Organisatie | Ede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels uitwegen bij particuliere erven |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Publicatie Ede-stad |
Regeling is in werking getreden op 21 januari 2013. Vanwege technische beperkingen is een datum voor 1 januari 2015 niet mogelijk in het systeem.
https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR644867/1
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | nieuwe regeling | 01-01-2015 Ede-Stad 20 januari 2013 |
a. Bij de toepassing van de beleidsregels geldt het “Ja, mits” – principe.
b. Op aanvragen om een omgevingsvergunning tot het aanleggen van een uitweg wordt in beginsel positiefbeschikt mits het werk op zichzelf en wat betreft zijn wijze van uitvoering, situering en effecten voldoet aanonderstaande beleidsregels.
c. Een uitweg ten behoeve van een tussenwoning in een rij wordt in beginsel niet vergund
d. In afwijking van het gestelde onder c wordt op aanvragen om een omgevingsvergunning tot het aanleggen vaneen uitweg in beginsel positief beschikt als in de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet van het betreffendewoonperceel is voorzien in parkeren in voortuinen.
openbaar groen en - parkeerruimte
De aanleg van een uitweg mag niet leiden tot;
verlies van groen binnen de hoofdgroenstructuur- of wijkgroenstructuren danwel tot verlies van waardevollebomen en/of –boomstructuren.
Burgemeester en wethouders kunnen van deze beleidsregel afwijken als een onverkorte toepassing ervan onredelijkzou zijn in vergelijking tot het daarmee te dienen belang.
Als de gemeente Ede met een particuliere uitvoering instemt kan zij daaraan nader te bepalen voorschriftenverbinden. In dat geval verklaart de direct-belanghebbende schriftelijk de aanleg van de uitweg en alle bijkomendewerken en werkzaamheden uit te (laten) voeren volgens die voorschriften en daarvoor de volledige aansprakelijkheid te aanvaarden.
Wijze van uitvoering bij bedrijven
Bij toepassing van het bepaalde onder 4 geldt dat de kortste afstand tussen beide uitwegen minimaal 6.00 meteren de frontbreedte van het betrokken perceel minstens 30 m¹ bedraagt. Als het daarbij gaat om twee afzonderlijke uitwegen voor oprijden en verlaten van het bedrijfsterrein (beide éénrichting) mogen deze op een kortereonderlinge afstand van elkaar worden aangelegd. Daarbij geldt dat in de uitvoering duidelijk naar voren moetkomen dat het om twee afzonderlijke uitwegen gaat.
Als in de aanleg van een uitweg in deze beleidsregels niet is voorzien of als het onverkort toepassen van die regelsonredelijk zou zijn in verhouding tot het met die regels te dienen belang kunnen burgemeester en wethouders inbeginsel daarvan afwijken. Bij hun besluit tot afwijking van de regels nemen burgemeeser en wethouders het doel daarvan zoveel mogelijk in aanmerking.
Hoofdstuk 3 Toelichting op de beleidsregels
Regelmatig vragen bewoners of ze in hun voortuin een uitweg mogen aanleggen. Bedrijven doen hetzelfde, met dit verschil dat hun aanvragen betrekking hebben op bedrijfsgerelateerd verkeer. In beide gevallen is daarvoor volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) een omgevingsvergunning nodig. Met de aanleg van een uitweg worden gronden toegankelijk voor particuliere auto’s, kampeerauto’s, caravans en bedrijfsverkeer. Behalve zo’nvergunning kan het geldend bestemmingsplan ook een verbod bevatten om auto’s in voortuinen te parkeren. Een vergelijkbare verbodsbepaling voor bedrijven komt niet voor.
Bij de beslissing over vergunningsaanvragen en de toepassing van bestemmingsplannen is een consistente belangenafweging en besluitvorming gewenst. Daarvoor zijn onderstaande beleidsregels opgesteld.
De beleidsregels hebben een meervoudig doel. In de eerste plaats dragen ze bij aan de eenheid van beleid en uitvoering. Dat geldt zowel voor de APV- als de bestemmingsplanbesluiten.2 Voor zowel de betrokken burgers en bedrijven als het gemeentebestuur heeft dat voordelen. Het gaat daarbij vooralom een gelijke en consistente behandeling. Ook worden belanghebbenden door het bekendmaken van beleidsregels geïnformeerd over de wijze waarop het college in de toekomst om zal gaan met zijn beslissingsbevoegdheid. Datdraagt bij aan een transparante besluitvorming.
Beleidsregels voorkomen bovendien dat het college van burgemeester en wethouders bij het nemen van besluitentelkens zijn afwegingen in eerdere, soortgelijke individuele gevallen moet herhalen. Door het te voeren beleiduitdrukkelijk neer te leggen in beleidsregels kan het volstaan met een verwijzing naar die regels.
Uitweg Waar in deze beleidsregels sprake is van “uitweg” of “uitwegen” wordt daaronderverstaan een uit- in- of oprit bij woningen of bedrijven.
Aanleggen Waar in deze beleidsregels sprake is van “aanleggen” wordt daaronder medeverstaan het vernieuwen, veranderen of vergroten van een uitweg, de aanleg vaneen tweede uitweg daaronder mede begrepen.
