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR in mei 2015. In het onderzoek wordt het volgende voorstel gedaan met betrekking tot benodigde afstanden van spuitzones (tabel 1). De in de tabel aangeduide afstanden geven geen veilige zone aan (buiten de aangegeven afstand), maar een zone waar het gezondheidsrisico (op basis van onderzoek) acceptabel wordt geacht, gegeven de in het bovenstaande kader genoemde uitgangspunten.

 

Tabel 1. Benodigde afstand vanaf de laatste bomenrij (m) om in de kale boom en in de volblad situatie voor de stof captan geen overschrijding van het dermale blootstellingseindpunt (AEL) te krijgen op de hoogten 0-3 m en 3-6 m in de lucht.

Praktijk situatie

Teeltvrije zone (m)

Spuittechniek

Windhaag

0 – 3 meter

3 – 6 meter

Kale boom

Volblad

Kale boom

Volblad

1

3

Standaard

Geen

35

30

35

30

2

3

Standaard

Eén

25

5

25

10

3

3

Standaard

Twee

15

51

15

51

4

3

Standaard

Groen

15

5

15

5

5

3

DRT75

Geen

30

20

25

15

6

3

DRT75

Eén

20

5

15

5

7

3

DRT75

Twee

51

51

51

51

8

3

DRT75

Groen

5

5

5

5

9

3

DRT90

Geen

25

15

15

10

10

3

DRT90

Eén

15

5

5

5

11

3

DRT90

Twee

51

51

51

51

12

3

DRT90

Groen

5

5

5

5

1 een dubbele windhaag of houtwal heeft ook ruimte nodig, 5 m wil zeggen direct achter haag is geen overschrijding

 

In de tabel zijn 12 onderzochte praktijksituaties beschreven, uitgaande van een teeltvrije zone of strook langs de dichtstbijzijnde fruitbomenrij van 3 meter (onder andere zodat de laatste bomenrij vanaf deze strook kan worden bespoten). Afhankelijk van de spuittechniek ‘standaard’, ‘DRT75’ (75% driftreducerend) of ‘DRT90’ (90% driftreducerend), het type windhaag en de begroeiing van de boomgaard (kaal of volblad) zijn afstanden gedefinieerd, waarbuiten de blootstellingsrisico’s aan bestrijdingsmiddelen door drift beperkt worden geacht. Het gebruik van driftarme bespuiting kan verplicht zijn gesteld op basis van o.a. het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij wanneer een watervoerende sloot aanwezig is.

 

Nieuwe regels driftreductie gewasbeschermingsmiddelen in open teelt

Per 1 januari 2018 zijn de regels aangescherpt om de drift van gewasbeschermingsmiddelen in open teelt te beperken. Bij het bespuiten van gewassen met gewasbeschermingsmiddelen waren vóór 1 januari 2018 alleen driftreducerende maatregelen nodig in de nabijheid van oppervlaktewater. Dit geldt sinds 1 januari 2018 voor het gehele perceel, ongeacht de aanwezigheid van een sloot of de afstand tot een sloot. De aangescherpte regels zijn bedoeld om het oppervlaktewater te beschermen.

Bij het bespuiten van gewassen moet ingevolge art. 3.78a van het Activiteitenbesluit milieubeheer een techniek worden gebruikt die een driftreductie bereikt van 75% ten opzichte van een vastgestelde lijst van vier referentietechnieken.

 

Het onderscheid tussen kale boom en volblad-situatie is van toepassing op de fruitbomen, maar ook op de groenhaag. De ‘kale’ periode van de fruitbomen is vóór 1 mei, de ‘volblad’ periode na 1 mei. Dit komt grofweg overeen met de ontwikkeling van de hagen. Uit praktijkonderzoek blijkt dat op 1 mei de elzenhagen voor 63% tot 88% gesloten zijn. Omstreeks medio mei waren de meeste hagen volledig gesloten. Een aantal andere haagsoorten is begin april meer gesloten dan de elzenhagen. Dit werd enerzijds veroorzaakt door een vroege bladgroei, anderzijds hadden deze hagen vaak een hoge dichtheid aan takken. Op 1 mei waren deze hagen veelal geheel gesloten. Met name Spaanse aak, Meidoorn en Haagbeuk bleken snel sluitende soorten (WUR rapport 2004-06).

Concreet betekent dit dat bij huisvesting van arbeidsmigranten het hele jaar rond getoetst wordt aan de kale boom-situatie en de daarbij behorende minimale afstand. Indien de arbeidsmigranten alleen na 1 mei van ieder jaar worden gehuisvest, geldt de minimale afstand op basis van de volblad-situatie.

 

Een aanduiding van 5 meter in de tabel, betekent dat de risicozone voor driftblootstelling tot 5 meter vanaf de laatste rij van de boomgaard is gelegen. Op meer dan 5 meter begint in dit voorbeeld de zone waar geen overschrijding is van het blootstellingsniveau, de huisvesting kan vanaf deze afstand worden geplaatst.

Uitgangspunt bij de afstanden in de tabel is dat de windhaag dichtbij de boomgaard staat, dus (vrijwel) direct na de vrije zone van 3 meter.

 

3.3.5.3.Windhagen

Het type windhaag heeft grote invloed op de minimale afstand. Een enkele windhaag heeft een dikte van ca. 1 meter en een hoogte van circa 1 meter boven de fruitbomen (dus ca. 3,5 meter), dit wordt in de kolom ‘Windhaag’ met ‘Eén’ aangeduid. Een dubbele windhaag (met een tussen afstand van ca. 4 meter, aangeduid met ‘Twee’ in de tabel) heeft een hogere afvangcapaciteit voor drift, waardoor de risicozone kleiner is. Ook is het type windhaag met de aanduiding ‘Groen’ onderzocht, het gaat hierbij om een windhaag die het gehele jaar bladhoudend is. De eerder genoemde enkele en dubbele windhaag (aangeduid met ‘Eén’ en ‘Twee’) zijn dat niet.

