Organisatie | Almere |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels inburgering gemeente Almere 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels inburgering gemeente Almere 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
De Verordening Wet inburgering gemeente Almere 2011 blijft van toepassing op de personen op wie de Wet inburgering 2013 van toepassing was op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2022 | nieuwe beleidsregel | 07-12-2021 | geen |
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze beleidregels wordt verstaan onder:
Artikel 2. Informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
een digitaal informatiepunt op de gemeentelijke website: www.almere.nl ;
Artikel 3. Informatiegesprek met inburgeringsplichtigen
Tijdens het informatiegesprek wordt de inburgeringsplichtige geïnformeerd over de rechten en plichten die gelden binnen de wet- en regelgeving en ontvangt hij of zij informatie over de brede intake, de leerbaarheidstoets, de mogelijkhden voor het aanvragen van een ontheffing op basis van lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking, het PIP en de leerroutes. Tevens wordt de inburgeringsplichtige geïnformeerd over wat er van hem of haar wordt verwacht (medewerking, voortgang etc.).
Het college neemt bij de inburgeringsplichtige een brede intake af. Met de informatie uit deze brede intake verkrijgt het college een beeld van de startpositie en de ontwikkelingsmogelijkheden van de inburgeringsplichtige. Het college geeft in samenspraak met de inburgeringsplichtige en op basis van de uitkomsten van de brede intake invulling aan het inburgeringstraject.
De brede intake wordt zo vroeg mogelijk afgenomen, bij voorkeur zodra de inburgeringsplichtige bekend is bij de gemeente. Voor asielstatushouders is dit het moment van koppeling aan de gemeente, voor gezinsmigranten en overige migranten is dit het moment van inschrijving in de basisregistratie personen (brp) van de gemeente.
Artikel 5. Werkwijze brede intake
Wanneer de inburgeringsplichtige na drie oproepen nog steeds niet bij de brede intake is verschenen of onvoldoende medewerking heeft verleend, voltooit het college de intake zonder de inburgeringsplichtige. In dat geval onderzoekt het college de omstandigheden van de inburgeringsplichtige aan de hand van de gegevens die wel bekend zijn, zoals:
Indien het college vervolgens nog steeds geen beeld heeft gekregen van de startpositie en de ontwikkelingsmogelijkheden van de inburgeringsplichtige, dan dient de inburgeringsplichtige de B1-route te volgen om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Dit wordt vastgelegd in het PIP zoals bedoeld in artikel 6.
Artikel 6. Persoonlijk plan inburgering en participatie
Het college stelt na afronding van de brede intake en op basis van de hieruit verkregen informatie het persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP) op. Dit gebeurt zoveel mogelijk in samenspraak met de inburgeringsplichtige. Het college nodigt de inburgeringsplichtige na afronding van de brede intake uit voor een gesprek hierover. In ieder geval worden in dat gesprek de volgende onderwerpen besproken:
In het PIP staat wat de inburgeringsplichtige moet doen om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Het PIP geeft een compleet beeld van de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige gedurende het inburgeringstraject. Het college stemt het plan af op de persoonlijke situatie, ontwikkelbehoeften en capaciteiten van de inburgeringsplichtige.
wanneer de inburgeringsplichtige in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering: een verwijzing naar de relevante beschikking(en) op grond van de Participatiewet. Het gaat met name om een verwijzing naar de toekenningsbeschikking van de uitkering voor levensonderhoud en het financieel ontzorgen (voor asielstatushouders) en om de verwijzing naar de beschikking waarin de arbeids- en re-integratieverplichtingen van de inburgeringsplichtige staan vermeld.
De beschikkingen op grond van de Participatiewet, genoemd in artikel 6, derde lid, onderdeel g, van deze wet worden bijgevoegd bij de beschikking waarmee het PIP wordt vastgesteld. Als het college op een later moment (nog) een besluit neemt op grond van de Participatiewet, voegt het college ook deze beschikking bij.
Het college stelt het PIP vast uiterlijk binnen tien weken na inschrijving van de inburgeringsplichtige in de basisregistratie personen (brp) van de gemeente waar hij of zij is gehuisvest of wordt gehuisvest na verblijf in het asielzoekerscentrum (azc). Het college stuurt de inburgeringsplichtige het PIP daarna zo snel mogelijk via de post toe.
Wanneer de inburgeringsplichtige voor wie de leerroute al is vastgesteld verhuist naar de gemeente Almere, stelt het college het PIP opnieuw vast binnen tien weken na de inschrijving van de inburgeringsplichtige in de basisregistratie personen (brp). De leerroute die daarbij wordt vastgesteld, is gelijk aan de leerroute zoals die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vertrek is vastgesteld.
Artikel 8. Participatieverklaringstraject
De inburgeringsplichtige doet in het onderdeel inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving kennis op van de belangrijkste waarden, sociale regels en grondrechten in Nederland. Het doel hiervan is het krijgen van een beter beeld van en begrip voor de Nederlandse samenleving. Het college bepaalt de manier waarop deze kennis wordt overgedragen.
Artikel 11. Kwaliteit van het inburgeringsaanbod en leerroutes asielstatushouders
cursusinstellingen die het taalonderwijs binnen de B1-route, B1-onderwijsroute en de Z- route verzorgen, moeten in het bezit zijn van een certificaat of keurmerk zoals bedoeld in artikel 16, derde lid, van de wet. Taalschakeltrajecten moeten voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 8, tweede lid, van de wet.
op basis van de rapportage zoals bedoeld onder b, bespreekt het college de uitkomsten met de aanbieder. Mocht de aanbieder op bepaalde onderdelen een verbeteradvies voorstellen, dan dient de aanbieder hier actief op te acteren, bijvoorbeeld door het bijstellen, verbeteren of vernieuwen van het aanbod.
Artikel 12. Voortgang inburgering
Het college volgt de vorderingen van de inburgeringsplichtige tijdens het inburgeringstraject en houdt in de gaten of het traject nog passend is. Het college voert hiervoor periodiek voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtige zolang het inburgeringstraject loopt. Het aantal gesprekken gedurende het inburgeringstraject wordt afgestemd op het niveau van de inburgeringsplichtige (maatwerk).
Op basis van de uitkomst van een voortgangsgesprek kan het college voor de inburgeringsplichtige die de B1-route volgt bepalen dat de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal geheel of gedeeltelijk op het niveau A2 worden geëxamineerd. Dit kan alleen wanneer de inburgeringsplichtige:
Artikel 13. Maatschappelijke begeleiding asielstatushouders
De maatschappelijke begeleiding wordt in elk geval verlengd als blijkt dat gelet op de ontwikkelafspraken in de PIP de zelfredzaamheid op basis van de 6 domeinen zoals bedoeld in artikel 4a nog onvoldoende resultaat laat zien. Op basis van deze beoordeling worden er gerichte (nieuwe) ontwikkelafspraken gemaakt en vastgelegd over de vervolgbegeleiding.
Artikel 15. Handhaving bij brede intake
Wanneer de inburgeringsplichtige na de eerste oproep voor de brede intake niet verschijnt of onvoldoende meewerkt, geeft het college een schriftelijke waarschuwing. Het college wijst daarbij op de gevolgen voor de inburgeringsplichtige als hij of zij opnieuw niet verschijnt na een oproep of als hij of zij op een andere manier onvoldoende meewerkt aan de brede intake. Het college nodigt de inburgeringsplichtige opnieuw uit om te verschijnen binnen twee weken of stelt hem of haar een termijn van twee weken waarbinnen hij of zij alsnog dient mee te werken aan de brede intake.
