Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lelystad

Besluit van het college van de gemeente Lelystad houdende regels inzake de terug- en invordering van bijstand verstrekt ogv PW, IOAW en IOAZ (Beleidsregel terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ 2020)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLelystad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit van het college van de gemeente Lelystad houdende regels inzake de terug- en invordering van bijstand verstrekt ogv PW, IOAW en IOAZ (Beleidsregel terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ 2020)
CiteertitelBeleidsregel terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ 2020
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 17 van de Participatiewet
  2. artikel 48 van de Participatiewet
  3. artikel 54 van de Wet werk en bijstand
  4. artikel 58 van de Participatiewet
  5. artikel 59 van de Participatiewet
  6. artikel 60 van de Participatiewet
  7. artikel 13 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  8. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  9. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  10. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  11. artikel 13 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  12. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  13. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  14. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2020nieuwe regeling

17-12-2019

Flevopost 31 december 2019

190018146

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van het college van de gemeente Lelystad houdende regels inzake de terug- en invordering van bijstand verstrekt ogv PW, IOAW en IOAZ (Beleidsregel terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ 2020)

 

Nummer: 190018146

 

het college van de gemeente Lelystad,

 

gelet op artikelen 17, 48, 54, 58, 59 en 60 van de Participatiewet en artikelen 13, 25, 26 en 28 van de

IOAW en de IOAZ;

gezien de adviezen van Cliëntenraad sociaal domein en Platform cliëntenparticipatie;

overwegende, dat het noodzakelijk is beleid vast te stellen met betrekking tot verrekening,

herziening, intrekking, terug- en invordering van teveel of ten onrechte betaalde uitkering in het

kader van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen het navolgende

Beleidsregel terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ 2020.

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel17, eerste lid van de PW, artikel13, eerste lid van de IOAW, artikel13, eerste lid van de IOAZ en artikel30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      PW: de Participatiewet;

    • h.

      Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

    • i.

      uitkering: de door het college verleende bijstand voor de kosten van levensonderhoud in het kader van dePWen de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de PW, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de aan het college toekomende bevoegdheden

Het college

  • a.

    herziet dan wel trekt het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • b.

    maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de PW alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt;

  • c.

    maakt gebruik van de bevoegdheid tot verrekening zoals deze haar op grond van artikel 60, derde lid PW alsmede artikel 28, derde lid van de IOAW en IOAZ toekomt;

  • d.

    bruteert het saldo per 31 december van de netto vordering over het lopende kalenderjaar voor zover er over het saldo van de betreffende vorderingen loonheffing moet worden afgedragen.

  • e.

    maakt gebruik van de bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel60, tweede lid van de wet en artikel 28 eerste lid van de IOAW en IOAZ

  • f.

    kan onverschuldigde betalingen aan derden terugvorderen op grond van artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek.

  • g.

    maakt gebruik van de bevoegdheid om de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling zoals deze haar op grond van artikel18a lid 13 PW en artikel 20a lid 12 van de IOAW en IOAZ toekomt.

 

Artikel 3. Uitzonderingen

  • 1.

    Deze beleidsregel is niet van toepassing op terug- en invordering van leningen verstrekt op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 3.

    Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef onder d ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

 

HOOFDSTUK 2 Invordering

Artikel 4. Algemeen

  • 1.

    Indien mogelijk gaat het college na het afgeven van het terugvorderingsbesluit over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op een uitkering, als bedoeld in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ.

  • 2.

    Wanneer verrekening als bedoeld in het eerste lid niet mogelijk is, start het college de invordering gelijktijdig met het afgeven van het terugvorderingsbesluit en hanteert daarbij de in artikel4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken. Tevens wordt aan de belanghebbende de mogelijkheid geboden om een betalingsregeling te treffen voor de aflossing van de vordering.

  • 3.

    Indien de persoon aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend een uitkering ontvangt, verrekent het college die geldlening met die uitkering.

  • 4.

    Indien er sprake is van beslaglegging door een andere schuldeiser dan het college, wordt de maandelijkse aflossingsverlichting bepaald op de volledige beslagruimte van artikel475d van het RV, ongeacht de bepalingen in deze beleidsregel over het vaststellen van de maandelijkse aflossingsverplichting.

