Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint Maarten

Landsverordening, van de 17de juni 2019, houdende regels teneinde te voldoen aan aanbeveling 29 van de Financial Action Task Force omtrent financiële inlichtingeneenheden (Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint Maarten
OrganisatietypeKoninkrijksdeel
Officiële naam regelingLandsverordening, van de 17de juni 2019, houdende regels teneinde te voldoen aan aanbeveling 29 van de Financial Action Task Force omtrent financiële inlichtingeneenheden (Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties)
CiteertitelLandsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties
Vastgesteld doorGouverneur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

31-07-2019nieuwe regeling

17-06-2019

AB 2019, no. 24

Tekst van de regeling

Intitulé

Landsverordening, van de 17de juni 2019, houdende regels teneinde te voldoen aan aanbeveling 29 van de Financial Action Task Force omtrent financiële inlichtingeneenheden (Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties)

IN NAAM VAN DE KONING!

 

De Gouverneur van Sint Maarten,

 

In overweging genomen hebbende:

 

dat de toelichting op aanbeveling 29, onder 8, van de Financial Action Task Force bepaalt dat het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties “operationeel onafhankelijk en autonoom moet zijn”;

 

dat de toelichting op aanbeveling 29, onder 10, bepaalt dat het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties “moet worden voorzien van voldoende financiële, personele en technische middelen, op een wijze die zijn autonomie en onafhankelijkheid garandeert, en het in staat stelt zijn mandaat op doeltreffende wijze uit te voeren;

 

dat de toelichting op aanbeveling 29, onder 12, bepaalt dat het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties “in staat moet zijn de benodigde middelen te verkrijgen en te gebruiken voor het vervullen van zijn taken, en wel op incidentele of routinematige basis, vrij van ongepaste politieke invloed of bemoeienis van de overheid of het bedrijfsleven, waardoor zijn operationele onafhankelijkheid zou kunnen worden aangetast”;

 

dat het ter uitvoering van aanbeveling 29 en naar aanleiding van de in 2013 uitgevoerde evaluatie van het financieel stelsel voor Sint Maarten door de Caribbean Financial Action Task Force, wenselijk is de onafhankelijke positie van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties binnen de overheid verder aan te scherpen;

 

dat het noodzakelijk is bij landsverordening regels vast te stellen ten aanzien van de instelling, inrichting, samenstelling, taken en bevoegdheden van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, en het toezicht erop;

 

Heeft, de Raad van Advies gehoord, met gemeen overleg der Staten,

vastgesteld de onderstaande landsverordening:

 

Hoofdstuk I Begripsbepaling

Artikel 1  

In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Bank: Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten;

  • b.

    dienstverlener:

    • 1°.

      financiële dienstverlener: een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig diensten verleent als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering;

    • 2°.

      niet-financiële dienstverlener: een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig diensten verleent als bedoeld in artikel 2, onder b, van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering;

  • c.

    directeur: Directeur van het Meldpunt;

  • d.

    Egmont Group: de Egmont Group of Financial Intelligence Units, gevestigd te Toronto, Ontario, in Canada;

  • e.

    Financial Action Task Force: de Financial Action Task Force, gevestigd te Parijs, in Frankrijk;

  • f.

    financiering van terrorisme: een gedraging als strafbaar gesteld in de artikelen 2:54 en 2:55 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de financiering van proliferatie van massavernietigingswapens;

  • g.

    geldtransactie: een transactie, bestaande uit een:

    • 1°.

      contante transactie: betaling, een betaling met fiscale aspecten inbegrepen, met behulp van baar geld of een soortgelijk betaalmiddel waaronder in ieder geval wordt begrepen een creditcard of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card), debit card, cheque, traveller’s cheque, en een bank- en postwissel; of een,

    • 2°.

      girale transactie: betaling, een betaling met fiscale aspecten inbegrepen, door middel van het doen bijschrijven van een bedrag in geld op een rekening bestemd voor girale betaling bij een bank of een daarmee vergelijkbare financiële instelling;

  • h.

    Landsverordening: Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering;

  • i.

    melding: een melding als bedoeld in een meldingslandsverordening;

  • j.

    meldingslandsverordening: de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, de Landsverordening melding grensoverschrijdende geldtransporten of de Sanctielandsverordening;

  • k.

    Meldpunt: Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2;

  • l.

    minister: Minister van Justitie;

  • m.

    ongebruikelijke transactie: een transactie die op grond van artikel 24 van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering als zodanig wordt aangemerkt;

  • n.

    personeel: de directeur en het overige personeel van het Meldpunt, tenzij het tegendeel blijkt;

  • o.

    toezichthouder: een medewerker van het Meldpunt die toezicht houdt op de wijze waarop een dienstverlener de bepalingen van de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering uitvoert;

  • p.

    witwassen: een gedraging als strafbaar gesteld in Titel XXXI van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.

Hoofdstuk II Het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties

§ 1. Instelling en taak

Artikel 2  

  • 1.

    Er is een centraal meldpunt voor ongebruikelijke transacties, het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties Sint Maarten, ressorterende onder de minister en staande onder leiding van een directeur.

  • 2.

    Het Meldpunt, bedoeld in het eerste lid, draagt in de Engels taal de naam: Financial Intelligence Unit Sint Maarten.

  • 3.

    De directeur van het Meldpunt voert de aan het Meldpunt toegekende taken zelfstandig en exclusief uit en heeft de verantwoordelijkheid voor de algemene leiding en de organisatie van het Meldpunt.

  • 4.

    De directeur van het Meldpunt beschikt zelfstandig over de financiële middelen die door de minister in overeenstemming met de Minister van Financiën zijn toegekend voor de taakuitoefening van het Meldpunt.

  • 5.

    Het Meldpunt is bevoegd met het oog op de bevordering van de naleving van de meldingslandsverordeningen richtlijnen te geven aan dienstverleners.

  • 6.

    Het Meldpunt voert als zelfstandige, onafhankelijke en herkenbare entiteit binnen de overheid een eigen huisstijl.

  • 7.

    Het Meldpunt beheert op onafhankelijke wijze zijn eigen ICT systemen en kan daarbij gebruik maken van de voorzieningen van de overheid.

Artikel 3  

  • 1.

    Het Meldpunt voert zijn taken en werkzaamheden uit in het kader van het voorkomen en bestrijden van witwassen en de financiering van terrorisme.

  • 2.

    Het Meldpunt voert de volgende taken en werkzaamheden uit:

    • a.

      het handhaven van de meldingslandsverordeningen en het uitoefenen van toezicht op de naleving van die landsverordeningen door niet-financiële dienstverleners;

    • b.

      het op grond van de meldingslandsverordeningen verzamelen, registreren, bewerken en analyseren van gegevens die het Meldpunt verkrijgt teneinde daaraan een meerwaarde toe te voegen en te bezien of deze gegevens van belang kunnen zijn voor het voorkomen en bestrijden van witwassen, de financiering van terrorisme, en de hieraan ten grondslag liggende misdrijven;

    • c.

      het verstrekken van gegevens en inlichtingen aan in en buiten Sint Maarten gevestigde instanties in overeenstemming met het bij of krachtens een meldingslandsverordening bepaalde;

    • d.

      het doen van onderzoek bij een dienstverlener indien een persoon niet in een register als bedoeld in artikel 4, is opgenomen en er een vermoeden bestaat dat deze betrokken is bij witwassen of de financiering van terrorisme;

    • e.

      het doen van onderzoek uit eigen beweging of op verzoek van een instantie als bedoeld in artikel 7;

    • f.

      het verrichten van operationele en strategische analyses van gegevens en inlichtingen en het onderzoek naar ontwikkelingen op het gebied van witwassen en de financiering van terrorisme en naar de verbetering van de methoden om witwassen en de financiering van terrorisme te voorkomen en te bestrijden, alsmede het uit eigen beweging of op verzoek verspreiden van de resultaten daarvan onder de ter zake bevoegde autoriteiten;

    • g.

      het geven van voorlichting en training aan dienstverleners, personen en instanties die met het toezicht op de naleving van een meldingslandsverordening zijn belast, aan het openbaar ministerie en aan ambtenaren, belast met de opsporing van strafbare feiten, alsmede aan het publiek, omtrent de verschijningsvormen en het voorkomen en bestrijden van witwassen en de financiering van terrorisme;

    • h.

      het op zelfstandige en onafhankelijke wijze onderhouden van contacten met en het deelnemen aan vergaderingen van internationale en intergouvernementele instanties op het gebied van het voorkomen en het bestrijden van witwassen en de financiering van terrorisme;

    • i.

      het zelfstandig afsluiten van convenanten of administratieve akkoorden ter zake van de uitwisseling van gegevens en inlichtingen met buitenlandse instanties die een vergelijkbare taak hebben als het Meldpunt;

    • j.

      het zelfstandig onderhouden van contacten met de Egmont Group in het kader van de naleving van de door deze organisaties uitgevaardigde aanbevelingen;

    • k.

      het identificeren, beoordelen en doorgronden van de risico’s voor Sint Maarten van witwassen en de financiering van terrorisme, alsmede het adviseren van de minister over te ondernemen actie en het toepassen van een op risico gebaseerde benadering;

    • l.

      het adviseren over en desgevraagd formuleren van een nationaal beleid voor de bestrijding en voorkoming van witwassen en de financiering van terrorisme dat gebaseerd is op de risicobeoordeling, bedoeld onder l, en het bevorderen van de uitvoering van dat beleid en de samenwerking tussen toezichthouders, opsporingsautoriteiten en andere uitvoerders van dat beleid;

    • m.

      het bepalen en beoordelen van de risico’s voor witwassen of de financiering van terrorisme die kunnen ontstaan in verband met:

      • 1°.

        de ontwikkeling van nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken, onder meer nieuwe leveringsmechanismen; en,

      • 2°.

        het gebruik van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën voor zowel nieuwe als reeds bestaande producten;

    • n

      het jaarlijks uitbrengen van verslag aan de minister van uitgevoerde werkzaamheden en voornemens voor het komend jaar; en,

    • o

      het voorbereiden van landsverordeningen en andere regelingen betreffende het voorkomen en bestrijden van witwassen en de financiering van terrorisme en de hieraan ten grondslag liggende misdrijven.

  • 3.

    Het Meldpunt stelt jaarlijks voor 1 april een overzicht vast betreffende het daaraan voorafgaande kalenderjaar van de aantallen van:

    • a.

      meldingen en processen-verbaal, doorgezonden aan het Meldpunt;

    • b.

      andere meldingen op grond van deze landsverordening of een meldingslandsverordening;

    • c.

      valse meldingen en verklaringen ontvangen bij de uitvoering van deze landsverordening of een meldingslandsverordening;

    • d.

      doormeldingen van verdachte transacties door het Meldpunt aan het openbaar ministerie;

    • e.

      strafrechtelijke onderzoeken op grond van deze landsverordening of een meldingslandsverordening; en,

    • f.

      de internationale samenwerking ter uitvoering van de wetgeving ter voorkoming en bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme.

  • 4.

    De minister zendt het overzicht, bedoeld in het derde lid, jaarlijks voor 1 mei aan de Staten, en het Meldpunt publiceert het overzicht op zijn website.

  • 5.

    Het Meldpunt is bevoegd diensten van andere overheidsinstanties te gebruiken, tegen betaling van de daarmee gepaard gaande kosten.

Artikel 4  

  • 1.

    Het Meldpunt houdt en beheert een register voor het verzamelen, het verwerken en het analyseren van gegevens en inlichtingen die ingevolge de meldingslandsverordeningen zijn verkregen.

  • 2.

    Het Meldpunt houdt en beheert een register voor het verzamelen, het verwerken en het analyseren van gegevens en inlichtingen die het als toezichthouder heeft verkregen.

  • 3.

    De minister stelt bij ministeriële regeling een reglement vast voor het beheer van de registers, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Uit de registers worden geen gegevens en inlichtingen verstrekt, tenzij bij of krachtens een meldingslandsverordening gestelde regels hierin wordt voorzien.

Artikel 5  

  • 1.

    Het Meldpunt is, ten behoeve van een goede uitvoering van zijn taken en werkzaamheden, bevoegd tot het raadplegen van alle informatiebronnen, relevante gegevens of inlichtingen aangehouden door of namens andere autoriteiten, alsmede bedrijfsmatig verzamelde gegevens en inlichtingen, met uitzondering van staatsgeheimen en informatie die berust onder de Veiligheidsdienst.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde houders van gegevens en inlichtingen zijn verplicht het Meldpunt de raadpleging, bedoeld in het eerste lid, toe te staan.

  • 3.

    Het Meldpunt pleegt regelmatig overleg met de Bank en met het openbaar ministerie over de uitvoering van de meldingslandsverordeningen. De Bank en het openbaar ministerie verschaffen op verzoek of eigener beweging aan het Meldpunt gegevens en inlichtingen betreffende witwassen en de financiering van terrorisme, voor zover dat niet in strijd is met de taken en werkzaamheden van deze instanties.

  • 4.

    De Veiligheidsdienst verschaft op verzoek of eigener beweging aan het Meldpunt gegevens en inlichtingen betreffende witwassen en de financiering van terrorisme, voor zover dat niet in strijd is met de taken en werkzaamheden van de Veiligheidsdienst.

  • 5.

    Het Meldpunt kan zich bij het uitoefenen van toezicht doen bijstaan dan wel zodanig toezicht geheel of gedeeltelijk doen uitvoeren door een door het Meldpunt aan te wijzen externe deskundige of andere deskundigen.

  • 6.

    Indien het uitoefenen van toezicht dan wel bepaalde werkzaamheden in het kader van zodanig toezicht door het Meldpunt aan een externe deskundige of aan een andere deskundige wordt opgedragen, rapporteert deze zijn bevindingen rechtstreeks en schriftelijk aan het Meldpunt, en zendt deze na verkregen toestemming van het Meldpunt een afschrift daarvan aan de betrokken dienstverlener.

  • 7.

    Een dienstverlener is op verzoek van het Meldpunt verplicht een erkende deskundige aan te wijzen die rechtstreeks aan het Meldpunt rapporteert over de interne organisatie van de dienstverlener.

  • 8.

    Het Meldpunt is tevens bevoegd onderzoeken van een buitenlandse instantie, belast met het toezicht op verleners van niet-financiële diensten of die door de Egmont Groep erkend is, toe te laten bij in Sint Maarten gevestigde dienstverleners. Het Meldpunt zal in voorkomend geval in een administratief akkoord tevoren voorwaarden stellen aan onderscheidenlijk aanwijzingen geven voor de uitvoering van deze toezichtwerkzaamheden. De functionarissen van de buitenlandse instantie, die een onderzoek als bedoeld in de eerste volzin verrichten, zijn gehouden de aanwijzingen van het Meldpunt stipt te volgen.

Artikel 6  

  • 1.

    Het Meldpunt is verplicht, op verzoek of uit eigen beweging, de volgende gegevens te verstrekken aan de instanties en ambtenaren die met de opsporing en vervolging van misdrijven zijn belast:

    • a.

      gegevens waaruit een redelijk vermoeden voortvloeit dat een bepaald persoon zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen of aan een hieraan ten grondslag liggend misdrijf of het financieren van terrorisme;

    • b.

      gegevens waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij van belang zijn voor de opsporing van witwassen of van de hieraan ten grondslag liggende misdrijven, en de financiering van terrorisme;

    • c.

      gegevens waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij van belang zijn voor de voorkoming of opsporing van toekomstige misdrijven, die aan witwassen en de financiering van terrorisme ten grondslag kunnen liggen en die, gezien hun ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin zij zullen worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op gegevens welke het Meldpunt van een ander lid van de Egmont Groep heeft ontvangen.

  • 3.

    Het Meldpunt is bevoegd inlichtingen aangaande het meldgedrag van de meldende instellingen te verstrekken aan personen en instellingen die met het toezicht op de naleving van de meldingslandsverordeningen zijn belast en aan de Bank.

  • 4.

    Het Meldpunt en het personeel zijn niet verplicht als getuige of als deskundige ter terechtzitting te verschijnen, met uitzondering van het lid van het personeel dat de betrokken overtreding heeft geconstateerd.

  • 5.

    Informatie over de wijze waarop het Meldpunt tot een vermoeden van een strafbaar feit is gekomen is geen processtuk als bedoeld in de vierde afdeling van Titel I van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 7  

  • 1.

    Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld omtrent de verstrekking van gegevens uit het register van het Meldpunt en de voorwaarden waaronder dit kan geschieden aan van overheidswege aangewezen politiële en niet politiële instanties in of buiten het Koninkrijk die een vergelijkbare taak hebben als het Meldpunt, aan instanties in het Koninkrijk waarvan de taken raakvlakken hebben met de werkzaamheden van het Meldpunt en aan overige belanghebbenden.

  • 2.

    De gegevensverstrekking aan instanties buiten het Koninkrijk geschiedt alleen op basis van een verdrag of een administratief akkoord, tenzij het een instantie betreft die door de Egmont Groep erkend is als lid en die, ingevolge haar nationale wetgeving, voor het uitwisselen van gegevens met andere door de Egmont Groep als lid erkende instanties, niet verplicht is een administratief akkoord te sluiten.

     

§ 2. Inrichting

Artikel 8  

  • 1.

    De directeur voert het algemene beleid en het bestuur van het Meldpunt, en is voor de uitvoering daarvan verantwoording verschuldigd aan de minister.

  • 2.

    De directeur is belast met het beheer van de eigendommen toevertrouwd aan het Meldpunt en is bevoegd tot alle daden van beschikking over die eigendommen.

  • 3.

    De directeur vertegenwoordigt daarbij het Meldpunt in en buiten rechte.

Artikel 9  

  • 1.

    De directeur wordt bij landsbesluit benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 2.

    Het overige personeel wordt als ambtenaar aangesteld dan wel op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst genomen met inachtneming van de omvang van het personeel en de functieomschrijvingen als bedoeld in het vijfde lid.

  • 3.

    De omvang en de functiebeschrijvingen van het personeel worden vastgesteld door de minister, met inachtneming van de begroting en het beleidsplan, bedoeld in artikel 12, eerste lid.

  • 4.

    Het overige personeel staat onder het gezag van de directeur en legt over hun werkzaamheden uitsluitend aan deze verantwoording af.

  • 5.

    De directeur wijst twee leden van het overige personeel aan als eerste en tweede plaatsvervanger. De aanwijzing wordt ter kennisneming aan de minister gezonden.

  • 6.

    Indien de directeur en zijn eerste plaatsvervanger langer dan een week beide gelijktijdig wegens afwezigheid of verhindering hun werkzaamheden niet kunnen verrichten, is de tweede plaatsvervanger tijdelijk met de leiding van het Meldpunt belast. Indien deze waarneming langer dan een maand duurt, treft de minister de noodzakelijke voorzieningen om in de leiding van het Meldpunt te voorzien. De getroffen voorzieningen worden ter kennisneming aan de Staten gezonden.

  • 7.

    De directeur verstrekt desgevraagd aan de minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde algemene niet operationele inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is, met uitzondering van inlichtingen uit het register, bedoeld in artikel 4, en andere gegevens die kunnen worden herleid tot afzonderlijke transacties.

  • 8.

    De directeur geeft bij de verstrekking waar nodig aan welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijke karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens, dan wel uit het feit dat natuurlijke of rechtspersonen deze aan het Meldpunt hebben verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.

Artikel 10  

  • 1.

    Bij ministeriële beschikking wordt de balans, de jaarrekening, de begroting en het beleidsplan van het Meldpunt goedgekeurd.

  • 2.

    Indien de minister een document als bedoeld in het eerste lid niet binnen twee maanden na de ontvangst ervan heeft goedgekeurd, is de goedkeuring van rechtswege verleend.

Artikel 11  

De Stichting Overheidsaccountantsbureau controleert de balans en jaarrekening van het Meldpunt en brengt ter zake rapport uit aan de minister.

Hoofdstuk III Begeleidingscommissie

Artikel 12  

  • 1.

    Er is een begeleidingscommissie voor het Meldpunt die als taak heeft:

    • a.

      het ter beschikking stellen aan het Meldpunt van haar kennis en deskundigheid;

    • b.

      het desgevraagd of uit eigen beweging adviseren van de Minister over de inrichting en de uitvoering van de meldplicht;

  • 2.