Voordat het college een boete oplegt, wordt onderzocht waarom de inburgeringsplichtige niet komt of onvoldoende meewerkt. De inburgeringsplichtige krijgt in een gesprek hierover de gelegenheid een verklaring te geven. Wanneer de inburgeringsplichtige niet verschijnt bij dit gesprek, biedt het college hem of haar de gelegenheid zijn of haar zienswijze binnen twee weken kenbaar te maken.
In de brief (beschikking) waarmee de boete wordt opgelegd, nodigt het college de inburgeringsplichtige opnieuw uit om alsnog te verschijnen binnen een uiterlijke termijn van twee maanden dan wel om binnen een nieuwe termijn gesteld op ten hoogste twee maanden mee te werken. Wanneer de inburgeringsplichtige hieraan niet voldoet, legt het college weer een boete op met inachtneming van artikel 7.1, eerste en vijfde lid, van het besluit.
Artikel 16. Handhaving tijdens het inburgeringstraject
Voordat het college een boete oplegt wordt, mede op grond van informatie van de taalaanbieder of andere aanbieders die opgenomen staan in het PIP, onderzocht waarom de afspraken in het PIP of de afspraken over de activiteiten bij de gekozen leerroute niet zijn nagekomen. De inburgeringsplichtige krijgt in een gesprek hierover de gelegenheid een verklaring te geven. Wanneer de inburgeringsplichtige niet verschijnt bij dit gesprek, biedt het college hem of haar de gelegenheid om binnen twee weken zijn of haar zienswijze kenbaar te maken.
Op basis van het gesprek met de inburgeringsplichtige, dan wel zijn of haar zienswijze, bepaalt het college de mate van verwijtbaarheid. Als er sprake is van opzet, van grove schuld, van normale verwijtbaarheid of van verminderde verwijtbaarheid, stemt het college de hoogte van de boete daarop af met inachtneming van artikel 7.1, tweede tot en met vijfde lid, van het besluit.
Artikel 17. Samenhang met handhaving op grond van de Participatiewet
Wanneer een inburgeringsplichtige een bijstandsuitkering (Participatiewet) ontvangt en zich niet houdt aan verplichtingen en afspraken uit het PIP, die betrekking hebben op het bevorderen van participatie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, vindt bij voorkeur verlaging van de uitkering plaats op grond van artikel 18 van de Participatiewet en de verordening zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Het gaat hierbij om verplichtingen en afspraken anders dan in het aanbod in de MAP. Het college legt voor dezelfde gedraging dan geen bestuurlijke boete op grond van de wet op.
Wanneer een inburgeringsplichtige die een bijstandsuitkering ontvangt zich niet houdt aan verplichtingen en afspraken in het PIP, die betrekking hebben op het vergroten van de taalbeheersing en aan overige afspraken en verplichtingen in het PIP, legt het college bij voorkeur een boete op grond van de wet op. Het college verlaagt in dat geval voor dezelfde gedraging de bijstandsuitkering niet.
Bij de keuze tussen i) handhaving op grond van de Participatiewet door een verlaging van de uitkering en ii) handhaving op grond van de wet via een boete weegt het college ook af welke wijze van handhaving, rekening houdend met de gevolgen hiervan voor de inburgeringsplichtige, naar zijn oordeel het best bijdraagt aan het beoogde effect, te weten het succesvol voltooien van het inburgeringstraject.
Wanneer de inburgeringsplichtige een boete op grond van de wet wordt opgelegd in de periode dat het college verantwoordelijk is voor het financieel ontzorgen op grond van artikel 56a van de Participatiewet, dan kan het college de boete eventueel in maandelijkse termijnen met de uitkering verrekenen. Het college houdt hierbij rekening met een fictieve draagkracht van 5 procent van de bijstandsnorm die van toepassing is, inclusief vakantietoeslag.
Wanneer de inburgeringsplichtige een boete op grond van de wet of een maatregel vanuit de Participatiewet opgelegd krijgt in de periode dat het college verantwoordelijk is voor het financieel ontzorgen op grond van artikel 56a van de Participatiewet, kan het college er (ook) voor kiezen om uitstel van betaling te verlenen op grond van artikel 4:94 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tijdens die periode indien de toegekende bijstand niet toereikend is om de betalingen vanuit de bijstand te verrichten.
Na ontvangst van het advies zoals bedoeld in het zesde lid, voert het college in de 5e maand van ontzorgen een hercontrolegesprek met de asielstatushouder. Aan de hand van een checklist stelt het college vast of ontzorgen kan stoppen of voor 6 maanden wordt verlengd. Bij asielstatushouders die de Z-leerroute volgen wordt, indien daartoe is besloten, de maatschappelijke begeleiding voortgezet via de aanbieder van de leerroute.
Aldus vastgesteld in het college van burgemeester en wethouders van Almere d.d. 7 december 2021
de secretaris, de burgemeester,
R. Wielinga, F.M. Weerwind
Bijlage 1 Participatieverklaring behorende bij Besluit inburgering 2021
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-410.html#d17e3224
De Wet inburgering 2021 is op 1 januari 2022 in werking getreden en vervangt de Wet inburgering. De nieuwe wet regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derde landen (die geen lid zijn van de Europese Unie) van 16 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd, die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.
Het doel van de wet is dat alle inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk en volwaardig kunnen meedoen aan de Nederlandse samenleving, het liefst via betaald werk. Om dit doel te bereiken wordt van hen verwacht dat zij:
Inburgeringsplichtigen blijven hiermee zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de inburgeringsplicht.
In de nieuwe wet staat de regierol van de gemeente centraal. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) verantwoordelijk is voor de begeleiding en ondersteuning van inburgeringsplichtigen gedurende de inburgering. Om invulling te geven aan deze rol, draagt het college in ieder geval verantwoordelijkheid voor:
Daarnaast is het college verantwoordelijk voor het inburgeringsaanbod. Dit bestaat in het nieuwe stelsel voor alle inburgeringsplichtigen uit:
Bij asielstatushouders bestaat dit aanbod bovendien uit een aanbod van een inburgeringscursus om aan de vastgestelde leerroute te voldoen en maatschappelijke begeleiding. Voor bijstandsgerechtigde asielstatushouders komt daar de wettelijk verplichte financieel ontzorgen bij.
Tot slot is het college verantwoordelijk voor:
De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen binnen de gemeente een passend traject aan te bieden met als doel dat zij binnen de inburgeringstermijn, maar liefst sneller, voldoen aan de inburgeringsplicht.
De wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan deze gemeentelijke taak is voor een groot deel – vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en uniformiteit – opgenomen in de wet en het daarop gebaseerde Besluit Wet inburgering 2021 (besluit) en de Regeling Wet inburgering 2021 (regeling). Er blijft echter ruimte voor maatwerk; om taken met het oog op de lokale omstandigheden en naar het inzicht van het college in te vullen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de ondersteuning en begeleiding van inburgeringsplichtigen tijdens het inburgeringstraject en het verzorgen van het aanbod aan asielstatushouders.
De Beleidsregels inburgering gemeente Almere 2021 bevatten 19 artikelen. Hieronder is een toelichting per artikel opgenomen.
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
Dit artikel geeft aan wat in deze beleidsregels met de gebruikte begrippen bedoeld wordt.
Artikel 2: Informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
Het college heeft als taak de inburgeringsplichtigen in de gemeente gedurende de inburgering goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering 2021. In dit artikel zijn de kaders opgenomen voor een adequate informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen.