 

Artikel 5. Aflossingscapaciteit bij lopende uitkering

  • 1.

    Wanneer belanghebbende een uitkering op grond van de PW, IOAW of IOAZ ontvangt wordt de vordering, met ingang van de eerst volgende betaling, maandelijks met de uitkering verrekend met een bedrag gelijk aan 5 %van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 2.

    Tegelijk met de mededeling van de verrekening wordt aan belanghebbende de mogelijkheid geboden om de verrekening vast te laten stellen conform de volledige beslagruimte van artikel 475d van het Rv. Belanghebbende kan de aflossing laten wijzigen na indiening van de relevante gegevens.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt de verrekening gesteld op de voor belanghebbende geldende beslagruimte van artikel475d van het Rv wanneer naast de verrekening ook beslag is gelegd op de uitkering en de beslagleggende partij een lagere beslagvrije voet hanteert.

 

Artikel 6. Aflossingscapaciteit bij debiteuren die geen uitkering ontvangen .

  • 1.

    Wanneer er alleen sprake is van geldleningen wordt de aflossing vastgesteld of gehandhaafd op het bedrag dat gelijk is aan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 2.

    Wanneer er sprake is van terugvorderingen wordt na beëindiging van de uitkering een aflossingstermijn geboden van 6 weken waarbinnen het volledige openstaande bedrag dient te worden betaald. Tevens wordt aan de belanghebbende de mogelijkheid geboden om een betalingsregeling te treffen.

  • 3.

    In beginsel wordt met een betalingsvoorstel van de belanghebbende ingestemd voor zover daarmee de vorderingen binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste ( 25,00 per maand bedraagt.

  • 4.

    Wanneer een betalingsregeling zoals genoemd in het derde lid niet tot stand kan komen dan wordt in beginsel de aflossing vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, plus 35% van het inkomen ten opzichte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid wordt de aflossingsverplichting in beginsel vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm plus 50% van het inkomen ten opzichte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm indien sprake is van een vordering wegens boete of schending van de inlichtingenplicht.

  • 6.

    In afwijking van het vierde en vijfde lid kan met een betalingsvoorstel van de belanghebbende worden ingestemd voor zover daarmee wordt bewerkstelligd dat de belanghebbende de vordering via minnelijke weg zal blijven betalen.

 

Artikel 7 Volgorde aflossing

  • 1.

    Wanneer er meerdere vorderingen zijn en de belanghebbende bij betaling van de vordering niet heeft aangewezen waaraan de betaling moet worden toegerekend, is de volgorde van aflossing in beginsel als volgt:

  • 1.

    netto vorderingen die aan het eind van het jaar zullen worden gebruteerd;

  • 2.

    bestuurlijke boetes;

  • 3.

    geldleningen;

  • 4.

    overige vorderingen.

  • 2.

    Binnen dezelfde categorie wordt in beginsel de oudste vordering als eerste afgelost.

 

Artikel 8. Mogelijkheden tot wijziging van een betalingsverplichting

  • 1.

    Het college kan op verzoek van de belanghebbende overgaan tot wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is in verband met wijzigingen in zijn (financiële) situatie.

  • 2.

    Het college kan de betalingsverplichting wijzigen wanneer uit een draagkrachtonderzoek blijkt dat de belanghebbende over onvoldoende draagkracht beschikt, of voor zover daarmee wordt bewerkstelligd dat de belanghebbende de vordering vervolgens via minnelijke weg zal blijven betalen.

 

Artikel 9. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college kan op schriftelijk verzoek van de belanghebbende overgaan tot uitstel van de opgelegde betalingsverplichting voor de duur van maximaall jaar, indien de (financiële) omstandigheden daartoe aanleiding geven en de belanghebbende dit onderbouwt met bewijsstukken.

  • 2.

    Met een verzoek tot uitstel van betaling wordt zonder onderzoek ingestemd indien:

    • a.

      aan de belanghebbende in de periode van 24 maanden voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend; en

    • b.

      het uitstel van betaling niet langer duurt dan drie maanden.

  • 3.

    Het besluit tot uitstel van invordering wordt ingetrokken indien:

    • a.

      op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid, en/of

    • b.

      de gronden voor verlening van het uitstel als bedoeld in het eerste lid zijn komen te vervallen.