    De begeleidingscommissie bestaat uit ten hoogste 7 leden die afkomstig zijn van de navolgende instanties en sectoren:

    • a.

      het ministerie van de Minister;

    • b.

      de Bank;

    • c.

      andere toezichthoudende autoriteiten;

    • d.

      het openbaar ministerie;

    • e.

      het Korps Politie Sint Maarten.

    De begeleidingscommissie kan vertegenwoordigers van de bedrijfs- en beroepstakken die onder de meldplicht vallen, uitnodigen om de begeleidingscommissie te adviseren over de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, voor zover het onderwerpen betreft die deze bedrijfs- of beroepstakken aangaat.

  • 3.

    De leden van de begeleidingscommissie worden op voordracht van de instanties, genoemd in het tweede lid, door de minister benoemd en ontslagen.

  • 4.

    De vertegenwoordiger van het ministerie van Justitie bekleedt het voorzitterschap van de begeleidingscommissie.

  • 5.

    De begeleidingscommissie vergadert tenminste twee keer per jaar. Voor het overige bepaalt de begeleidingscommissie zijn eigen werkwijze.

  • 6.

    De begeleidingscommissie kan ten behoeve van een goede uitvoering van zijn taken gegevens en inlichtingen van statistische aard opvragen bij het Meldpunt. Het Meldpunt verstrekt deze gegevens en inlichtingen

Hoofdstuk IV Beheer en middelen

Artikel 13  

  • 1.

    Jaarlijks wordt voor 1 augustus door de directeur een begroting van de inkomsten en uitgaven alsmede een beleidsplan van het Meldpunt voor het volgende jaar aan de minister voorgelegd. Tevens voegt de directeur bij beleids- en financiële prognoses betreffende de werkzaamheden van het Meldpunt voor de eerstvolgende drie jaar.

  • 2.

    Jaarlijks wordt voor 1 juni de balans en de verlies- en winstrekening van het afgelopen boekjaar door de directeur samengesteld en, na controle door de Stichting Overheidsaccountantsbureau, aan de minister voorgelegd.

  • 3.

    Het boekjaar van het Meldpunt loopt van de eerste januari tot en met de eenendertigste december daaropvolgend.

  • 4.

    Jaarlijks wordt voor 1 juni door de directeur aan de minister schriftelijk verslag uitgebracht van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van de werkzaamheden en werkwijze van het Meldpunt in het bijzonder, gedurende het afgelopen jaar.

  • 5.

    De door de directeur opgestelde documenten, genoemd in dit artikel, zijn openbaar tenzij de minister geheel of gedeeltelijk anders bepaalt.

Artikel 14  

  • 1.

    De kosten van het Meldpunt en van het personeel, en alle overige kosten, verband houdend met de uitvoering van zijn wettelijke taken, komen ten laste van het Land.

  • 2.

    De minister stelt alle financiële middelen beschikbaar zoals opgenomen in de goedgekeurde begroting en beleidsplan, en stort op de eerste dag van elk kwartaal een kwart van de begroting op de bankrekening van het Meldpunt.

  • 3.

    Voor het eind van de eerste maand van elk kwartaal zendt de directeur een overzicht van de baten en lasten van het Meldpunt in het daaraan voorafgaande kwartaal aan de minister.

Artikel 15  

Het Meldpunt gebruikt zijn middelen uitsluitend om de kosten van de

uitvoering van zijn wettelijke taken te bekostigen.

Hoofdstuk V Geheimhouding

Artikel 16  

  • 1.

    Tot geheimhouding zijn, behoudens voor zover uit de doelstelling van deze landsverordening de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit, verplicht:

    • a.

      de directeur en het overige personeel van het Meldpunt die uit hoofde van de toepassing van deze landsverordening of van krachtens deze landsverordening genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, en daarbij kennis heeft genomen of kunnen nemen van gegevens of inlichtingen, die ingevolge deze landsverordening zijn verstrekt of ontvangen; en,

    • b.

      personen en instanties die op verzoek aan het Meldpunt gegevens of inlichtingen verstrekken of inzage verlenen uit de onder hun beheer staande registers en andere informatiebronnen;

  • 2.

    Een toezichthouder die bij de uitoefening van zijn taak feiten ontdekt die kunnen duiden op witwassen of de financiering van terrorisme licht, zo nodig in afwijking van de toepasselijke wettelijke geheimhoudingsplicht, het Meldpunt onverwijld in.

  • 3.

    Het Meldpunt kan met gebruikmaking van gegevens of inlichtingen, verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze landsverordening of de Landsverordening opgedragen taak, mededelingen doen, mits deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke transacties. Met schriftelijke toestemming van de dienstverlener die het aangaat, worden de gegevens of inlichtingen met betrekking tot afzonderlijke transacties wel gepubliceerd.

  • 4.

    Het Meldpunt kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, een rapportage op grond van analyses zenden aan de officier van justitie indien daaruit een vermoeden van een strafbaar feit is gerezen. In zodanig geval kan het Meldpunt in het kader van de opsporing of het gerechtelijk vooronderzoek nadere inlichtingen verschaffen.

Hoofdstuk VI Vrijwaring

Artikel 17  

De directeur en het overige personeel van het Meldpunt zijn, behoudens in geval van opzet of bewuste roekeloosheid, niet aansprakelijk voor de schade die een cliënt, tussenpersoon of derde lijdt als gevolg van de rechtmatige uitoefening van taken en werkzaamheden ter uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening.

Artikel 18  

  • 1.

    Handelingen, door de directeur en het overige personeel van het Meldpunt verricht ter uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze landsverordening of de Landsverordening en rapportages op grond van analyses van gegevens kunnen niet dienen als bewijs ter zake van een tenlastelegging wegens witwassen of terrorismefinanciering.

  • 2.

    Informatie, in welke vorm dan ook verschaft door een financiële inlichtingeneenheid in een ander land, kan niet dienen als bewijs voor een strafrechtelijke veroordeling.

Hoofdstuk VII Bestuurlijke sancties

Artikel 19  

  • 1.

    De Landsverordening bestuurlijke handhaving treedt voor het Meldpunt in werking met dien verstande dat een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 55 van die landsverordening maximaal NAf 4.000.000,- bedraagt.

  • 2.

    Het Meldpunt is in ieder geval bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang en een bestuurlijke boete.

Hoofdstuk VIII Opsporing

Artikel 20  

  • 1.

    Met de opsporing van de bij artikel 20 strafbaar gestelde feiten zijn de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren, belast, alsmede de toezichthouders, werkzaam bij het Meldpunt, die bij landsbesluit zijn aangewezen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Landscourant.

  • 2.

    Ingeval naar aanleiding van gegevens als bedoeld in artikel 6 een opsporingsonderzoek wordt aangevangen, licht de officier van justitie daaromtrent het Meldpunt in.

Hoofdstuk IX Strafbepaling

Artikel 21  

  • 1.

    Elke handeling in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 5, tweede lid, of 16, eerste lid, voor zover deze opzettelijk is verricht, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de zesde categorie.

  • 2.

    Elke handeling in strijd met het bepaalde bij of krachtens 5, tweede lid, of 16, eerste lid, wordt, voor zover deze niet opzettelijk is verricht, gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de zesde categorie.

  • 3.

    Indien een handeling in strijd met het bepaalde in artikel 16 tot gevolg heeft dat een melding of informatie bekend wordt aan degene op wie de melding of de informatie betrekking heeft, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met de helft verhoogd.

  • 4.

    De feiten, in het eerste lid strafbaar gesteld, worden beschouwd als misdrijf. De feiten, strafbaar gesteld in het tweede lid, worden beschouwd als overtreding.

Hoofdstuk IX Wijziging van andere landsverordeningen

Artikel 22  

Artikel 4 van de Landsverordening melding grensoverschrijdende geldtransporten wordt als volgt gewijzigd:

 

A

In het eerste lid vervalt de zinsnede ", bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties,"

 

B

In het tweede lid vervalt de zinsnede ", bedoeld in het eerste lid".

Artikel 23  

In de artikelen 40, zesde lid, en 41, vierde lid, van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen wordt “het Meldpunt, bedoeld in artikel 2, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties” vervangen door: Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Artikel 24  

In de artikelen 78, vijfde lid, en 78a, vierde lid, van de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf wordt “het Meldpunt, bedoeld in artikel 2, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties” telkens vervangen door: Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Artikel 25  

In de artikelen 7, vierde lid, en 10, vijfde lid, van de Landsverordening toezicht effectenbeurzen wordt “het Meldpunt, bedoeld in artikel 2, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties” telkens vervangen door: Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Artikel 26  

In de artikelen 25, vierde lid, en 28, vierde lid, van de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen wordt “het Meldpunt, bedoeld in artikel 2, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties” telkens vervangen door: Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Artikel 27  

In de artikelen 24, vijfde lid, en 28, vierde lid, van de Landsverordening toezicht trustwezen wordt “het Meldpunt, bedoeld in artikel 2, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties” telkens vervangen door: Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Artikel 28  

In de artikelen 20, vijfde lid, en 20a, vierde lid, van de Landsverordening toezicht assurantiebemiddeling wordt “het Meldpunt, bedoeld in artikel 2, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties” telkens vervangen door: Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Artikel 29  

In de artikelen 18, vijfde lid, en 19, vierde lid, van de Landsverordening toezicht geldtransactiekantoren wordt “het Meldpunt, bedoeld in artikel 2, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties” telkens vervangen door: Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Artikel 30  

Artikel 1, onder f, van de Landsverordening identificatie bij dienstverlening komt te luiden:

  • f.

    Meldpunt: Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties;

Artikel 31  

  • 1.

    De wettelijke grondslag van het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties wordt gewijzigd in artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

  • 2.

    De titel van het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties wordt gewijzigd in: Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

  • 3.

    De wettelijke grondslag van de ministeriele regeling, houdende vaststelling van een reglement voor het Meldpuntregister, bedoeld in artikel 4 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties wordt gewijzigd in artikel 4, derde lid, van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

  • 4.

    De titel van de in het derde lid bedoelde ministeriele regeling wordt gewijzigd in: Ministeriele regeling, houdende vaststelling van een reglement voor het Meldpuntregister, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Artikel 32  

Artikel 17 van het Organisatiebesluit Justitie komt te luiden:

 

De doelstelling en taakstelling van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties zijn vastgesteld overeenkomstig de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Hoofdstuk X Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 33  

Indien het bij de Staten ingediende ontwerp van landsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht (Landsverordening aanscherping bestrijding terrorisme en enige andere noodzakelijke aanpassingen) is of wordt goedgekeurd en artikel ZM van die landsverordening eerder in werking is getreden of treedt dan artikel 1 van deze landsverordening, komt artikel 1, onderdeel f, van deze landsverordening als volgt te luiden:

  • f.

    financiering van terrorisme: een gedraging als strafbaar gesteld in artikel 2:410 van het Wetboek van Strafrecht;.

Artikel 34  

Indien het bij de Staten ingediende ontwerp van Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering eerder in werking is getreden of treedt dan artikel 38 van deze landsverordening, vervallen de artikelen 30, 42 en 43, en komt artikel 38, onderdeel A, van deze landsverordening als volgt te luiden:

 

A

Artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • In onderdeel e wordt “en” aan het slot vervangen door een punt komma.

  • In onderdeel f wordt de punt aan het slot vervangen door een punt komma, gevold door: en,

  • Na onderdeel f wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidend:

    • g.

      ten behoeve van de uitvoering van de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering en de Landsverordening melding grensoverschrijdende geldtransporten.

Artikel 35  

  • 1.

    Deze landsverordening treedt, zodra deze in het Afkondigingsblad is geplaatst, in werking met ingang van de eerste van de zevende week na de datum van bekrachtiging.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, treedt deze landsverordening:

    • a.

      In werking met ingang van de eerste dag van de derde week na de beslissing van het Constitutioneel Hof indien de Ombudsman een zaak aanhangig heeft gemaakt als bedoeld in artikel 127, derde lid, van de Staatsregeling:

    of,

    • b.

      niet in werking indien het Constitutioneel Hof oordeelt dat deze landsverordening niet verenigbaar is met de Staatsregeling.

Artikel 36  

Deze landsverordening wordt aangehaald als: Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Deze landsverordening wordt met de memorie van toelichting in het Afkondigingsblad geplaatst.

Gegeven te Philipsburg de zeventiende juni 2019

De Gouverneur van Sint Maarten

De zeventiende juni 2019

De Minister van Justitie

MEMORIE VAN TOELICHTING  

Algemeen deel

 

Inleiding

De onderhavige ontwerplandsverordening heeft ten doel om de wetgeving over het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (hierna: MOT) in overeenstemming te brengen met aanbeveling 29 – en de toelichting daarop - van de Financial Action Task Force (hierna: FATF). De regering stelt voor om het MOT - in navolging van die aanbeveling en overeenkomstig het advies over deze ontwerplandsverordening van de Raad van Advies - om te vormen tot een zelfstandig bestuursorgaan.

Artikel 98 van de Staatsregeling van Sint Maarten bevat de basisbepalingen voor de instelling van een zelfstandig bestuursorgaan om aan de gewenste verzelfstandiging juridisch vorm te geven. Het MOT voldoet naar de mening van de regering aan de eisen voor de instelling van een zelfstandig bestuursorgaan.

Dit ontwerp strekt ertoe het MOT als zelfstandig bestuursorgaan in te stellen. Voor dit ontwerp heeft model gestaan de Landsverordening Bureau Intellectueel Eigendom (hierna: BIE). Deze op 14 november 2014 door de Staten aanvaarde landsverordening bevat ‘the state of the art’ voor de oprichting van een zelfstandig bestuursorgaan.

 

Er zijn wel enkele essentiële verschillen, die veroorzaakt worden door verschillen tussen beide instanties. Het belangrijkste verschil is dat het MOT over verordenende bevoegdheid zal beschikken, en het BIE niet. Reden daarvan is dat in de Merkenlandsverordening en het Merkenlandsbesluit het wettelijk systeem reeds uitputtend is geregeld, mede omdat het merkenrecht niet aan regelmatige wijziging onderhevig is. De regelgeving omtrent het melden van ongebruikelijke transacties wordt – mede door updates van de FATF-aanbevelingen - wel regelmatig aangepunt als reactie op wereldwijd voorkomende inbreuken, en verbeterde opsporingsmethoden. Een flexibel aanpassen aan gewijzigde internationale standaarden door middel van verordeningen van het MOT ligt daarom voor de hand.

Daarnaast gelden voor het MOT in de toelichting op aanbeveling 29 van de FATF heldere vereisten betreffende operationele onafhankelijkheid en autonomie. Het essentiële kenmerk, zoals verwoord in aanbeveling 29 luidt: “vrij van ongepaste politieke invloed of bemoeienis van de overheid of het bedrijfsleven, waardoor haar operationele onafhankelijkheid zou kunnen worden aangetast.” De regering wil in de eerste plaats zo nauw mogelijk bij de tekst van de aanbevelingen aansluiten. Maar, los daarvan, vindt de regering het hoogst wenselijk om in een klein land als Sint Maarten een uitvoerende instantie als het MOT op grote afstand van de politiek te plaatsen. In de eerste plaats wordt ‘de politiek, de overheid en het bedrijfsleven’ op afstand geplaatst door in artikel 2, vierde lid, van de ontwerplandsverordening met zoveel woorden te bepalen dat het MOT “operationeel onafhankelijk en autonoom” de taken en werkzaamheden uitvoert die bij of krachtens de meldingslandsverordeningen of een andere landsverordening aan het MOT zijn opgedragen. Deze woorden zijn letterlijk overgenomen uit de tekst van de toelichting op aanbeveling 29 van de FATF. Dit vereiste van een grote afstand tussen het MOT en de politiek ligt er verder aan ten grondslag dat er nauwelijks directe verantwoordelijkheden zijn van de Minister, dat de Minister verplicht is om voor voldoende financiering zorg te dragen, dat de Raad van Toezicht (hierna: Raad) zichzelf via coöptatie vernieuwt, enzovoort.

In de hierna volgende paragraaf ‘Korte kenschets van de voorgestelde bestuurlijke verhoudingen ten aanzien van het MOT’ wordt hier nader op ingegaan.

 

Min of meer tegelijkertijd met deze ontwerplandsverordening heeft de regering de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering in procedure gebracht. Voor een overzicht van alle aanbevelingen van de FATF en de wijze waarop elke aanbeveling in de wetgeving van Sint Maarten is of wordt geïmplementeerd, wordt naar de bijlage bij de memorie van toelichting bij die ontwerplandsverordening verwezen.

 

Aanbeveling 29 van de FTAF

In het kader van het voorkomen en het bestrijden van witwassen en de financiering van terrorisme is in 2012 door de CFATF een evaluatie van het financieel stelsel van Sint Maarten uitgevoerd. Naar aanleiding van deze evaluatie is een aantal aanbevelingen uitgebracht voor een effectievere aanpak van het voorkomen en het bestrijden van witwassen en de financiering van terrorisme.

Kort samengevat heeft de CFATF vooral gewezen op de mogelijke risico’s van ongewenste bestuurlijke beïnvloeding van het MOT. Deze risico’s zijn reëel aanwezig aangezien op grond van de huidige regelgeving met betrekking het MOT de Minister van Justitie formeel bevoegd is om te interveniëren in operationele aangelegenheden van het MOT. De CFATF beveelt dan ook aan de huidige regelgeving met betrekking tot het MOT te wijzigen, zodat het MOT een operationeel onafhankelijke en autonome positie ten opzichte van het bestuur verkrijgt.

 

De tekst van aanbeveling 29 en de toelichting daarop, en de resultaten van deze evaluatie en de daarop gebaseerde aanbevelingen aan de regering van Sint Maarten zijn opgenomen in bijlage 1. Bijlage 2 bevat een samenvatting van deze memorie in het Engels, en een Engelse vertaling van bijlage 1.

 

De huidige situatie

Aan een aantal aanbevelingen is reeds voldaan bij de Landsverordening van de 23ste juli 2014 tot wijziging van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties (hierna: Landsverordening melding) in verband met de voorgenomen toetreding tot de Egmont Group (A.B. 2014, no 51). Die wijziging beperkte zich evenwel tot de aanpassingen die noodzakelijk waren om aansluiting bij de Egmont Group op zo kort mogelijke termijn mogelijk te maken. Thans resten nog de aanpassingen die noodzakelijk zijn “in order to ensure operational autonomy of the MOT and avoid opportunities for undue interference and influence.” Daartoe dient deze voorgestelde landsverordening in de eerste plaats. Daarnaast wordt voorgesteld om ook de andere aanbevelingen van de FATF die op het MOT betrekking hebben, in deze ontwerplandsverordening te implementeren.

 

Ongebruikelijke transacties worden door meldplichtige financiële en niet-financiële dienstverleners gemeld aan het MOT. Het MOT analyseert de ontvangen meldingen, en geeft – als een vermoeden van witwassen of financiering van terrorisme is gerezen - de verdachte transacties vervolgens door aan het Openbaar Ministerie in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

De CFATF Mutual Evaluation van 8 januari 2013 heeft onder andere uitgewezen dat er een gebrek is aan financiële opsporingscapaciteit in Sint Maarten. Dit gebrek verhindert een optimale bestrijding van de aan witwassen en financiering van terrorisme onderliggende misdrijven, waaronder corruptie, fraude, belastingontduiking, mensenhandel en mensensmokkel. De instelling van het MOT in 2010 had als gevolg dat er onderzoeken naar ongebruikelijke transacties gingen plaatsvinden, die na een gerezen vermoeden van witwassen of financiering van terrorisme, werden doorgegeven aan het Openbaar Ministerie. Deze rapportages zijn door het gebrek aan financiële opsporingscapaciteit tot 2016 blijven liggen. In 2016 is echter een aparte ‘witwasofficier’ aangesteld, en is de financiële recherchecapaciteit verhoogd, waardoor sindsdien de strafrechtelijke onderzoeken konden worden opgepakt en afgerond. Tevens is de samenwerking tussen het MOT en het Openbaar Ministerie gestructureerd en zijn bindende afspraken gemaakt over de inzet en werkwijze van beide instanties, met als doel om beter te borgen dat door het MOT doorgegeven rapportages over verdachte transacties daadwerkelijk in behandeling, en zo nodig in (strafrechtelijk) onderzoek worden genomen. Het MOT ontvangt nu ook meer concrete feed back van het openbaar ministerie, zodat de kwaliteit van de informatie-uitwisseling is verhoogd.