Artikel 3: Informatiegesprek met inburgeringsplichtigen
Het informatiegesprek is het eerste kennismakingsgesprek met de inburgeringsplichtige. In dit gesprek staan de rechten en plichten in het kader van de Wet inburgering 2021 én de koppeling aan de gemeente Almere centraal. Voor asielstatushouders geldt dat in dit gesprek ook wordt verkend of de brede intake al tijdens het verblijf in het asielzoekerscentrum (azc) kan aanvangen of pas na huisvesting in de gemeente.
Het college heeft als taak om bij alle inburgeringsplichtigen in zijn gemeente aan het begin van de inburgering een brede intake af te nemen. Hiermee brengt het college de capaciteiten, persoonlijke situatie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige in kaart. Met deze informatie stelt het college het PIP op, waarin onder andere een passende leerroute wordt vastgesteld.
Nadat een inburgeringsplichtige bekend is bij de gemeente, start het college bij voorkeur zo snel mogelijk met de brede intake. Bij asielstatushouders is dit het moment van koppeling aan de gemeente, voor gezins- en overige migranten is dit het moment van inschrijving in de basisregistratie personen (brp) van de gemeente.
De brede intake is een onderzoek naar de individuele mogelijkheden die een inburgeringsplichtige heeft om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Dit onderzoek bestaat in ieder geval uit:
Het college verzamelt zodoende in ieder geval informatie over:
De uitkomsten van de brede intake worden schriftelijk vastgelegd. Deze uitkomsten liggen immers ten grondslag aan de afspraken in het PIP en de gekozen leerroute. Hierdoor is het duidelijk op basis van welke informatie de leerroute is bepaald.
Artikel 4a: Beoordeling zelfredzaamheid
Het beoordelen van zelfredzaamheid gebeurt aan de hand van de brede intake (vragenlijst, leerbaarheidstoets en advies van brugklas). Het beoordelen van de startpositie ten aanzien van zelfredzaamheid is relevant voor het aanbieden van maatschappelijke begeleiding en ontzorgen. Bij het beoordelen van zelfredzaamheid staan de volgende vragen centraal: hoe snel en in welke mate is de asielstatushouder in staat om zijn zaken ten aanzien van financiën, gezondheid, digitale dienstverlening en administratie zelfstandig te regelen? En welke kennis- en ondersteuningsaanbod is hiervoor nodig?
Artikel 4b: Brugklas asielstatushouders
In de brugklas neemt de asielstatushouder deel aan trainingen die door derden worden aangeboden. Het doel hiervan is om door observatie tijdens de trainingen een gedegen advies te krijgen over de leerbaarheid, de motivatie en participatiemogelijkheden voor het inburgeringsaanbod. Naar aanleiding van de deelname aan de brugklas wordt een advies uitgebracht over de te volgen leerroute. Tijdens de brugklas staat het leren van de Nederlandse taal centraal. Het gaat hierbij om de onderdelen spreken en luisteren zodat ook analfabeten mee kunnen doen. Daarnaast bereidt de asielstatushouder zich voor op het volgen van de leerroute en leert hij of zij de stad Almere kennen. De bedoeling is dat hij of zij zo een zachte landing in Almere zal ervaren.
Artikel 5: Werkwijze brede intake
Het college nodigt alle inburgeringsplichtigen binnen de gemeente schriftelijk uit voor de brede intake. De uitnodigingsbrief bevat informatie over de dag, plaats en het tijdstip van de brede intake.
Inburgeringsplichtigen worden passend geïnformeerd over wat er van hen verlangd wordt. Om die reden worden inburgeringsplichtigen in de uitnodiging ook geïnformeerd over het doel, de werkwijze en het belang van de brede intake en de eventuele gevolgen van het niet verschijnen op of het niet meewerken aan de intake.
Geen of onvoldoende medewerking
Werkt een inburgeringsplichtige niet of onvoldoende mee aan de brede intake, bijvoorbeeld door niet te verschijnen of niet mee te werken aan de leerbaarheidstoets, dan voert het college de brede intake zonder medewerking van de inburgeringsplichtige uit en stelt hij het PIP eenzijdig vast. Dit is noodzakelijk om de inburgeringsplichtige toch te laten starten met de inburgering. Het college moet dan zo goed als mogelijk, op basis van de gegevens die wel voorhanden zijn, een onderzoek doen naar de omstandigheden van de inburgeringsplichtige; dit zodat de afspraken in het PIP en de keuze voor de leerroute zo veel mogelijk aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van de inburgeringsplichtige.
Gegevens die bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden:
voor asielstatushouders: de gegevens uit het Taakstelling Volg Systeem (TVS). Hierin worden de resultaten opgenomen van de eventuele voorinburgering en de gesprekken met de casemanager van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Als de overdracht gepaard gaat met een driepartijengesprek tussen het COA, het college en de inburgeringsplichtige, kan ook informatie uit dit gesprek gebruikt worden bij de brede intake; en
Deze opsomming is niet uitputtend. Echter, als blijkt dat er uiteindelijk geen of onvoldoende gegevens over de inburgeringsplichtige bekend zijn, dan dient de inburgeringsplichtige de B1-route te volgen om aan de inburgeringsplicht te voldoen.
Artikel 6: Persoonlijk plan inburgering en participatie
Het college heeft als taak om voor alle inburgeringsplichtigen in zijn gemeente een persoonlijk plan inburgering en participatie op te stellen (PIP). Het college stelt het PIP vast binnen uiterlijk tien weken na de inschrijving van de inburgeringsplichtige in de brp in de gemeente waar hij of zij is gehuisvest of wordt gehuisvest na het verblijf in het azc.
Het PIP is een vertaling van de uitkomsten van de brede intake naar een set persoonlijke einddoelen voor de inburgering. Het plan bevat bovendien informatie over de wijze waarop een inburgeringsplichtige aan de inburgeringsplicht moet voldoen. Het college stelt dit plan zoveel mogelijk in samenspraak met de inburgeringsplichtige op.
Het college voert met de inburgeringsplichtige een gesprek over de uitkomsten van de brede intake, zijn of haar persoonlijke doelen, de leerroute die als passend wordt gezien – en waarom dit zo gezien wordt –, zijn of haar rechten en plichten en verwachtingen en de rol van het college gedurende de inburgering.
Het PIP heeft de vorm van een beschikking en bevat in ieder geval informatie over:
Bij asielstatushouders bevat het PIP bovendien informatie over de intensiteit van de leerroute.
Van het college wordt verwacht dat hij maatwerk levert en het PIP afstemt op de capaciteiten, persoonlijke situatie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige.
Indien van toepassing bevat het PIP ook een verwijzing naar alle relevante beschikkingen op grond van de Participatiewet die ten aanzien van de inburgeringsplichtige zijn genomen. Het gaat daarbij vooral om de toekenningsbeschikking van de uitkering, de beschikking waarin arbeids- en re- integratieverplichtingen zijn opgenomen en de beschikking met betrekking tot het financieel ontzorgen. Op deze manier hebben inburgeringsplichtigen een overzicht van al hun rechten en plichten op grond van de wet en de Participatiewet.
Het PIP is een eigenstandige beschikking. Het PIP bestaat naast de beschikkingen op grond van de Participatiewet die eventueel genomen zijn. De opname van een verwijzing naar andere beschikkingen is dus informatief en bedoeld om de samenhang van deze besluiten in het kader van het inburgeringstraject te benadrukken.