 

Windhagen dienen de juiste afmetingen en voldoende dichtheid te hebben en in goede staat van onderhoud te verkeren.

 

Groene (bladhoudende) windhagen betreffen windhagen met onder andere de volgende inheemse plantensoorten. Alle soorten coniferen en laurierkersen vallen ook onder de categorie groene windhagen, maar zijn niet inheems.

  • -

    hulst - Ilex aquifolium (traaggroeiend/duur)

  • -

    taxus - Taxus baccata (duur/giftige bessen)

  • -

    liguster - Ligustrum ovalifolium (half-bladhoudend)

  • -

    beuk - Fagus sylvatica (dor blad blijft in winter aan de struik)

Niet groene (en dus bladverliezende) windhagen betreffen windhagen met onder andere de volgende (inheemse) plantensoorten (hiermee kunnen de situaties ‘Eén’ en ‘Twee’ uit de tabel worden gevormd):

  • -

    sleedoorn - Prunus spinosa

  • -

    vuilboom - Frangula alnus

  • -

    liguster - Ligustrum vulgare

  • -

    kornoelje - Cornus sanguinea/mas

  • -

    hazelaar - Corylus avellana

  • -

    haagbeuk - Carpinus betulus

  • -

    veldesdoorn - Acer campestre

  • -

    krent - Amelanchier lamarckii

  • -

    meidoorn - Crataegus monogyna

  • -

    olijfwilg - Elaeagnus angustifolia

  • -

    kardinaalsmuts - Euonymus europaeus

  • -

    boswilg - Salix caprea

  • -

    vlier - Sambucus nigra

  • -

    gelderse roos - Viburnum opulus

Het is aan de huisvester van arbeidsmigranten (dus de beoogde vergunninghouder) welk type windhaag rond de huisvesting van de arbeidsmigranten wordt geplaatst. Dit dient in de vergunningaanvraag te worden beschreven. Uiteraard dient de huisvester de in de tabel genoemde afstanden aan te houden. Caravans en units hebben in de regel een hoogte van minder dan 3 meter. In dat geval gelden de afstanden uit de tabel van 0 - 3 meter. Bij het huisvesten van arbeidsmigranten op bovenetages van bedrijfsgebouwen gelden - indien er sprake is van open verbindingen met de buitenlucht (bijvoorbeeld via een te openen raam of ander luchtinbrengende voorziening) - de afstanden uit de tabel van 3 - 6 meter, gemeten via de kortste afstand van het open geveldeel tot aan de dichtstbijzijnde eerste rij van de boomgaard. De gegeven afstanden beschouwen we niet van toepassing op gevelvlakken zonder open verbindingen met de buitenlucht. Heeft de gevel ‘de hoek om’ echter wel een open verbinding, dan geldt ten aanzien van dat punt wel de afstandseis volgens de tabel. Opgemerkt wordt dat de huisvesting ook voor de eisen rond gezondheid (daglicht, ventilatie) moet voldoen aan het Bouwbesluit.

 

Alternatieve oplossingen zijn niet ondenkbaar. Denk bijvoorbeeld aan een afrastering of vlechtscherm waarlangs al dan niet groenblijvende planten groeien. Dit soort oplossingen wordt getoetst op basis van het gelijkwaardigheidsprincipe en (voor zover het een bouwwerk betreft) of het vergunbaar is.

 

3.3.5.4.Maatregelen ter bescherming

Ter bescherming van de arbeidsmigrant in relatie tot de huisvesting gelden de volgende regels:

  • 1.

    De huisvester dient faciliteiten te regelen waardoor onderscheid bestaat tussen ‘vuile’ en ‘schone’ ruimten. In vuile ruimten komt de arbeidsmigrant met werkkleding en kan de arbeidsmigrant zich douchen en verkleden. Schone ruimten blijven te allen tijden schoon. Hieronder valt de huisvestingslocatie (recreatie-, verblijf- en slaapruimten).

  • 2.

    Handelingsperspectief tijdens het spuiten:

    • a.

      Geen verblijf in/om de huisvesting

    • b.

      Ramen en deuren van de huisvesting sluiten

    • c.

      Mechanische ventilatie uit

3.3.6Landschappelijke inpassing

Algemeen

Bij de huisvesting van arbeidsmigranten in kampeermiddelen en units en in bepaalde gevallen ook bij nieuwe gebouwen dient een adequate landschappelijke inpassing gerealiseerd te worden. Een landschapsdeskundige kan hiervoor een plan opstellen. Om te komen tot een uniforme uitvoering van de landschappelijke inpassing, zijn gemeentelijke geformuleerde uitgangspunten noodzakelijk. Om deze uitgangspunten te formuleren is het noodzakelijk om een landschapsdeskundige te consulteren. Zolang er geen maatwerkvisie door een landschapsdeskundige is opgesteld, dienen we de uitgangspunten van het provinciale beleid te volgen. Het uitgangspunt van de provincie Zeeland bij nieuwe gebouwen is een 5 tot 10 meter brede zone rondom het initiatief. Op basis van een rapport van een landschapsdeskundige is de breedte van de zone te verkleinen. Bij het gebruik van caravans of qua omvang gelijksoortige units zou aan de hand van een aantal voorwaarden met een minder brede zone kunnen worden volstaan. Het gaat er hierbij met name om het directe zicht vanaf de openbare weg op de caravan of unit weg te nemen of in ieder geval zodanig te breken, dat de caravan of unit een onopvallend karakter krijgt. Van minder belang is het zicht uit het achterland met uitzondering van woonlocaties of boerderijen. Bij een adequate landschappelijke inpassing van caravans of units dient er tevens sprake te zijn van een afscherming die hoger is dan de bouwhoogte van de bouwwerken.