Ook verdient vermelding dat medio 2017 een gezamenlijk project ‘niet-melders’ is uitgevoerd. Dat project is een samenwerking tussen het openbaar ministerie, het Korps Politie Sint Maarten, het Recherche Samenwerkingsteam en het MOT. Er zijn als gevolg van het project 13 strafzaken opgepakt tegen dienstverleners die niet of onvoldoende meewerken aan hun registratie bij het MOT. Inmiddels is het merendeel van deze dienstverleners als verdachte gehoord. Het betreffen juweliers, makelaars en accountants die meerdere malen door het MOT gevraagd zijn zich te registreren bij het MOT en hier niet aan hebben voldaan.

Het doel van dit project is dat er meer, tijdige en betere meldingen van ongebruikelijke transacties worden gedaan bij het MOT. In dat kader is registratie van dienstverleners zoals juweliers, makelaars en accountants een belangrijke stap. Onderdeel van de registratie is het aanleveren van stukken waaruit blijkt dat de meldplichtige dienstverlener zijn bedrijf zo heeft ingericht dat kan worden voldaan aan de verplichtingen uit de Landsverordening melding en de Landsverordening identificatie bij dienstverlening (hierna: Landsverordening ID).

Ruim een jaar geleden heeft het MOT een groep van 90 meldplichtige dienstverleners geïdentificeerd die zich nog niet hadden geregistreerd. Om deze meldplichtigen geregistreerd te krijgen heeft het MOT informatiebijeenkomsten georganiseerd en diverse aanschrijvingen gedaan. Ook een branche vereniging heeft gepoogd haar leden bij te staan in de registratie bij het MOT. Een kleine groep van 13 dienstverleners bleek notoir niet of onvolledig mee te werken met hun registratie. Na overleg tussen het openbaar ministerie en het MOT is besloten die groep strafrechtelijk te onderzoeken. Opsporingsambtenaren van de bovengenoemde diensten hebben gezamenlijk deze taak opgepakt en zijn overgegaan tot strafrechtelijke onderzoeken.

Het effect van deze actie is nu al merkbaar voor het MOT. Enkele verdachten hebben tijdens hun verhoor door opsporingsambtenaren aangegeven alsnog aan hun informatieverplichting te willen voldoen. Tevens hebben diverse meldplichtigen die niet betrokken zijn in een strafrechtelijk onderzoek spontaan stappen ondernomen en openstaande informatie verzoeken van het MOT beantwoord.

Daarmee is de optimale situatie echter nog niet bereikt. Daarvoor ontbreekt tot nu toe voldoende budget, ook na de verhoging van bovenvermelde financiële inspanning. De regering wil de daartoe benodigde financiële middelen alsnog ter beschikking stellen. Dat zijn in de eerste plaats de kosten van het MOT zelf met inbegrip van de benodigde capaciteitsuitbreiding van de financiële recherche indien deze bij het MOT plaatsvindt, en anderzijds de kosten van de capaciteitsuitbreiding van de financiële recherche bij de politie.

De bovenvermelde afspraken tussen de vervolgingsautoriteiten en het MOT, tezamen met bedoelde capaciteitsuitbreiding geven de regering de overtuiging dat daarmee de gesignaleerde gebrekkige handhaving een halt zal worden toegeroepen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de Financiële paragraaf.

 

Tot slot verdient vermelding dat het MOT zelf geen inkomsten zal verwerven, maar gefinancierd zal worden uit de Landskas. De toelichting op aanbeveling 29 van de FATF legt aan de Lidstaten de verplichting op dat deze financiering “voldoende” moet zijn om diens taken te vervullen, “vrij van ongepaste politieke invloed of bemoeienis van de overheid of het bedrijfsleven”. Dit heeft geleid tot het voorstel in artikel 21, tweede lid, dat de Minister van Justitie gehouden is om “alle financiële middelen zoals opgenomen in de goedgekeurde begroting” ter beschikking te stellen. In het voorgestelde artikel 21 wordt ook bepaald dat de Minister telkens op de eerste dag van elk kwartaal een kwart van de begroting zal storten op de eigen bankrekening van het MOT. De personeelskosten worden gedekt uit de begroting van het MOT, maar de feitelijke uitvoering zal naar verwachting worden uitbesteed aan de overheid. Dat is efficiënter dan het opzetten van een eigen salarisafdeling bij het MOT. Bij het Land is immers meer expertise aanwezig vanwege de economy of scale, en naar verwachting is de salarisverwerking door het Land goedkoper en efficiënter. Vanzelfsprekend zal het MOT uiteindelijk de personeelskosten plus de kosten van verwerking uit de eigen begroting op declaratiebasis vergoeden aan de Landskas. Zodoende is de onafhankelijke taakuitvoering door het MOT verzekerd.

 

Niet alleen de door de CFATF gesignaleerde tekortkomingen zijn aanleiding geweest voor het opstellen van de onderhavige ontwerplandsverordening. Ook de overige onderdelen van aanbeveling 29 - en de toelichting daarop - dienen immers in Sint Maartense wetgeving te worden geïmplementeerd. In de bijlage bij de memorie van toelichting bij de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering wordt in het bijzonder ingegaan op de tekst en de toelichting van aanbeveling 29, en de wijze waarop de regering hieraan wil tegemoetkomen.

 

Korte kenschets van de voorgestelde bestuurlijke verhoudingen ten aanzien van het MOT

Hoofdstuk II van de voorgestelde landsverordening is het centrale hoofdstuk over de instelling en taken van het MOT, Hoofdstuk III bevat de regeling van de Raad van Toezicht en Hoofdstuk IV is het centrale hoofdstuk over de (financiële) middelen van het MOT.

 

Artikel 98 van de Staatsregeling spreekt over “zelfstandige bestuursorganen”, en duidt de onderwerpen aan die regeling bij landsverordening behoeven. Voorgesteld wordt om aan te sluiten bij de terminologie van de Staatsregeling.

Het advies van de Raad van Advies over het ontwerp van de Landsverordening BIE volgend, is in artikel 2, eerste lid, voorgesteld om niet te volstaan met de tekst dat het MOT een zelfstandig bestuursorgaan is, maar om daar nog aan toe te voegen dat het eigen rechtspersoonlijkheid heeft. Dat is mede van belang voor het werkgeverschap voor het personeel.

 

Artikel 98 van de Staatsregeling schrijft ook voor dat het toezicht op een zelfstandig bestuursorgaan bij landsverordening wordt geregeld. In het licht daarvan wordt voorgesteld om het toezicht op te dragen aan een Raad van Toezicht. De relevante artikelen in de Landsverordening BIE zijn daartoe overgenomen in dit ontwerp. Wel wordt in afwijking van de Landsverordening BIE voorgesteld om de Raad zichzelf via coöptatie te laten benoemen en vernieuwen. De vereiste onafhankelijkheid van de politiek dwingt daartoe.

 

Eveneens in navolging van artikel 98 van de Staatsregeling stelt de regering voor om het MOT verordenende bevoegdheid toe te kennen. Deze verordenende bevoegdheid is beperkt tot door het MOT vast te stellen regels “omtrent de invoering, uitvoering en handhaving door onder toezicht gestelde bedrijven van passende procedures voor interne controle, communicatie en andere te treffen maatregelen ter uitvoering van de wetgeving ter bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme”. Overlap met de wetgevende bevoegdheden van de Staten of van de regering valt niet te duchten bij dergelijke organisatorische en technische uitvoeringsvoorschriften. In het kader van checks and balances dienen dergelijke regels echter door de Raad te worden goedgekeurd, in een openbare vergadering.

 

Daarnaast worden diverse bepalingen voorgesteld om de onafhankelijkheid van het MOT van de politiek beter te borgen. Dat is het hoofddoel van het onderhavige voorstel van landsverordening. Daarbij is eveneens gebruik gemaakt van de recente Landsverordening BIE. Hoofdstuk II van de voorgestelde landsverordening is het centrale hoofdstuk over de instelling, de inrichting, de taken en de (financiële) middelen van het MOT.

In dit hoofdstuk worden diverse bepalingen voorgesteld zodat het MOT zijn taken kan vervullen ‘vrij van ongepaste politieke invloed of bemoeienis van de overheid of het bedrijfsleven, waardoor haar operationele onafhankelijkheid zou kunnen worden aangetast’ 1 .

Kort aangeduid: de Minister heeft een systeemverantwoordelijkheid en het MOT is verantwoordelijk voor de onafhankelijke uitvoering en handhaving van de wet- en regelgeving omtrent het melden van ongebruikelijke transacties en van grensoverschrijdende geldtransporten en omtrent internationale sancties.

Met het woord ‘systeemverantwoordelijkheid’ wordt het volgende bedoeld. Dit begrip is ook nader uiteengezet in de memorie van toelichting bij de ontwerplandsverordening Bureau Intellectueel Eigendom. De Minister is politiek verantwoordelijk tegenover de Staten dát er een MOT is, dat er een goed functionerende Raad is, dat het MOT op hoog kwalitatief niveau kan opereren, dat het kwantitatief in staat is om de taken goed uit te oefenen en dat het MOT over voldoende middelen beschikt. De Minister moet politiek verantwoordelijk blijven tegenover de Staten omdat het hier een bestuursorgaan betreft dat is bekleed met openbaar gezag.

Aan de andere kant kan de Staten de Minister niet ter verantwoording roepen over aangelegenheden of gebeurtenissen waar de Minister niet verantwoordelijk voor is, namelijk de feitelijke taakuitvoering door het MOT. Het voorgestelde artikel 2, tweede lid, bepaalt immers dat het MOT operationeel onafhankelijk en autonoom de taken en werkzaamheden uitvoert die het MOT bij wet zijn opgedragen.

De Minister kan algemene aanwijzingen geven, maar geen aanwijzingen in concrete gevallen. Het MOT is immers onafhankelijk en autonoom in zijn taakuitoefening. Wel is het MOT verantwoording verschuldigd voor de balans en de jaarrekening aan de Minister. Deze stukken, en de begroting en het beleidsplan behoeven ingevolge het voorgestelde artikel 10, eerste lid, de goedkeuring van de Minister. Hierbij zij reeds opgemerkt dat ingevolge het tweede lid van dat artikel de Minister zijn goedkeuring alleen kan onthouden wegens strijd met het recht; deze bepaling is ontleend aan 98 van de Staatsregeling.

 

De Minister kan (ingevolge artikel 9, negende lid) inzage vorderen in zakelijke gegevens en bescheiden indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Dat betreft uiteraard niet de informatie die het MOT in het register heeft opgenomen betreffende individuele meldingen of de informatie die het MOT heeft over individuele bedrijven en professionals, hun bestuurders en uiteindelijk belanghebbenden. Maar bijvoorbeeld wel geanonimiseerde grafieken en tabellen over de taakuitoefening van het MOT.

Het voorschrift is zodanig geformuleerd dat dit alleen betrekking heeft op informatie welke de Minister nodig heeft voor de vervulling van zijn taak in het kader van deze landsverordening. Dit staat geheel los van het vereiste dat het MOT autonoom moet kunnen besluiten tot het verspreiden van specifieke informatie.

 

Tot slot wordt voorgesteld dat de Minister de Staten onverwijld in kennis moet stellen van getroffen maatregelen als het MOT zijn taken ernstig verwaarloost. Daarbij valt te denken aan het aanstellen van tijdelijk personeel als de directeur en zijn beide plaatsvervangers door ziekte of zwangerschap langdurig niet in staat zullen zijn hun taken te vervullen én de Raad niet bij machte is om een tijdelijke directeur aan te stellen. Of aan de situatie dat alle leden van de Raad tegelijkertijd zijn geschorst, in welk geval bij landsbesluit binnen twee weken een waarnemer wordt benoemd.

Vanwege de verplichte afstand tussen het MOT en de politiek wordt voorgesteld dat de minister de Staten terstond inlicht indien hij van dit ultimum remedium gebruik heeft moeten maken. Aan het slot van de artikelsgewijze toelichting op artikel 2 is nog een ander voorbeeld vermeld.

 

Het personeel, de directeur daaronder begrepen, zal volgens het ontwerp werkzaam zijn op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De financiële en andere arbeidsvoorwaarden van het personeel worden neergelegd in een Arbeidsreglement, dat door de Raad wordt vastgesteld. De directeur wordt door de Raad benoemd, geschorst en ontslagen. Voor alle rechtspositionele aangelegenheden betreffende de directeur zal de Raad als bevoegd gezag optreden. De directeur is bekleed met deze bevoegdheden ten aanzien van het overige personeel.

 

Eveneens overeenkomstig de Landsverordening BIE, is in het ontwerp opgenomen dat de Raad de omvang van de personeelsformatie en de functiebeschrijvingen vaststelt. Daarbij is de Raad niet gebonden aan hetgeen binnen de overheid gebruikelijk is. Omdat functies voor ervaren juristen en financieel specialisten in Sint Maarten niet eenvoudig te vervullen zijn, of wellicht soms zal moeten worden uitgeweken naar inhuur van buiten Sint Maarten gevestigde advocaten- of accountantskantoren, is het verstandig om flexibel te kunnen zijn bij de arbeidsvoorwaarden of de inhuurtarieven. Maar er moet tegelijkertijd door een meerhoofdig orgaan, namelijk de Raad, op worden gelet dat de arbeidsvoorwaarden en de inhuurtarieven niet té riant zijn.

 

Het bestaande wetgevingscomplex inzake de melding van ongebruikelijke transacties

 

De Landsverordening melding stelt in de eerste plaats regels omtrent de meldingsplicht, dat wil zeggen: welke instanties welke transacties moeten melden. Daarnaast wordt de geheimhouding van informatie bij het MOT geregeld. Tot slot worden het MOT en zijn bevoegdheden in die landsverordening geregeld.

Daarnaast bevat ook de Landsverordening melding grensoverschrijdende geldtransporten bepalingen over taken en verantwoordelijkheden van het MOT.

Het MOT vervult ook een belangrijke taak bij het toezicht op de uitvoering van de Landsverordening identificatie bij dienstverlening en de Sanctielandsverordening.

De regering stelt voor om nieuwe regels ten aanzien van de instelling, inrichting, samenstelling en taken van het MOT in de onderhavige ontwerplandsverordening onder te brengen. Dat is een van de belangrijkste doelen van het onderhavige ontwerp van landsverordening.

De regering wil de regels ten aanzien van de bestuursrechtelijke handhaving eveneens uit de Landsverordening melding te lichten, door de nieuwe, algemeen werkende Landsverordening bestuursrechtelijke handhaving daarvoor in de plaats te stellen; verwezen wordt naar artikel 2, vijfde lid.

Daarnaast gebruikt de regering de gelegenheid om de landsverordeningen inzake de melding van ongebruikelijke transacties en inzake de identificatie bij dienstverlening te moderniseren en samen te voegen in een nieuwe ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. In die ontwerplandsverordeningen zullen ook enkele andere landsverordeningen worden aangepast aan de aanbevelingen van de FATF. Daarmee komt het einddoel, namelijk dat de wetgeving van Sint Maarten voldoet aan alle aanbevelingen van de FATF, binnen handbereik.

 

Financiële paragraaf

De middelen voor de bedrijfsvoering van het MOT zullen vanuit de Landsbegroting worden gefourneerd. Het MOT zal, zo wordt voorgesteld, op een zelfstandige en onafhankelijke wijze zijn eigen financieel beheer gaan voeren. Om onafhankelijk én goed te kunnen opereren, én om te voldoen aan (de toelichting op) de aanbevelingen 29 en 30, bevat het ontwerp in artikel 21, tweede lid, een verplichting voor de Minister om alle noodzakelijke financiële middelen ten laste van de Landsbegroting ter beschikking te stellen aan het MOT. Dit zijn de financiële middelen, opgenomen in de begroting zoals die door de Minister is goedgekeurd. Daarin heeft de minister geen beleidsvrijheid meer.

Wél is er enige beleidsvrijheid voor de Minister voorzien bij de goedkeuring van de begroting. Deze beleidsvrijheid is in het voorstel beperkt doordat in artikel 10, tweede lid, van het ontwerp het wettelijk voorschrift is opgenomen dat de Minister aan de begroting alleen zijn goedkeuring mag onthouden ‘wegens strijd met het recht’. Deze terminologie is ontleend aan artikel 98, vierde lid, van de Staatsregeling. Voor de algemene toelichting op deze beleidskeuze wordt verwezen naar het begin van deze memorie van toelichting. In de praktijk zal dit betekenen dat onthouding van goedkeuring alleen kan plaatsvinden indien een behoorlijke taakuitoefening door het MOT onvoldoende is gewaarborgd.

Om te borgen dat die goedkeuring tijdig zal worden verleend, wordt in het derde lid van artikel 10 voorgesteld om te bepalen dat de goedkeuring van rechtswege wordt verleend indien de Minister niet binnen twee maanden na de ontvangst ervan de begroting heeft goedgekeurd.

 

De regering is vast voornemens om na de verwoesting door de orkaan Irma de economische groei van Sint Maarten met alle mogelijke middelen aan te zwengelen, en wil zeker de rating bij de kredietbeoordelingsinstellingen Moody’s Investors Service, Standard & Poors en Fitch Group niet laten dalen. De rating bij Moody’s is momenteel Baa2, maar Moody’s heeft op 8 maart 2018 de vooruitzichten van Sint Maarten gewijzigd in ‘negatief’ als gevolg van de verwoesting door de orkaan Irma.

De internationale waardering van het opereren en de positionering van het MOT is een belangrijke factor die meespeelt bij dergelijke beoordelingen. Bonafide investeerders vinden die rating buitengewoon belangrijk. Zeker na de orkaan Irma is het voor de wederopbouw van groot belang dat bonafide investeerders zich niet laten afschrikken door een lagere waardering. Voor de wederopbouw van Sint Maarten zijn ook de financieringsmogelijkheden door de Wereldbank en de Europese Unie van belang; die financiering is alleen mogelijk als Sint Maarten kan aantonen dat het Land voldoet aan voorwaarden van ‘good governance’.

Daarnaast is een betrouwbaar en deugdelijk financieel stelsel dat voldoet aan de internationale standaarden, van belang voor Sint Maarten als aantrekkelijke bestemming voor het internationale toerisme.

Zo bezien zijn een deugdelijke wetgeving en een goed toezicht daarop van belang voor de wederopbouw en de economie van Sint Maarten in haar geheel. De regering acht het om die reden aanvaardbaar om deze (meer)kosten ten laste van de Landskas te brengen.

 

Dit geconstateerd hebbend, acht de regering het passend bij de beoogde onafhankelijkheid van het MOT, zoals vereist door de FATF, om in het voorgestelde artikel 21, tweede lid, te bepalen dat de Minister telkens op de eerste dag van elk kwartaal een kwart van de begroting stort op de bankrekening van het MOT. Het is te verwachten dat het efficiënter is als het MOT de feitelijke salarisverwerking uitbesteedt aan de overheid, vanwege een grotere expertise en efficiency. Dit is thans nog niet besloten. Wel wordt in de ontwerplandsverordening voorgesteld om te bepalen dat personeelskosten worden gedekt uit de begroting van het MOT. Zodoende is de onafhankelijke taakuitvoering door het MOT verzekerd.

Daar staat tegenover dat de Minister wel op de hoogte moet zijn van het financiële reilen en zeilen van het MOT. In het derde lid van artikel 21 is opgenomen dat de directeur van het MOT telkens voor het eind van de eerste maand van elk kwartaal een overzicht aan de minister zendt van de baten en lasten van het MOT in het daaraan voorafgaande kwartaal.

 

Hieronder wordt nader ingegaan op de te verwachten begrotingscijfers. Sinds de ontmanteling van de Nederlandse Antillen is er sprake van permanent geldgebrek in het nieuwe Land Sint Maarten. Dat heeft ook zijn gevolgen gehad voor de begrotingen van het MOT, en dus ook voor de operationele slagkracht van het MOT. Er is helaas daardoor sprake van een structurele achterstand in de investeringen. Het zal naar verwachting ongeveer vijf jaren duren voordat die achterstand is ingehaald. Daar komen ook extra kosten voor het werven en opleiden van nieuw personeel bij.

