Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
's-Gravenhage

Vaststelling van de Verordening jeugdhulp Den Haag 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Organisatie's-Gravenhage
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVaststelling van de Verordening jeugdhulp Den Haag 2022
CiteertitelVerordening jeugdhulp Den Haag 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp20/2021
Externe bijlageRaadsvoorstel

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2022Nieuwe regeling

15-12-2021

gmb-2021-482132

RIS310609

Tekst van de regeling

Intitulé

Vaststelling van de Verordening jeugdhulp Den Haag 2022

 

De raad van de gemeente Den Haag,

 

gezien het voorstel van het college van 16 november 2021,

 

gelet op:

- artikel 2.9 van de Jeugdwet, en

- artikel 149 van de Gemeentewet,

 

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp Den Haag 2022:

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

-

afwegingskader 16-23:

het college bepaalt aan de hand van dit kader voor jongeren van 16 tot 23 jaar afhankelijk van hun ondersteuningsbehoefte de meest passende ondersteuning (specialistische jeugdhulp of ondersteuning vanuit de Wmo);

-

beroepsmatig werkzame personen:

a. personen die werkzaam zijn bij een instelling, die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister conform artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;

b. personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel en ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister conform artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;

c. personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp;

-

college:

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

-

eerstegraads bloedverwantschap:

(adoptie-)ouder(s) en (adoptie-)kind(eren);

-

eerstegraads aanverwantschap:

(adoptie-)ouder(s) van de partner en (adoptie-)kind(eren) van de partner;

-

formele pgb-tarief:

tarief voor beroepsmatige hulpverlening krachtens de Regeling Pgb tarieven jeugdhulp Den Haag 2020;

-

gebruikelijke hulp:

de normale dagelijkse hulp en zorg die ouders geacht worden te bieden aan hun kind;

-

hulpvraag:

behoefte van een jeugdige of van een ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

-

individuele voorziening:

de met een verwijzing of beschikking op de jeugdige of zijn ouders toegesneden toegankelijke jeugdhulpvoorziening, die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt;

-

informele pgb-tarief:

tarief voor niet beroepsmatige hulpverlening krachtens de Regeling Pgb tarieven jeugdhulp Den Haag 2020;

-

jeugdteam:

op decentraal niveau (wijk, stadsdeel of andere gebiedsafbakening) georganiseerd multidisciplinair team dat de hulpvraag van jeugdigen of hun ouders behandelt;

-

leefeenheid:

de personen binnen één huishouden;

-

MWA:

een maatwerkarrangement zoals bedoeld in artikel 1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018;

-

OJA:

een onderwijs-jeugdhulparrangement bestaande uit een combinatie van onderwijsondersteuning en jeugdhulp;

-

ondersteuningsplan:

het document waarin de gezinssituatie in kaart is gebracht, en de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders is vastgelegd, samen met de te bereiken resultaten en de wijze waarop deze resultaten worden bereikt;

-

overige voorzieningen:

overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de wet, waarvoor geen verwijzing of beschikking van het college vereist is in het kader van de wet;

-

pgb:

persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet;

-

Regio H10

de 10 gemeenten in Haaglanden die gezamenlijk de Gemeenschappelijke regeling Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden H-10 hebben afgesloten om jeugdhulp samen in te kopen, zijnde de gemeenten: Delft, Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Voorschoten, Wassenaar, Westland en Zoetermeer;

-

Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden:

de bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 2 van de Gemeenschappelijke regeling Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden H-10

-

sociaal netwerk:

personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt;

-

tweedegraads bloedverwantschap:

grootouder(s), kleinkind(eren), broer(s) en zus(sen);

-

tweedegraads aanverwantschap:

grootouder(s) van de partner, kleinkind(eren) van de partner, broer(s) en zus(sen) van de partner;

-

verwijzing:

een deskundig oordeel van de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts dat er specifieke hulp nodig is voor een jeugdige of zijn ouders;

-

wet:

Jeugdwet.

 

Artikel 1:2 Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      basishulp geboden door het jeugdteam, waaronder:

      • ambulante opvoedhulp;

      • begeleiding voor jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke, of zintuiglijke beperking;

      • kortdurende basis jeugd-ggz;

      • gezinsondersteuning waaronder gezinscoaching.

