Organisatie | 's-Gravenhage |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Vaststelling van de Verordening jeugdhulp Den Haag 2022 |
Citeertitel | Verordening jeugdhulp Den Haag 2022 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | 20/2021 |
Externe bijlage | Raadsvoorstel |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2022 | Nieuwe regeling | 15-12-2021 | RIS310609 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 1:2 Vormen van jeugdhulp
Niet-regionaal ingekochte jeugdhulp kan bestaan uit:
jeugdhulp voor jeugdigen die buiten de regio H10 verblijven en volgens het woonplaatsbeginsel onder de verantwoordelijkheid van het college vallen en voor wie de regionaal ingekochte jeugdhulpaanbieders geen passende hulp kunnen organiseren die voldoende in de nabijheid van de jeugdige geboden kan worden.
Het college stelt nadere regels ten aanzien van de individuele voorzieningen als bedoeld in artikel 1:2, tweede lid.
Artikel 1:4 Toegang jeugdhulp, indiening hulpvraag
Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering. Hiervoor verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 2:3.
Artikel 1:5 Doorverwijzing naar gecontracteerde jeugdhulpaanbieder
Na verwijzing naar een jeugdhulpaanbieder zoals beschreven in artikel 1:4, vijfde lid, worden de volgende stappen doorlopen:
Hoofdstuk 2 Afweging en voorwaarden individuele voorzieningen
Artikel 2:2 Individuele voorzieningen voor jongeren
Bij jongeren van 16 tot 23 jaar maakt het college op grond van het afwegingskader 16-23 de afweging of een individuele voorziening of een MWA het meest passend is.
Artikel 2:3 Inhoud beschikking
Artikel 2:4 Individuele voorziening in de vorm van een PGB
de hulp leidt voor de persoon uit het sociale netwerk niet tot overbelasting. Hierbij geldt de regel dat die persoon geen hulp mag verlenen die meer bedraagt dan 40 uur per week. Bij het vaststellen of deze 40 uur per week overschreden wordt kan ook betrokken worden de hoeveelheid ondersteuning die deze persoon, al dan niet via een pgb, levert aan andere personen of gezinsleden;
de persoon uit het sociale netwerk beschikt over een geldige verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in artikel 4.1.6 van de wet, voor het verlenen van veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte zorg en dient deze desgevraagd te overhandigen aan het lokale team, tenzij de persoon de ouder is van de jeugdige;
Hoofdstuk 3 Overige bepalingen
Artikel 3:1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Indien het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft herzien of ingetrokken door verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens, kan het college van degene die onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de te veel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het te veel of ten onrechte genoten pgb.
Artikel 3:2 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de formele tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:
Het college behandelt klachten van jeugdigen, ouders of pleegouders, die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Klachtregeling GGD Haaglanden.
Artikel 3:4 Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.
Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening jeugdhulp Den Haag 2022” .
In de Jeugdwet worden drie typen voorzieningen onderscheiden: overige voorzieningen, individuele voorzieningen en andere voorzieningen. Andere voorzieningen komen in deze verordening niet voor omdat ze alleen in andere wetten dan de Jeugdwet voorkomen.
Uit de onderstaande passage uit de Memorie van Toelichting (MvT) van de wet bij artikel 2.9 komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. Artikel 1:2 van deze verordening biedt een zo compleet mogelijk overzicht van overige en individuele voorzieningen die het college ter beschikking staan.
Een aantal voorzieningen die voorheen vielen onder de overige voorzieningen zijn overgeheveld naar de MWA’s. Het gaat om de voorzieningen met verblijf die bijvoorbeeld door het Jongeren Interventie Team worden uitgevoerd. De ambulante trajecten blijven een overige voorziening en dus vrij toegankelijk.
Omdat het aanbod van overige en individuele voorzieningen zich in de praktijk moet ontwikkelen, biedt het vijfde lid het college de mogelijkheid om desgewenst ten behoeve van de uitvoering nadere regels te stellen.