De landschappelijke inpassing en driftreducerende haag kunnen als één haag aangeplant worden.

 

Combinatie met windhagen

Landschappelijke inpassingen en de aanleg van windhagen kunnen samen gaan. Hoewel een landschappelijke inpassing met alleen streekeigen (Zeeuwse) plantensoorten vanuit provinciale uitgangspunten de voorkeur heeft, omdat dit landschappelijk en natuurlijk meerwaarde creëert voor de Zeeuwse omgeving, kunnen ook andere, niet-streekeigen soorten worden toegepast. Belangrijk is dat ongeacht de gekozen soort het doel van inpassing (zicht wegnemen) en driftreductie (gezond en veilig leefklimaat) moet worden gehaald.

In de vergunningaanvraag dient de initiatiefnemer -indien van toepassing- te beschrijven welke landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd (eventueel in combinatie met de verkleining van de spuitzone). Indien een ondernemer bijvoorbeeld een ligusterhaag (Ligustrum ovalifolium) realiseert met de juiste afmetingen, dichtheid en staat van onderhoud ter afscherming van de spuitdrift, onttrekt deze het zicht aan de caravan of unit, waardoor (voor het deel waar de haag zich bevindt) deze haag voldoet aan de uitgangspunten van een adequate landschappelijke inpassing.

 

 

3.3.7Tijdelijke maatregelen

Voor nagenoeg alle hagen die gebruikt worden om de afstand tussen huisvesting en spuitzone te verkleinen is (groei)tijd benodigd om de haag de juiste afmetingen en dichtheid te laten krijgen om te functioneren voor de afvang van drift als bedoeld in dit beleid. Om in de overgangssituatie van jonge aanplant naar volwaardige afscherming van spuitdrift de arbeidsmigranten niet bloot te stellen aan gezondheidsrisico’s dienen tijdelijke maatregelen te worden gerealiseerd. Dit is een keuze van de huisvester, doelmatigheid in lijn met de regels voor windhagen geldt als uitgangspunt. Gedacht kan worden aan een tijdelijk scherm van natuurlijke aard. Indien dit als een bouwwerk zou moeten worden aangemerkt, moet ook worden bezien of zo’n tijdelijke oplossing tijdelijk vergund kan worden.

 

§3.4 Overige gebieden

3.4.1Bedrijventerreinen

Bij de vaststelling van het arbeidsmigrantenbeleid in 2009 en 2016 is besloten dat de huisvesting van arbeidsmigranten op bedrijventerrein niet wenselijk en niet toegestaan is (in geen enkele vorm). Bedrijventerrein zijn bedoeld voor de vestiging van bedrijven en daarbij behorende milieuzoneringen. Hierbij kan gedacht worden aan diverse milieucontouren zoals bijvoorbeeld van een nabijgelegen (snel)weg, spoorweg, hoogspanningsleiding etc. De huisvesting van arbeidsmigranten binnen zo’n contour kan consequenties hebben voor de milieuruimte van nabij gelegen bedrijven. Dit is niet wenselijk voor de reeds gevestigde bedrijven. Daarnaast is bewoning uit het oogpunt van gezondheid niet raadzaam op een bedrijventerrein.

 

3.4.2Recreatieterreinen

Binnen de gemeentegrenzen zijn diverse recreatieterreinen gelegen. In het natuurgebied Den Inkel nabij het dorp Kruiningen is camping ’Den Inkel‘ gesitueerd. Aan de Burenpolderweg in Yerseke is camping ’Zon en Zee‘ gelegen. In Yerseke is het bungalowpark de ’Buitenplaats Yerseke‘ naast de Kijkuit gelegen. Daarnaast zijn er in het buitengebied kleinschalige minicampings aanwezig.

 

Het is niet wenselijk om op recreatieterreinen arbeidsmigranten te huisvesten. Huisvesting van dergelijke groeperingen komt niet ten goede aan de recreatieve beleving van de toerist. Arbeidsmigranten hebben een ander leefritme en gewoontes, dit kan voor onwenselijke situaties zorgen op een recreatieterrein.

 

In de bestemmingsplannen waarbinnen de bovengenoemde recreatieterreinen vallen is de huisvesting van arbeidsmigranten niet toegestaan. Op ’De Kijkuit‘ in Yerseke wonen in een aantal bungalows momenteel arbeidsmigranten. In het bestemmingsplan van ’Buitenplaats Yerseke‘ is voor dit recreatieterrein een uitsterfconstructie opgenomen, zodat alle bungalows op termijn weer een recreatieve bestemming krijgen.

Hoofdstuk 4 Handhaving

 

Handhaving is een belangrijk aspect bij de huisvesting van arbeidsmigranten. In de kernen worden er regelmatig controles uitgevoerd. Door de economische groei neemt de huisvesting toe en blijkt dat er meer locaties bijkomen. De handhaving binnen de kernen blijkt effectief, maar intensivering ervan is wenselijk. De afgelopen jaren is de huisvesting van arbeidsmigranten goed in kaart gebracht en zijn de woonomstandigheden sterk verbeterd.

 

Geconstateerd is dat in het buitengebied vooral kampeermiddelen/units (lees: kampeermiddelen) worden geplaatst waarin arbeidsmigranten gehuisvest worden. Deze onderkomens zijn vaak van een ondermaatse kwaliteit. Kampeermiddelen, die een camping moeten verlaten omdat ze afgekeurd worden, worden voor weinig geld verkocht aan een agrarische ondernemer, die er vervolgens arbeidsmigranten in onderbrengt. Om eenduidig onderscheid te maken tussen goede en slechte kampeermiddelen wordt een verplichte keuring ingesteld.