  • b.

    jongerentrajecten en intensief casemanagement, mede met het oog op (het voorkomen van) jeugdcriminaliteit en jeugdoverlast;

  • c.

    informatie, trainingen en (opvoed-)advies;

  • d.

    maatwerkactiviteiten jeugdgezondheidszorg;

  • e.

    jongerencoaching en participatiebevordering;

  • f.

    schoolmaatschappelijk werk;

  • g.

    OJA's.

  • 2.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      crisisopvang;

    • b.

      basis jeugd-ggz;

    • c.

      specialistische jeugd-ggz;

    • d.

      diagnostisch onderzoek en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie;

    • e.

      begeleiding;

    • f.

      behandeling;

    • g.

      pleegzorg;

    • h.

      (semi-) residentiële hulp;

    • i.

      ambulante opvoedhulp;

    • j.

      persoonlijke verzorging;

    • k.

      gesloten jeugdhulp;

    • l.

      niet-regionaal ingekochte jeugdhulp;

    • m.

      vervoer van de jeugdige van of naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid.

 

  • 3.

    Niet-regionaal ingekochte jeugdhulp kan bestaan uit:

    • a.

      jeugdhulp met een specialistische functie binnen de kaders van de landelijk ingekochte jeugdhulp;

    • b.

      jeugdhulp voor jeugdigen die buiten de regio H10 verblijven en volgens het woonplaatsbeginsel onder de verantwoordelijkheid van het college vallen en voor wie de regionaal ingekochte jeugdhulpaanbieders geen passende hulp kunnen organiseren die voldoende in de nabijheid van de jeugdige geboden kan worden.

  • 4.

    Het Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden maakt op www.sbjh.nl bekend welke aanbieders welke individuele voorzieningen uitvoeren.

 

Artikel 1:3 Nadere regels

Het college stelt nadere regels ten aanzien van de individuele voorzieningen als bedoeld in artikel 1:2, tweede lid.

 

Artikel 1:4 Toegang jeugdhulp, indiening hulpvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders met een jeugdhulpvraag kunnen zich tot het college wenden.

  • 2.

    Het college beslist vervolgens of en welke voorziening een jeugdige nodig heeft, indien:

    • a.

      het voor de jeugdige of het gezin onmogelijk is om zelf de eigen verantwoordelijkheid te nemen;

    • b.

      de eigen mogelijkheden niet voldoende toereikend zijn; en

    • c.

      er binnen het sociale netwerk beperkt tot geen mogelijkheden zijn.

  • 3.

    Het college legt een individuele voorziening vast in een beschikking bij:

    • a.

      inzet van gesloten jeugdhulp;

    • b.

      verstrekking van een pgb;

    • c.

      weigering van een aanvraag voor een individuele voorziening;

    • d.

      een verzoek van de jeugdige of zijn ouders om een beschikking te ontvangen, binnen 6 weken na het voor akkoord ondertekenen van een ondersteuningsplan.

  • 4.

    Het college zorgt voor de inzet van diagnostisch onderzoek en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie na verwijzing door de school naar een jeugdhulpaanbieder, indien en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp conform de wet nodig is.

  • 5.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder:

    • a.

      indien de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp conform de wet nodig is; en

    • b.

      nadat de jeugdhulpaanbieder in overleg treedt met het college over de in te zetten hulp, de duur en de intensiteit daarvan.

  • 6.

    Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering. Hiervoor verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 2:3.

  • 7.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.3 juncto artikel 6.1.8 van de wet.

  • 8.

    Jeugdigen en ouders die een verzoek doen voor een overige voorziening, kunnen zich rechtstreeks aanmelden bij de uitvoerende instantie. Ook de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of andere betrokken instanties kunnen hen rechtstreeks verwijzen naar een aanbieder van een overige voorziening.

 

Artikel 1:5 Doorverwijzing naar gecontracteerde jeugdhulpaanbieder

Na verwijzing naar een jeugdhulpaanbieder zoals beschreven in artikel 1:4, vijfde lid, worden de volgende stappen doorlopen:

  • a.

    de jeugdhulpaanbieder stelt de hulpvraag van de jeugdige of de ouder(s) vast;

  • b.

    de jeugdhulpaanbieder stelt vast of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/ of stoornissen en, zo ja, welke problemen en/ of stoornissen dat zijn;

  • c.

    de jeugdhulpaanbieder onderzoekt of en in hoeverre er mogelijkheden voor de jeugdige of ouder(s) zijn om, geheel dan wel gedeeltelijk:

    • op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot een oplossing voor de hulpvraag;

    • met gebruikmaking van een algemene voorziening te komen tot een oplossing voor de hulpvraag;

    • om door middel van een voorliggende voorziening te komen tot een oplossing voor de hulpvraag.