 

Artikel 10. Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Als de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g van het Rv, met uitzondering van artikel479e, tweede lid van het Rv, of

  • b.

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Rv, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel4:114 Awb,

nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure als bedoeld in artikel4:117 Awb is doorlopen.

 

Artikel 11. Rente en kosten

Aan het uitvaardigen van een dwangbevel worden geen kosten verbonden. Wanneer er derden worden ingeschakeld voor de invordering na het niet voldoen aan het dwangbevel, worden de kosten daarvan bij de belanghebbende in rekening gebracht. Het college heft zelf geen rente, maar hierbij wordt niet uitgesloten dat ingeschakelde derden wel rente kunnen heffen.

 

HOOFDSTUK 3 Afzien van invordering

Artikel 12. Afzien van invordering bij geldlening duurzame gebruiksgoederen.

  • 1.

    Op verzoek van belanghebbende wordt het restant van een geldlening kwijtgescholden, indien de bijstand is verleend voor duurzame gebruiksgoederen, en er tenminste 36 termijnen van minimaai 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm zijn afgelost. Er wordt geen terugbetaling gedaan van aflossingen die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het besluit om af te zien van invordering.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde termijn geldt per geldlening afzonderlijk, wanneer er meerdere geldleningen zijn verstrekt kan het college wat betreft het restant per geldlening afzien van de terugvordering, nadat voor de betreffende geldlening 36 termijnen zijn voldaan.

 

Artikel 13. Afzien van (verdere) terug- en/of invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    Het college ziet af van (verdere) terugvordering voor zover de vordering niet ter incasso is overgedragen en de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, mits de betalingsverplichtingen minimaal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedragen;

  • of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft voldaan, mits de betalingsverplichtingen minimaal van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedragen; of

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze binnen afzienbare tijd zal gaan verrichten.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaar is tien jaar indien de vordering een gevolg is van schending van de inlichtingenplicht en minimaal 50% van de totale vordering is afgelost.

  • 3.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a of b slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht.

 

Artikel 14. Afzien van invordering in verband met schuldregeling

  • 1.

    Het college verleent medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      De schuldsanering wordt verricht door een instelling die erkend lid is van de NWK;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • c.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • d.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Indien er sprake is van een fraudevordering waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd of waarvoor aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht, verleent het college medewerking aan de schuldregeling, maar ziet niet af van invordering van het restant van de betreffende vordering. Met het verlenen van medewerking wordt de invordering gestaakt totdat de betreffende schuldregeling is afgerond.

  • 3.

    Indien er sprake is van een bestuurlijke boete, waarbij geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, verleent het college slechts medewerking aan een schuldregeling nadat is vastgesteld dat belanghebbende voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel18a lid 13 van de PW alsmede artikel 20a lid 12 van de IOAW en IOAZ.

  • 4.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

Artikel 15. Afzien van terug- en/of invordering na overlijden

Na het overlijden van belanghebbende ziet het college af van terug-en/of invordering van het restant van de vorderingen, tenzij de belanghebbende ten tijde van het overlijden over voldoende middelen beschikte om de vordering te voldoen en dit bij het college bekend was.

 

Artikel 16 . Afzien van verdere terug- en/of invordering moeilijk inbare vorderingen

  • 1.

    In afwijking van artikel13 eerste lid onder c ziet het college in individuele situaties af van verdere terugvordering wanneer de restant vordering een bedrag van € 250,00 niet te boven gaat en de verdere invordering slechts kan plaatsvinden na overdracht aan een deurwaarder of een incassobureau.

  • 2.

    In afwijking van artikel13 eerste lid onder c en tweede lid kan het college bij een (restant) vordering van € 250,00 en meer, omwille van doelmatigheidsredenen besluiten om van verdere terugvordering van ten onrechte of teveel verstrekte uitkering af te zien.

 

Artikel 17. Uitzondering bij pand of hypotheek

De artikelen 13, 14 en 15 zijn niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, voor zover zij op die goederen verhaald kunnen worden.

 

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel18. Citeertitel

Deze beleidsregel worden aangehaald als "Beleidsregel terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ 2020"

 

Artikel19. Intrekking

Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel wordt de Beleidsregel terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ 2018 ingetrokken.