Er wordt alleen een beschikking voor individuele voorzieningen verstrekt indien één van de in artikel 1:4, derde lid, genoemde uitzonderingsgevallen aan de orde is. Hiermee wordt het in de MvT genoemde beschikkingsvoorschrift en rechtsbescherming gecombineerd met een maximale beperking van de administratieve lasten. In alle andere gevallen volgt geen beschikking en wordt de aanvraag als afgehandeld beschouwd.
Scholen dienen bij de verwijzing gebruik te maken van het meest actuele Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling. De jeugdhulpaanbieder toetst de aanmelding.
De jeugdhulpaanbieder bepaalt of er sprake is van jeugdhulp en stemt vervolgens met het jeugdteam af welke hulp wordt ingezet, hoe lang en met welke intensiteit. Dit wordt gerealiseerd binnen het voorzieningenpakket waarvoor de jeugdhulpaanbieder door het college gecontracteerd is.
Het zesde lid regelt de uitvoering van de verplichting van het college om jeugdhulp in te zetten die nodig wordt geacht in situaties waarbij de uitvoering van kinderbescherming en jeugdreclassering aan de orde is. In die situaties bestaat de inzet in eerste instantie uit het beschikbaar stellen van het voorzieningenpakket dat door de gemeente is ingekocht.
Jeugdige en ouders die een beroep doen op een overige voorziening zoals een opvoedcursus, kunnen zich hier direct toe kunnen aanmelden zonder de procedure vanaf artikel 1:4 te hoeven doorlopen. Zij hoeven dus geen verplichte gang langs het jeugdteam te maken.
Het is voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen.
Alleen 'bovengebruikelijke' hulp kan doorgaans in aanmerking komen voor een voorziening. Echter, het bieden van ‘bovengebruikelijke hulp’ als ouder(s) of verzorgers kan nog steeds vallen onder de zorgplicht van ouders en verzorgers. Ook wanneer de ontwikkeling van de jeugdige afwijkt van de norm, betekent dit niet per definitie dat er een voorziening wordt ingezet. Het college maakt in elke individuele situatie een zorgvuldige afweging, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige of zijn ouders.
Het college heeft een afwegingskader 16-23 ontwikkeld om de overgang van de Jeugdwet naar de Wmo (18-/18+) soepeler te laten verlopen. Uitgangspunt van de nieuwe werkwijze is dat niet meer naar de leeftijd van de jongere, maar naar de ondersteuningsbehoefte van de jongere wordt gekeken. Het college maakt op basis van de ondersteuningsbehoefte van de jongere een afweging of specialistische jeugdhulp of ondersteuning vanuit het maatwerkarrangement het meest passend is voor de jongere.
Individuele jeugdhulp is passend voor jongeren tot 23 jaar met opgroei- of opvoedingsproblemen die systeemgerichte hulp nodig hebben. Dit betekent dat de hulpverlener niet alleen naar de jongere, maar ook naar de gezinsdynamiek kijkt en op basis daarvan actief met het gezin aan de slag gaat om hier verbetering in aan te brengen.
Ondersteuning vanuit het maatwerkarrangement is passend voor jongeren vanaf 16 jaar die ondersteuning nodig hebben op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Dit betreft jongeren die zich los gaan maken van hun ouders en steeds meer hun eigen leven gaan leiden. Het is dan passender om de jongere te begeleiden naar zelfstandigheid.
Een combinatie van een MWA en een individuele voorziening jeugdhulp is vooralsnog niet mogelijk.
De omvang van de hulp kan bijvoorbeeld worden vormgegeven als een x-aantal uur per week. En de uitvoeringsperiode als een vooraf bepaald tijdsbestek binnen de periode vanaf datum y.