 

Artikel 1:6 Aanvraag individuele voorzieningen en gespreksprocedure

Het college stelt nadere regels met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

 

Hoofdstuk 2 Afweging en voorwaarden individuele voorzieningen

Artikel 2:1 Toekenning individuele voorzieningen

  • 1.

    Het college kent een individuele voorziening toe als wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met hulp van zijn ouders, sociaal netwerk of andere personen uit zijn naaste omgeving, geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening;

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    Een individuele voorziening wordt alleen verstrekt als deze voorziening volgens objectieve maatstaven:

    • a.

      toereikend is;

    • b.

      een passend antwoord is op de ervaren problemen of beperkingen;

    • c.

      leiden tot het gewenst resultaat; en

    • d.

      financieel het meest gunstigst is.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels voor de toekenning van individuele voorzieningen ter uitwerking van de criteria als genoemd in het eerste lid.

     

Artikel 2:2 Individuele voorzieningen voor jongeren

Bij jongeren van 16 tot 23 jaar maakt het college op grond van het afwegingskader 16-23 de afweging of een individuele voorziening of een MWA het meest passend is.

 

Artikel 2:3 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking, die op verzoek wordt toegezonden, in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      om welke voorziening het gaat en wat het beoogde resultaat hiervan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en de uitvoeringsperiode van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt; en

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

 

Artikel 2:4 Individuele voorziening in de vorm van een PGB

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld budgetplan met een overzicht van hoe zij het pgb gaan besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen; en

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, voor zover deze beschikbaar en vergelijkbaar is.

  • 3.

    De jeugdige of zijn ouder(s) die een pgb ontvangen, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een meerderjarig persoon uit het sociale netwerk:

    • a.

      de ontvanger van een pgb motiveert waarom de inzet van deze persoon tot een gelijk of beter resultaat leidt dan de inzet van een professionele jeugdhulpverlener en waarom het gecontracteerde aanbod niet passend is;

    • b.

      de persoon uit het sociale netwerk verleent veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte hulp;

    • c.

      de ontvanger van een pgb is niet, tevens uitvoerder van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht of heeft een financiële relatie met de uitvoerder van de ondersteuning, tenzij:

      • dit gezien de situatie van de jeugdige, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden;

      • de uitvoerder van de hulp en ontvanger van het budget een ouder is van de jeugdige voor wie het pgb is verstrekt;

  • d.

    de persoon uit het sociale netwerk verricht geen handelingen die op grond van de norm van verantwoorde werktoedeling aan een geregistreerde professional is voorbehouden;

  • e.

    de persoon uit het sociale netwerk krijgt maximaal een door het college bij nadere regels vastgesteld tarief betaald voor zijn diensten;

  • f.

    de hulp leidt voor de persoon uit het sociale netwerk niet tot overbelasting. Hierbij geldt de regel dat die persoon geen hulp mag verlenen die meer bedraagt dan 40 uur per week. Bij het vaststellen of deze 40 uur per week overschreden wordt kan ook betrokken worden de hoeveelheid ondersteuning die deze persoon, al dan niet via een pgb, levert aan andere personen of gezinsleden;

  • g.

    de persoon uit het sociale netwerk heeft naar het onderdeel van het college op geen enkele wijze druk op de ontvanger van een pgb uitgeoefend bij diens besluitvorming;

  • h.

    de persoon uit het sociale netwerk beschikt over een geldige verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in artikel 4.1.6 van de wet, voor het verlenen van veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte zorg en dient deze desgevraagd te overhandigen aan het lokale team, tenzij de persoon de ouder is van de jeugdige;

  • i.

    de kwaliteit van de hulpverlening moet voldoende zijn om de gestelde doelen in het gezinsplan te kunnen realiseren. De geleverde voorziening wordt afgestemd met de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp of zorg in het gezin;

  • j.

    de persoon uit het sociale netwerk doet melding van iedere calamiteit of geweld die bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering ervan plaatsvind bij de Inspectie Jeugdzorg en het college;

  • k.

    de persoon uit het sociale netwerk stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen.