 

Artikel 20. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2020.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad van

de secretaris, de burgemeester

Toelichting Beleidsregel terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ 2020

 

Inleiding

Met deze beleidsregel geeft het college van de gemeente Lelystad invulling aan de bevoegdheid tot terugvordering en invordering ingevolge de Participatiewet. Dat geldt ook voor de bevoegdheid tot terugvordering en invordering in het kader van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

 

Verrekening, herziening, intrekking, terug- en invordering van uitkering zijn in de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ in een aantal gevallen geformuleerd als een bevoegdheid van het college. Het zijn van een bevoegdheid brengt met zich mee dat het college niet verplicht is om in voorkomende situaties het recht op uitkering te verrekenen, te herzien, in te trekken, of terug te vorderen. Dit geldt eveneens voor het bruteren van vorderingen ingevolge de Participatiewet. De wetgever heeft het college de ruimte gegeven om de te nemen beslissingen af te stemmen op lokaal beleid en specifieke individuele omstandigheden.

 

Het opstellen van deze beleidsregel is geen wettelijke verplichting. Wanneer het beleid echter niet in regels of nadere voorschriften is vastgelegd, dan stelt dit hoge eisen aan de motivering van elk individueel besluit. Vooral in bezwaar- en beroepsprocedures kan dit tot problemen leiden. Dit kan grotendeels worden ondervangen door te verwijzen naar beleidsregel. Bovendien biedt de beschrijving van het beleid en het publiceren hiervan de beste waarborg tegen en willekeurige toepassing van de wettelijke bepalingen.

 

Onderstaand een artikelsgewijze toelichting op de artikelen die een toelichting behoeven.

 

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de aan het college toekomendebevoegdheden

In dit artikel is geregeld dat het college gebruik maakt van de diverse bevoegdheden (herziening, intrekking, terugvordering, verrekening, invordering bij dwangbevel, brutering en in sommige gevallen kwijtschelding van een bestuurlijk boete) die op grond van de wet haar toekomt. Voor zover de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen, waarbij geen sprake is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, is herziening, intrekking, terugvordering en verrekening evenals brutering van de vordering (verhogen van de vordering met loonkosten) en invordering bij dwangbevel een bevoegdheid van het college. In bepaalde gevallen is het college tevens bevoegd de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

 

Artikel 3. Uitzonderingen

Met ingang van 1 januari 2020 zijn terug- en invordering van vorderingen ten aanzien van zelfstandigen bevoegdheden van het college. Deze bevoegdheden zijn nader uitgewerkt in de Beleidsregel terug- en invordering zelfstandigenloket. Om die reden is in het eerste lid bepaald dat deze beleidsregel niet van toepassing is op vorderingen in het kader van het Bbz 2004.

 

Er bestaan enkele mogelijkheden om af te zien van terugvordering. Het feit dat terugvordering, wanneer het niet gaat om teveel verstrekte uitkering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, in de Participatiewet en de IOAW/IOAZ een bevoegdheid is en geen plicht, betekent dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moet worden gehouden met algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de zogenaamde 'zesmaanden-jurisprudentie' geformuleerd. Deze jurisprudentie houdt in dat een bestuursorgaan een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen voor zover het betalingen betreft die meer dan zes maanden zijn betaald na de ontvangst van een signaal waaruit het bestuursorgaan had moeten·afleiden, dat ten onrechte of teveel wordt betaald. De zesmaanden-jurisprudentie is dus alleen van toepassing wanneer er geen sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht door belanghebbende! Aangezien terugvordering in het kader van de IOAW/IOAZ, in andere situaties dan wanneer sprake is van schending van de inlichtingenplicht, ook een bevoegdheid is van het college, is de zesmaanden-jurisprudentie ook van toepassing op terugvordering op grond van deze wetten.

 

Wat onder "signaal" wordt verstaan is beschreven in het derde lid van dit artikel.