 

In de meerjarenbegroting is in het dienstjaar 2018 voor het MOT een kostenpost van NAƒ 1.792.751,- voorzien. Dit is ontoereikend, en de regering heeft een nieuwe, op de toekomst gerichte berekening doen opstellen. Het nu geraamde bedrag moet worden gezien als een bodembedrag, een minimum waarmee het MOT in staat is om een minimale taakuitvoering te realiseren. Daarbij moet in gedachten worden genomen dat de kosten van het MOT substantieel zullen stijgen als gevolg van de onderhavige ontwerplandsverordening, de Landsverordening bestuurlijke handhaving, de ontwerp- landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, de gewijzigde Sanctielandsverordening en de ontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening aanmeldingsplicht grensoverschrijdende geldtransporten. Genoemde ontwerplandsverordeningen leiden alle tot een taakverzwaring van het MOT.

De belangrijkste is de vergroting van het toezicht gebied van het MOT als gevolg van de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Momenteel is het MOT belast met het toezicht op de naleving van de Landsverordening ID en de Landsverordening melding door de niet-financiële dienstverleners. Na de inwerkingtreding van genoemde ontwerplandsverordening zal het toezicht gebied worden uitgebreid met casino’s, loterijen, pandhuizen en andere niet-financiële dienstverleners. Voor de goede orde wordt er hier op gewezen dat de Centrale Bank belast blijft met het toezicht op de kredietinstellingen, verzekeringsbedrijven, effectenbemiddelaars, vermogensbeheerders, geldtransactiekantoren, effectenbeurzen, beleggingsinstellingen en -administrateurs, trustkantoren en assurantiebemiddelaars.

Bedoeld toezicht betreft niet het financiële toezicht, maar alleen het toezicht dat deze instellingen de bepalingen in de ontwerp Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering naleven. Daarbij gaat het vooral om de goede uitvoering van cliëntenonderzoeken, het doen van meldingen, en het handelen op basis van een op risico gebaseerde benadering ter voorkoming en bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme en proliferatie van massavernietigingswapens.

 

De bovenbeschreven taakverzwaring heeft onder meer tot gevolg dat het aantal toezichthouders zal moeten stijgen van zes koppels van elk twee toezichthouders, naar minimaal 12 koppels. Het aantal analisten, juristen, opsporingsambtenaren, personeelsfunctionarissen, administrateurs, boekhouders en secretarieel ondersteuners zal eveneens verdubbelen. Evenals de kosten van de huisvesting.

In het kader van de voorbereiding van deze ontwerplandsverordening heeft het MOT een wenselijkheidsbegroting opgesteld. Alles bijeen genomen is becijferd dat voor een goede uitvoering van alle aan het MOT in de toekomstige wetgeving opgedragen taken jaarlijks een bedrag van NAƒ 6,1 miljoen benodigd zal zijn. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: salarissen en lonen NAƒ 3,5 miljoen, gewone dienst ± NAƒ 1,4 miljoen en kapitaaldienst ± NAƒ 1,2 miljoen.

De toelichting op die bedragen luidt als volgt.

 

Inleiding

De in 2018 aan het MOT toegekende begroting voor personeel (NAƒ 1.592.189) is ontoereikend om de werkzaamheden naar tevredenheid van de internationale organisaties (CFATF en de Egmont Groep van Meldpunten) te vervullen. De jurisdictie Sint Maarten moet kunnen aantonen dat het voldoet aan de aanbevelingen van de FATF. Dit betekent in de eerste plaats dat de wetgeving van het Land up to date moet zijn. Op 8 januari 2013 is het Mutual Evaluation Report (hierna: MER) van Sint Maarten door de plenaire vergadering van de CFATF vastgesteld. Daarin is vastgelegd dat Sint Maarten niet voldoet aan 14 van de 16 kernaanbevelingen van de FATF. Daarnaast is vastgesteld dat Sint Maarten niet voldoet aan 17 van de niet-kernaanbevelingen van de FATF. Het MOT is een aanbeveling van de FATF en moet bepaalde wettelijke taken uitvoeren. Het MOT heeft op zich genomen om de ontwerpwetgeving op te stellen om de nodige verbeteringen aan te brengen in de lokale wetgeving, waarbij het doel is geweest om de kern- en niet-kernaanbevelingen op te nemen daarin. Het betreft de volgende wet- en regelgeving.

 

  • 1.

    De ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering;

  • 2.

    De ontwerp-Landsverordening tot wijziging van de Sanctielandsverordening;

  • 3.

    De ontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening aanmeldingsplicht grensoverschrijdende geldtransporten;

  • 4.

    De ontwerplandsverordening tot harmonisatie van de toezichtslandsverordeningen van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten;

  • 5.

    De ontwerplandsverordening toezicht op geldtransactiekantoren;

  • 6.

    De ontwerplandsverordening tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht;

  • 7.

    De ontwerplandsverordening tot vernieuwing van het Wetboek van Strafvordering;

  • 8.

    De ontwerp-Landsverordening bestuurlijke handhaving.

De onder 2, 4, 5 en 8 genoemde ontwerplandsverordeningen zijn inmiddels door de Staten goedgekeurd. De onder 3 genoemde ontwerplandsverordening is begin 2019 behandeld door de Staten. De onder 1, 6 en 7 genoemde ontwerplandsverordeningen zijn gereed en verkeren in diverse stadia van het wetgevingsproces; zij dienen met de nodige spoed te worden afgerond in de Staten, zodat ze in werking kunnen treden.

 

Salarissen en Lonen

Naast het voorbereiden en uitvoeren van de internationale werkzaamheden, vinden de reguliere werkzaamheden van het MOT ook plaats. Dit is gebaseerd op de lokale wet- en regelgeving; er is een feitelijke werkrelatie met andere Meldpunten, die bepaalde verplichtingen met zich meebrengt (deelname aan onderzoeken, informatie uitwisselen en evaluatoren leveren voor de Mutual Evaluation (hierna: ME). Het MOT is in 2014 lid geworden van de Egmont Groep van Meldpunten. De vergaderingen van de Egmont Groep van Meldpunten dienen te worden bijgewoond. Het kan een keer voorkomen dat er een wordt gemist, maar de verwachting is dat het MOT minimaal 1 keer per jaar deelneemt daaraan. Tevens moet het MOT om de twee jaar de Egmont Groep informeren over de resultaten in de samenwerking met het openbaar ministerie in de bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme.

 

Het MOT is belast met de taak om, onder andere de ME en de national money laundering or financing of terrorism risk assessment (hierna: NRA) voor te bereiden en ter uitvoering te brengen. In de komende jaren moeten de personele en financiële middelen hiervoor beschikbaar worden gesteld. Op het moment zijn diverse vacatures niet opgevuld. Het definitief formatieplan is in concept gereed en kan gefaseerd worden opgevuld. In 2019 wordt gestart met het opvullen van de vier vacante functies (Sectiehoofd Toezicht, Toezichthouder, Analist en Juridisch Beleidsmedewerker).

In 2019 wordt gestart met de gefaseerde uitbreiding van het bestand van Toezichthouders, met zes personen om de wettelijke taak, namelijk het toezicht houden op de onder toezicht gestelde dienstverleners (hierna: OTG), een operationeel Analist voor het uitvoeren van de toegenomen onderzoeken op het gebied van bestrijding terrorismefinanciering en een Strategisch Analist, die de regionale en mondiale ontwikkelingen bijhoudt en de onderzoeken die door de Analisten worden uitgevoerd aanstuurt in de richting waar de nood het hoogst is. Uiteraard wordt daarbij rekening gehouden met het onderzoeken van de geldstromen gerelateerd aan de communale financiële delicten. Met deze (gefaseerde) invulling van het personeelsbestand door uitbreiding met acht fte, kan het MOT voldoen aan de wettelijke taken en werkzaamheden. De voorgestelde personeelsuitbreiding wordt gedekt door een reële verhoging van 45% van het budget Salarissen en Lonen naar NAƒ 3.500.000,-. De verhoging is gebaseerd op de vereiste vooropleidingen van het personeel (HBO en WO).

 

Gewone Dienst

 

Reis- en Verblijfskosten

In verband met de taken en activiteiten die onder de inleiding zijn vermeld, zal het reisbudget moeten worden verhoogd om de reis- en verblijfskosten van het personeel van het MOT en de Opsporing in de gelegenheid te stellen om zowel plenaire vergaderingen van de CFATF en de Egmont Groep bij te wonen. Op dit moment worden deze vergaderingen vanwege ontoereikend budget slechts door de Directeur van het MOT bijgewoond, terwijl er 2 en 3-daagse trainingen worden verzorgd tijdens deze bijeenkomsten. De genoemde internationale organisaties, gesteund door de G20 landen en de Europese Unie, bieden namelijk kosteloos trainingen en cursussen, omdat de verhoging van de lokale expertise op het gebied van het bestrijden van witwassen en financiering van terrorisme een vereiste is. Derhalve dient het reisbudget te worden verhoogd van NAƒ 15.000,- naar NAƒ 130.000,-.

 

Personeel van Derden / Rechtskundig en ander Deskundig Advies

In 2018 werd toegekend aan het MOT een begroting voor de Gewone Dienst van NAƒ 240.300,-. Dit bedrag is bij lange na niet toereikend gebleken om de wetgeving aan te passen en te starten met de voorbereidingen voor de NRA en de ME, omdat Sint Maarten externe technische ondersteuning hierbij nodig heeft.

 

Het vervaardigen van de wetgeving heeft drie en een half jaar in beslag genomen. Het MOT werd bij het produceren van de ontwerpen ondersteund door een externe wetgevingsjurist. De ondersteuning door deze expert is nog nodig gebleken (in 2018) bij het vervaardigen van de nadere rapporten, bij het, ondersteunen van de minister in de Staten en bij het, wanneer nodig, aanpassen van de ontwerpen. De middelen moeten worden gereserveerd in 2019 indien additionele ondersteuning nodig blijkt te zijn. De middelen zijn op de begrotingsposten ‘Personeel van Derden’ voor een bedrag van NAf 275.000,- en ‘Rechtskundig en Ander Deskundig Advies’ voor een bedrag van NAƒ 350.000,- begroot.

 

In 2023 vindt de volgende Mutual Evaluation (ME) van Sint Maarten plaats. In 2022 moet Sint Maarten ter voorbereiding op de ME informatie leveren aan de CFATF. Voor 2021 moet Sint Maarten de NRA hebben uitgevoerd en het resultaat daarvan presenteren in 2021 (in de aanloop naar de ME). Dit betekent dat de voorbereiding van de NRA hooguit medio 2019 moet starten, zodat deze in 2020 kan worden afgerond. De complexiteit van deze evaluatieprocessen moet niet worden onderschat. Voor de met voornoemde processen gemoeide werkzaamheden is externe expertise nodig. Internationale organisaties zoals de Wereldbank en de Financial Crimes Unit van de Treasury Department van de Verenigde Staten, en ook andere externe adviseurs hebben de vereiste kennis. Het is dan ook noodzakelijk om het budget hiervoor te reserveren op de begroting van het MOT

Dit wordt gereflecteerd in de hoogte van de op de begrotingsposten ‘Personeel van Derden’ en ‘Rechtskundig en Ander Deskundig Advies’ opgevoerde benodigde middelen voor een totaalbedrag van NAƒ 625.000,-.

 

Boeken en Abonnementen

Onder de begrotingspost ‘Boeken en Abonnementen’ zijn de abonnementen op lokale en internationale kranten ondergebracht, alsmede de online digitale vragenlijst, Survey Monkey, die naar de OTG worden gestuurd om informatie op te geven over de dienstverlening. De kranten zijn geen luxe aanschaf, omdat dit open bronnen zijn die worden geraadpleegd bij onderzoeken van geldstromen in het kader van de bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme. Daarnaast zijn er de gesloten bronnen zoals World Check, en de beveiligingscertificaten voor het register van het Meldpunt. Ter voldoening van deze kosten is een verhoging van NAƒ 12.500,- tot NAƒ 35.000,- geraamd.

 

Kantoormateriaal

Het betreft hier het aanschaffen van kantoormateriaal voor de uitbreiding van het personeelsbestand (zie toelichting onder de paragraaf ‘salarissen en lonen’). Hiervoor is momenteel geen post in de begroting opgenomen. Het geraamde bedrag ter dekking van de kosten is NAƒ 30.000,-.

 

Onderhoud kantoormachines

Deze post spreekt voor zich. Hiervoor is momenteel geen post in de begroting opgenomen. Het geraamde bedrag is NAƒ 15.000,-.

 

Porti- en Vrachtkosten

Deze post spreekt voor zich. Met het versturen en ontvangen van goederen zijn kosten gemoeid. Als voorbeeld wordt genoemd het betalen voor de vrachtkosten van de verscheping van een video conference (VC) scherm voor overleg tussen de analisten binnen het Koninkrijk. De aanschaf van het VC-systeem op zich is al een enorme besparing op het reisbudget. Daarnaast is er regelmatig contact tussen de Meldpunten, waarbij documenten via koeriersdienst worden verzonden. Thans is daarvoor NAƒ 900,- begroot, welk bedrag in de wensbegroting stijgt tot een bedrag van NAƒ 5.000,- opgevoerd voor het dekken van deze kosten.

 

Representatiekosten

De post ‘representatiekosten’ wordt laag gehouden, omdat er slechts gebruik van wordt gemaakt wanneer er bijvoorbeeld een Memorandum of Understanding (MOU) wordt getekend of er bijvoorbeeld een koninkrijksseminar wordt gehouden op Sint Maarten, of een training wordt georganiseerd voor de Opsporingsdiensten bij het MOT. Thans is daarvoor NAƒ 13.500,- begroot, welk bedrag in de toekomst zal stijgen tot een bedrag van NAƒ 15.000,-.

 

Cursussen en Opleidingen

De internationale organisaties bieden zoals aangegeven vaak kosteloos cursussen en trainingen. Echter, wordt een bedrag opgevoerd voor in geval er kosten aan de cursus of training verbonden zijn, of als er onvoldoende middelen zijn op het reisbudget, dan kan er worden overgeheveld. Het geraamde bedrag wordt verhoogd van NAƒ 25.000,- naar NAƒ 30.000,-.

 

Contributie en Lidmaatschap

Sint Maarten is sinds 2011 lid geworden van de CFATF. De jaarlijkse contributie is in 2016 gestegen naar ruim NAƒ 103.000,- vanwege de ME die thans worden uitgevoerd en het opzeggen van het lidmaatschap van de CFATF door de Dominicaanse Republiek en Guatemala. Daarnaast is het MOT lid van de Egmont Groep van Meldpunten voor een bedrag van ruim NAƒ 11.000,-. Totaal is momenteel een bedrag van NAƒ 90.000,- in de begroting opgenomen. Voor de toekomst wordt een bedrag van NAƒ 130.000,- geraamd.

 

Overige Goederen en Diensten

Deze post is de zogenaamde ‘restpost’, voor alle andere, niet-gespecificeerde kosten die het MOT heeft. Onder andere het in het Engels vertalen van de documenten, die in het Nederlands worden opgesteld. Voor de CFATF is het noodzakelijk dat alle documenten, waaronder dus ook de landsverordeningen ter uitvoering van de FATF-aanbevelingen, in de Engelse taal worden aangeleverd, zodat kan worden geverifieerd of alle FATF-aanbevelingen correct zijn uitgevoerd in de lokale wetgeving. De vertaalkosten zijn verwerkt in het geraamde bedrag. Andere kosten die hieronder kunnen vallen zijn de incidentele kosten voor de aanschaf van goederen en bijvoorbeeld het organiseren van een plenaire vergadering van de CFATF op Sint Maarten, of het betalen van de kosten van een High Level Delegation naar Sint Maarten. Het thans begrote bedrag voor de overige goederen en diensten is NAƒ 6.000,- en dient verhoogd te worden tot een bedrag van NAƒ 350.000,-.

 

Het totaal geraamde bedrag voor de Gewone Dienst is derhalve in totaal NAƒ 1.390.000,-.

 

Kapitaaldienst

Aanschaf/vervanging vervoermiddelen

Het MOT beschikt niet over een vervoermiddel. Op dit moment wordt het dienstvoertuig van de Directeur van het MOT gebruikt door de medewerkers als vervoermiddel. Thans is hiervoor geen aparte begrotingspost opgenomen. Het dienstvoertuig is reeds afgeschreven en de onderhoudskosten daarvan stijgen derhalve jaarlijks. De Sectie Toezicht en de Sectie Onderzoek van het MOT moeten voorlopig beide worden voorzien van een dienstvoertuig. Het dienstvoertuig van de Directeur moet te zijner tijd ook worden vervangen. Te dien einde is een bedrag van NAƒ 80.000,- geraamd.

 

Aanschaf/vervanging kantoormiddelen/meubilair

De huisvesting van het MOT is al jaren een issue, vanwege de hoge huurkosten. Het huurcontract liep af in maart 2018, en wordt sindsdien jaarlijks verlengd. Thans is de Directeur bezig met het zoeken van passende huisvesting die aansluit op de behoeften van het Meldpunt. Daarnaast moeten kantoormiddelen en meubilair worden aangeschaft in verband met de uitbreiding van het personeelsbestand. In de huidige begroting is hiervoor geen post opgenomen. De geraamde middelen bedragen NAƒ 45.000,-.

 

Aanschaf/vervanging Airco apparatuur

Deze post spreekt voor zich. Het geraamde bedrag is NAƒ 15.000,-.

 

Aanschaf/vervanging ICT hardware

De database (hardware) en de daarop draaiende programma’s (software) van het MOT zijn verouderd en afgeschreven. Hetzelfde geldt voor het computerbestand; het aantal computers moet worden vervangen en uitgebreid in verband met de vergroting van het personeelsbestand. Tevens moet er altijd een off site back-up zijn van het databestand van het Meldpunt. Dit is een vereiste van de CFATF. In de huidige begroting is hiervoor geen aparte post opgenomen. Voor dit project is een bedrag begroot van NAƒ 750.000,-.

 

Aanschaf/vervanging overige duurzame goederen

De beveiliging van het MOT en het personeel is ook een vereiste van de CFATF en de Egmont Groep van Meldpunten. Daarnaast zijn er diverse andere duurzame goederen die ondergebracht kunnen worden bij deze post, zoals een back-up batterij systeem voor het ondervangen van de stroomfluctuaties en -storingen, een noodaggregaat, een grote serverkast, en dergelijke. In totaal is er voor de overige duurzame goederen een bedrag geraamd van NAƒ 250.000,-.

 

Het totaal geraamde bedrag voor de Kapitaaldienst is NAƒ 1.175.000,-.

 

Het totaalbedrag van de wenselijkheidsbegroting voor het MOT is derhalve NAƒ 6.065.000,-. Hierbij past de aantekening dat het verschil tussen NAƒ 1.792.751,- en NAƒ 6.065.000,- gefaseerd in vijf jaren zal worden overbrugd. Onder erkenning dat het voldoen aan de aanbevelingen van de FATF onvermijdelijk tot gevolg heeft dat de begroting van het MOT dient te stijgen tot ruim NAƒ 6 miljoen, acht de regering het onverantwoord in verband met de situatie van de Landskas om in één sprong toe te groeien naar dat hogere begrotingsbedrag. Als tussenweg heeft de regering artikel 47 voorgesteld. Het voorstel houdt in dat aan het MOT op het moment van inwerkingtreding van de ontwerplandsverordening een buffer wordt toegekend. Bedoeld artikel 47 gaat er enerzijds van uit dat in het jaar van de inwerkingtreding van de ontwerplandsverordening het begrotingsbedrag ongewijzigd blijft. Anderzijds bepaalt het voorgestelde overgangsartikel dat het MOT op de datum van inwerkingtreding van de landsverordening eenmalig van het Land het bedrag ontvangt dat is gereserveerd voor het Ministerie van Justitie, onderdeel Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, in de Landsbegroting van het jaar waarin de landsverordening in werking treedt. Dat betekent dus dat op de datum van inwerkingtreding van de ontwerplandsverordening eenmalig NAƒ 1.792.751,- moet worden gestort op de bankrekening van het MOT. Dit bedrag komt boven op de uitgaven die in dat jaar reeds zijn gedaan in de periode dat het MOT nog onderdeel was van het Ministerie van Justitie. Naarmate het tijdstip van de inwerkingtreding later in het kalenderjaar plaatsvindt, zal die eenmalige uitkering dus een grotere bijdrage leveren aan de vorming van de nodige reserves bij het MOT, vooruitlopende op de bovenbeschreven hogere begrotingsramingen.

 

Artikelsgewijs deel

 

Artikel 1

In onderdeel l wordt de Minister van Justitie als de verantwoordelijke minister gedefinieerd. Dit is in overeenstemming met de Landsverordening inrichting en organisatie landsoverheid.