  • 4.

    Het college kan in nadere regels criteria stellen aan:

    • a.

      de periode waarbinnen een pgb moet zijn besteed;

    • b.

      de wijze waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld;

    • c.

      de verantwoording van het pgb.

  • 5.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit en rechtmatigheid van de geleverde jeugdhulp, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb ‘s.

  • 6.

    Bij het verstrekken van een pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welke individuele voorziening het pgb wordt aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;

    • d.

      hoe de feitelijke betaling van het pgb plaatsvindt;

    • e.

      wat de duur is van de periode waarvoor het pgb is bedoeld; en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 7.

    Het college betaalt een pgb overeenkomstig het informele pgb-tarief indien:

    • a.

      de individuele voorziening niet beroepsmatig wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk;

    • b.

      de individuele voorziening beroepsmatig geboden wordt door een bloed- of aanverwante in de 1e of 2e graad van de jeugdige of door een ander persoon die deel uitmaakt van de leefeenheid.

  • 8.

    Het college betaalt uitsluitend het pgb overeenkomstig het formele pgb-tarief indien:

    • a.

      de zorg wordt uitgevoerd door een beroepsmatig werkzaam persoon;

    • b.

      deze persoon in elk geval is ingeschreven in het Kwaliteitsregister Jeugd of BIG-register;

    • c.

      beschikt over een geldige VOG; en

    • d.

      over een regeling voor de behandeling van klachten beschikt.

 

Hoofdstuk 3 Overige bepalingen

Artikel 3:1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Een jeugdige of zijn ouders doen op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, die eventueel aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb;

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) verzoeken de uitbetaling van het pgb geheel of gedeeltelijk op te schorten;

  • 4.

    Indien het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft herzien of ingetrokken door verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens, kan het college van degene die onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de te veel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het te veel of ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Het college kan een besluit tot verlening van een pgb intrekken, indien blijkt dat het pgb binnen zes maanden na het klaarzetten van het budget bij de SVB, niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

 

Artikel 3:2 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de formele tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

 

Artikel 3:3 Klachtregeling

Het college behandelt klachten van jeugdigen, ouders of pleegouders, die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Klachtregeling GGD Haaglanden.

 

Artikel 3:4 Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de in artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

 

Artikel 3:5 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 3:6 Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.

 

Artikel 3:7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2022.

 

Artikel 3:8 Intrekking

De Verordening Jeugdhulp Den Haag 2015 wordt met ingang van 1 januari 2022 ingetrokken.

 

Artikel 3:9 Overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening Jeugdhulp Den Haag 2015 blijft van toepassing op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp Den Haag 2015, totdat het college een nieuw besluit neemt.

  • 2.

    De Verordening Jeugdhulp Den Haag 2015 blijft van toepassing op bezwaar- en beroepsprocedures betreffende bezwaar- en beroepschriften, die vóór de dag van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend.

  • 3.

    De Verordening jeugdhulp Den Haag 2022 is van toepassing op aanvragen van een jeugdige of ouder(s), die vóór inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, en waarop nog niet is beslist.

 

Artikel 3:10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening jeugdhulp Den Haag 2022” .

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1:1

In de Jeugdwet worden drie typen voorzieningen onderscheiden: overige voorzieningen, individuele voorzieningen en andere voorzieningen. Andere voorzieningen komen in deze verordening niet voor omdat ze alleen in andere wetten dan de Jeugdwet voorkomen.

 

Artikel 1:2

Uit de onderstaande passage uit de Memorie van Toelichting (MvT) van de wet bij artikel 2.9 komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. Artikel 1:2 van deze verordening biedt een zo compleet mogelijk overzicht van overige en individuele voorzieningen die het college ter beschikking staan.

Een aantal voorzieningen die voorheen vielen onder de overige voorzieningen zijn overgeheveld naar de MWA’s. Het gaat om de voorzieningen met verblijf die bijvoorbeeld door het Jongeren Interventie Team worden uitgevoerd. De ambulante trajecten blijven een overige voorziening en dus vrij toegankelijk.