Verhuizing inburgeringsplichtige
Wanneer de inburgeringsplichtige voor wie de leerroute al is vastgesteld naar een andere gemeente verhuist, is het college van deze gemeente verplicht de eerder vastgestelde leerroute over te nemen. Dit waarborgt de voortgang van de taalverwerving. De specifieke invulling van de leerroute, waaronder de keuze voor de cursusinstelling en het aantal lesuren per week, kan door het college van de nieuwe gemeente worden aangepast.
Om aan de inburgeringsplicht te voldoen, moeten inburgeringsplichtigen één van de leerroutes succesvol afronden. Hierbij is het de bedoeling dat zij binnen de inburgeringstermijn het voor hen hoogst haalbare taalniveau bereiken, het liefst niveau B1 of hoger. Omdat dit taalniveau niet voor iedereen haalbaar is, kunnen inburgeringsplichtigen in dit nieuwe inburgeringsstelsel via drie verschillende leerroutes voldoen aan de inburgeringsplicht.
Een tweede doel van de leerroute is dat de inburgeringsplichtige zo snel mogelijk meedoet in de Nederlandse samenleving en op de arbeidsmarkt. Iedere leerroute bevat ruimte voor maatwerk. Participatie kent vele vormen: betaald werk, leerwerkplekken, werkervaringsplaatsen, vrijwilligerswerk, aangepast werk en activering naar werk.
Bij voorkeur bestaat elke leerroute naast een verplicht taalcomponent ook uit een participatiecomponent. Bij de Z-route is het participatiecomponent ook verplicht. Het participatiecomponent is gericht op deelname aan het dagelijkse leven in Nederland en biedt inburgeringsplichtigen de kans om in de praktijk te oefenen met de taal en een sociaal netwerk op te bouwen. Het college geeft bij het opstellen van het PIP invulling aan dit participatiecomponent.
Hierbij wordt rekening gehouden met de capaciteiten, persoonlijke situatie en leerbaarheid van inburgeringsplichtigen (maatwerk).
Het college bepaalt aan de hand van de leerbaarheidstoets en alle overige informatie uit de brede intake (persoonlijke situatie en achtergronden) welke leerroute er moet worden gevolgd. Het college houdt bij het vaststellen van de leerroute rekening met de wensen van de inburgeringsplichtige voor zijn of haar inburgeringstraject.
Alle leerroutes kennen een integraal karakter. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige begeleid wordt naar (betaald) werk waarbij inburgeren, integratie en (arbeids)participatie parallel worden aangeboden.
De ondersteuning en begeleiding die wordt geboden sluit dus op elkaar aan en vormt een logisch geheel met het leven wat de inburgeraar leidt.
Toelichting verschillende leerroutes
Deze leerroute is bedoeld voor alle inburgeringsplichtigen die dit taalniveau binnen de inburgeringstermijn kunnen bereiken.
De B1-Onderwijsroute is juridisch gelijk aan de B1-route. De B1-onderwijsroute is een Almeerse variant op de B1-route voor inburgeringsplichtigen die gemotiveerd zijn om een opleiding te volgen.
De B1-Onderwijsroute is gericht op:
De B1-Onderwijsroute heeft geen formele leeftijdsgrens.
Wanneer de inburgeringsplichtige het taalniveau A2 heeft behaald, start hij of zij naast het NT2 onderwijs met de Entree opleiding op het MBO. Op deze wijze een soepele doorstroom naar het MBO mogelijk wanneer de inburgeringsplicht is afgerond.
De onderwijsroute is een schakelvoorziening gericht op:
Deze leerroute is bedoeld voor inburgeringsplichtigen met een hoge leerbaarheid die bovendien gemotiveerd zijn om een opleiding te volgen. De onderwijsroute heeft geen formele leeftijdsgrens, maar het ligt voor de hand dat het college met name jonge inburgeringsplichtigen in de onderwijsroute plaatst. Deze groep heeft immers nog een heel werkzaam leven in Nederland voor zich.
Zelfredzaamheidsroute (Z-route)
De Z-route is gericht op het beheersen van de Nederlandse taal op het voor de inburgeringsplichtige hoogst mogelijke niveau.
Het doel van deze leerroute is dat inburgeringsplichtigen uiteindelijk zelfstandig kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. De Z-route is bedoeld voor inburgeringsplichtigen met een lage leerbaarheid van wie wordt verwacht dat zij veel moeite hebben met het leren van de Nederlandse taal, waardoor de B1- en de onderwijsroute waarschijnlijk niet haalbaar zijn.
Een participatiecomponent is verplicht in de Z-route. De inburgeringscursus sluit aan bij de lagere leerbaarheid van de inburgeringsplichtige en heeft als doel de inburgeringsplichtige zelfredzaam te maken in de maatschappij, onder andere via praktijkleren. De participatiecomponent is gericht op deelname aan het dagelijks leven in Nederland. Er gaat bijvoorbeeld extra aandacht uit naar mobiliteit, omgaan met geld, digitale vaardigheden, het onderwijs en de praktische toepassing van taal.
Alfabetiseringsonderwijs maakt deel uit van de leerroute als de inburgeringsplichtige analfabeet is of anders gealfabetiseerd. Afspraken hierover worden opgenomen in het PIP. Veelal betreft het hier inburgeringsplichtigen die de Z-route gaan volgen, maar: niet iedereen die alfabetiseringsonderwijs nodig heeft volgt automatisch de Z-route. Voor anders-gealfabetiseerden en analfabeten met voldoende leerbaarheid kan een advies voor een andere leerroute ook passend zijn.
De leerroute is onderdeel van het totale inburgeringstraject dat inburgeringsplichtigen moeten doorlopen om aan hun inburgeringsplicht te voldoen. Het inburgeringstraject omvat, behalve de leerroute, ook de MAP en het PVT. De inhoud van de leerroute moet aansluiten op de rest van het traject, waarbij ook gekeken wordt naar samenhang in het sociaal domein, bijvoorbeeld met de Participatiewet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Verder is het belangrijk dat lessen, activiteiten en modules op elkaar aansluiten en samenhang vertonen. Omdat de invulling van de leerroute maatwerk is, is het bovendien van belang dat het aanbod van cursussen en overige activiteiten gevarieerd is. Ook moet er sprake zijn van variatie in de intensiteit, de locaties en de tijden van de cursussen, zodat het aanbod aansluit op de persoonlijke situatie en ontwikkelbehoeften van de inburgeringsplichtige. Een geïntegreerd leerwerktraject, met bijvoorbeeld een focus op werken in de zorg of de horeca, kan onderdeel zijn van de leerroute.
De Z-route omvat ook maatschappelijke begeleiding. Na huisvesting staat maatschappelijke begeleiding in het teken van praktische ondersteuning en ontzorgen. Na 6 maanden wordt de maatschappelijke begeleiding aangeboden als een onderdeel van de leerroute. Dan staat maatschappelijke begeleiding in het teken van kennis opdoen en vaardigheden leren die de zelfredzaamheid van de asielstatushouder op het gebied van onder andere financiën, gezondheid, digitale dienstverlening en sociaal netwerk bewezen moet vergroten.
Artikel 8: Participatieverklaringstraject
Het participatieverklaringstraject (PVT) is onderdeel van de inburgeringsplicht voor alle inburgeringsplichtigen en het college heeft als taak om alle inburgeringsplichtigen in de gemeente hiervoor een passend aanbod te doen. Het doel van dit traject is om inburgeringsplichtigen te laten kennismaken met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving.