In Curaçao is de Minister van Financiën verantwoordelijk voor het MOT.

In Sint Maarten is bewust is gekozen voor één verantwoordelijke minister. De keus is op de Minister van Justitie gevallen, omdat het MOT in de uitoefening van zijn werkzaamheden meer raakvlakken heeft met de recherche en het openbaar ministerie dan met het Ministerie van Financiën. Dat is ook logisch, omdat het Meldpunt toezicht houdt op de naleving van de meldingslandsverordeningen door niet-financiële dienstverleners.

De financiële dienstverleners staan onder toezicht van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, en het is logisch dat de Minister van Financiën daarvoor politiek verantwoordelijk is en blijft.

 

Artikelen 2 tot en met 24

Verwezen wordt naar het Algemeen deel van deze memorie van toelichting, onder Het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties en Korte kenschets van de bestuurlijke verhoudingen ten aanzien van het MOT.

Daarnaast wordt voor een nadere toelichting verwezen naar de bijlage bij de memorie van toelichting bij de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Voor zover nodig volgt hieronder een nadere toelichting op enkele artikelen.

 

Artikel 2

Dit artikel bevat de instelling en taak van het MOT. In het algemeen deel van deze memorie, en in de bijlage wordt daar meer uitvoerig op ingegaan.

Het karakter van een zelfstandig bestuursorgaan impliceert dat de bedrijfsvoering door het MOT op een zelfstandige en onafhankelijke wijze moet kunnen plaatsvinden. Een onafhankelijke bedrijfsvoering kan naar de mening van de regering pas gerealiseerd worden indien de verzelfstandigde organisatie zelfstandig het financieel beheer mag voeren. In het zesde lid wordt dit expliciet aangegeven.

 

Voor de dagelijkse praktijk betekent dit zelfstandig beheer dat het MOT buiten de ambtelijke kanalen om, zelfstandig zorgdraagt voor de afhandeling van zijn financiële aangelegenheden. De taakuitoefening kan dan onafhankelijk, en op een slagvaardiger manier plaatsvinden.

 

In het derde lid is voorgesteld om het MOT verordenende bevoegdheid te geven. Dit is een verreikende bevoegdheid, die nog niet eerder aan een zelfstandig bestuursorgaan in Sint Maarten is toegekend. De regering acht het passend bij de onafhankelijke positie, waar de FATF zo veel belang aan hecht. Die onafhankelijkheid van de politiek brengt min of meer logisch met zich mee dat de politiek ook niet de gelegenheid zou moeten hebben om via de achterdeur zich via de regelgeving alsnog te bemoeien met de taakuitvoering door het MOT.

Anderzijds acht de regering het minder passend als de politiek de regelgevende bevoegdheid met betrekking tot beleidsonderwerpen ook uit handen zou geven. Om deze reden wordt in het derde lid voorgesteld om de verordenende bevoegdheid te beperken tot “de invoering, uitvoering en handhaving door dienstverleners van passende procedures voor controle, communicatie en andere te treffen maatregelen ter uitvoering van de wetgeving ter bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme”.

In het kader van checks and balances dienen het ontwerp van een dergelijke verordening en wijzigingen ervan door de Raad te worden goedgekeurd. Het zevende lid bepaalt dat de vergadering van de Raad waarin de goedkeuring van dergelijke regels is geagendeerd, openbaar moet zijn. De regering acht het passend als de goedkeuring van regels die bedrijven rechtstreeks binden, en via het strafrecht gehandhaafd worden, in de openbaarheid plaatsvindt. Aangenomen mag worden dat de Raad de gelegenheid zal bieden dat geïnteresseerden voorafgaand aan de vergadering hun zienswijze aan de Raad bekend kunnen maken.

Indien het MOT zijn taak ernstig verwaarloost is in het achtste lid een ultimum remedium opgenomen in de vorm van een taakverwaarlozingsregeling, waarmee de minister uiteindelijk kan ingrijpen nadat het MOT in de gelegenheid is gesteld om alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren. Daarbij valt te denken aan een personeelsbezetting die ver onder de maat is in kwalitatief of kwantitatief opzicht, én de directeur, noch de Raad bij machte is om dit defect op afzienbare termijn te verhelpen. De minister zou dan enkele deskundigen uit een Meldpunt van een ander land kunnen financieren om het MOT tijdelijk te versterken totdat het personeelsbestand weer toereikend is. Vanwege de onafhankelijke positie van het MOT dient de minister in die situatie onmiddellijk de Staten te informeren, zo is in het negende lid opgenomen. Ook deze artikelleden zijn ongewijzigd overgenomen uit de Landsverordening BIE.

 

In het voorgestelde vijfde lid wordt voorgesteld om het MOT de bevoegdheden toe te kennen die geregeld worden in de Landsverordening bestuurlijke handhaving2 . Afgezien van de last onder bestuursdwang, zullen er daardoor geen nieuwe bestuurlijke bevoegdheden bijkomen ten opzichte van de huidige bevoegdheden zoals geregeld in de Landsverordening melding. Van de thans bestaande bevoegdheden tot bestuurlijke handhaving kon door personeelsgebrek tot nu toe geen gebruik worden gemaakt. Een afwijking verdient echter op deze plaats een nadere toelichting.

De bestuurlijke boete in de Landsverordening bestuurlijke handhaving is maximaal NAƒ 1 miljoen. De regering acht dit voor de toepassing van de onderhavige landsverordening en voor de handhaving van de Ontwerp-landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering te weinig, en stelt voor om de maximale bestuurlijke boete die het MOT kan opleggen te verhogen tot maximaal NAƒ 4 miljoen. Zie daarvoor artikel 2, vijfde lid, van de ontwerplandsverordening. De reden daarvan is dat de integriteit van het financieel stelsel van Sint Maarten van zó groot belang wordt geacht, dat inbreuken daarop met een genoegzaam afschrikwekkende boete moeten kunnen worden bestreden. Banken, beleggingsinstellingen, casino’s en andere niet-financiële dienstverleners kunnen met een inbreuk mogelijk een grote som geld verwerven. Het gaat hier immers om financiële misdrijven, waar de verleiding van grote bedragen zich voordoet. In de Landsverordening bestuurlijke handhaving gaat het voornamelijk om de handhaving van bouwregelgeving, milieuregelgeving, verkeersregelgeving en economische ordeningswetgeving; daar is het met een overtreding te behalen voordeel doorgaans geringer dan NAƒ 1 miljoen; om die reden is het maximum in de Landsverordening bestuurlijke handhaving op NAƒ 1 miljoen bepaald.

De maximale boete in de onderhavige ontwerplandsverordening zou aanzienlijk hoger moeten zijn dan het mogelijk te verwerven voordeel, om voldoende afschrikwekkend te zijn. Dit geldt met name voor de handhaving van de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, en de Sanctielandsverordening. De FATF-aanbevelingen eisen immers dat de strafbedreiging “voldoende afschrikwekkend” moet zijn; voor de beoordeling daarvan hanteert de CFATF hoge maatstaven. Om deze reden is in de onderhavige ontwerplandsverordening een afwijking opgenomen van het maximale boetebedrag dat als standaard in de Landsverordening bestuurlijke handhaving is opgenomen.

 

Artikel 3

Het in dit artikel omschreven takenpakket is aangevuld, en voor een deel herschreven zonder afbreuk te doen aan de essentie van het huidige takenpakket, zoals dat na de wijziging in 2014 is komen te luiden.

Toegevoegd is een nieuw eerste lid, waarin het kader is bepaald waarbinnen het MOT zijn taken en werkzaamheden uitvoert, namelijk het voorkomen en bestrijden van witwassen en de financiering van terrorisme. Een dergelijke bepaling ontbrak tot nu toe in de wetgeving, en de regering acht het wenselijk om het doel van het MOT ook wettelijk te omschrijven.

 

In internationaal verband toetst de CFATF of de financiering van proliferatie wel daaronder is begrepen. Onder proliferatie wordt de verspreiding van massavernietigingswapens verstaan. De in 2012 nieuw toegevoegde Aanbeveling 7 van de FATF bevat daaromtrent enkele voorschriften. Die betreffen voornamelijk het instellen van sancties en de bevriezing van tegoeden, maar zij zijn ook van betekenis voor het MOT als toezichthoudende instantie. Door de recente wijziging van de Sanctielandsverordening3 wordt bewerkstelligd dat het MOT de bestrijding en voorkoming van de financiering van proliferatie evenzeer tot zijn takenpakket behoort te rekenen.

 

Voor alle duidelijkheid is ook het nieuwe onderdeel a van het tweede lid toegevoegd. Daarin is neergelegd dat het MOT is belast met de handhaving van de meldingslandsverordeningen en het uitoefenen van toezicht op de naleving van die landsverordeningen door de niet-financiële dienstverleners. Dit betreft dus de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, de Landsverordening melding grensoverschrijdende geldtransporten, de Sanctielandsverordening en de onderhavige ontwerplandsverordening. Een en ander is in de definitiebepaling in artikel 1, onder j, bepaald.

Onder ‘uitoefenen van toezicht’ wordt verstaan: monitoren, bewaken, controle uitoefenen, toezicht houden, waken over en dergelijke. Onder ‘handhaven’ wordt verstaan: controle door een toezichthouder of een wettelijke regeling wordt nageleefd, zorgen dat een situatie in overeenstemming met een wettelijke regeling is, het verzekeren dat aan een wettelijke regeling de hand wordt gehouden, en dergelijke.

 

Voor een toelichting op het begrip ‘meerwaarde’ in het tweede lid, onder b, wordt verwezen naar de bijlage bij deze memorie van toelichting, met name naar aanbeveling 29, toelichting, onder 3.

 

Voor een toelichting op het bepaalde in het tweede lid, onder c, wordt verwezen naar de bijlage bij de memorie van toelichting bij de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, met name naar aanbeveling 40. Andere vormen van internationale samenwerking.

Informatie kan alleen worden uitgewisseld met andere instanties indien dit met zoveel woorden in een meldingslandsverordening is bepaald.

 

Voorts zijn de onderdelen d en e van het tweede lid toegevoegd. Deze houden in het doen van (informatief) onderzoek bij een dienstverlener indien een persoon niet in het register, bedoeld in artikel 4, is opgenomen en er een vermoeden bestaat dat deze betrokken is bij witwassen of de financiering van terrorisme, alsmede het eigener beweging of op verzoek van een instantie als bedoeld in artikel 7 doen van onderzoek.

Een dergelijk ‘vermoeden’ kan zowel ontstaan bij het MOT tijdens het uitoefenen van zijn wettelijke taken, als ook bij het openbaar ministerie, de financiële recherche bij het Korps Politie Sint Maarten of enig andere instantie als bedoeld in artikel 7.

De instanties als bedoeld in genoemd artikel zijn de van overheidswege aangewezen politiële en niet politiële instanties in of buiten het Koninkrijk die een vergelijkbare taak hebben als het MOT en met instanties in het Koninkrijk waarvan de taken raakvlakken hebben met de werkzaamheden van het MOT.

Voor een nadere toelichting op het bepaalde in het tweede lid, onder e, juncto artikel 7, wordt verwezen naar de bijlage bij de memorie van toelichting bij de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, met name naar de aanbevelingen 24 en 25.

Volgens de bestaande tekst van artikel 3, onderdeel c, van de Landsverordening melding moet de melder worden ingelicht ‘over de afdoening’ van diens melding. Die tekst was in de eerste plaats te ruim geformuleerd, aangezien daaronder ook de interne werkprocessen van het MOT zijn begrepen. De regering acht dit bij nader inzien ongewenst. Maar belangrijker is dat de regering het voorschrift niet verenigbaar acht met de FATF aanbevelingen 10. Cliëntenonderzoek, onderdeel A van de toelichting, en 21. Informatie doorgeven en vertrouwelijkheid.

Aanbeveling 21 verbiedt financiële instellingen, hun bestuurders, leidinggevenden en medewerkers het feit te onthullen dat een melding van een verdachte transactie of dat daarmee verband houdende informatie wordt gerapporteerd aan de financiële-inlichtingeneenheid (FIE). Er bestaat een risico dat cliënten onbedoeld getipt worden wanneer de financiële instelling haar plicht tot het houden van een cliëntenonderzoek probeert te vervullen in deze omstandigheden. Als de klant op de hoogte is van een mogelijke melding van een verdachte transactie of een onderzoek, kunnen toekomstige inspanningen om onderzoek te doen naar vermoedens van witwassen of financiering van terrorisme in gevaar komen.

Dezelfde overwegingen gelden des te meer als een dienstverlener zou weten dat het MOT zijn melding heeft doorgemeld aan het openbaar ministerie als een verdachte transactie.

 

Het bestaande onderdeel e van artikel 3 van de Landsverordening melding is eveneens niet overgenomen in dit ontwerp van landsverordening. Dat onderdeel bevat de grondslag dat het MOT aanbevelingen geeft aan de betrokken bedrijfstakken “omtrent de invoering van passende procedures voor interne controle en communicatie en andere te treffen maatregelen tot voorkoming van het gebruik van de betrokken bedrijfstakken voor het witwassen of het financieren van terrorisme”. Voor het geven van aanbevelingen is evenwel logischerwijze geen plaats meer als het MOT over dezelfde onderwerpen verordenende bevoegdheid heeft gekregen. Het geven van voorlichting en training is een taak die wel onverkort is gehandhaafd en wel in het tweede lid, onder g. Deze taak is aanvullend op de verordenende bevoegdheid.

Voor een toelichting op het bepaalde in het tweede lid, onder g, wordt verwezen naar de bijlage bij de memorie van toelichting bij de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, met name naar aanbeveling 34 Sturing en feedback. Als voorbeeld kan worden gewezen op de training door het MOT van douaneambtenaren die zijn belast met de handhaving van de Landsverordening meldingsplicht grensoverschrijdende geldtransporten. Maar ook kan worden gewezen op de vele voorlichtingsbijeenkomsten waarbij een bepaalde groep dienstverleners (bijvoorbeeld juweliers, makelaars of notarissen) is voorgelicht over de Landsverordening melding.

 

Voor een toelichting op het bepaalde in het tweede lid, onder j, wordt verwezen naar de bijlage bij de memorie van toelichting bij de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, met name naar aanbeveling 40 Andere vormen van internationale samenwerking.

 

Aparte aandacht verdient de toevoeging van het nieuwe onderdeel k van het tweede lid, naast een verwijzing naar de bijlage bij de memorie van toelichting bij de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, met name naar de aanbevelingen 1. Het beoordelen van risico's en het toepassen van een op risico gebaseerde aanpak, 2. Nationale samenwerking en coördinatie en 8. Non-profitorganisaties.

Aanbeveling 1 bepaalt dat landen de risico's voor hun land van witwassen en terrorismefinanciering moeten identificeren, beoordelen en begrijpen, en vervolgens actie ondernemen, met inbegrip van het aanwijzen van een bevoegde autoriteit of het instellen van een mechanisme ter coördinering van de inschatting van risico's en de toepassing van middelen voor een doelmatige beperking hiervan. Op basis van deze beoordeling dienen landen een op risico gebaseerde benadering (RBA: Risk-Based Approach) toe te passen om ervoor te zorgen dat maatregelen ter voorkoming of vermindering van witwassen en financiering van terrorisme (AML/CFT) in verhouding staan tot de risico's.

De regering acht het voor de hand liggend om het MOT met die taak te belasten.

In het nieuwe onderdeel k van het tweede lid van artikel 3 wordt dan ook als nieuwe taak voor het MOT voorgesteld: het identificeren, beoordelen en doorgronden van de risico’s voor Sint Maarten van witwassen en de financiering van terrorisme, alsmede het adviseren van de Minister over te ondernemen actie en het toepassen van een op risico gebaseerde benadering. Bij deze formulering is zoveel mogelijk aangesloten bij de tekst van aanbeveling 1 om mogelijke interpretatievragen over de uitvoering van die aanbeveling te voorkomen.

 

In samenhang daarmee is in het tweede lid, onderdeel m, opgenomen dat het MOT ook de risico’s bepaalt en beoordeelt die kunnen ontstaan door de ontwikkeling van nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken, of van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën. De tekst is gekopieerd uit de tekst van aanbeveling 15 van de FATF. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de bijlage bij de memorie van toelichting bij de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, met name naar aanbeveling 15. Nieuwe technologieën.

Het ligt overigens niet in de rede dat het MOT de in die aanbeveling bedoelde risicobeoordeling vaak uitvoert. De regering acht het toereikend wanneer eens in de tien jaren bedoelde risicobeoordeling wordt opgesteld, aangezien ook voor het MER dezelfde termijn geldt. Het is immers een duur en arbeidsintensief onderzoek, dat in andere landen gemiddeld genomen twee jaren vergt. Aannemelijk is dat het MOT deze risicobeoordeling eens in de tien jaren zal uitvoeren, te beginnen in 2020. De CFATF acht die termijn van tien jaar aanvaardbaar, tenzij dringende onvoorziene omstandigheden een tussentijdse aanpassing van de risicobeoordeling noodzakelijk maken.

 

De risicobeoordeling kan aanleiding geven tot het onderkennen van noodzakelijke actie. Het wordt de taak van het MOT om daarover te adviseren, en – indien gewenst - om de noodzakelijke wetgeving in ontwerp op te stellen.

 

Voorts verdient aparte aandacht het voorgestelde nieuwe onderdeel l van het tweede lid. Het nieuwe onderdeel vindt zijn reden in de aanbevelingen 1, 2 en 8 van de FATF. Deze aanbevelingen bepalen dat Landen een nationaal beleid voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering moeten formuleren, dat gebaseerd is op de geconstateerde risico's en met regelmaat moet worden beoordeeld, en Landen dienen een autoriteit, coördinatie-instrument of ander mechanisme aan te wijzen of in te stellen dat verantwoordelijk is voor een dergelijk beleid.

 

De regering acht het voor de hand liggend om het MOT eveneens nauw te betrekken bij deze verplichting van de regering. Het MOT is immers hét expertisecentrum op dit terrein.

In het nieuwe onderdeel m van het tweede lid van artikel 3 wordt dan ook als nieuwe taak voor het MOT voorgesteld: het adviseren over en desgevraagd formuleren van een nationaal beleid voor de bestrijding en voorkoming van witwassen en de financiering van terrorisme dat gebaseerd is op de risicobeoordeling, bedoeld onder l, en het bevorderen van de uitvoering van dat beleid en de samenwerking tussen toezichthouders, opsporingsautoriteiten en andere uitvoerders van dat beleid. De Minister is namens de regering eerstverantwoordelijk dat dit nationaal beleid tot stand komt. Dat zal worden neergelegd in artikel 18 van de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Bedoeld artikel 18, eerste en tweede lid, luidt:

  • 1.

    De minister stelt een nationaal beleid vast ter bevordering van transparantie, integriteit en het vertrouwen van het publiek in het bestuur en het beheer van alle non-profitorganisaties, alsmede nationaal beleid ter voorkoming of vermindering van witwassen en terrorismefinanciering, dat gebaseerd is op de geconstateerde risico's.

  • 2.

    Het beleid is er onder meer op gericht dat beleidsmakers, het Meldpunt, de opsporingsautoriteiten, toezichthouders en andere relevante bevoegde autoriteiten op het niveau van beleidsvorming en operationele uitvoering beschikken over doeltreffende mechanismen die hen in staat stellen om samen te werken, de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme van verschillende types van in Sint Maarten opgerichte rechtspersonen te beoordelen, alsmede, in voorkomende gevallen, de ontwikkeling en uitvoering van beleid en activiteiten ter bestrijding van het witwassen van geld, het financieren van terrorisme en van de proliferatie van massavernietigingswapens in onderlinge afstemming te laten verlopen.

In dit verband is het nuttig om de aandacht er op te vestigen dat het MOT ingevolge artikel 2, derde lid, verordenende bevoegdheid heeft voor de uitvoering van de wetgeving ter bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme. Zodoende is verzekerd dat Sint Maarten ook zal voldoen aan het tweede deel van deze aanbeveling.

Voor een nadere toelichting op het bepaalde in het tweede lid, onder m, wordt verwezen naar de bijlage bij de memorie van toelichting bij de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, met name naar aanbeveling 15. Nieuwe technologieën.