 

De brutering van de vordering is een discretionaire bevoegdheid van het college. In artikel 2 aanhef en onder d is bepaald in principe gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid wanneer loonheffing moet worden afgedragen over de betreffende netto vordering. Wanneer een belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van een vordering van het college op hem omdat er geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, hem geen verwijt kan worden gemaakt dat de vordering van het college niet reeds in het lopende kalenderjaar is voldaan en ter zake van de terugvordering een betalingsregeling is getroffen waaraan hij zich houdt kan het college niet in redelijkheid besluiten tot het bruteren van de (resterende) vordering. Bijvoorbeeld als de vordering is ontstaan in voorgaande jaar, maar teruggevorderd in het nieuwe jaar. Dan wordt er in principe niet gebruteerd.

 

Als belanghebbende in staat is de vordering binnen het kalenderjaar te voldoen en binnen de gestelde betalingstermijn (zes weken) mag van hem verlangd worden dat hij dat ook doet. In geval van vermogen (ook als dit onder de vermogensgrens is) mag van betaling ineens worden uitgegaan. Wil een belanghebbende desondanks een betalingsregeling dan kan daarmee akkoord gegaan worden, maar dan wel onder de voorwaarde dat het restant van de vordering wordt gebruteerd wanneer het college de afdrachten niet meer kan verrekenen.

 

Artikel 4. Algemeen

In artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ is de verplichting tot verrekening van het recht op uitkering met een bestuurlijke boete of fraude vordering. In artikelen 48, vierde lid en 60, derde lid van de Participatiewet en artikel 28 derde lid van de IOAW en IOAZ is de bevoegdheid tot verrekening van het recht op uitkering met een vordering geregeld. In het tweede en derde lid van dit artikel is bepaald dat in alle gevallen wordt overgegaan tot verrekening met het recht op uitkering, wanneer een debiteur een uitkering van de gemeente ontvangt. Hier gaat het dus om maandelijkse verrekening van de vordering met een deel (5 procent) van de uitkering en niet om verrekening ineens, zoals aangegeven in artikel 58, vierde lid van de Participatiewet en artikel 25 vierde lid IOAW en IOAZ.

 

Wanneer verrekening mogelijk is wordt na terugvordering overgegaan tot verrekening van de vordering met de uitkering. Wanneer verrekening niet mogelijk is wordt de belanghebbende verzocht om de vordering terug te betalen. De hoofdregel is dat een vordering ineens binnen zes weken na verzenddatum van het terugvorderingsbesluit wordt terugbetaald. Deze termijn loopt parallel aan de bezwaartermijn. Wanneer niet binnen de gestelde termijn van zes weken tot betaling is overgegaan, volgt onmiddellijk een aanmaning om belanghebbende alsnog te bewegen om tot terugbetaling over te gaan. Dit vloeit voort uit artike l4:112 Awb.

 

Is betaling ineens niet mogelijk, dan kan op verzoek van de belanghebbende gespreide betaling plaatsvinden.

 

Wanneer sprake is van andere schuldeisers dan dient de aflossingsverplichting te worden vastgesteld op de volledige beslagvrije voet. Verrekening op grond van artikel 60 lid 3 en 4 Participatiewet door de gemeente gaat vóór beslag door een derde.

 

Artikel 5. Aflossing bij lopende uitkering

Bij een lopende uitkering wordt een inhouding gerealiseerd ter hoogte van 5% van het normbedrag.

De burger geniet echter een bescherming tegen overbesteding aan schulden in de vorm van een beslagvrije voet. Deze beslagvrije voet is gebaseerd op 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, en wordt verhoogd in verband met de premie van de ziektekostenverzekering en de verschuldigde woonkosten. In de praktijk heeft dit tot gevolg dat debiteuren met een minimuminkomen geen aflossingscapaciteit meer zouden hebben, hetgeen de inhouding van 5% in beginsel in de weg kan staan.

 

Om toch tot verrekening over te kunnen gaan en volledig te voldoen aan de toepassing van de beslagvrije voet, wordt de verrekening niet meer eenzijdig opgelegd, maar wordt de verrekening voorgesteld aan de debiteur. In het voorstel wordt de voorgestelde verrekening genoemd en wordt de mogelijkheid geboden om de beslagvrije voet toe te laten passen. Daartoe dient de betrokkene gegevens omtrent de ziektekostenverzekering, de woonkosten, de zorg- en de huurtoeslag, alsmede het kindgebonden budget te overleggen. Pas nadat al deze gegevens compleet ontvangen zijn, is de beslagvrije voet juist vast te stellen.