Het PVT bestaat uit een inleiding in de Nederlandse kernwaarden en de ondertekening van de participatieverklaring. Het programma duurt ten minste twaalf uur en bevat minimaal één excursie of andere activiteit waarbij aandacht is voor een kernwaarde uit de Nederlandse samenleving en de praktische vertaling van deze kernwaarde.
De afspraken over het PVT wordt door het college vastgelegd in het PIP.
Het PVT wordt afgesloten met de ondertekening van de participatieverklaring tijdens een bescheiden ceremonie. Hiermee tonen inburgeringsplichtigen hun betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving en hun bereidheid om daar actief aan bij te dragen. De inburgeringsplichtigen worden door het college uitgenodigd voor het ondertekenmoment. Het is wenselijk dat er vanuit de gemeente iemand aanwezig is bij de ceremonie om het moment van ondertekenen kracht bij te zetten.
De aanwezigheid van de inburgeringsplichtige wordt bij de inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving en de ondertekening van de participatieverklaring door het college vastgelegd. Dit is noodzakelijk omdat moet kunnen worden vastgesteld dat de inburgeringsplichtige voldaan heeft aan deze onderdelen van zijn of haar inburgeringsplicht.
Artikel 9: Module Arbeidsmarkt en Participatie
De module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP) is onderdeel van de inburgeringsplicht. Het college heeft als taak om alle inburgeringsplichtigen in zijn gemeente die de B1-route en de Z-route volgen een passend aanbod te doen voor de MAP. Inburgeringsplichtigen die de onderwijsroute volgen, zijn vrijgesteld van deelname aan de MAP. Dit onderdeel wordt in de onderwijsroute namelijk vervangen door studieloopbaanbegeleiding.
Het doel van de MAP is om inburgeringsplichtigen te laten kennismaken met en hen voor te bereiden op deelname aan de Nederlandse arbeidsmarkt. De MAP bestaat uit verschillende activiteiten gericht op het ontwikkelen van de benodigde vaardigheden en kennis om duurzaam te kunnen meedoen op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Het programma van de MAP bevat minimaal één activiteit gericht op de praktische inzet van inburgeringsplichtigen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Die activiteit vindt plaats op een taalrijke plek waar inburgeringsplichtigen werkervaring kunnen opdoen die aansluit bij hun beroepskansen en
-wensen. Dit geeft hun het meeste inzicht in de eigen capaciteiten en leer- en ontwikkelpunten met het oog op het gewenste beroep.
Verder biedt het hun de mogelijkheid om een relevant netwerk op te bouwen. Is een dergelijke praktische activiteit niet mogelijk, dan wordt er naar passende alternatieven gezocht door het college, zoals vrijwilligerswerk of werkbezoeken aan relevante werkgevers.
In de regeling (artikel 3.1) is bepaald dat minimaal 40 uur van de MAP gericht is op de praktische inzet van de inburgeringsplichtige op de arbeidsmarkt.
Het programma wordt afgestemd op de capaciteiten, persoonlijke situatie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige. Het programma sluit aan op de lokale arbeidsmarkt. De volgende acht thema’s zijn opgenomen:
Inburgeringsplichtigen kunnen zoeken naar (betaald) werk op een manier die past bij hun gewenste beroep. Zij weten hoe zij moeten solliciteren op de Nederlandse arbeidsmarkt en hoe zij zich moeten presenteren. In het proces van zoeken naar werk zijn zij in staat om actief te participeren op een werkplek, contacten te leggen en een begin te maken met het betreden van de arbeidsmarkt.
Deze thema’s zijn vastgelegd in artikel 3.2, eerste lid, van het besluit. In de beleidsregels is in het eerste lid van dit artikel de doelstelling van de MAP en het beoogde resultaat van de acht thema’s benoemd.
De MAP wordt afgesloten met een eindgesprek waarin het college beoordeelt of de inburgeringsplichtige voldoet aan de urennorm en voldoende kennis en vaardigheden heeft opgedaan over de vastgestelde thema’s. Het college houdt hierbij rekening met de capaciteiten en de vermogens van de inburgeringsplichtige. Zo mag van een inburgeringsplichtige in de B1-route meer verwacht worden dan van een inburgeringsplichtige in de Z-route.
Artikel 10: Inburgeringsaanbod aan asielstatushouders
In dit nieuwe inburgeringsstelsel is het college verantwoordelijk voor het inburgeringsaanbod aan asielstatushouders. Gezinsmigranten en overige migranten zijn zelf verantwoordelijk voor de (bekostiging van) het inburgeringsonderwijs. Het college biedt de asielstatushouders zo spoedig mogelijk na vaststelling van het PIP de inburgeringscursus van de vastgestelde leerroute aan . De asielstatushouder heeft er baat bij zo snel mogelijk te starten met het leren van de Nederlandse taal en met de andere activiteiten die bijdragen aan een goede start in de Nederlandse maatschappij.
Het inburgeringsaanbod is maatwerk en sluit aan bij de capaciteiten, persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden van de asielstatushouder.
Dat het college verantwoordelijk is voor het inburgeringsaanbod aan asielstatushouders en dat dit aanbod maatwerk moet zijn, vloeit voort uit artikel 16 van de wet. Ook uit artikel 7 van de beleidsregels volgt al dat het aanbod moet aansluiten bij de capaciteiten en vermogens van de asielstatushouder.
Indien de asielstatushouder niet direct kan starten met de leerroute omdat deze nog niet beschikbaar is, gaat hij of zij verder met het volgen van de brugklas. De bedoeling hiervan is om ook tijdens het wachten op de leerroute te blijven werken aan de inburgering.
Artikel 11: Kwaliteit van het inburgeringsaanbod en leerroutes asielstatushouders
Het is de bedoeling dat de inburgeringsplichtige de Nederlandse taal op het voor hem of haar hoogst haalbare niveau leert. Inburgeringscursussen moeten daarom van goede kwaliteit zijn. Het nieuwe inburgeringsstelsel waarborgt dit door te bepalen dat het college inburgeringscursussen alleen mag inkopen bij aanbieders met een Keurmerk Inburgeren van de Stichting Blik op Werk (Z-route en B1 route) of een diploma-erkenning uit de Wet educatie- en beroepsonderwijs (Web) via de Inspectie voor het Onderwijs (onderwijsroute). Hiernaast maakt het college extra afspraken met aanbieders om de kwaliteit te waarborgen.
Artikel 12: Voortgang inburgering
Om inburgeringsplichtigen gedurende de inburgering passend te kunnen (blijven) begeleiden en ondersteunen, is het noodzakelijk dat het college een goed beeld heeft van hun vorderingen. In dit nieuwe inburgeringsstelsel heeft het college de verantwoordelijkheid om die voortgang op basis van de afspraken in het PIP te monitoren.
Het college past dit plan aan als dat nodig is, bijvoorbeeld als de inburgeringsplichtige meer begeleiding of ondersteuning nodig heeft om binnen de inburgeringstermijn aan de inburgeringsplicht te voldoen. In uitzonderlijke gevallen kan het college bovendien de leerroute of het gewenste taalniveau aanpassen.
Het college heeft periodiek contact met inburgeringsplichtigen om hun vorderingen op basis van het PIP te monitoren.