 

Tot slot is een nieuw onderdeel o toegevoegd aan het tweede lid, namelijk het voorbereiden van wetsvoorstellen en andere regelingen ter bevordering van het voorkomen en het bestrijden van witwassen en de hieraan ten grondslag liggende misdrijven en de financiering van terrorisme. Het ligt voor de hand dat bij het MOT de meeste kennis en ervaring op het gebied van de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme zal zijn samengebald; het opstellen van ontwerpregelgeving kan dan ook het beste daar worden neergelegd. Hier zal het doorgaans om beleidsinhoudelijke voorstellen gaan, en de vaststelling ervan in de vorm van bindende wettelijke voorschriften blijft voorbehouden aan de politiek.

 

Voor een toelichting op het bepaalde in het derde lid wordt verwezen naar de bijlage bij de memorie van toelichting bij de ontwerp- Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, met name naar de aanbevelingen 2. Nationale samenwerking en coördinatie en 33. Statistieken.

 

Artikel 4

Het eerste lid van dit artikel is slechts op enkele punten gewijzigd ten opzichte van de huidige tekst van artikel 4 van de Landsverordening melding. Het register, bedoeld in het eerste lid, wordt voornamelijk gebruikt door de analisten bij het MOT. Het bevat alle ongebruikelijke transacties door dienstverleners in Sint Maarten, en het dient als basis voor het doormelden van verdachte transacties aan het openbaar ministerie.

Voor alle duidelijkheid is een nieuw tweede lid ingevoegd, inhoudend dat het MOT ook een register houdt en beheert voor het verzamelen en verwerken van gegevens die het als toezichthouder over alle dienstverleners heeft verkregen. Dit is het interne, zogenaamde toezicht register. Het bevat onder meer informatie over de interne voorschriften bij dienstverleners ter uitvoering van de onderhavige wet- en regelgeving, alsmede de feitelijke uitvoering ervan.

In de praktijk verschilt deze interne dataverzameling van het register als bedoeld in het eerste lid zoals dat al langer bij het MOT bestaat, en dat onder meer als basis dient om informatie uit te wisselen met andere instanties. De bescherming van belangen van buitenstaanders bij de interne dataverzameling als bedoeld in het tweede lid doet zich minder sterk voelen dan bij het register dat gebruikt wordt voor het verzamelen, verwerken en analyseren van meldingen en andere inlichtingen die ingevolge de meldingslandsverordeningen zijn verkregen.

 

Artikel 5

Het recht op alle benodigde informatie, en de verplichting om die te verschaffen, vloeit voort uit de FATF-aanbevelingen 8, 24, 29, 30 en 31.

Ook dit artikel is op enkele punten gewijzigd ten opzichte van de huidige tekst van artikel 5 van de Landsverordening melding.

In de eerste plaats is in het eerste lid het begrip ‘openbare informatiebronnen’ vervangen door: informatiebronnen. Het werd bij nadere bestudering niet nodig geoordeeld om in een wettelijk voorschrift op te nemen dat het MOT bevoegd is om kennis te nemen van openbare bronnen; dat kan immers eenieder, en daartoe is geen wetsbepaling nodig.

In de tweede plaats is toegevoegd dat het MOT geen recht heeft op kennisneming van staatgeheimen en informatie die berust onder de Veiligheidsdienst. Hoewel deze bepaling wellicht zó vanzelfsprekend lijkt dat zij onnodig is, is ertoe besloten om dit voor te stellen om elke mogelijke twijfel uit te sluiten.

In de derde plaats wordt, in aanvulling daarop, een verplichting voorgesteld voor de Veiligheidsdienst om informatie aan het MOT te verschaffen betreffende witwassen en de financiering van terrorisme voor zover dat niet in strijd is met de taken en werkzaamheden van de Veiligheidsdienst. Het is dus aan de Veiligheidsdienst om te bepalen of het verstrekken van inlichtingen verenigbaar is met de taken en werkzaamheden van de Veiligheidsdienst. Een uitwisseling en samenvoeging van informatie kan de uitvoering van de taken van beide organisaties onderling versterken en aanvullen. Om deze reden is voorgesteld dat deze informatieverschaffing zowel op verzoek van het MOT, als uit eigen beweging kan plaatsvinden.

In de vierde plaats is in het nieuwe derde lid opgenomen dat het MOT regelmatig overleg zal plegen met de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten en met het Openbaar Ministerie over de uitvoering van de meldingslandsverordeningen. De Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten en het Openbaar Ministerie verschaffen op verzoek of eigener beweging aan het MOT gegevens en inlichtingen betreffende witwassen en de financiering van terrorisme, voor zover dat niet in strijd is met de taken en werkzaamheden van deze instanties. Verwezen wordt ook naar de toelichting op het hiernavolgende artikel.

De regering acht het niet nodig om ook regelmatig overleg met de Veiligheidsdienst voor te schrijven. De reden daarvan is dat de taken van de Centrale Bank en van het openbaar ministerie meer raakvlakken hebben met de taken van het MOT dan de Veiligheidsdienst.

In de vijfde plaats zijn het vijfde tot en met achtste lid toegevoegd. De tekst daarvan is overgenomen uit de Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten4 . Bedoelde landsverordening is op 2 augustus 2017 door de Staten goedgekeurd, dus voorafgaand aan het onderhavige ontwerp. Het doel is om de toezichtbepalingen te harmoniseren in alle landsverordeningen waarin toezicht door de Centrale Bank is geregeld. De regering acht het wenselijk om naar analogie van het toezicht door de Centrale Bank ook voor het MOT te regelen dat het zich bij het toezicht kan doen bijstaan door een externe deskundige of het toezicht ook geheel of gedeeltelijk aan een externe deskundige kan overdragen. Evenzo wordt voorgesteld dat een dienstverlener door het MOT verplicht kan worden om een externe deskundige aan te wijzen die rechtstreeks aan het MOT rapporteert over de interne organisatie van de dienstverlener. Hierbij valt te denken aan een deskundige die door de groep juweliers is aangetrokken om na te gaan of alle aangesloten juweliers een compliance officer hebben, en of de interne compliance regels voldoen aan de vereisten. Ook valt te denken aan een registeraccountant die door de beroepsgroep wordt aangewezen om te controleren of administratie voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit de meldingsverordeningen. Als het MOT voldoende vertrouwen in die deskundige heeft, kan het bij de uitoefening van het eigen toezicht afgaan op de bevindingen van de deskundige. In voorkomend geval is het MOT bevoegd om branchegenoten, die zich niet bij hun branchevertegenwoordiging hebben aangesloten, te dwingen om die door de groep aangewezen deskundige eveneens toe te laten, zo is in het zevende lid voorgesteld.

Tot slot is eveneens uit bedoelde landsverordening de tekst gekopieerd dat het MOT in het kader van toezichtuitoefening kan toestaan dat een buitenlandse instantie die met het toezicht op verleners van financiële diensten is belast, onderzoek doet bij in Sint Maarten gevestigde dienstverleners die onder toezicht staan van die instantie. Een dergelijke bepaling is nuttig en nodig voor het geval de Centrale Bank verzoeken tot (medewerking aan een) onderzoek ontvangt van een buitenlandse collega-instelling. Een en ander is nader uiteengezet in de memorie van toelichting bij bedoelde ontwerp-Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten. Dezelfde argumentatie geldt voor het geval dat het MOT een verzoek tot (medewerking aan een) onderzoek ontvangt van een collega-meldpunt of een andere instantie die door de Egmont Groep als lid is erkend.

 

Artikelen 6 en 7

Verwezen wordt naar de bijlage bij de memorie van toelichting bij de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering, met name naar de aanbevelingen 31 en 40.

 

Afgezien van een wetstechnische aanpassing zijn deze artikelen deels identiek aan de huidige artikelen 6 en 7 van de Landsverordening melding.

 

Het eerste lid van artikel 6 is ongewijzigd overgenomen uit de Landsverordening melding. Het nieuwe tweede lid is er aan toegevoegd. Dit vloeit voort uit de Richtlijnen inzake de onverenigbaarheid van belangen en functies in het kader van de benoeming van Ministers en de Gevolmachtigde Minister. Deze richtlijnen zijn een onderdeel van het Besluit benoemingsprocedure kandidaat Ministers en kandidaat Gevolmachtigde Minister. Onderdeel 5 van bedoelde richtlijnen luidt:

“5. De Gouverneur en de formateur zullen beschikken over de resultaten van een door de Procureur-Generaal ingesteld justitieel antecedentenonderzoek alsmede over een door de Veiligheidsdienst Sint Maarten ingesteld feitenonderzoek (naslag veiligheidsbestanden).”

De Procureur-Generaal raadpleegt tevens het register van ongebruikelijke transacties bij het MOT. De regering acht het passend om in verband hiermede in het onderhavige ontwerp op te nemen dat het MOT bevoegd is om aan een dergelijk verzoek van de Procureur-Generaal te voldoen en is ontslagen van de geheimhoudingsverplichting bij het voldoen aan een dergelijk verzoek van de Procureur-Generaal.

Een voorwaarde voor lidmaatschap van de Egmont Groep is evenwel dat aan andere instanties geen informatie mag worden doorgegeven die van een ander lid van de Egmont Groep afkomstig is. Deze informatie is derhalve in het derde lid met zoveel woorden uitgezonderd van de informatie welke het MOT desgevraagd aan de Procureur-Generaal zal verstrekken als deze een antecedentenonderzoek uitvoert naar een kandidaat-minister.

 

Ook verdient aparte vermelding dat aan artikel 6 een vijfde lid is toegevoegd, luidend dat het personeel niet verplicht is om als getuige of als deskundige ter terechtzitting te verschijnen. Het risico dat daarmee de werkprocessen, de strategische uitgangspunten en de informatie-principes van het MOT of van enig ander lid van de Egmont Groep openbaar zouden worden, weegt de regering zwaarder dan het nadeel voor de verdachte en zijn raadsman dat zij daarvan geen kennis kunnen nemen. Een zoveel mogelijk onbelemmerde taakuitoefening door meldplichtige dienstverleners en door de analisten bij het MOT, alsmede een onbelemmerde informatie-uitwisseling volgens de Egmont Group Principles5 acht de regering belangrijker, mede om aan de internationale verplichtingen terzake te kunnen voldoen.

 

Om dezelfde reden is het zesde lid van artikel 6 voorgesteld. Daarin is bepaald dat informatie over de wijze waarop het MOT tot een vermoeden van een strafbaar feit is gekomen, geen processtuk is als bedoeld in de vierde afdeling van Titel I van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering. De interne werkwijze van het MOT dient vanzelfsprekend niet bekend te worden bij burgers en bedrijven die zich schuldig maken aan witwassen, terrorismefinanciering of de verspreiding van massavernietigingswapens. Dat zou het geheim houden van de plegers van dergelijke misdrijven immers in de kaart spelen.

 

Bij dit artikel, alsmede bij artikel 5, derde lid, is het nuttig om in te gaan op de informatie-uitwisseling tussen de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten en het MOT. In artikel 17, vijfde lid van het Centrale Bank-statuut is het volgende bepaald: “Eenieder binnen de Landen is verplicht de Bank op haar verzoek alle inlichtingen en gegevens te verstrekken, die van belang zijn voor de samenstelling van de statistieken betreffende de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.”

De verplichte informatieverschaffing is dus – ook voor het MOT – met zoveel woorden beperkt tot informatie die van belang is voor de opstelling van statistieken, en zal dus per definitie geen concrete gevallen betreffen. Dat wil overigens niet zeggen dat de Centrale Bank niet om informatie van het MOT zou mogen vragen. Indien dat past binnen de wettelijke kaders, zal, zo veronderstelt de regering, het MOT aan dergelijke verzoeken tegemoetkomen. Beide instanties hebben immers overeenkomstige, en soms zelfs deels overlappende taken als het gaat om de voorkoming en bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme.

Een uitzondering, die het MOT daarbij in zijn beschouwingen zal moeten betrekken, is dat binnen de Egmont Groep is overeengekomen dat geen informatie aan derden wordt gegeven waaruit de werkwijze van enig ander lid van de Egmont Groep kan worden afgeleid, tenzij het betrokken lid van de Egmont Groep daar tevoren uitdrukkelijk mee heeft ingestemd. Sint Maarten moet in dat verband garanderen dat de informatie-uitwisseling tussen leden van de Egmont Groep vrij en besloten is. Dit vormt de aanleiding voor het voorgestelde derde lid.

 

Inleiding Hoofdstuk II, § 2. Inrichting en Hoofdstuk III. Raad van Toezicht

 

De voorgestelde organisatie

Het MOT staat onder leiding van de directeur. De directeur wordt gecontroleerd door de Raad.

De reden daarvoor is dat het wenselijk is om door middel van een systeem van checks and balances te voorkomen dat te veel macht bij één persoon of één orgaan wordt geconcentreerd.

Zoals reeds eerder vermeld, heeft de nieuwe Landsverordening BIE model gestaan voor deze twee hoofdstukken.

 

De Raad van Toezicht

Aangezien de Raad binnen het MOT het hoogste orgaan is, wordt eerst globaal op de Raad ingegaan.

De Raad zal bestaan uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. Zij worden door middel van coöptatie door de Raad benoemd. Alleen de eerste keer worden zij bij landsbesluit benoemd, op de bindende voordracht van de onafhankelijke autoriteiten, genoemd in het voorgestelde artikel 46. Achtergrond hiervan is de tekst van de toelichting op aanbeveling 29 van de FATF, waar in het Algemeen deel van de memorie reeds uitvoerig op is ingegaan.

De leden van de Raad wacht een verantwoordelijke taak. Zij zullen verstand van zaken moeten hebben; in de Raad dient kennis en ervaring aanwezig te zijn op financieel-economisch, juridisch en sociaal-maatschappelijk gebied. In de Raad dient ook kennis en ervaring met de Sint Maartense samenleving aanwezig te zijn. Anderzijds dienen zij voldoende afstand tot de niet-financiële dienstverleners te hebben om tot een onafhankelijk oordeel te kunnen komen over aan hen voorgelegde zaken.

Het is niet onwaarschijnlijk dat het moeilijk zal blijken om dit aantal deskundige en onafhankelijke leden van de Raad te rekruteren uit de samenleving van Sint Maarten. Het is dan ook niet uitgesloten dat een of meer leden van de Raad uit het buitenland afkomstig zullen moeten zijn. Om die reden is – anders dan in de Landsverordening BIE – alleen voor de voorzitter voorgeschreven dat deze ingezetene van Sint Maarten moet zijn (zie artikel 14, tweede lid).

 

In de onderhavige ontwerplandsverordening is op diverse plaatsen bepaald dat een bepaald document door de Raad, als hoogste orgaan, moet worden vastgesteld dan wel goedgekeurd. Die stukken zullen doorgaans door de eigen organisatie worden voorbereid, en zullen derhalve de visie van de directeur weerspiegelen.

In de eerste plaats zijn dat de uitvoeringstechnische regels die krachtens de verordenende bevoegdheid van het MOT kunnen worden uitgevaardigd. Deze regels moeten door de Raad in een openbare vergadering worden goedgekeurd. Hierop is in de artikelsgewijze toelichting op artikel 2 al ingegaan.

Daarnaast zal het vooral gaan om de meest belangrijke stukken van het MOT. Daarbij moet onder meer worden gedacht aan:

  • het bestuursreglement inzake de eigen werkwijze van de Raad (artikel 19);

  • het arbeidsreglement voor het personeel (artikel 9, vijfde lid);

  • de omvang en de functieomschrijvingen van het personeel (artikel 9, zesde lid).

Aannemelijk is dat de directeur de jaarlijkse begroting, de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de beleids- en financiële prognoses voor de eerstvolgende vijf jaren eerst met de Raad zal bespreken voordat de directeur deze stukken aan de minister voorlegt. Dit wordt dermate vanzelfsprekend geacht dat het niet nodig is geoordeeld om deze interne taakverdeling in het ontwerp van landsverordening op te nemen. Dit valt immers binnen de algemene taakopdracht van de Raad, zoals geformuleerd in het voorgestelde artikel 18, eerste lid, en in de opdracht aan de directeur om de Raad desgevraagd verslag uit te brengen over het gevoerde beleid, bestuur en beheer (artikel 18, vijfde lid).

 

Om de onafhankelijkheid van de directie van het MOT te borgen is in het voorstel opgenomen dat de Raad de directeur zal benoemen, schorsen en ontslaan (zie artikel 9, tweede lid).

 

Tot slot verdient vermelding in dit overzicht van checks and balances dat de benoeming van de accountant in het ontwerp van landsverordening is vastgelegd (zie ook de toelichting op artikel 11). De Stichting Overheidsaccountantsbureau brengt verslag uit aan de Raad, als toezichthoudend orgaan binnen het MOT. De Raad zal de accountant ook tussentijds een onderzoek naar een bepaald onderdeel van de bedrijfsvoering kunnen opdragen.

 

De directeur

Aan de leiding van het MOT staat een directeur die door de Raad wordt benoemd, geschorst en ontslagen. De directeur is bevoegd het overige personeel te benoemen, te schorsen en te ontslaan. De directeur dient daarbij wel binnen de door de Raad vastgestelde omvang en functiebeschrijvingen van het personeel te blijven. De directeur zal het MOT in en buiten rechte vertegenwoordigen. De directeur stelt de begroting op, de jaarstukken, het jaarverslag en de beleids- en financiële prognoses voor de eerstvolgende vijf jaar.

 

Artikel 9

Het karakter van de werkzaamheden bij het MOT brengt met zich mee dat het personeel kennis kan nemen van zeer gevoelige persoonlijke informatie. Om de integriteit van het bij het MOT werkzame personeel te waarborgen alsook om de privacy van derden te beschermen, wordt voorgesteld om in het derde lid als aanstellingseis op te nemen het ondergaan van een veiligheidsonderzoek. Dit onderzoek wordt telkenmale na een periode van vijf jaar herhaald, zo is in het vierde lid opgenomen.

Een verklaring van geen bezwaar na zulk een veiligheidsonderzoek is een vereiste voor benoeming. Het ontbreken daarvan belet de benoeming en is bij een vervolgonderzoek een reden voor ontslag bij het MOT. Een dergelijk ontslag geschiedt ‘uit kracht van wet’. Er is geen ruimte voor enige beleidsafweging in geval een personeelslid een afwijzingsbrief na een ingesteld veiligheidsonderzoek krijgt. Dat is ook het geval als bij de inwerkingtreding van het ontwerp van landsverordening het zittend personeel van rechtswege personeelslid wordt bij het MOT. Voor deze rechtszekerheid is geen plaats als een personeelslid het veiligheidsonderzoek niet met succes ondergaat. Op deze plaats wordt ook verwezen naar de toelichting op artikel 45.

 

Dat in het zevende lid expliciet is aangegeven dat het personeel uitsluitend aan de directeur verantwoording schuldig is voor verrichte werkzaamheden, vloeit voort uit de zelfstandige positie die aan het MOT wordt verleend. Uiteraard blijft de directeur op zijn beurt verantwoording verschuldigd aan de Raad wat betreft de taakuitoefening door het personeel.

 

Om de continuïteit van de bedrijfsvoering veilig te stellen, wordt in het achtste lid bepaald dat de directeur twee plaatsvervangers zal aanstellen ter voorkoming dat het MOT tijdelijk zonder leiding blijft. Daarnaast is voor de uitzonderlijke omstandigheid dat zowel de directeur als diens eerste plaatsvervanger belet zijn hun functie uit te voeren, een voorziening opgenomen voor een tweede plaatsvervanger. Als die uitzonderlijke situatie langer dan een maand duurt, zal de Raad de noodzakelijke voorzieningen moeten treffen om in de leiding van het MOT te voorzien. Voorgesteld wordt dat de Raad de minister daarvan op de hoogte stelt. Het bestaan van een dergelijke uitzonderlijke situatie raakt immers de systeemverantwoordelijkheid van de minister, waarop in de Algemeen deel van deze memorie van toelichting al is ingegaan.