 

In dit hoofdstuk wordt de handhaving nader toegelicht.

 

De definitie van kampeermiddelen/units is:

Een kampeerauto, (sta- of toer)caravan, unit of een zelfstandig verplaatsbaar gebouw bestaande uit 1 bouwlaag; een en ander voor zover deze onderkomens geheel of ten dele zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden geschikt en ingericht ten dienste van logies-, dag-, of nachtverblijf van een of meer personen.

 

§4.1 Goede en slechte kampeermiddelen

Bij handhaving blijft de nadruk liggen op een menswaardige huisvesting. Alle kampeermiddelen, van bestaande en nieuwe huisvesting, zullen aantoonbaar de benodigde kwaliteit daarvoor moeten hebben. Een middel daarvoor is het aansluiten bij (en voldoen aan) een keurmerk, voor kampeermiddelen momenteel het AKF-keurmerk. Besluit een ondernemer zich niet aan te sluiten bij dit keurmerk, dan zal de kwaliteit aantoonbaar goedgekeurd moeten worden middels een Focwa-certificaat van maximaal 2 jaar oud. Kampeermiddelen die worden afgekeurd en niet door de herkeuring komen (binnen een hersteltermijn), mogen niet meer voor huisvesting gebruikt worden en dienen te worden afgevoerd.

 

§4.2 Focwa keuring

Focwa is een onafhankelijke brancheorganisatie met meerdere aangesloten (erkende) keuringsstations in Zeeland. Voor zover de ondernemer die huisvest in de categorie units/kampeermiddelen zich niet aansluit bij het volwaardige keurmerk AKF of een vergelijkbaar keurmerk, moet deze de units/kampeermiddelen periodiek op locatie laten keuren via een Focwa-keuring. Deze keuring betreft een veiligheidsinspectie. Globaal wordt het kampeermiddel op de volgende onderdelen gekeurd: brandveiligheid, verwarming-, gas- elektra-, waterinstallatie, de bodem en de opbouw (exterieur). De kosten voor een dergelijke keuring bedragen circa € 100 per kampeermiddel. Onderdelen die Focwa niet keurt, betreffen ‘harde regels’ uit het Bouwbesluit, het bestemmingsplan en de mobiliteit (er van uitgaande dat de caravans niet meer op de openbare weg komen). De Focwa keuring vormt samen met de gemeentelijke controle op het Bouwbesluit en het bestemmingsplan een totaalbeeld over een veilige en menswaardige huisvesting. Voor zover de keuring van de verschillende installaties niet volledig zou worden gedekt door de Focwa-keuring, wordt dit aangevuld met de jaarlijks verplichte keuring van eventuele verwarming, warmwatertoestellen e.d. door een erkend installateur (opgenomen in de handhavingsregels).

 

§4.3 Nulmeting

Begin 2017 hebben veel agrarische bedrijven hun huidige huisvesting gemeld via het ingevulde reactieformulier. Voor de aangemelde adressen zullen geen legalisatiekosten in rekening worden gebracht.

 

§4.4 Bestuurlijke Boete

Een bestuurlijke boete is een boete die door het bestuursorgaan zonder tussenkomst van een rechter aan een overtreder kan worden opgelegd als deze een bepaalde, hiertoe bij wet aangewezen overtreding, begaat. Het is een bestraffende sanctie en daarom wezenlijk anders dan een last onder dwangsom, een herstelsanctie die beoogt een onrechtmatige situatie te doen herstellen en dus niet wordt ingevorderd als de overtreder binnen een bepaalde termijn deze onrechtmatige situatie ongedaan maakt. De boete is vooral een middel om overtredingen te voorkomen door zijn afschrikwekkende werking, maar de overtreding wordt met een boete niet ongedaan gemaakt. Afwijkend van de boete uit het strafrecht wordt de boete geheel via de bestuurlijke weg afgehandeld. Toezichthouders van de gemeente constateren de overtreding, het college van burgemeester en wethouders legt de boete op en de bezwaar- en beroepsprocedure is conform die bij normale overheidsbesluiten en is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Politie en Openbaar Ministerie spelen dus geen rol en het is niet de rechter die de boete oplegt. De mogelijkheden voor het invoeren van de bestuurlijke boete in relatie tot overtredingen van dit beleid worden nader onderzocht en indien mogelijk doorgevoerd.

 

§4.5 Bestuursrechtelijke handhaving

Een overheid die de verantwoordelijkheid neemt voor het stellen van regels voor de huisvesting van arbeidsmigranten dient er ook voor te zorgen dat die regels worden nageleefd. Het ambitieniveau van de handhaving concentreert zich op:

  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

  • Woningwet;

  • Bestemmingsplan (is het betreffende gebruik toegestaan?);

  • Bouwbesluit 2012 (constructieve - en brandveiligheid, gezondheid, brandveilig gebruik, overlast);

  • Basis Registratie Personen (BRP).

Naast bovengenoemde wetgeving zijn er in dit beleid criteria geformuleerd. Ook deze vormen basis voor toezicht / controle en handhaving. Dit betekent dat, indien niet wordt voldaan aan regelgeving zoals hierboven weergegeven of aan de criteria uit deze beleidsregel, er sprake is c.q. kan zijn van een handhavingssituatie.

 

Samenwerking met externe partners zoals politie, Vreemdelingendienst, Belastingdienst en Arbeidsinspectie verdient de voorkeur. Ook dan is een regierol vanuit de gemeente gewenst. In vele gevallen zullen de bouwinspecteurs van de afdeling BMH degenen zijn die een overtreding constateren.