Omdat het aanbod van overige en individuele voorzieningen zich in de praktijk moet ontwikkelen, biedt het vijfde lid het college de mogelijkheid om desgewenst ten behoeve van de uitvoering nadere regels te stellen.

 

Artikel 1:4, derde lid

Er wordt alleen een beschikking voor individuele voorzieningen verstrekt indien één van de in artikel 1:4, derde lid, genoemde uitzonderingsgevallen aan de orde is. Hiermee wordt het in de MvT genoemde beschikkingsvoorschrift en rechtsbescherming gecombineerd met een maximale beperking van de administratieve lasten. In alle andere gevallen volgt geen beschikking en wordt de aanvraag als afgehandeld beschouwd.

 

Artikel 1:4, vierde lid

Scholen dienen bij de verwijzing gebruik te maken van het meest actuele Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling. De jeugdhulpaanbieder toetst de aanmelding.

 

Artikel 1:4, vijfde lid

De jeugdhulpaanbieder bepaalt of er sprake is van jeugdhulp en stemt vervolgens met het jeugdteam af welke hulp wordt ingezet, hoe lang en met welke intensiteit. Dit wordt gerealiseerd binnen het voorzieningenpakket waarvoor de jeugdhulpaanbieder door het college gecontracteerd is.

 

Artikel 1:4, zesde lid

Het zesde lid regelt de uitvoering van de verplichting van het college om jeugdhulp in te zetten die nodig wordt geacht in situaties waarbij de uitvoering van kinderbescherming en jeugdreclassering aan de orde is. In die situaties bestaat de inzet in eerste instantie uit het beschikbaar stellen van het voorzieningenpakket dat door de gemeente is ingekocht.

 

Artikel 1:4, achtste lid

Jeugdige en ouders die een beroep doen op een overige voorziening zoals een opvoedcursus, kunnen zich hier direct toe kunnen aanmelden zonder de procedure vanaf artikel 1:4 te hoeven doorlopen. Zij hoeven dus geen verplichte gang langs het jeugdteam te maken.

 

Artikel 2:1

Het is voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen.

Alleen 'bovengebruikelijke' hulp kan doorgaans in aanmerking komen voor een voorziening. Echter, het bieden van ‘bovengebruikelijke hulp’ als ouder(s) of verzorgers kan nog steeds vallen onder de zorgplicht van ouders en verzorgers. Ook wanneer de ontwikkeling van de jeugdige afwijkt van de norm, betekent dit niet per definitie dat er een voorziening wordt ingezet. Het college maakt in elke individuele situatie een zorgvuldige afweging, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige of zijn ouders.

 

Artikel 2:2

Het college heeft een afwegingskader 16-23 ontwikkeld om de overgang van de Jeugdwet naar de Wmo (18-/18+) soepeler te laten verlopen. Uitgangspunt van de nieuwe werkwijze is dat niet meer naar de leeftijd van de jongere, maar naar de ondersteuningsbehoefte van de jongere wordt gekeken. Het college maakt op basis van de ondersteuningsbehoefte van de jongere een afweging of specialistische jeugdhulp of ondersteuning vanuit het maatwerkarrangement het meest passend is voor de jongere.

Individuele jeugdhulp is passend voor jongeren tot 23 jaar met opgroei- of opvoedingsproblemen die systeemgerichte hulp nodig hebben. Dit betekent dat de hulpverlener niet alleen naar de jongere, maar ook naar de gezinsdynamiek kijkt en op basis daarvan actief met het gezin aan de slag gaat om hier verbetering in aan te brengen.

Ondersteuning vanuit het maatwerkarrangement is passend voor jongeren vanaf 16 jaar die ondersteuning nodig hebben op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Dit betreft jongeren die zich los gaan maken van hun ouders en steeds meer hun eigen leven gaan leiden. Het is dan passender om de jongere te begeleiden naar zelfstandigheid.

Een combinatie van een MWA en een individuele voorziening jeugdhulp is vooralsnog niet mogelijk.

 

Artikel 2:3, tweede lid

De omvang van de hulp kan bijvoorbeeld worden vormgegeven als een x-aantal uur per week. En de uitvoeringsperiode als een vooraf bepaald tijdsbestek binnen de periode vanaf datum y.