 

De bovenbeschreven checks and balances impliceren een goed samenspel met en samenwerking tussen de minister, de Raad en de directeur van het MOT als voornaamste actoren betrokken bij het MOT. De minister is eindverantwoordelijk voor het bestaan van een goed functionerend MOT. Ten behoeve hiervan worden in het elfde lid de directeur en de Raad verplicht gesteld alle inlichtingen aan de minister te verstrekken die deze voor de vervulling van diens taak redelijkerwijs nodig heeft. Aangezien de minister alleen systeemverantwoordelijk is, zal het hierbij nooit om concrete, individuele gegevens gaan, maar alleen om algemene gegevens die verband houden met het bestaan, en functioneren en de continuïteit van het MOT. Om elke twijfel uit te sluiten is evenwel expliciet hiervan uitgezonderd de puur inhoudelijke in het register opgenomen informatie (zie het tiende lid), of anderszins opgeslagen informatie van derden, die als vertrouwelijk kunnen worden aangemerkt en die niet gerelateerd zijn aan of betrekking hebben op de bedrijfsvoering (zie het elfde lid).

 

Artikel 10

Het beleidsplan, de begroting, de balans en de jaarrekening zijn toetsingsinstrumenten voor de minister om te kunnen bepalen of en in welke omvang middelen beschikbaar moeten worden gesteld ten behoeve van het MOT. Om de integriteit en betrouwbaarheid van de organisatie te waarborgen, is het noodzakelijk checks en balances aan het zelfstandig financieel beheer te verbinden. Over de aanwending van de middelen gedurende een begrotingsjaar, is in het voorstel opgenomen dat een extern accountantsbureau, te weten de SOAB, de balans en de jaarrekening zal controleren. De SOAB rekent alleen overheden en semioverheden in de voormalige Nederlandse Antillen en Suriname tot haar klantenkring, en de kans op het aantreffen van ongebruikelijke transacties is in die omgeving te verwaarlozen. Controle door een ander extern accountantsbureau verdraagt zich moeilijk met het feit dat bij alle andere accountantsbureaus in Sint Maarten de kans op het aantreffen van een ongebruikelijke transactie groter is, hetgeen een belangenverstrengeling met zich mee kan brengen vanwege het toezicht door het MOT.

Op deze plaats past de opmerking dat op grond van de Landsverordening Algemene Rekenkamer het Meldpunt ook onderhevig is aan een rechtmatigheidsonderzoek door de Algemene Rekenkamer.6 Daarbij kan het voornoemde controlerapport van de SOAB worden gebruikt.7 Verder dient de Algemene Rekenkamer aandacht te besteden aan de doelmatigheid van het financiële beheer van het Meldpunt.8 Het feit dat het MOT een zelfstandig bestuursorgaan is, doet niet af aan deze bevoegdheid van de Algemene Rekenkamer. Het MOT besteedt in zijn taakuitoefening immers geld dat het Land ter beschikking heeft gesteld.

 

De balans en de jaarrekening gaan vergezeld van een door de directeur op te stellen jaarverslag, waarin de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid van het afgelopen jaar en de beleidsvoornemens voor het volgend jaar zijn opgenomen. Deze stukken worden tevens aan de Raad als toezichthouder aangeboden. De Raad oefent immers, zo is in het voorgestelde artikel 18, eerste lid, opgenomen, toezicht uit op de algemene gang van zaken bij het MOT en ziet toe op het beheer van de eigendommen van het MOT alsmede op de inzet van de aan het MOT toevertrouwde middelen. De Raad kan desgewenst een advies over deze stukken uitbrengen aan de minister alvorens deze tot goedkeuring ervan besluit.

 

Artikel 11

Het MOT houdt toezicht op alle accountantskantoren inzake het melden van ongebruikelijke transacties. Het is daarom onwenselijk dat het MOT vrij zou zijn in de keuze van het accountantskantoor dat de boeken van het MOT zal controleren. Om deze reden stelt de regering voor om de keus van de accountant in de landsverordening te bepalen. Er is feitelijk maar één accountantskantoor waar nauwelijks tot geen melding plichtige transacties zullen plaatvinden, en dat is de Stichting Overheidsaccountantsbureau. Om de blootstelling aan mogelijke belangenverstrengeling zo gering mogelijk te laten zijn, wordt voorgesteld om genoemd accountantskantoor met name in de tekst van de landsverordening op te nemen.

 

Artikelen 12 tot en met 19

De instelling van een Raad van Toezicht vormt een onderdeel van de checks en balances om het MOT te behoeden voor afbreuk van zijn eigen integriteit. De Raad zal een belangrijke toezichthoudende en aansturende rol vervullen, door zowel de minister als de directeur met raad en advies bij te staan.

Om te voorkomen dat de zelfstandige, operationele taakuitoefening van het MOT via een omweg toch weer op losse schroeven komt te staan, zal de rol van de Raad beperkt blijven tot algemene aspecten van de operaties binnen het MOT en zich niet mede uitstrekken tot de operationeel technisch-inhoudelijke kant van de werkzaamheden. De voor de uitoefening van de toezichthoudende taak van de Raad benodigde inlichtingen die de leiding van het MOT verplicht is te verstrekken, zullen dan ook beperkt blijven tot algemene zaken, vertrouwelijke gegevens worden als zodanig aangeduid en de gegevens uit het meldregister zijn hiervan uitgezonderd, zo is reeds onder artikel 9 toegelicht.

 

Gezien de integriteitsgevoelige sfeer en omgeving waarbinnen de Raad zijn taak als toezichthouder moet uitvoeren, ligt het voor de hand om de leden uit organisaties met een hoge mate van integriteit, onafhankelijkheid en deskundigheid op juridisch, financieel economisch en sociaal maatschappelijk gebied te rekruteren. In een profielschets zullen deze kwaliteiten nader worden gespecificeerd. Dit wordt aan de Raad zelf overgelaten, omdat de Raad zelf via coöptatie voor vernieuwing van het ledenbestand zal zorgen. Inmenging van de politiek in de selectie en de benoeming van de leden van de Raad acht de regering niet gewenst, gezien de hoge eisen aan de onafhankelijkheid die de FATF stelt.

De eerste maal zullen de drie autoriteiten die in artikel 46 genoemd worden een bindende voordracht doen, om de eerste benoeming bij landsbesluit te kunnen realiseren. In de daarop volgende jaren zal de Raad zelf verantwoordelijk zijn voor de selectie en benoeming van nieuwe leden. Voor de goede orde wordt op deze plaats nogmaals gewezen op de toelichting op aanbeveling 29, onderdeel 12, van de FATF, waar in het Algemeen deel van deze memorie van toelichting al op is ingegaan. Ook is de Raad zelf verantwoordelijk voor het opstellen van een rooster van aftreden. Dat rooster zal zodanig moeten zijn dat elk jaar tenminste een lid aftreedt. Dit is bedoeld om de continuïteit beter te borgen.

De zittingsperiode van de Raad is in beginsel drie jaar die daarna eenmalig kan worden verlengd voor nogmaals ten hoogste drie jaar.

De Raad is verantwoording verschuldigd aan de minister. In het voorgestelde artikel 18, zesde lid, is opgenomen dat voor 1 juli volgend op het afgelopen begrotingsjaar de Raad in een jaarrapportage de minister zal inlichten over de door de Raad verrichte werkzaamheden. De minister wordt zodoende in de gelegenheid gesteld om ten aanzien van de werkzaamheden van de Raad aan de Staten op een behoorlijke wijze verantwoording af te leggen.

 

Artikelen 20 tot en met 24, en artikel 28

Voor een toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar de Financiële paragraaf in het Algemeen deel van deze memorie. Op deze plaats verdient vermelding dat, anders dan het BIE, het MOT geen bestemmingsreserves zal hebben. Bij de verwachte omvang van de jaarlijkse begrotingsmiddelen van het MOT wordt het niet nodig geacht om naast een reservefonds voor mogelijke tekorten, ook nog bestemmingsreserves voor ICT-projecten en voor groot onderhoud van gebouwen in te stellen. Doorgaans zullen deze kosten uit de lopende begroting en het reservefonds kunnen worden gefinancierd. Wellicht ten overvloede wordt aangegeven dat dit een afwijking is van de Landsverordening BIE.

 

Artikelen 26 en 27

Deze artikelen worden voorgesteld om te voldoen aan onderdeel 7 van de toelichting op aanbeveling 29 van de FATF. Daarin wordt onder meer bepaald: “Informatie die is ontvangen, behandeld, bewaard of verspreid door de FIE moet goed worden beschermd, uitgewisseld en gebruikt conform de overeengekomen procedures, gedragsregels en toepasselijke wet- en regelgeving. Een FIE moet dus beschikken over regels voor de beveiliging en de vertrouwelijkheid van dergelijke informatie, met inbegrip van procedures voor behandeling, opslag, verspreiding en bescherming van en toegang tot deze informatie. De FIE moet ervoor zorgen dat haar personeelsleden beschikken over de benodigde niveaus van veiligheidsmachtiging en zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden op het gebied van de behandeling en verspreiding van gevoelige en vertrouwelijke informatie. De FIE moet ervoor zorgen dat er een beperkte toegang is tot haar faciliteiten en informatie, met inbegrip van IT-systemen.”

 

Artikel 28

Het overtreden van een verordening die door het MOT is uitgevaardigd kan een groot financieel voordeel opleveren voor de overtreder. Om deze reden wordt voorgesteld om het overtreden van het bepaalde in een verordening van het MOT in dezelfde mate van een strafbedreiging te voorzien als het overtreden van het bepaalde in de Landsverordening melding. Deze strafmaat is recent gewijzigd door de Invoeringslandsverordening Wetboek van Strafrecht.

 

Artikelen 30 tot en met 44

Deze artikelen zijn logischerwijs nodig om de thans bestaande verwijzingen naar het MOT in andere landsverordeningen aan te passen of in te trekken en om bestaande uitvoeringsregelingen een andere grondslag te geven.

 

Artikel 49

Voorgesteld wordt om de mogelijkheid te scheppen om (onderdelen van) het onderhavige ontwerp van landsverordening op een later tijdstip in werking te laten treden. De belangrijkste reden daarvoor is dat het denkbaar is dat de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering nog niet in werking is getreden op het moment waarop het onderhavige ontwerp in werking kan treden. De regering streeft naar een gelijktijdige inwerkingtreding van beide ontwerplandsverordeningen.

 

Artikel 51

Afgeweken wordt van de reguliere inwerkingtredingsbepaling vanwege een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de Landsverordening Constitutioneel Hof. Hier is er sprake van zwaarwegende publieke en private nadelen bij vertraging aangaande de inwerkingtreding van dit ontwerp.

Indien de landsverordening niet uiterlijk 1 maart 2019 in werking is getreden, zal het land Sint Maarten op de zogenoemde ‘FATF Public Statement’ (meer bekend als de ‘zwarte lijst’) worden geplaatst. Hetgeen met zich brengt dat de 205 leden van de FATF zullen worden opgeroepen om hun financiële systemen te beschermen tegen Sint Maarten. Wanneer na 6 maanden na de zgn. ‘blacklisting’ Sint Maarten nog niet voldoet aan de 40 FATF-aanbevelingen, worden de landen opgeroepen om effectieve en proportionele

 

tegenmaatregelen te nemen tegen Sint Maarten. Elk individueel lidstaat kan hiertoe overgaan. Onder meer het betalingsverkeer van en naar Sint Maarten zal in ernstige mate worden belemmerd, hetgeen zijn weerslag zal hebben op de economie van het land.

 

De Minister van Justitie

 

 

Bijlage 1 bij de memorie van toelichting bij

 

Aanbeveling 29 van de Financial Action Task Force en de evaluatie van de wetgeving van Sint Maarten door de Caribbean Financial Task Force

 

29. Financiële inlichtingeneenheden

Landen dienen een financiële-inlichtingeneenheid (FIE) op te richten, die optreedt als nationaal centrum voor de aanname en analyse van

  • (a)

    meldingen over verdachte transacties; en,

  • (b)

    andere informatie omtrent witwassen, daarmee verband houdende onderliggende delicten en financiering van terrorisme, en de verspreiding van de resultaten van die analyse.

De FIE moet in staat zijn om aanvullende informatie te verkrijgen van de rapporterende entiteiten en moet tijdig toegang hebben tot de financiële, administratieve en handhavingsinformatie die zij nodig heeft om haar taken naar behoren uit te voeren.

 

TOELICHTING BIJ AANBEVELING 29

 

A. ALGEMEEN

 

  • 1.

    Deze Toelichting schetst de voornaamste taken en functies van een financiële inlichtingeneenheid (FIE) en voorziet in meer duidelijkheid over de verplichtingen die zijn opgenomen in de norm. De FIE maakt deel uit van en speelt een centrale rol in het operationele AML/CFT-netwerk9 van een land, en verleent steun aan de werkzaamheden van andere bevoegde autoriteiten. Aangezien er verschillende FIE-modellen bestaan, loopt Aanbeveling 29 niet vooruit op de keuze van een land voor een bepaald model, en is zij in even grote mate van toepassing op alle modellen.

B. FUNCTIES

(a) Ontvangst

  • 2.

    De FIE dient als centraal bureau voor de ontvangst van informatie ingediend door rapporterende entiteiten. Deze informatie moet ten minste meldingen omvatten van verdachte transacties, als voorgeschreven in de aanbevelingen 20 en 23, en tevens andere informatie als vereist door de nationale wetgeving (bijvoorbeeld meldingen van contante transacties, elektronische overschrijvingen en andere op drempels gebaseerde aangiftes/informatie).

(b) Analyse

  • 3.

    Analyse door een FIE moet een toegevoegde waarde geven aan de informatie die de FIE bezit of heeft ontvangen. Hoewel alle informatie moet worden beschouwd, kan de analyse gericht zijn op elke afzonderlijke ontvangen openbaarmaking of op passende wijze geselecteerde informatie, afhankelijk van het type en de omvang van de ontvangen informatie, en van het verwachte gebruik ervan na verspreiding. FIE's moeten ertoe worden aangemoedigd gebruik te maken van analysesoftware om informatie efficiënter te verwerken en te helpen bij het leggen van relevante verbanden. Deze instrumenten kunnen echter niet volledig in de plaats komen van het menselijke oordeel. FIE’s moeten de volgende analyses uitvoeren:

    • bij operationele analyse wordt gebruik gemaakt van beschikbare en verkrijgbare informatie ter vaststelling van specifieke doelen (bijv. personen, activa, criminele netwerken en verenigingen), om het spoor te volgen van bepaalde activiteiten of transacties, en om verbanden te leggen tussen deze doelen en de mogelijke opbrengsten van misdrijven, witwassen, onderliggende delicten of financiering van terrorisme.

    • bij strategische analyse wordt gebruik gemaakt van beschikbare en verkrijgbare informatie, waaronder de gegevens die kunnen worden verstrekt door andere bevoegde autoriteiten, voor het vaststellen van trends en patronen bij het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Deze informatie wordt vervolgens ook gebruikt door de FIE of andere overheidsorganen om dreigingen en kwetsbaarheden vast te stellen die verband houden met witwassen en de financiering van terrorisme. Strategische analyse kan ook bijdragen aan beleidsmaatregelen en doelstellingen voor de FIE, of meer in het algemeen voor andere entiteiten binnen de AML/CFT-wereld.

(c) Verspreiding

  • 4.

    De FIE moet informatie en de resultaten van haar analyse uit eigen beweging of op verzoek kunnen verspreiden onder de ter zake bevoegde autoriteiten. Speciale, beveiligde en beschermde communicatiekanalen moeten voor de verspreiding worden gebruikt.

    • Spontane verspreiding: de FIE moet informatie en de resultaten van haar analyse kunnen verspreiden onder de bevoegde autoriteiten wanneer er redenen zijn om te vermoeden dat er sprake is van witwassen, onderliggende delicten of financiering van terrorisme. Op basis van de FIE-analyse, dient de verspreiding van informatie selectief te zijn en de ontvangende autoriteiten in staat te stellen zich te concentreren op relevante zaken/informatie.

    • Verspreiding op verzoek: de FIE moet kunnen reageren op verzoeken om informatie van bevoegde autoriteiten overeenkomstig Aanbeveling 31. Wanneer de FIE een dergelijk verzoek ontvangt van een bevoegde autoriteit, wordt de beslissing om die analyses uit te voeren en/of informatie te doen toekomen aan de verzoekende autoriteit door de FIE genomen.

C. TOEGANG TOT INFORMATIE

(a) Aanvullende informatie inwinnen van meldingsplichtige instellingen

  • 5.

    Naast de informatie die entiteiten melden aan de FIE (in het kader van de ontvangstfunctie), moet de FIE van de meldende instanties aanvullende informatie kunnen verkrijgen en gebruiken die nodig is om haar analyse goed te verrichten. De informatie die de FIE moet worden toegestaan te verkrijgen, zou informatie kunnen inhouden die de meldingsplichtige entiteiten moeten bewaren krachtens de relevante FATF-aanbevelingen (aanbevelingen 10, 11 en 22).

(b) Toegang tot informatie uit andere bronnen

  • 6.

    Met het oog op het verrichten van een gedegen analyse, moet de FIE toegang hebben tot een zo breed mogelijk gamma van financiële, administratieve en rechtshandhavingsinformatie. Hieronder valt informatie uit open of publieke bronnen, alsmede relevante informatie die is verzameld en/of bewaard door of namens andere instanties en, in voorkomend geval, gegevens die worden bewaard voor commerciële doeleinden.

D. GEGEVENSBEVEILIGING EN VERTROUWELIJKHEID

  • 7.

    Informatie die is ontvangen, behandeld, bewaard of verspreid door de FIE moet goed worden beschermd, uitgewisseld en gebruikt conform de overeengekomen procedures, gedragsregels en toepasselijke wet- en regelgeving. Een FIE moet dus beschikken over regels voor de beveiliging en de vertrouwelijkheid van dergelijke informatie, met inbegrip van procedures voor behandeling, opslag, verspreiding en bescherming van en toegang tot deze informatie. De FIE moet ervoor zorgen dat haar personeelsleden beschikken over de benodigde niveaus van veiligheidsmachtiging en zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden op het gebied van de behandeling en verspreiding van gevoelige en vertrouwelijke informatie. De FIE moet ervoor zorgen dat er een beperkte toegang is tot haar faciliteiten en informatie, met inbegrip van IT-systemen.

E. OPERATIONELE ONAFHANKELIJKHEID

  • 8.

    De FIE moet operationeel onafhankelijk en autonoom zijn, hetgeen betekent dat de FIE het gezag en de capaciteit moet hebben om haar taken onbelemmerd uit te voeren, met inbegrip van de autonome beslissing om specifieke informatie te analyseren, aan te vragen of te verspreiden. In alle gevallen betekent dit dat de FIE het zelfstandige recht heeft informatie door te zenden naar of te verspreiden onder bevoegde autoriteiten.

  • 9.

    Een FIE mag worden ingesteld als onderdeel van een bestaande dienst. Wanneer een FIE zich binnen de bestaande structuur van een andere instantie bevindt, moeten de kerntaken van de FIE worden onderscheiden van die van de andere instantie.

  • 10.

    De FIE moet worden voorzien van voldoende financiële, personele en technische middelen, op een wijze die haar autonomie en onafhankelijkheid garandeert en haar in staat stelt haar mandaat op doeltreffende wijze uit te voeren. Landen moeten beschikken over procedures om ervoor te zorgen dat het personeel van de FIE aan hoge beroepsnormen voldoet, waaronder normen inzake vertrouwelijkheid, en de medewerkers moeten een hoge mate van integriteit en passende vaardigheden hebben.

  • 11.

    De FIE moet ook in staat zijn zelfstandig afspraken te maken of te communiceren met andere binnenlandse bevoegde instanties of buitenlandse vergelijkbare instellingen over de uitwisseling van informatie.

F. ONGEPASTE INVLOED OF BEMOEIENIS

  • 12.

    De FIE moet in staat zijn de benodigde middelen te verkrijgen en te gebruiken voor het vervullen van haar taken, en wel op incidentele of routinematige basis, vrij van ongepaste politieke invloed of bemoeienis van de overheid of het bedrijfsleven, waardoor haar operationele onafhankelijkheid zou kunnen worden aangetast.

G. EGMONT-GROEP

  • 13.

    Landen moeten ervoor zorgen dat de FIE de Doelstellingsverklaring van de Egmont-groep onderschrijft en tevens diens Principes voor informatie-uitwisseling tussen FIE's ten behoeve van zaken van witwassen en financiering van terrorisme (deze documenten geven belangrijke aanwijzingen over de rol en de taken van de FIE’s en de mechanismen voor de uitwisseling van informatie tussen FIE’s). De FIE moet een aanvraag voor lidmaatschap van de Egmont-groep indienen.

H. MELDEN VAN GROTE CONTANTE TRANSACTIES

  • 14.