Gedurende de eerste periode van het inburgeringstraject is het belangrijk dat het college de inburgeringsplichtige regelmatig spreekt, om zo nodig de leerroute of het taalniveau (binnen de B1- route) te kunnen bijstellen. Er worden ten minste twee gesprekken gedurende de eerste twaalf maanden na aanvang van de inburgeringstermijn gevoerd. Het aantal gesprekken zal niet voor iedere inburgeringsplichtige gelijk zijn. De frequentie wordt afgestemd op de individuele behoefte en de geboekte voortgang gedurende het inburgeringstraject (maatwerk).
Tot slot worden de voortgangsgesprekken gebruikt om inburgeringsplichtigen te stimuleren om binnen de inburgeringstermijn, maar liefst sneller, aan de inburgeringsplicht te voldoen. Ook hun rechten en plichten komen in die gesprekken aan de orde.
Als een inburgeringsplichtige gedurende de inburgering onvoldoende vooruitgang of juist meer vooruitgang boekt dan op basis van het PIP wordt verwacht, dan kan het college ervoor kiezen om de leerroute binnen anderhalf jaar na aanvang van de inburgeringstermijn opnieuw vast te stellen (artikel 17, tweede lid, van de wet en verder uitgewerkt in artikel 5.4, eerste lid, van het besluit). Het gaat hier om uitzonderingen; om inburgeringsplichtigen van wie na verloop van tijd blijkt dat zij het gewenst niveau niet aankunnen of juist een hoger niveau aankunnen. De wetgever heeft gekozen voor een termijn van anderhalf jaar om ervoor te zorgen dat inburgeringsplichtigen niet te laat schakelen tussen leerroutes. Dit kan de gewenste snelheid van de inburgering namelijk in de weg staan. Bovendien is het van belang dat inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk weten hoe zij moeten voldoen aan de inburgeringsplicht. Het college betrekt de inburgeringsplichtige altijd bij schakelen tussen leerroutes.
Van de termijn van anderhalf jaar kan in bijzondere omstandigheden die de inburgeringsplichtige betreffen, worden afgeweken (artikel 5.4, tweede lid, van het besluit). Hierbij kan worden gedacht aan schrijnende situaties zoals ziekte van de inburgeringsplichtige of ziekte of het overlijden van de partner of een bloedverwant in de eerste graad. Als het college de leerroute daardoor niet binnen de gestelde termijn opnieuw heeft vastgesteld – terwijl dat in de gegeven omstandigheden wel gewenst zou zijn – dan biedt dit artikellid de mogelijkheid dat de leerroute van de inburgeringsplichtige alsnog opnieuw kan worden vastgesteld.
Als het college besluit om de leerroute van een inburgeringsplichtige opnieuw vast te stellen, dan dient het college een nieuwe PIP vast te stellen. De inburgeringsplichtige kan tegen dit besluit van het college in bezwaar en beroep gaan.
In het derde lid van artikel 5.4 van het besluit is verder nog geregeld dat bij het wijzigen van de ene naar de andere in dit artikellid opgenomen leerroute geldt dat rekening dient te worden gehouden met bepaalde reeds gevolgde cursusuren, gedane examenpogingen en behaalde examenonderdelen zoals omschreven in de verschillende onderdelen van dit artikellid.
Op- en afschalen tussen leerroutes doet het college alleen wanneer er binnen de gekozen leerroute geen ruimte meer is om maatwerk te leveren voor de desbetreffende inburgeraar.
Niet behalen van B1-niveau in de B1-route.
Als gedurende de inburgering blijkt dat een inburgeringsplichtige niet in staat is om taalniveau B1 te bereiken binnen de inburgeringstermijn, dan heeft het college de keuze om het taalniveau (op onderdelen) te verlagen van niveau B1 naar A2. Het gaat hier om situaties waarin na aanzienlijke inspanningen blijkt dat een inburgeringsplichtige het gewenste niveau niet aankan. De mogelijkheid om af te schalen naar niveau A2 bestaat alleen voor inburgeringsplichtigen in de B1-route (artikel 17, derde lid, van de wet en verder uitgewerkt in artikel 5.5 van het besluit).
Inburgeringsplichtigen komen alleen na aanzienlijke inspanningen in aanmerking voor het afschalen van het taalniveau van B1 naar A2. Zij moeten minimaal zeshonderd uur taalles hebben gevolgd bij een aanbieder met een Keurmerk Inburgeren van de Stichting Blik op Werk en zich gedurende de inburgering voldoende hebben ingezet om de Nederlandse taal te leren.
Als blijkt dat een inburgeraar die gestart is in de Z-route het niveau A2 kan halen, dan kan er in overleg besloten worden om de inburgeraar in een B1 of B1-onderwijs route te plaatsen.
Om te kunnen vaststellen of de inburgeringsplichtige zich voldoende heeft ingespannen, maakt het college gebruik van informatie van derden, zoals de aanbieder van het taalonderwijs. Aanbieders van taalonderwijs verzamelen onder andere informatie door observaties in de klas uit te voeren of door voortgangstoetsen af te nemen. Als het college van oordeel is dat de inburgeringsplichtige zich onvoldoende heeft ingezet om de Nederlandse taal te leren, dan kan het college het gewenste taalniveau niet verlagen. In een dergelijke situatie kan het college ervoor kiezen om de afspraken in het PIP te handhaven.
Artikel 13: Maatschappelijke begeleiding asielstatushouders
Het college heeft als taak om asielstatushouders die op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet 2014 in zijn gemeente worden gehuisvest gedurende de eerste fase maatschappelijk te begeleiden. Deze begeleiding is gericht op het regelen van praktische zaken en het vergroten van de kennis van de Nederlandse samenleving.
Het doel van de maatschappelijke begeleiding is het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie van statushouders en om de juiste randvoorwaarden te scheppen, zodat asielstatushouders zo snel mogelijk kunnen beginnen met de inburgering. Met randvoorwaarden wordt in dit verband bedoeld dat de asielstatushouder geholpen wordt met het regelen van praktische zaken om te voorkomen dat onzekerheid of zorgen over basisvoorzieningen in de beginfase afleidt van een tijdige start van de inburgering.
Invulling maatschappelijke begeleiding
De maatschappelijke begeleiding bestaat in ieder geval uit praktische hulp bij het regelen van en voorlichting over de basisvoorzieningen in de Nederlandse samenleving. In lid 2 van dit artikel is opgenomen wat volgens de wet (artikel 13, tweede lid) en het besluit (artikel 5.1) in elk geval onderdeel uitmaakt van de maatschappelijke begeleiding.
De praktische hulp betreft ondersteuning en begeleiding bij het regelen van praktische zaken ten aanzien van voorzieningen zoals onder andere wonen, zorg, werk, inkomen, verzekeringen en onderwijs. Ook worden asielstatushouders in het kader van de maatschappelijke begeleiding wegwijs gemaakt in hun eigen woonomgeving, zodat zij zelfstandig hun weg weten te vinden naar bijvoorbeeld het gemeentehuis, de bibliotheek, de huisarts, de apotheek, de supermarkt, het consultatiebureau, de school en het kinderdagverblijf.
Daarnaast kan ook begeleiding van de bijstandsgerechtigde asielstatushouder naar financiële zelfredzaamheid binnen de maatschappelijke begeleiding worden vormgegeven. Gemeenten moeten bijstandsgerechtigde asielstatushouders de eerste zes maanden financieel ontzorgen. Dit is geregeld in artikel 56a van de Participatiewet. Hierbij hoort dat asielstatushouders gestimuleerd en begeleid worden om ook financieel zelfredzaam te worden om hen te behoeden voor schuldenproblematiek na de periode van ontzorgen.