 

De aflossing wordt vastgesteld op de volledige beslagruimte van wanneer naast verrekening ook beslag is gelegd op de uitkering en de beslagleggende partij een lagere beslagvrije voet hanteert.

Verrekening gaat immers voor beslaglegging door andere schuldeisers.

 

Artikel 6. aflossingscapaciteit bij debiteuren die geen uitkering ontvangen.

Het terug en- en invorderen kan dan wel mogelijk zijn op grond van de regelgeving, maar moet ook praktisch kunnen plaatsvinden. De debiteur moet altijd voldoende middelen overhouden om een maatschappelijk bestaan te leiden.

 

Om de incasso van de vorderingen maatschappelijk verantwoord uit te voeren is het zaak om met zoveel mogelijk debiteuren een minnelijke betalingsregeling te treffen, middels een wederzijdse betalingsafspraak. Immers de debiteur zal zich meer conformeren aan een afspraak die hij zelf gemaakt heeft, dan aan een eenzijdig opgelegde verplichting vanuit de gemeente. Hiermee wordt per debiteur misschien het hoogste termijnbedrag bereikt, maar omdat de afspraak door de debiteur zelf gemaakt is wordt wel een grotere bereidwilligheid tot betalen bereikt. Door aan te sturen op een tijdige actie van betrokkene zal deze geprikkeld worden om ook daadwerkelijk contact op te nemen, omdat hij zelf in staat is om de hoogte van zijn aflossingsverplichtingen te beïnvloeden.

In beginsel wordt een betalingsvoorstel van betrokken positief benaderd, voor zover daarmee de vorderingen binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt. Als dat niet mogelijk is wordt in beginsel de draagkracht van betrokkene beoordeeld.

Voor het beoordelen van de draagkracht is het uitgangspunt dat naast het bedrag wat met een lopende uitkering verrekend zou worden, er ook een deel van het meerinkomen (35% of 50% bij fraude) beschikbaar is als aflossing. Het toepassen van deze draagkrachtberekening vraagt echter wel gegevens van betrokkene. Tevens moet ook hier rekening worden gehouden met de gegevens die de beslagvrije voet kunnen beïnvloeden.

Wanneer er op een eenvoudige wijze een betalingsregeling kan worden getroffen zonder deze gegevens, maar waarbij wel redelijkerwijs te verwachten is dat betrokkene zijn betaalafspraak zal nakomen, is dat een goede mogelijkheid.

Indien een betalingsregeling tot stand komt en belanghebbende vervolgens op enig moment zijn betalingen staakt, is het van belang dat de gemeente het heft in handen neemt. In artikel 10 is geregeld wat de vervolgstappen zijn.

 

Artikel 7 Volgorde aflossing

Zijn er verschillende geldschulden, dan bepaalt het tweede lid van 4:92 Awb dat de schuldenaar de schuld kan aanwijzen waaraan de betaling moet worden toegerekend. Het betreft hier dus een keuzevrijheid van de debiteur die theoretisch bij iedere maandelijkse betaling tot een andere keuze kan leiden.

 

Wanneer geen sprake is van in rekening gebrachte rente en kosten en de debiteur heeft niet aangewezen welke vordering eerst moet worden afgelost, dan dient de volgorde te worden gehanteerd, zoals in dit artikel is aangeven. De vorderingen in het kader van de Participatiewet en de IOAW/IOAZ zijn preferent en volgen onmiddellijk na de vorderingen in artikel288 boek 3 BW.

 

Artikel 8. Mogelijkheden tot wijziging van een betalingsverplichting

Het is mogelijk op verzoek van een belanghebbende tot wijziging van de eerder vastgestelde aflossingsverplichting over te gaan. Om praktische redenen kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende achterwege blijven.

 

Artikel 9. Uitstel van betaling

Wanneer blijkt dat de financiële omstandigheden van de belanghebbende zodanig zijn dat deze niet geacht kan worden aan zijn betalingsverplichtingen te kunnen voldoen, kan uitstel van betaling van de vordering worden verleend voor de duur van maximaal een jaar. Belanghebbende moet met bewijsstukken aantonen dat hij tijdelijk niet in staat is om te voldoen aan zijn betalingsverplichting. Wanneer de duur van het uitstel korter dan drie maanden is en belanghebbende heeft de afgelopen 24 maanden niet eerder uitstel van betaling gekregen, kan zonder vooraf onderzoek uitstel van betaling worden gegeven.