 

Bij controles geldt het gebruikelijke handhavingstraject. Indien er sprake is van een exces op het gebied van veiligheid, bijvoorbeeld indien de constructieve veiligheid of brandveiligheid in gevaar komt of indien er sprake is van overbevolking van het betreffende pand, dan wordt er spoedeisend opgetreden. Niet spoedeisende situaties worden projectmatig aangepakt op basis van een werklijst, zo mogelijk op aflopend niveau van onveiligheid en / of strijd met beleid en regelgeving. In die gevallen wordt een redelijke termijn gegeven tot het beëindigen van de strijdige situatie, afgestemd op de concrete omstandigheden.

 

Wanneer een overtreding bestuursrechtelijk wordt aangepakt, gebeurt dat volgens het vigerende Handhavingsbeleid van gemeente Reimerswaal. Dit betekent dat er eerst een constateringsbrief wordt verzonden naar de overtreder, al dan niet in combinatie met een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom, waarin wordt toegelicht waarom legalisatie niet mogelijk is en welke maatregelen de overtreder moet treffen, binnen een bepaalde termijn, om de geconstateerde overtreding ongedaan te maken.

 

Als de overtreding voortduurt en de zienswijze niet tot andere inzichten heeft geleid, volgt een besluit waarin de last onder dwangsom wordt opgelegd. Als de overtreding binnen de genoemde termijn nog voortduurt, verbeurt de overtreder van rechtswege de dwangsom(men) en zal de dwangsom vervolgens worden geïnd.

 

§4.6 Strafrechtelijke handhaving

Naast bestuurlijk optreden kan ook strafrechtelijk opgetreden worden om een einde te maken aan een overtreding van een wettelijk voorschrift. Aangezien bestuursrechtelijke sancties een ander doel en karakter hebben dan de strafrechtelijke sancties kunnen deze beide vormen van handhaving naast elkaar worden gebruikt. De ene vorm van handhaving sluit de andere niet uit, maar kan juist als aanvulling een stimulerende werking hebben. Bij de handhaving van milieuregelgeving speelt de strafrechtelijke handhaving een grote rol.

 

Strafrechtelijk optreden is als middel geschikt bij opzet, grove schuld van de dader, (dreigende) schade van enige betekenis, indien overtredingen onomkeerbaar zijn, bij recidive en bij ‘hardnekkigheid’ van de overtreder.

 

§4.7 Onvoorziene omstandigheden

Ondanks dat ten behoeve van dit beleid afstemming met betrokken partijen is gezocht om te komen tot een menswaardig, veilig en gezond huisvestingsbeleid voor arbeidsmigranten, kan het zijn dat er zich situaties voordoen waarbij dat de beleidsregels tegenstrijdig zijn of het beleid strijdig is met andere gemeentelijke doelstellingen. In dergelijke gevallen beslist het college.

 

§4.8 Voortschrijdend inzicht en onderzoek

In opdracht van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) vindt nader onderzoek plaats naar de volksgezondheidsaspecten van spuitzones. Het is daardoor niet uit te sluiten dat adviezen of regels in de (nabije) toekomst worden bijgesteld. Het spreekt haast voor zich dat wijzigingen door voortschrijdend inzicht en onderzoek van invloed kunnen zijn op het thans voorliggende beleid, waarbij als uitgangspunt geldt dat regels of adviezen vanuit het RIVM (of een andere hogere overheid) het voorliggende beleid overrulen.

 

§4.9 Verantwoordelijkheid ondernemer

Het huisvesten van arbeidsmigranten in de nabijheid van een boomgaard kan onder bepaalde voorwaarden op minder dan 50 meter afstand. De afstanden genoemd in tabel 1 (paragraaf 3.3.5.2) vormen, zoals ook uit bovenstaande blijkt, geen hard onderbouwde getallen. Feitelijk gaat het om het totale pakket aan maatregelen (o.a. niet spuiten onder bepaalde omstandigheden, vasthouden aan gedragregels) en komt het erop neer dat de ondernemer zich verantwoordelijk voelt voor de gehuisveste arbeidsmigranten en zich als zodanig gedraagt. Dit beleid zet in op en gaat volledig uit van een ondernemer die zich verantwoordelijk voelt voor de op zijn terrein gehuisveste arbeidsmigranten.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke toetsing

 

Het vaststellen van het beleid is een bevoegdheid van het college. Op grond van de Inspraakverordening is er inspraak verleend op het ontwerp van het beleid. Het ontwerp heeft met ingang van 27 maart 2019 gedurende 6 weken ter inzage gelegen, tijdens welke periode ingezetenen van de gemeente Reimerswaal en belanghebbenden hun schriftelijke zienswijzen konden indienen bij het college. Tevens zijn alle bij de gemeente bekende huisvesters van arbeidsmigranten en potentiële huisvesters in het buitengebied van Reimerswaal, alsmede de betrokkenen in het afstemmingstraject zoals ZLTO en enkele adviseurs van huisvesters op de hoogte gebracht middels de toezending van een brief.

 

Er zijn 3 zienswijzen ingediend.

Twee (soortgelijke) zienswijzen bevatten geen commentaar op ons beleid, maar zijn meer een oproep om een duurzaam beleid, vergunningen te verlenen, maar vooral ook handhavend op te treden. Dit geeft geen aanleiding voor een wijziging van het voorgestelde beleid. Het aandringen tot handhavend optreden hangt samen met overlast, die ervaren wordt. Na vergunningverlening kan beter handhavend worden opgetreden..