    Landen moeten de haalbaarheid en bruikbaarheid van een systeem overwegen waarbij de financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen alle binnenlandse en internationale valutatransacties boven een bepaald bedrag zouden melden.

In het kader van het voorkomen en het bestrijden van witwassen en de financiering van terrorisme is in 2012 door de CFATF een evaluatie van het financieel stelsel van Sint Maarten uitgevoerd. Naar aanleiding van deze evaluatie is een aantal aanbevelingen uitgebracht voor een effectievere aanpak van het voorkomen en het bestrijden van witwassen en de financiering van terrorisme.

 

In januari 2013 zijn de resultaten van deze evaluatie in een Mutual Evaluation Report (hierna: MER) opgenomen. Op pagina’s 79/80, onder no’s 441, 442 en 447 van deze MER wordt ten aanzien van aanbeveling 26 (nieuw 29) van de FATF, onder de titel “The Financial Intelligence Unit and its functions”, door de CFATF aandacht besteed aan mogelijke risico’s van ongewenste bestuurlijke beïnvloeding van het MOT. Deze risico’s zijn reëel aanwezig aangezien op grond van de huidige regelgeving met betrekking het MOT de Minister van Justitie formeel bevoegd is om te interveniëren in operationele aangelegenheden van het MOT. De CFATF beveelt dan ook aan de huidige regelgeving met betrekking tot het MOT te wijzigen, zodat het MOT een meer zelfstandige en onafhankelijke positie ten opzichte van het bestuur verkrijgt.

De CFATF is door de Raad van Advies bevraagd in het kader van diens advisering over de onderhavige ontwerplandsverordening. De Raad van Advies waarschuwt in zijn advies voor het gevaar dat de FATF het voortdurend ontoereikend zal achten als het MOT niet als zelfstandig bestuursorgaan zou worden vormgegeven.

 

De samenvatting van de deficiënties met betrekking tot het MOT zijn in de MER in januari 2013 als volgt samengevat:

  • The authorities should ensure that the legal underpinnings for the establishment of the MOT are sound. It should be clear in the law as to the Ministry under which it falls.

  • The authorities should move swiftly to appoint an MOT Head.

  • The MOT should seek to clarify the manner and procedures for reporting, improve the relationship between itself and its stakeholders and provide guidance on the manner and procedures for reporting. The MOT should increase awareness within its stakeholders of the existence of the MOT.

  • Articles 4, 8, 16 and 22 of NORUT 10 should be amended in order to ensure operational autonomy of the MOT and avoid opportunities for undue interference and influence.

  • As the number of investigative reports forwarded by the MOT is low compared to the number of UTRs11 recovered, the MOT should reassess its internal process to ensure an adequate number of investigative reports are forwarded to the PPO 12 .

  • The MOT should implement measures to improve the physical security of manual files, electronic data, premises and the employees of the MOT.

  • The MOT should produce and publish Annual Reports and ensure that it includes full information on ML 13 and TF 14 trends and typologies.”

DE IMPLEMENTATIE VAN AANBEVELING 29 IN DE WETGEVING VAN SINT MAARTEN

 

Ad 2

Zie artikel 25, eerste, tweede en derde lid, van de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering.

 

Ad 3

Zie voor het verrichten van operationele en strategische analyses artikel 3, tweede lid, onder b en f, van de ontwerp Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Ad 4

Zie voor de verspreiding op verzoek of uit eigen beweging van de analyses artikel 3, tweede lid, onder f, van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

Zie voor het verstrekken van informatie artikel 3, tweede lid, onder c, van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Ad 5 en 6.

Zie voor het recht op het verkrijgen van informatie artikel 5, eerste en tweede lid, van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Daarin is bepaald dat het MOT ten behoeve van een goede uitvoering van zijn taken en werkzaamheden, bevoegd is tot het raadplegen van alle informatiebronnen, relevante gegevens of inlichtingen aangehouden door of namens andere autoriteiten, alsmede bedrijfsmatig verzamelde gegevens en inlichtingen, met uitzondering van staatsgeheimen en informatie die berust onder de Veiligheidsdienst.

De houders van gegevens en inlichtingen zijn verplicht het MOT de raadpleging toe te staan, ingevolge het tweede lid van genoemd artikel 5.

 

Ad 7

Zie de artikelen 4 en 7 van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Momenteel zijn omtrent de gegevensverstrekking uit het register bij ministeriële regeling regels gesteld. Dat is het Reglement register Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Deze ministeriële regeling zal bij de inwerkingtreding van deze ontwerplandsverordening een nieuwe grondslag krijgen, namelijk artikel 4, derde lid; zie daarvoor artikel 44, derde en vierde lid, van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Artikel 7 van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt voorts dat bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels moeten worden gesteld omtrent de verstrekking van gegevens uit het register van het MOT en de voorwaarden waaronder dit kan geschieden met van overheidswege aangewezen politiële en niet politiële instanties in of buiten het Koninkrijk die een vergelijkbare taak hebben als het MOT en met instanties in het Koninkrijk waarvan de taken raakvlakken hebben met de werkzaamheden van het Meldpunt. De gegevensverstrekking aan instanties buiten het Koninkrijk geschiedt alleen op basis van een verdrag of een administratief akkoord, tenzij het een instantie betreft die door de Egmont Groep erkend is als lid en die, ingevolge haar nationale wetgeving, voor het uitwisselen van gegevens met andere door de Egmont Groep als lid erkende instanties, niet verplicht is een schriftelijk akkoord te sluiten.

De gegevensverstrekking is nader geregeld in het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties. Artikel 1 van dat landsbesluit bepaalt dat uit het register van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties gegevens of inlichtingen kunnen worden versterkt aan van overheidswege aangewezen meldpunten in of buiten het Koninkrijk die een vergelijkbare taak hebben als het MOT en die eveneens de bevoegdheid hebben tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen met het Meldpunt.

Dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, zal bij de inwerkingtreding van deze ontwerplandsverordening een nieuwe titel krijgen, omdat dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, op dat moment een Verordening van het MOT zal wordt; zie daarvoor artikel 44, eerste en tweede lid van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Ad 8 en 9

Artikel 2 van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt onder meer dat het MOT zelfstandig en onafhankelijk de taken en werkzaamheden uitvoert die bij of krachtens de meldingslandsverordeningen of een andere landsverordening aan het MOT zijn opgedragen.

Het MOT is zelfstandig voor wat betreft zijn organisatie, het beheer van zijn middelen en het behartigen van zijn belangen. Het MOT is verantwoordelijk voor zijn eigen boekhouding.

Artikel 10 van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt dat de Minister van Justitie de balans, de jaarrekening, de begroting en het beleidsplan van het MOT moet goedkeuren. De minister kan zijn goedkeuring alleen weigeren als hij van mening is dat de balans, de jaarrekening, de begroting of het beleidsplan in strijd is met het recht.

Artikel 13, tweede lid, van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties verplicht de Minister van Justitie alle financiële middelen beschikbaar te stellen zoals opgenomen in de goedgekeurde begroting en beleidsplan, en op de eerste dag van elk kwartaal een kwart van de jaarbegroting op de bankrekening van het MOT te storten.

 

Ad 10 en 12

Artikel 13, tweede lid, van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties bepaalt dat de Minister van Justitie alle financiële middelen beschikbaar moet stellen zoals opgenomen in de goedgekeurde begroting en beleidsplan. Tevens wordt in dat lid bepaald dat de Minister op de eerste dag van elk kwartaal een kwart van de begroting op de bankrekening van het MOT moet storten.

 

Alle functies bij het MOT zullen worden aangewezen als vertrouwensfuncties als bedoeld in het Landsbesluit vertrouwensfuncties. Daartoe is in 2018 een wijziging van het Landsbesluit vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken opgesteld, die naar verwachting begin 2019 in werking zal treden.

 

Ad 11. Zie artikel 3, tweede lid, onder c, h, i en j van de ontwerp- Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

 

Ad 13. Zie artikel 3, tweede lid, onder j, van de ontwerp-Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Het MOT is inmiddels lid van de Egmont-groep.

 

Ad 14.

Zie artikel 24 van de ontwerp-Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. De drempelbedragen zijn vastgesteld in artikel 2 van de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties.

 

Annex 2 to the explanatory memorandum

 

SUMMARY OF THE DRAFT IN ENGLISH

 

The draft law aims to redesign the legislation about the unusual transactions reporting center (Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, in English: Financial Intelligence Unit, hereinafter: FIU) in line with (the interpretive notes to) recommendation 29 of the Financial Action Task Force (hereinafter referred to as: FATF). The Government proposes to guarantee in the legislation the FIU will be in a position as independent administrative body. The draft law contains various articles (in particular article 2, sections 2 and 5) to ensure that the FIU will be operationally independent, and to that end the FIU will be independent in terms of its organization, the management of its resources and to represent its interests.

The interpretive notes to FATF recommendation 29 contain for the FIU clear requirements relating to independence and autonomy. The essential characteristic, as expressed in the interpretive note to recommendation 29, reads: "free from any undue political, government or industry influence or interference, which might compromise its operational independence". Government aims in the first place to redesign the legislation as close as possible to the text of the recommendations. But, apart from that, the Government considers it highly desirable too that in a small country like Sint Maarten an implementing agency as the FIU, being a independent administrative body in the meaning of article 98 of the Constitution of Sint Maarten, will be at full length of the politics. Those are the reasons for the text in article 2, sections 2 and 6.

By this national ordinance regulatory powers will be granted to the FIU. The publication of regulations of the FIU shall take place by recording in the Official Publication, stating the date of issue.

According to article 98 of the Constitution the supervision of independent administrative bodies has also to be regulated by this national ordinance. The Supervisory body is regulated in Chapter III.

Overturning by the government, or withholding endorsement of the budget proposed by the FIU, is only possible on the grounds of conflict with the law.

 

The Director of the FIU will submit yearly the budget for the coming year to the Minister of Justice for his approval. The Minister is only entitled to deny his approval in case the budget is “in conflict with the law” (article 10).

The Minister of Justice provides all financial resources as contained in the approved budget and policy plan, and will pay on the first day of each quarter, a quarter of the budget in the bank account of the FIU (article 13, section 2).

The budget for the FIU is nowadays NAƒ 1.8 millions; the budget wil increase to NAƒ 6.1 millions yearly over a period of five years.

Those extra costs are highly motivated by the FATF recommendations itself, and the Government is also very much in favor of a full compliance with all recommendations. It does after all affect the international solvency rating and the attractiveness of Sint Maarten as a tourist destination in case the prevention and control of money laundering and terrorist financing is not at a very high level. These crimes after all may attract other criminals to the country, with a criminalization of society as eventual result with all consequences for the economy. That is the main reason why Government can approve that those costs will be paid out of Government’s coffers.

 

RECOMMENDATION 29 OF THE FINANCIAL ACTION TASK FORCE

 

Countries should establish a financial intelligence unit (FIU) that serves as a national center for the receipt and analysis of:

  • (a)

    suspicious transaction reports; and

  • (b)

    other information relevant to money laundering, associated predicate offences and terrorist financing, and for the dissemination of the results of that analysis.

The FIU should be able to obtain additional information from reporting entities, and should have access on a timely basis to the financial, administrative and law enforcement information that the FIU requires to undertake its functions properly.

 

INTERPRETIVE NOTE TO RECOMMENDATION 29 (FINANCIAL INTELLIGENCE UNITS)

 

A. GENERAL

 

  • 1.

    This note explains the core mandate and functions of a FIU and provides further clarity on the obligations contained in this recommendation. The FIU is part of, and plays a central role in, a country’s AML/CFT operational network, and provides support to the work of other competent authorities. Considering that there are different FIU models, Recommendation 29 does not prejudge a country’s choice for a particular model, and applies equally to all of them.

B. FUNCTIONS

  • 2.

    The FIU serves as the central agency for the receipt of disclosures filed by reporting entities. At a minimum, this information should include suspicious transaction reports, as required by Recommendation 20 and 23, and it should include other information as required by national legislation (such as cash transaction reports, wire transfers reports and other threshold-based declarations/disclosures).

  • 3.

    FIU analysis should add value to the information received and held by the FIU. While all the information should be considered, the analysis may focus either on each single disclosure received or on appropriate selected information, depending on the type and volume of the disclosures received, and on the expected use after dissemination. FIUs should be encouraged to use analytical software to process information more efficiently and assist in establishing relevant links. However, such tools cannot fully replace the human judgment element of analysis. FIUs should conduct the following types of analysis:

    • Operational analysis uses available and obtainable information to identify specific targets (e.g. persons, assets, criminal networks and associations), to follow the trail of particular activities or transactions, and to determine links between those targets and possible proceeds of crime, money laundering, predicate offences or terrorist financing.

    • Strategic analysis uses available and obtainable information, including data that may be provided by other competent authorities, to identify money laundering and terrorist financing related trends and patterns. This information is then also used by the FIU or other state entities in order to determine money laundering and terrorist financing related threats and vulnerabilities. Strategic analysis may also help establish policies and goals for the FIU, or more broadly for other entities within the AML/CFT regime.

  • 4.

    The FIU should be able to disseminate, spontaneously and upon request, information and the results of its analysis to relevant competent authorities. Dedicated, secure and protected channels should be used for the dissemination.

    • Spontaneous dissemination: The FIU should be able to disseminate information and the results of its analysis to competent authorities when there are grounds to suspect money laundering, predicate offences or terrorist financing. Based on the FIU’s analysis, the dissemination of information should be selective and allow the recipient authorities to focus on relevant cases/information.

    • Dissemination upon request: The FIU should be able to respond to information requests from competent authorities pursuant to Recommendation 31. When the FIU receives such a request from a competent authority, the decision on conducting analysis and/or dissemination of information to the requesting authority should remain with the FIU.

C. ACCESS TO INFORMATION

(a) Obtaining Additional Information from Reporting Entities

  • 5.

    In addition to the information that entities report to the FIU (under the receipt function), the FIU should be able to obtain and use additional information from reporting entities as needed to perform its analysis properly. The information that the FIU should be permitted to obtain could include information that reporting entities are required to maintain pursuant to the relevant FATF Recommendations (Recommendations 10, 11 and 22).

(b) Access to Information from other sources

  • 6.

    In order to conduct proper analysis, the FIU should have access to the widest possible range of financial, administrative and law enforcement information. This should include information from open or public sources, as well as relevant information collected and/or maintained by, or on behalf of, other authorities and, where appropriate, commercially held data.

D. INFORMATION SECURITY AND CONFIDENTIALITY

  • 7.

    Information received, processed, held or disseminated by the FIU must be securely protected, exchanged and used only in accordance with agreed procedures, policies and applicable laws and regulations. An FIU must, therefore, have rules in place governing the security and confidentiality of such information, including procedures for handling, storage, dissemination, and protection of, as well as access to such information. The FIU should ensure that its staff members have the necessary security clearance levels and understanding of their responsibilities in handling and disseminating sensitive and confidential information. The FIU should ensure that there is limited access to its facilities and information, including information technology systems.

E. OPERATIONAL INDEPENDENCE

  • 8.

    The FIU should be operationally independent and autonomous, meaning that the FIU should have the authority and capacity to carry out its functions freely, including the autonomous decision to analyze, request and/or disseminate specific information. In all cases, this means that the FIU has the independent right to forward or disseminate information to competent authorities.

  • 9.

    A FIU may be established as part of an existing authority. When a FIU is located within the existing structure of another authority, the FIU’s core functions should be distinct from those of the other authority.

  • 10.

    The FIU should be provided with adequate financial, human and technical resources, in a manner that secures its autonomy and independence and allows it to conduct its mandate effectively. Countries should have in place processes to ensure that the staff of the FIU maintain high professional standards, including standards concerning confidentiality, and should be of high integrity and be appropriately skilled.

  • 11.

    The FIU should also be able to make arrangements or engage independently with other domestic competent authorities or foreign counterparts on the exchange of information.

F. UNDUE INFLUENCE OR INTERFERENCE

  • 12.

    The FIU should be able to obtain and deploy the resources needed to carry out its functions, on an individual or routine basis, free from any undue political, government or industry influence or interference, which might compromise its operational independence.

G. EGMONT GROUP

  • 13.

    Countries should ensure that the FIU has regard to the Egmont Group Statement of Purpose and its Principles for Information Exchange Between Financial Intelligence Units for Money Laundering and Terrorism Financing Cases (these documents set out important guidance concerning the role and functions of FIUs, and the mechanisms for exchanging information between FIUs). The FIU should apply for membership in the Egmont Group.

H. LARGE CASH TRANSACTION REPORTING

  • 14.

    Countries should consider the feasibility and utility of a system where financial institutions and DNFBPs 15 would report all domestic and international currency transactions above a fixed amount.

EVALUATION OF THE LEGISLATION OF ST. MAARTEN BY THE CARIBBEAN FINANCIAL ACTION TASK FORCE

 

In the context of preventing and combating money laundering and terrorist financing the CFATF has evaluated the financial system of Sint Maarten. Following this evaluation, a number of recommendations were produced for a more effective approach to preventing and combating money laundering and the financing of terrorism.

 

The results of this evaluation were laid down in a Mutual Evaluation Report (MER) dated January 2013. On pages 79/80, 441, 442 and 447 of this MER in respect of recommendation 26 (new 29) of the FATF, under the title "The Financial Intelligence Unit and its functions", the CFATF warned about possible risks of unwanted administrative influence of the MOT. These risks are actually present as under the current regulations the Minister of Justice formally is competent and able to intervene in operational matters of the MOT. The CFATF therefore recommends to amend the current regulations regarding the MOT in order to guarantee to the MOT a more autonomous and independent position vis-à-vis the political powers in Sint Maarten.

 

The summary of the deficiencies regarding the MOT reads as follows:

  • The authorities should ensure that the legal underpinnings for the establishment of the MOT are sound. It should be clear in the law as to the Ministry under which it falls.

  • The authorities should move swiftly to appoint a MOT Head.

  • The MOT should seek to clarify the manner and procedures for reporting, improve the relationship between itself and its stakeholders and provide guidance on the manner and procedures for reporting. The MOT should increase awareness within its stakeholders of the existence of the MOT.

  • Articles 4, 8, 16 and 22 of NORUT 16 should be amended in order to ensure operational autonomy of the MOT and avoid opportunities for undue interference and influence.

  • As the number of investigative reports forwarded by the MOT is low compared to the number of UTRs 17 recovered, the MOT should reassess its internal process to ensure an adequate number of investigative reports are forwarded to the PPO 18 .

  • The MOT should implement measures to improve the physical security of manual files, electronic data, premises and the employees of the MOT.

  • The MOT should produce and publish Annual Reports and ensure that it includes full information on ML 19 and TF20 trends and typologies.”

 


1

Zie de toelichting op aanbeveling 29 van de FATF, onderdeel 12.

2

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Sint%20Maarten/490260/490260_1.html

3

http://www.sintmaartengov.org/government/AZ/laws/AFKONDIGINGSBLAD/AB%2047%20wijziging%20Sanctielandsverordening.pdf

4

http://www.sintmaartengov.org/government/AZ/laws/AFKONDIGINGSBLAD/AB%202018%20no.%2012%20LB%20inwerkingtreding%20LVO%20harmonisatie%20toezichtlvo%20Centrale%20Bank%20CUR%20SXM%20LVO%20geldtransactiekantoren.pdf

5

Regel 32 van de Principles for Information Exchange between Financial Intelligence Units, vastgesteld door de Egmont Group of Financial Intelligence Units op 28 October 2013 luidt: Exchanged information should be used only for the purpose for which the information was sought or provided. Any dissemination of the information to other authorities or third parties, or any use of this information for administrative, investigative, prosecutorial or judicial purposes, beyond those originally approved, should be subject to prior authorization by the requested FIU.

6

Artikel 20 van de Landsverordening Algemene Rekenkamer.

7

Artikel 25, eerste lid, van de Landsverordening Algemene Rekenkamer.

8

Artikel 30, eerste lid, van de Landsverordening Algemene Rekenkamer.

9

AML/CFT: Anti-Money Laundering and Countering the Financing of Terrorism

10

National Ordinance pertaining the reporting of unusual transactions

11

Unusual transaction reports

12

Public Prosecutor’s Office

13

Money laundering

14

Terrorism financing

15

DNFBP's: Designated Non-Financial Businesses and Professions

16

National Ordinance pertaining the reporting of unusual transactions

17

Unusual transaction reports

18

Public Prosecutor’s Office

19

Money laundering

20

Terrorism financing