In het eerste lid van dit artikel wordt verwezen naar de Jeugdwet artikel 8.1.1., waarin specifieke bepalingen over het pgb zijn opgenomen, onder andere over de kwaliteit van de in te kopen hulp: deze moet van goede kwaliteit zijn. Dat wil zeggen dat deze aan de gangbare kwaliteitsmaatstaven moet voldoen. Deze kwaliteitsmaatstaven gelden voor alle aanbieders, dus ook voor kleine aanbieders zoals zzp’ers.
In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a. van de Jeugdwet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb.
Dit geeft invulling aan artikel 2.9 van de Jeugdwet waarin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.
De formulering in artikel 8.1.1 maakt nog wel mogelijk dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder hoger is dan het door het college voorgestelde aanbod.
In het derde lid wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Artikel 2:4, derde lid, onder d
Als een jeugdige niet zelf tot het beheer van zijn pgb in staat is of nog niet de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, waardoor een situatie van (wettelijke) vertegenwoordiging aan de orde is, moet worden gewaarborgd dat de vertegenwoordiger die de cliënt ondersteunt hiertoe daadwerkelijk in staat is en dit vanuit zuiver hulpgedreven motieven doet. De mogelijkheid dat er een ongewenste belangenverstrengeling tussen vertegenwoordiger en pgb-hulpverlener(s), danwel een ongewenste (financiële) afhankelijkheidsrelatie ontstaat, dient te worden vermeden.
Om die reden is de voorwaarde opgenomen dat in principe de uitvoerder van de ondersteuning niet degene is die de vertegenwoordiger c.q. budgetbeheerder is, aangezien de objectiviteit van de te beoordelen kwaliteit van de ondersteuning dan niet aanwezig is of andere, niet hulpgedreven, overwegingen een doorslaggevende rol kunnen gaan spelen. Ouders van pgb ontvangende jeugdigen, zijn hiervan uitgezonderd.
Artikel 2:4, vierde, zevende en achtste lid
Bij het vierde lid geeft het college aan dat het (algemene) nadere regels kan stellen voor wat betreft de periode van besteding en verantwoording van pgb’s. Dit wordt per individueel geval vastgelegd in het verleningsbesluit. De hoogte van de tarieven wordt nader geregeld in de Regeling pgb tarieven jeugdhulp Den Haag. Met het tweede, zevende en achtste lid draagt de raad er zorg voor dat de essentialia van de voorziening in de verordening zijn geborgd. Tegelijkertijd kunnen de berekeningen voldoende actueel blijven.
Deze bepaling is een uitwerking van de bij Nota van Wijziging (NvW) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet.
Artikel 3:1, eerste en tweede lid
Het eerste lid van deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet.
De bepaling in lid 2 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet en is in de verordening opgenomen op grond van de verplichting van artikel 2.9, onder d, van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.12 van de wet.
De indieners van het amendement hebben hier ter toelichting aan toegevoegd dat gemeenten hierbij ten minste een inschatting dienen te maken van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Welke invloeden daarbij worden meegewogen, is ter beoordeling aan de gemeenten.
Uitgangspunt is, dat de aanbieder personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. De gemeente zal zich dus ten minste een beeld moeten vormen van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Hiermee wordt voorkomen dat een gemeente alleen de laagste prijs voor de uitvoering van de opdracht beschouwt. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Met dit artikel wordt bereikt dat voor klachten tegen de gemeente op het terrein van de jeugdhulp één regeling gaat gelden, ongeacht of de gemeente in een concreet geval heeft gehandeld als jeugdhulp verwijzer of als jeugdhulpaanbieder. De klachtmogelijkheid tegenover de hulpaanbieders is al geregeld in artikel 4.2.1 van de wet.
De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet. Opgemerkt wordt dat regeling van de inspraak en medezeggenschap in artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015, op grond van artikel 2.10 van de Jeugdwet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Dit leidt ertoe dat bij verordening moet worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.
Het eerste lid van dit artikel verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat voor het jeugdhulpbeleid eenzelfde inspraakprocedure geldt als voor andere terreinen.