 

Artikel 2:4, eerste lid

In het eerste lid van dit artikel wordt verwezen naar de Jeugdwet artikel 8.1.1., waarin specifieke bepalingen over het pgb zijn opgenomen, onder andere over de kwaliteit van de in te kopen hulp: deze moet van goede kwaliteit zijn. Dat wil zeggen dat deze aan de gangbare kwaliteitsmaatstaven moet voldoen. Deze kwaliteitsmaatstaven gelden voor alle aanbieders, dus ook voor kleine aanbieders zoals zzp’ers.

In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a. van de Jeugdwet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb.

 

Artikel 2:4, tweede lid

Dit geeft invulling aan artikel 2.9 van de Jeugdwet waarin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

De formulering in artikel 8.1.1 maakt nog wel mogelijk dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder hoger is dan het door het college voorgestelde aanbod.

 

Artikel 2:4, derde lid

In het derde lid wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

 

Artikel 2:4, derde lid, onder d

Als een jeugdige niet zelf tot het beheer van zijn pgb in staat is of nog niet de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, waardoor een situatie van (wettelijke) vertegenwoordiging aan de orde is, moet worden gewaarborgd dat de vertegenwoordiger die de cliënt ondersteunt hiertoe daadwerkelijk in staat is en dit vanuit zuiver hulpgedreven motieven doet. De mogelijkheid dat er een ongewenste belangenverstrengeling tussen vertegenwoordiger en pgb-hulpverlener(s), danwel een ongewenste (financiële) afhankelijkheidsrelatie ontstaat, dient te worden vermeden.

 

Om die reden is de voorwaarde opgenomen dat in principe de uitvoerder van de ondersteuning niet degene is die de vertegenwoordiger c.q. budgetbeheerder is, aangezien de objectiviteit van de te beoordelen kwaliteit van de ondersteuning dan niet aanwezig is of andere, niet hulpgedreven, overwegingen een doorslaggevende rol kunnen gaan spelen. Ouders van pgb ontvangende jeugdigen, zijn hiervan uitgezonderd.

 

Artikel 2:4, vierde, zevende en achtste lid

Bij het vierde lid geeft het college aan dat het (algemene) nadere regels kan stellen voor wat betreft de periode van besteding en verantwoording van pgb’s. Dit wordt per individueel geval vastgelegd in het verleningsbesluit. De hoogte van de tarieven wordt nader geregeld in de Regeling pgb tarieven jeugdhulp Den Haag. Met het tweede, zevende en achtste lid draagt de raad er zorg voor dat de essentialia van de voorziening in de verordening zijn geborgd. Tegelijkertijd kunnen de berekeningen voldoende actueel blijven.

 

Artikel 3:1

Deze bepaling is een uitwerking van de bij Nota van Wijziging (NvW) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet.

 

Artikel 3:1, eerste en tweede lid

Het eerste lid van deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet.

De bepaling in lid 2 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet en is in de verordening opgenomen op grond van de verplichting van artikel 2.9, onder d, van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

 

Artikel 3:2

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.12 van de wet.

De indieners van het amendement hebben hier ter toelichting aan toegevoegd dat gemeenten hierbij ten minste een inschatting dienen te maken van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Welke invloeden daarbij worden meegewogen, is ter beoordeling aan de gemeenten.

Uitgangspunt is, dat de aanbieder personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. De gemeente zal zich dus ten minste een beeld moeten vormen van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Hiermee wordt voorkomen dat een gemeente alleen de laagste prijs voor de uitvoering van de opdracht beschouwt. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 3:3

Met dit artikel wordt bereikt dat voor klachten tegen de gemeente op het terrein van de jeugdhulp één regeling gaat gelden, ongeacht of de gemeente in een concreet geval heeft gehandeld als jeugdhulp verwijzer of als jeugdhulpaanbieder. De klachtmogelijkheid tegenover de hulpaanbieders is al geregeld in artikel 4.2.1 van de wet.

 

Artikel 3:4

De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet. Opgemerkt wordt dat regeling van de inspraak en medezeggenschap in artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015, op grond van artikel 2.10 van de Jeugdwet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Dit leidt ertoe dat bij verordening moet worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

 

Artikel 3:4, eerste lid

Het eerste lid van dit artikel verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat voor het jeugdhulpbeleid eenzelfde inspraakprocedure geldt als voor andere terreinen.

 

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 15 december 2021.

De griffier, Lilianne Blankwaard-Rombouts en de voorzitter, Jan van Zanen.