De voorlichting in het kader van maatschappelijke begeleiding gaat in op basisvoorzieningen en
thema’s zoals wonen, inkomen, werk, zorg, onderwijs en opvoeding. Ook zal tijdens de maatschappelijke begeleiding de asielstatushouder kennismaken met maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld door het bezoeken van lokale instellingen zoals een school, welzijnsorganisatie of gezondheidsinstelling.
Start maatschappelijke begeleiding
De maatschappelijke begeleiding start zo spoedig mogelijk nadat de statushouder is gekoppeld aan de gemeente. Als dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld vanwege de afstand tussen het azc en de gemeente Almere, dan start de begeleiding zo snel mogelijk nadat de statushouder in Almere is gehuisvest. Dit is namelijk de periode waarin het meeste geregeld moet worden en de behoefte aan informatie en begeleiding het grootst is.
De nadruk bij maatschappelijke begeleiding ligt op het vergroten van vaardigheden ten aanzien van algemene zelfredzaamheid en financiën. Bij gezinnen met kinderen kan ook de gezinssituatie extra begeleiding vragen om de nodige vaardigheden te bevorderen. Het is belangrijk om de mate waarin de vaardigheden die aan de orde zijn in de algemene zelfredzaamheid, financiën en gezinssituatie centraal te stellen bij het al dan niet overwegen van de noodzaak tot verlenging.
In principe wordt maatschappelijke begeleiding aangeboden aan alle asielstatushouders tijdens de periode van ontzorgen (gelijk na huisvesting). Vijf maanden na aanvang van maatschappelijke begeleiding rapporteert de uitvoerder over de voortgang van de gerealiseerde zelfredzaamheid. Als de klantmanager constateert dat zelfredzaamheid nog niet in voldoende mate is ontwikkeld in termen van kennis en gedrag, dan kan het aanbod aan maatschappelijke begeleiding met een periode van zes maanden worden verlengd. In de verlenging moet ook duidelijk worden vermeld waar de focus komt te liggen en welke resultaten worden beoogd ten aanzien van de achtergebleven zelfredzaamheid.
Deelnemers aan de Z-route krijgen maatschappelijke begeleiding aangeboden in de leerroute. Het gaat hier om het organiseren van kennis en gedrag aan de hand van trainingen en ondersteuning. Voor deelnemers aan de Z-route komt er zes maanden na huisvesting dus geen verlenging voor maatschappelijke begeleiding. Voor hen wordt het deel dat gestart is tijdens het ontzorgen afgerond en er wordt een nieuw aanbod gestart via de aanbieder van de leerroute.
Artikel 14: Verplichtingen inburgeringsplichtige
De inburgeringsplichtige is verplicht om mee te werken aan de brede intake en de leerbaarheidstoets die daar onderdeel van uitmaakt. Voor het opstellen van het PIP en het kunnen doen van een passend inburgeringsaanbod moet het college namelijk een goed beeld hebben van de startpositie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige. De informatie daarover wordt verzameld tijdens de brede intake. Dit vormt de basis van het inburgeringstraject.
Inburgeringsplichtigen zijn zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de inburgeringsplicht. Dit betekent dat zij zich dienen in te zetten om de hiervoor benodigde taalvaardigheden en kennis op te doen.
Het college moet handhavend optreden als inburgeringsplichtigen zich verwijtbaar niet of onvoldoende inspannen en zich niet houden aan de afspraken die zijn vastgelegd in het PIP, waaronder het niet meewerken aan voortgangsgesprekken en activiteiten in het kader van de MAP en het PVT. Asielstatushouders zijn ook verplicht om deel te nemen aan de taallessen en andere activiteiten van de gevolgde leerroute.
De wetgever ziet het opleggen van een boete of maatregel als het sluitstuk van het handhaven van de verplichtingen op grond van de wet. Het is bedoeld als allerlaatste redmiddel om onwillige inburgeringsplichtigen te stimuleren hun verplichtingen na te komen. Een op te leggen boete of maatregel moet bijdragen aan het bereiken van de doelstelling van de wet, te weten het zo spoedig mogelijk leren van de taal op een zo hoog mogelijk niveau, het meedoen in de samenleving en het binnen de gestelde termijn voltooien van het inburgeringstraject.
Artikel 15: Handhaving verplichtingen brede intake
Vanwege de betekenis van de brede intake voor het inburgeringstraject, is het van groot belang dat de inburgeringsplichtige hieraan meewerkt. Als de inburgeringsplichtige verwijtbaar niet verschijnt bij of niet meewerkt aan de brede intake, wordt een boete opgelegd. De boete bedraagt 250 euro per overtreding.
Blijft de inburgeringsplichtige de eerste keer weg bij de brede intake of werkt hij of zij onvoldoende mee, dan geeft het college een schriftelijke waarschuwing en roept hem of haar op voor een nieuwe afspraak of om alsnog mee te werken binnen een gestelde redelijke termijn (artikel 14, eerste lid, van de wet).
Verschijnt de inburgeringsplichtige weer niet of werkt hij of zij nog steeds onvoldoende mee binnen de gestelde termijn, dan volgt een boete van 250 euro. In de brief (beschikking) waarin de boete wordt opgelegd, wordt de inburgeringsplichtige opgeroepen om alsnog te verschijnen binnen een uiterlijke termijn van twee maanden dan wel medewerking te verlenen binnen een nieuw gestelde termijn van uiterlijk twee maanden. Geeft hij of zij hieraan weer geen gehoor, dan volgt een tweede boete van 250 euro. Als een inburgeringsplichtige drie keer niet voor de brede intake verschijnt of daaraan niet meewerkt, dan voltooit het college de brede intake in afwezigheid van de inburgeringsplichtige en stelt het college het PIP eenzijdig vast (artikel 14, tweede lid, van de wet).
Omdat een boete alleen kan worden opgelegd als de inburgeringsplichtige verwijtbaar niet verschijnt of onvoldoende meewerkt, moet de verwijtbaarheid onderzocht worden en moet de inburgeringsplichtige de gelegenheid krijgen zich hierover uit te laten.
De boete is een zogenaamde gefixeerde boete, een bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete. Wanneer de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is, dan moet de boete lager worden vastgesteld. Dit volgt uit artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bijzondere omstandigheden zijn bijvoorbeeld omstandigheden die te maken hebben met draagkracht. Of er sprake is van bijzondere omstandigheden, wordt beoordeeld aan de hand van de individuele situatie van de inburgeringsplichtige.
Artikel 16: Handhaving tijdens het inburgeringstraject
In artikel 23 van de wet is vastgelegd dat het college een boete oplegt als een inburgeringsplichtige:
Dit is bijvoorbeeld het geval als een inburgeringsplichtige zonder gegronde reden niet verschijnt bij een voortgangsgesprek of een onderdeel van de MAP of het PVT. Aan asielstatushouders kunnen gemeenten bovendien een boete opleggen als zij niet voldoen aan de gestelde intensiteit van de leerroute, bijvoorbeeld als een inburgeringsplichtige (langdurig of regelmatig) afwezig is bij de taallessen. Aan gezins- en overige migranten kunnen gemeenten hiervoor geen boete opleggen, omdat zij zelf verantwoordelijk zijn voor en bepalen hoe zij de benodigde taalvaardigheden en kennis opdoen.