Bestaande situaties Onder bestaande situaties wordt verstaan de op het moment van bekendmaking vande beleidsregels bestaande situaties.
Tussenwoning Een woonhuis dat met andere, gelijkvormige of nagenoeg gelijkvormige huizen onderéén kap of in een rij is geplaatst en zich niet op de hoek van die rij bevindt.
3.4 Verhouding beleidsregels tot de APV
Artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verbiedt om zonder omgevingsvergunning uit te wegen op de openbare weg of een bestaande uitweg te verbreden. Bij de beslissing op een aanvraag om vergunning worden de volgende belangen betrokken: het veilig en doelmatig gebruik van de openbare weg, de bescherming van hetuiterlijk aanzien van de omgeving en de groenvoorzieningen alsmede de handhaving van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
De aanleg van een uitweg en het gebruik van een opstelplaats voor de stalling van voertuigen op particuliere erven betreft vooral het grondgebruik. Afwegingen daarover behoren primair plaats te vinden in een bestemmingsplan. Aangezien ook de APV, zij het indirect, ziet op de bescherming van ruimtelijke belangen is het van belang hier uiteen te zetten hoe beide regelingen zich tot elkaar verhouden.
Gemeentelijke verordening als een APV kunnen volgens artikel 149 van de Gemeentewet ook betrekking hebben ophet gebruik van gronden en bouwwerken en het verrichten van werkzaamheden. Voorwaarde is wel dat zulke verordeningen niet in strijd komen met de bijzondere wetgeving.3 Van strijd met de Wro, in het bijzonder met artikel 3.1 daarvan, is geen sprake indien het motief van de verordening een ander is dan dat van de Wro. Anders dan de(oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening4 kent de huidige Wro geen bepaling die algemene verordenende bevoegdheid nader begrenst. Maar het feit dat de Edese APV ook een ruimtelijk criterium bevat wil niet zeggen dat ze – net zoals een bestemmingsplan- een ruimtelijk doel dient.
Op het eerste gezicht lijkt dat wel het geval. De APV-bepaling, althans het voorschrift dat spreekt over “de handhaving van het ter plaatse geldende bestemmingsplan” is echter vastgesteld om tot coördinatie en afstemming tekomen. Daarmee wordt voorkomen dat een omgevingsvergunning moet worden verleend voor een gebruik waartegen vervolgens zou moeten worden opgetreden op grond van strijdigheid met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Samenvattend bevat de Edese APV een bijzonder motief waar het gaat om de regeling van uitwegvergunningen. Datmotief ligt in de coördinatie en afstemming van een complex van belangen en valt niet samen met het ruimtelijk motief van de bestemmingsplannen.
3.5 Te onderscheiden woningtypen
Voorzover het gaat om woningen wordt bij de toepassing van de beleidsregels uitgegaan van een differentiatie naar woningtypen. Bij rijenwoningen, met name de tussenwoningen daarvan is de aanleg van een uitweg en het gebruikvan de voortuin als stallingsplaats voor voertuigen in beginsel ongewenst.
Bij kopwoningen van een rij en bij (half)vrijstaande huizen met een voldoende brede oprit op eigen terrein naast de woning is een uitweg in het algemeen wél mogelijk. In die laatste situaties heeft de stalling van een auto, kampeerwagen of caravan op de oprit doorgaans minder invloed op het straatbeeld, vooropgesteld dat de voortuin intact blijft waardoor zijn functie als groene buffer behouden blijft.
Daarnaast zijn er situaties waarin bij de stedenbouwkundige opzet juist is uitgegaan van parkeren in de voortuin. Bijdeze woningtypen is de voortuin nadrukkelijk ontworpen voor het stallen van auto’s (al dan niet onder een carport) of hebben de woningen een daaronder liggende garage (drive-in woningen). Het straatprofiel is hier dan ook opafgestemd. Dat valt bijvoorbeeld op te maken uit de aanwezigheid van lage trottoirbanden of juist het ontbreken vantrottoirs of van parkeerplaatsen langs de weg, concentraties van openbaar groen i.p.v. laanbeplanting etc. In die gevallen vormt een uitweg geen bezwaar. In de bijlage zijn voorbeeldsituaties verbeeld.
3.6 Uitwegen en openbare parkeerplaatsen
Parkeren in voortuinen wordt vaak gezien als oplossing voor een tekort aan parkeerplaatsen in de wijk. De aanleg van een uitweg gaat echter in veel gevallen ten koste van een openbare parkeerplaats langs de weg. Het opheffen vaneen openbare parkeerplaats ten behoeve van een plaats op eigen terrein levert per saldo minderparkeermogelijkheden op. De parkeerplaats kan immers gedurende de dag niet meer door meerdere autobezitters worden gebruikt. In gebieden waar de parkeerdruk hoog is biedt het creëren van parkeerplaatsen op eigen erfhooguit een zekere garantie voor bewoners dat zij vlakbij hun huis kunnen parkeren. Het eventuele parkeertekortwordt daarmee echter niet opgelost, maar eerder vergroot of verplaatst.