De derde zienswijze richt zich op het nieuwe Agrarische Keurmerk Flexwonen (AKF), dat speciaal mede is ontwikkeld voor het tijdelijk huisvesten van personeel in bijvoorbeeld (sta)caravans. De meer bekende Stichting Normering Flexwonen (SNF) sluit deze categorie `Overige Huisvesting' namelijk uit. Het voordeel is dat AKF-gecertificeerde bedrijven de huisvestingskosten mogen inhouden op het loon. Volgens de indiener van de zienswijze is de audit van de certificerende instelling vergelijkbaar met de Focwa keuring in het beleid. Bovendien controleren de instellingen ook voor GLOBAL GAP wat lastenverlichtend werkt. De indiener stelt voor om de AKF gecertificeerde bedrijven niet extra te belasten met een Focwa keuring, maar de keus hiervoor aan de bedrijven over te laten; dus AKF of Focwa.

 

Reactie gemeente (op de derde zienswijze)

Het Agrarische Keurmerk Flexwonen (AKF) controleert op een goed werkgeverschap, bezetting, oppervlakte, aanwezigheid van het keuringsrapport van installaties en of de blusmiddelen aanwezig zijn. Focwa keurt meer de technische staat en de conditie van de kampeermiddelen door de aansluitingen te controleren, het exterieur en een vochtmeting uit te voeren. Hoewel eerst de conclusie was dat het AKF geen alternatief is voor de Focwa keuring, heeft nader onderzoek uitgewezen, dat hoewel er niet altijd een gelijke overlap zit in de (technische) keuringen van Focwa en het AKF-keurmerk, de bedoeling en gevolgtrekking wel hetzelfde is: aan de hand van metingen (bijvoorbeeld vochtmeting bij Focwa) of visuele waarnemingen (nat, schimmel bij keurmerk) achterhalen of de huisvesting een gezonde, veilige en menswaardige huisvesting mogelijk maakt. Deze nadere informatie maakt dat er in het beleid een keuzemogelijkheid is opgenomen. Uiteraard is deze keuzemogelijkheid van een Focwa-keuring of aansluiten bij het keurmerk (met de daarbij behorende audits) alleen van toepassing op kampeermiddelen, zoals genoemd in bijlage 2.

 

De twee zienswijzen met een oproep tot duurzaam beleid, verlenen van vergunningen, maar vooral ook handhavend op te treden, geven geen aanleiding voor een wijziging van het beleid.

Omdat de zienswijze die de aandacht vestigt op het aansluiten bij het AKF-keurmerk (waarbij in dat geval de Focwa-keuring kan vervallen) dezelfde strekking heeft als wat in de raadsvergaderingen besproken is in aanloop naar de vaststelling, kan de zienswijze als een gedeelde aanleiding worden gezien om het beleid nog te wijzigen voor vaststelling.

 

De beleidsregel is op 30 december 2019 gepubliceerd via www.officielebekendmakingen.nl en Reimerswaal Informatie en is in werking getreden met ingang van 1 januari 2020. Het tot op heden geldende beleid, vastgesteld op 1 december 2016, is met de inwerkingtreding van het op 1 januari 2020 vastgestelde beleid komen te vervallen.

Bijlage 1 Regels huisvesting arbeidsmigranten in de kernen

 

Huisvesting van arbeidsmigranten in woningen middels een omgevingsvergunning met planologisch strijdig gebruik

 

Planologische regels:

  • a.

    de huisvesting vindt plaats in een bestaand gebouw;

  • b.

    het karakter van het gebouw mag niet veranderen;

  • c.

    er dient sprake te zijn van gebruik door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

  • d.

    afwijken is niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een gebouw dat bestemd is voor logies voor arbeidsmigranten;

  • e.

    er mag geen sprake zijn van een zodanige verkeersaantrekkende werking die de normale afwikkeling van het verkeer nadelig beïnvloedt, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte leidt;

  • f.

    de omgevingsvergunning mag worden verleend indien er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;

  • g.

    het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;

  • h.

    de gebouwde voorziening voldoet aan de eisen van de betreffende gemeentelijke verordening, het bouwbesluit en andere van toepassing zijnde regelgeving, evenals aan de volgende voorwaarden:

    • 1.

      beschikbaar bewoonbaar vloeroppervlakte per persoon ten minste 12 m²;

    • 2.

      voldoende privacy;

    • 3.

      toereikende sanitaire voorzieningen;

    • 4.

      toereikende verwarming;

    • 5.

      keukenvoorzieningen;

    • 6.

      toereikende brandveiligheidssituatie;

  • i.

    ongeacht het vorenstaande mogen in geen geval meer dan 4 (bestemming Wonen) of 10 personen (bestemming Horeca/Maatschappelijk/Centrum) worden gehuisvest;

  • j.

    Deze lijst van criteria is niet uitputtend. In gevallen waarin deze beleidsregel niet expliciet voorziet beslissen burgemeester en wethouders, waarbij zij het in deze beleidsregel vervatte beleid als leidraad hanteren voor hun beslissing.

Handhavingsregels:

  • a.

    per persoon biedt de beschikbare ruimte in een slaapvertrek minimaal ruimte voor 1 één-persoonsbed, een stoel en een kast;

  • b.

    er is minimaal 1 toilet per 8 personen;

  • c.

    er is minimaal 1 douche per 8 personen;

  • d.

    er dient minimaal 30 liter koelruimte per persoon te zijn, bij voorkeur aangevuld met vriesruimte;

  • e.

    er dienen minimaal 4 kookpitten te zijn. Bij meer dan 8 personen dient er 1 pit per 2 personen extra te zijn;

  • f.

    CV, gaskachel, geiser, boiler e.d. dienen jaarlijks aantoonbaar gecontroleerd te zijn door een erkend installateur;

  • g.

    er is brandblusmateriaal aanwezig, waarvan de minimale eisen zijn:

    • 1.