Als zich een situatie voordoet waarin een boete wordt overwogen, moet eerst onderzocht worden waarom iemand de afspraken in het PIP of de afspraken over de activiteiten van de gekozen leerroute niet is nagekomen. Het kan immers zo zijn dat een inburgeringsplichtige een afspraak buiten zijn schuld om niet kan nakomen, zoals in geval van ziekte of een andere vorm van overmacht. De inburgeringsplichtige moet hiervoor bewijs aandragen. Blijkt daaruit geen verwijtbaarheid, dan is er voor een boete geen plaats (artikel 5:41 van de Awb).
De hoogte van de boete is vastgesteld in artikel 7.1 van het besluit. Het college kan een boete opleggen van maximaal 800 euro per overtreding met een maximum van 2.400 euro gedurende de initiële (en eventuele verlengde) inburgeringstermijn. De maximale boete van 800 euro zal niet direct opgelegd worden bij een overtreding, het boetebedrag wordt stapsgewijs per overtreding verhoogd. De opbouw van de boetebedragen is vastgelegd in artikel 7.1, tweede en derde lid, van het besluit.
De boete voor de eerste overtreding bedraagt maximaal 50 euro. De opbouw is als volgt:
Bij het vaststellen van het boetebedrag wordt rekening gehouden met de mate van verwijtbaarheid. Het besluit onderscheidt vier categorieën van verwijtbaarheid, te weten opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid en verminderde verwijtbaarheid (artikel 7.1., vierde lid, van het besluit), zie de volgende tabel:
Voldoet een inburgeringsplichtige verwijtbaar niet binnen de inburgeringstermijn aan de inburgeringplicht, dan legt de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een nieuwe termijn op. Als de inburgeringsplichtige zich gedurende deze verlenging niet of onvoldoende inspant en zich niet houdt aan de afspraken zoals vastgelegd in het PIP, dan kan het college (opnieuw) een boete opleggen. De maximale hoogte van de boete is afhankelijk van de duur van de nieuwe termijn, zie de volgende tabel:
Artikel 17: Samenhang met handhaving op grond van de Participatiewet
Het college legt een bestuurlijke boete op als een inburgeringsplichtige zijn of haar verplichtingen tijdens het inburgeringstraject verwijtbaar niet nakomt. Voor inburgeringsplichtigen die een bijstandsuitkering ontvangen, beschikt de gemeente over de mogelijkheid om de uitkering te verlagen als verplichtingen op grond van de Participatiewet niet worden nagekomen. Het kan voorkomen dat dezelfde gedraging aanleiding kan zijn voor zowel het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van de wet, als voor het verlagen van de bijstand. Artikel 27 van de wet sluit uit dat een bestuurlijke boete wordt opgelegd als voor diezelfde gedraging de bijstand al is verlaagd (samenloop).
In dit artikel wordt geregeld welke uitgangspunten leidend zijn bij de keuze om i) te handhaven door een boete op te leggen op grond van de wet of ii) te handhaven op grond van de Participatiewet door de uitkering te verlagen. De keuze die in een individuele situatie wordt gemaakt is maatwerk en mede afhankelijk van de manier waarop de inburgeringsactiviteiten zijn georganiseerd ten aanzien van de individuele inburgeringsplichtige.
Het zal geregeld voorkomen dat activiteiten gedurende het inburgeringstraject een duaal karakter hebben, deels gericht op het leren van de taal, deels gericht op participatieactiviteiten. Bij het niet nakomen van afspraken en verplichtingen in een duaal traject moet gekozen worden voor handhaving op grond van de wet met een boete of voor het verlagen van de uitkering door het opleggen van een maatregel op grond van de Participatiewet.
Op grond van dit artikel is de aard van de verplichtingen of afspraken die niet worden nagekomen leidend voor het toe te passen handhavingsregime:
het verwijtbaar niet nakomen van afspraken in het PIP die vooral betrekking hebben op participeren en het verkleinen van de afstand van de inburgeringsplichtige tot de arbeidsmarkt – buiten het aanbod van de MAP om–, leidt bij voorkeur tot een verlaging van de uitkering op grond van die wet en niet tot een boete;
In een duaal traject bepaalt de aard van de gedraging welk handhavingsregime wordt toegepast. Wanneer een inburgeringsplichtige met een bijstandsuitkering een traject volgt waarin enerzijds een aantal uren taallessen en sportactiviteiten moeten worden gevolgd en anderzijds gedurende enige dagen stage wordt gelopen, leidt het niet verschijnen op de stage eerder tot het verlagen van de uitkering dan tot het opleggen van een boete. Ook bij het niet verschijnen op een training werknemersvaardigheden past een verlaging van de uitkering. Bij het niet verschijnen op voortgangsgesprekken over het PIP of het niet verschijnen bij taallessen past een boete.
Bij de keuze voor handhaving in de vorm van een boete of in de vorm van een maatregel, wordt ook afgewogen welk handhavingsregime in het individuele geval het best bijdraagt aan het succesvol voltooien van het inburgeringstraject. Handhaven heeft immers tot doel inburgeringsplichtigen te motiveren mee te werken en zo snel mogelijk in te burgeren op het voor hen hoogst haalbare niveau.
Inburgeringsplichtigen moeten uit de beschikking kunnen opmaken of een boete op grond van de wet wordt opgelegd of dat de uitkering wordt verlaagd op grond van de Participatiewet.
Voorkomen moet worden dat een inburgeringsplichtige die het college financieel ontzorgt op grond van artikel 56a van de Participatiewet, door het opleggen van een boete en de verrekening daarvan met de uitkering, een inkomen onder het bestaansminimum overhoudt. Dit kan immers leiden tot het ontstaan van financiële problemen en bestaansonzekerheid, factoren die de inburgering kunnen verstoren en vertragen. In het vijfde lid van dit artikel is daarom geregeld dat een opgelegde boete in maandelijkse termijnen kan worden verrekend, waarbij rekening wordt gehouden met een fictieve draagkracht van 5 procent van de bijstandsnorm die van toepassing is, inclusief vakantietoeslag.
Als een inburgeringsplichtige in de periode dat het college verantwoordelijk is voor het financieel ontzorgen op grond van artikel 56a van de Participatiewet een boete vanuit de wet of een maatregel vanuit de Participatiewet opgelegd krijgt, dan kan het college bij het opleggen van een boete of een maatregel ervoor kiezen om uitstel van betaling te verlenen (artikel 4:94 van de Awb) tijdens die periode als de toegekende bijstand niet toereikend is om de betaling vanuit de bijstand te verrichten. Dat kan ook al in de boete- of maatregelbeschikking. Tijdens het uitstel kan het college niet aanmanen (artikel 4:94, tweede lid, van de Awb). Zo wordt gewaarborgd dat de doorbetaling van de vaste lasten tijdens die periode niet gestoord wordt door de afbetaling van een boete of maatregel. Het college kan de beschikking tot uitstel van betaling in bepaalde gevallen intrekken of wijzigen (artikel 4:96 van de Awb).
Artikel 18: Ontzorgen asielstatushouders
De asielstatushouder moet voor het ontzorgen op grond van artikel 56a van de Participatiewet een machtiging tot doorbetaling ondertekenen. Met die machtiging heeft het college toestemming van de asielstatushouder om van zijn of haar uitkering de kosten van huur, gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering door te betalen. Wanneer de asielstatushouder de machtiging niet tekent, wordt op grond van de maatregelenverordening een waarschuwing gegeven en een gesprek gevoerd met de klant om alsnog mee te werken. Mocht de klant dan alsnog weigeren, dan kan er geen doorbetaling plaatsvinden.