 

Let wel: als iemand geen aflossingscapaciteit heeft, is er geen sprake van uitstel van betaling. Het gaat dus om de belanghebbende die wel aflossingscapaciteit heeft, maar desondanks niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen. Denk bijvoorbeeld aan iemand met dreigende niet-preferente schulden. Met niet preferente schulden houden wij immers geen rekening bij het bepalen van de aflossingscapaciteit. Uitstel van betaling is overigens ook niet van toepassing in verband met schuldhulpverlening.

 

Artikel 10. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Wanneer betalingen uitblijven, is het zaak om daar tijdig en adequaat op te reageren. Na een korte aanmaancyclus zal een dwangbevel worden afgegeven voor de vordering. Het dwangbevel geeft de executoriale titel waarmee dwanginvordering kan worden verkregen.

Wanneer een dwangbevel is afgegeven heeft betrokkene nog steeds de gelegenheid om zelf de vordering te voldoen, de wettelijk termijn is twee dagen. Betaalt betrokkene dan nog niet dan zal zoveel mogelijk via een vereenvoudigd derdenbeslag worden gedaan. Dit is een beslaglegging op andere inkomstenbronnen, en kan door de afdeling zelf worden uitgevoerd.

 

Voordat het beslag wordt uitgevoerd worden inlichtingen bij betrokkene ingewonnen voor het bepalen van de beslagvrije voet. Ook nu kan betrokkene alsnog minnelijk de terugbetaling regelen.

Doet betrokkene dit niet, dan zal beslag doorgang vinden.

 

Wanneer invordering via een vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is, is overdracht aan een deurwaarder of incassobureau aan de orde, als er een kans van slagen voor de invordering aanwezig is.

Wanneer betrokkene niet traceerbaar is, of zich in het buitenland heeft gevestigd, dan rest alleen de periodiek te bewaken of betrokken weer te achterhalen is.

 

Artikel 11. Rente en kosten

Waar de wettelijke mogelijkheid er is om kosten aan een dwangbevel te verbinden, wordt dat hier niet gedaan. Dit heeft twee redenen, namelijk de administratieve handelingen die het verbinden aan relatief lage kosten met zich mee brengt, maar tevens het voorkomen van niet noodzakelijke kosten voor de debiteur.

Om deze reden wordt ook geen rente in rekening gebracht, (tenzij de vordering is overgedragen aan een derde voor incasso).

 

Artikel 12. Afzien van invordering bij geldlening duurzame gebruiksgoederen.

Dit artikel komt tegemoet aan de opvatting dat een debiteur niet gedurende een (zeer) lange periode in een schuldensituatie moet blijven. Daarom kan betrokkene na 36 maanden aflossing op een geldlening voor duurzame gebruiksgoederen, waarbij minimaal5% van de geldende bijstandsnorm wordt afgelost, in aanmerking komen voor kwijtschelding. Hiermee wordt beoogd om betrokkene, die regelmatig heeft afgelost na verloop van tijd de mogelijkheid te geven om weer voldoende ruimte te geven een maatschappelijk bestaan op te bouwen. De termijn van 36 maanden geldt per geldlening.

 

Artikel 13. Afzien van (verdere) terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

Dit artikel komt tegemoet aan de opvatting dat een debiteur niet gedurende een (zeer) lange periode in een schuldensituatie moet blijven. Daarom kan betrokkene na 5 jaar aflossing van minimaal 5% van de geldende bijstandsnorm, in aanmerking komen voor kwijtschelding. Hiermee wordt beoogd om betrokkene, die regelmatig heeft afgelost na verloop van tijd de mogelijkheid te geven om weer voldoende ruimte te geven een maatschappelijk bestaan op te bouwen.

Bij fraudevorderingen is deze termijn 10 jaar en moet er minimaal 50% van de totale vordering zijn afgelost. Dit om de gedachte dat fraude niet mag lonen gestalte te geven, zonder dat de debiteur die daarna goedwillend aflost alle perspectief op een normaal maatschappelijk bestaan te onthouden.

Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 58 lid 7 van de wet.

 

Artikel 14. Afzien van invordering in verband met schuldregeling

Wanneer betrokkene een beroep doet op schuldsanering wordt in beginsel meegewerkt, indien de schuldsanering wordt verricht door een instelling die erkend lid is van de NVVK. Hiermee is gewaarborgd dat de vorderingen aan de gemeente naar rato worden afgelost, en dat betrokkene al zijn middelen aanwendt voor de aflossingen van de schulden.

Het niet meewerken zou kunnen leiden tot een dwangakkoord, uitgesproken door de Rechtbank. Hieraan is de gemeente verplicht gehoor te geven. Bij een schuldsanering waar sprake is van een bestuurlijke boete of een fraudevordering waarbij waarvoor bestuurlijke boete is opgelegd of waar aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht, wordt met de schuldsanering meegewerkt, maar wordt de fraudevordering niet kwijtgescholden, maar na de periode van de schuldsanering verder ingevorderd.

 

De bevoegdheid van het college om een bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling is geregeld in artikel18a lid 13 Participatiewet en artikel 20a lid 12 van de IOAW en IOAZ. In deze artikelleden is geregeld dat kwijtschelding van een bestuurlijke boete mogelijk is wanneer:

• belanghebbende een verzoek tot kwijtschelding van de boete heeft ingediend;

• er geen sprake is van opzet of grove schuld bij de opgelegde boete;

• belanghebbende binnen 1 jaar na het opleggen van de boete niet opnieuw de inlichtingenplicht

heeft geschonden; en

• er sprake is van medewerking aan een schuldregeling.

 

Voordat kwijtschelding wordt verleend, moet vaststaan dat belanghebbende voldoet aan de genoemde voorwaarden. In artikel18a lid 14 van de Participatiewet en artikel 20a lid 13 IOAW en IOAZ is geregeld dat het besluit tot kwijtschelding wordt ingetrokken of herzien wanneer de belanghebbende binnen vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom een overtreding wegens eenzelfde gedraging heeft begaan. Dit laatste is geen bevoegdheid. Het is daarom van belang om bij kwijtschelding van een bestuurlijke boete de situatie te bewaken.

 

Artikel 15. Afzien van terug- en/of invordering na overlijden

Een vordering die al bij leven is gesteld valt in de nalatenschap en dient door de erfgenamen te worden voldaan, wanneer vooraf bekend is dat de overledene ten tijde van overlijden over voldoende middelen beschikte om de vordering te voldoen. Als de nalatenschap niet toereikend is, kan niet van de erfgenamen worden verlangd dat zij de vordering terugbetalen.

 

Artikel16 . Afzien van verdere terug- en/of invordering moeilijk inbare vorderingen

In een aantal gevallen kan het goedkoper zijn om vordering af te boeken dan alsnog proberen te innen als een belanghebbende reeds geruime tijd aan zijn betalingsverplichtingen weet te ontkomen, bijvoorbeeld door verblijf in het buitenland. Als de kosten van het innen van de vordering niet opwegen tegen de te verwachten baten, kan worden afgezien van verdere terug en/ of invordering. Daarvan is in ieder geval sprake wanneer de vordering minder bedraagt dan € 250,00 en de verdere invordering slechts kan plaatsvinden na overdracht aan een gerechtsdeurwaarder.

 

Maar ook bij vorderingsbedragen van meer dan € 250,00 kan het in sommige gevallen gunstiger zijn om af te zien van verdere invordering. Het innen van een vordering is ondoelmatig als de kosten die aan de inning verbonden zijn, zo hoog zijn dat invordering nauwelijks of geen rendement heeft. In dat geval is het verstandig om af te zien van verdere invordering.

 

Artikel17. Uitzondering bij pand of hypotheek

Vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, nemen een bijzondere positie in. De gemeente zal als pand of hypotheekhouder niet tot kwijtschelding kunnen overgaan of meewerken aan een minnelijke schuldregeling. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen uitkering zou zijn verleend.

Als de schuld niet geheel kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan voor dat deel wél worden afgezien van verdere invordering of kan worden meegewerkt aan de minnelijke schuldregeling.