      6 liter brandblusser;

    • 2.

      gebruiksinstructie op brandblusser;

    • 3.

      brandblusser bevindt zich binnen een afstand van 5 meter waar gekookt wordt;

    • 4.

      er is een branddeken aanwezig bij de kookgelegenheid;

  • h.

    er zijn werkende rook- en CO-melders gemonteerd op voorgeschreven plaatsen;

  • i.

    er is een informatiekaart in de woning aanwezig, zichtbaar op een centrale plek, in de taal van de bewoners met daarop tenminste:

    • 1.

      telefoonnummer hulpverlener werkgever;

    • 2.

      telefoonnummer regiopolitie;

    • 3.

      112 (waarbij in de taal van de bewoners is aangegeven alleen te gebruiken in spoedeisende situaties);

    • 4.

      verkorte huis- en leefregels, eveneens in de taal van de bewoners. Deze regels dienen te worden opgesteld en verstrekt door degene die verantwoordelijk is voor het verstrekken van de huisvestingslocatie;

  • j.

    veiligheid en hygiëne dient te zijn gewaarborgd;

  • k.

    huisvuil dient op de reguliere wijze te worden aangeboden en / of afgevoerd;

  • l.

    optreden in geval van vervuiling, mensonwaardig e.d.

Bijlage 2 Regels huisvesting van arbeidsmigranten in het buitengebied

 

Tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in kampeermiddelen en / of units middels een omgevingsvergunning met planologisch strijdig gebruik

 

Planologische regels:

  • a.

    de huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de (tijdelijke) grote arbeidsbehoefte op het desbetreffende agrarisch bedrijf en structurele voorzieningen ten behoeve van (tijdelijke) huisvesting in het stedelijk gebied ontbreken;

  • b.

    het desbetreffende bedrijf heeft een volwaardig agrarische hoofdactiviteit;

  • c.

    de huisvesting uitsluitend betrekking heeft op arbeiders die alleen werkzaam zijn binnen het bedrijf waar ze (tijdelijk) zijn gehuisvest;

  • d.

    de huisvesting plaatsvindt in binnen het bouwvlak, in kampeermiddelen en / of units;

  • e.

    maximaal 5 kampeermiddelen of units zijn toegestaan;

  • f.

    de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 meter;

  • g.

    de oppervlakte van de kampeermiddelen en units tezamen bedraagt maximaal 300 m2;

  • h.

    de huisvesting dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • 1.

      *1beschikbare bewoonbaar vloeroppervlakte per persoon van ten minste 10 m2;

    • 2.

      voldoende privacy;

    • 3.

      toereikende sanitaire voorzieningen;

    • 4.

      toereikende verwarming;

    • 5.

      toereikende keukenvoorzieningen;

    • 6.

      het Bouwbesluit;

  • i.

    de onderlinge afstand tussen kampeermiddelen of units en bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 5 meter (zie afwijking voor gemelde locaties);

  • j.

    het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;

  • k.

    de omgevingsvergunning mag worden verleend indien er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;

  • l.

    het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;

  • m.

    voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, waarvoor in ieder geval geldt dat de kampeermiddelen / units aan het zicht worden onttrokken en in een privaatrechtelijke overeenkomst zullen afspraken omtrent de voorwaarden en specificaties voor realisering van de landschappelijke inpassing vastgelegd worden.

Handhavingsregels:

  • a.

    maximaal 5 units (gekoppelde units worden niet als 1 kampeermiddel gerekend maar opgeteld);

  • b.

    gemelde locaties = kampeermiddelen 3 m. uit elkaar (wijkt af van bestemmingsplan);

  • c.

    nieuwe locaties = kampeermiddelen 5 m. uit elkaar;

  • d.

    slapen alleen bij voorkeur in losse units:

  • e.

    gekoppelde slaapunits voorzien van onderlinge brandscheiding;

  • f.

    geen huisvesting in tenten, vouwwagens e.d.;

  • g.

    minimaal 2,7 m² slaapruimte per persoon op gemelde locaties (3,5 m² op nieuwe locaties);

  • h.

    per persoon biedt de beschikbare ruimte in een slaapvertrek minimaal ruimte voor 1 één-

  • a.

    persoonsbed, een stoel en een kast;

  • i.

    er is minimaal 1 toilet per 8 personen;

  • j.

    er is minimaal 1 douche per 8 personen;

  • k.

    keuring door Focwa bedrijf: certificaat (+ foto) max. 2 jaar oud; als alternatief voor deze Focwa-keuring wordt ook geaccepteerd een (goedkeurende) audit volgende de regels van het AKF (of gelijkwaardig keurmerk), waarvan een actueel en geldig certificaat moet kunnen worden getoond;

  • l.

    afstand huisvesting tot spuitzone 50 m. tenzij aanvullende maatregelen getroffen worden en als afdoende worden beoordeeld (groenplan indienen volgens bijlage 4);

  • m.

    landschappelijke inpassing waar benodigd voldoet aan beleid;

  • n.

    veiligheid en hygiëne dient te zijn gewaarborgd;

  • o.

    CV, gaskachel, geiser, boiler e.d. dienen jaarlijks aantoonbaar gecontroleerd te zijn door een erkend installateur;

  • p.

    er is brandblusmateriaal aanwezig, waarvan de minimale eisen zijn:

    • 1.

      6 liter brandblusser;

    • 2.

      gebruiksinstructie op brandblusser;

    • 3.

      brandblusser bevindt zich binnen een afstand van 5 meter waar gekookt wordt;

    • 4.

      er is een branddeken aanwezig bij de kookgelegenheid;

  • q.

    er zijn werkende rook- en CO-melders gemonteerd op voorgeschreven plaatsen;

  • r.

    er is een informatiekaart aanwezig, zichtbaar op een centrale plek, in de taal van de bewoners met daarop tenminste:

    • 1.

      telefoonnummer hulpverlener werkgever;

    • 2.

      telefoonnummer regiopolitie;

    • 3.

      112 (waarbij in de taal van de bewoners is aangegeven alleen te gebruiken in spoedeisende situaties);

    • 4.

      verkorte huis- en leefregels, eveneens in de taal van de bewoners. Deze regels dienen te worden opgesteld en verstrekt door degene die verantwoordelijk is voor het verstrekken van de huisvestingslocatie;

  • s.

    huisvuil dient op de reguliere wijze te worden aangeboden en / of afgevoerd;

  • t.

    optreden in geval van vervuiling, mensonwaardig e.d.

*1Voor de hierboven genoemde norm: vloeroppervlakte 10 m², telt het kampeermiddel mee maar ook eventuele andere beschikbare verblijfsruimten voor de arbeidsmigranten.

Bijlage 3 Regels permanente huisvesting van arbeidsmigranten in het buitengebied

 

Permanente huisvesting van ten hoogste 25 arbeidsmigranten in gebouwen middels een omgevingsvergunning met planologisch strijdig gebruik

 

Planologische regels:

  • a.

    de huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de grote arbeidsbehoefte op het desbetreffende agrarisch bedrijf en structurele voorzieningen ten behoeve van huisvesting in het stedelijk gebied ontbreken;

  • b.

    het desbetreffende bedrijf heeft een volwaardig agrarische hoofdactiviteit;

  • c.

    de huisvesting heeft uitsluitend betrekking op personen die alleen werkzaam zijn binnen het bedrijf waar ze zijn gehuisvest;

  • d.

    er dient sprake te zijn van gebruik door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

  • e.

    de huisvesting vindt plaats in gebouwen;

  • f.

    er mogen ten hoogste 25 arbeidsmigranten gehuisvest worden;

  • g.

    er mag geen sprake zijn van een zodanige verkeersaantrekkende werking die de normale afwikkeling van het verkeer nadelig beïnvloedt, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte leidt;

  • h.

    wijziging mag worden toegepast indien er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;

  • i.

    wijziging mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;

  • j.

    de (gebouwde) voorziening voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • 1.

      beschikbare bewoonbare vloeroppervlakte per persoon van ten minste 12 m2;

    • 2.

      voldoende privacy;

    • 3.

      toereikende sanitaire voorzieningen;

    • 4.

      toereikende verwarming;

    • 5.

      toereikende keukenvoorzieningen;

    • 6.

      het Bouwbesluit;

  • k.

    de bewoonbaar oppervlakte -inclusief sanitair, keukenvoorzieningen, verblijfs- en slaapruimten- voor huisvesting van arbeidsmigranten mag niet meer dan 300 m2 bedragen;

Handhavingsregels:

  • a.

    nieuwe huisvesting vindt niet plaats in binnen gebouwen geplaatste units;

  • b.

    minimaal 2,7 m² slaapruimte per persoon op gemelde locaties (3,5 m² op nieuwe locaties);

  • c.

    minimaal 1 m² daglicht per kamer;

  • d.

    per persoon biedt de beschikbare ruimte in een slaapvertrek minimaal ruimte voor 1 één-persoonsbed, een stoel en een kast;

  • e.

    er is minimaal 1 toilet per 8 personen;

  • f.

    er is minimaal 1 douche per 8 personen;

  • g.

    er dient minimaal 30 liter koelruimte per persoon te zijn, bij voorkeur aangevuld met vriesruimte;

  • h.

    er dienen minimaal 4 kookpitten te zijn. Bij meer dan 8 personen dient er 1 pit per 2 personen extra te zijn;

  • i.

    CV, gaskachel, geiser, boiler e.d. dienen jaarlijks aantoonbaar gecontroleerd te zijn door een erkend installateur;

  • j.

    er is brandblusmateriaal aanwezig, waarvan de minimale eisen zijn:

    • 1.

      6 liter brandblusser;

    • 2.

      gebruiksinstructie op brandblusser;

    • 3.

      brandblusser bevindt zich binnen een afstand van 5 meter waar gekookt wordt;

    • 4.

      er is een branddeken aanwezig bij de kookgelegenheid;

  • k.

    er zijn werkende rook- en CO-melders gemonteerd op voorgeschreven plaatsen;

  • l.

    er is een informatiekaart in het gebouw, zichtbaar op een centrale plek, in de taal van de bewoners met daarop tenminste:

    • 1.

      telefoonnummer hulpverlener werkgever;

    • 2.

      telefoonnummer regiopolitie;

    • 3.

      112 (waarbij in de taal van de bewoners is aangegeven alleen te gebruiken in levensbedreigende situaties);

    • 4.

      verkorte huis- en leefregels, eveneens in de taal van de bewoners. Deze regels dienen te worden opgesteld en verstrekt door degene die verantwoordelijk is voor het verstrekken van de huisvestingslocatie;

  • m.

    afstand huisvesting tot spuitzone 50 meter, tenzij aanvullende maatregelen getroffen worden en als afdoende worden beoordeeld(hiervoor een groenplan in het kader van reductie spuitzone indienen volgens bijlage 4);

  • n.

    veiligheid en hygiëne dient te zijn gewaarborgd;

  • o.

    huisvuil dient op de reguliere wijze te worden aangeboden en / of afgevoerd;

  • p.

    optreden in geval van vervuiling, mensonwaardig e.d;

  • q.

    huisvesting in een dienstwoning maximaal 4 arbeidsmigranten (mits via maatwerk vergund).

Bijlage 4 Driftreducerende maatregelen en landschappelijke inpassing

 

Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning kan een groenplan een vereiste zijn. Houdt hierbij rekening met de tabel in paragraaf 3.3 en/of de vereisten voor een inpassingsplan. Afwijken van dit kader mag alleen als er een plan wordt ingediend dat is opgesteld door een deskundig landschapsbureau.

 

In onderstaande schets worden een aantal praktijksituaties schematisch weergegeven.

 

 

Bijlage 5 Brief GGD