Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Tynaarlo

Gemeente Tynaarlo - Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Tynaarlo 2022 – gemeente Tynaarlo

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTynaarlo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingGemeente Tynaarlo - Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Tynaarlo 2022 – gemeente Tynaarlo
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Tynaarlo 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpVerordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1 van de Jeugdwet
  5. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2022Nieuwe regeling

21-12-2021

gmb-2021-481474

Tekst van de regeling

Intitulé

Gemeente Tynaarlo - Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Tynaarlo 2022 – gemeente Tynaarlo

De raad van de gemeente Tynaarlo;

gelezen het voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders van 9 november 2021;

overwegende dat de jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, afgestemd met andere voorzieningen de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering ervan een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

dat van inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

dat het noodzakelijk om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronisch psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimte voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

gelet op artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet en artikelen 2.1.3, 2.1.4, derde en zevende lid, 2.1.6 en 2.6.6, eerste lid van Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

 

B E S L U I T:

De Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp, Tynaarlo 2022 vast te stellen

HOOFDSTUK1. Begrippen

 

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Voorzieningen:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, die daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau;

  • b.

    algemene voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015 en jeugdhulpvoorziening die vrij toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de inwoner, jeugdige of zijn ouders;

  • c.

    collectieve maatwerkvoorziening: maatwerkvoorziening die in collectieve vorm wordt verstrekt;

  • d.

    individuele voorziening: jeugdhulpvoorziening, toegesneden op de jeugdige of zijn ouders en niet-vrij toegankelijk;

  • e.

    maatwerkvoorziening: niet-vrij toegankelijke voorziening, op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd, als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo,

Overig:

  • f.

    adl: algemene dagelijkse levensverrichtingen;

  • g.

    besluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of Besluit Jeugdwet, door het Rijk vastgesteld;

  • h.

    bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid en artikel 2.1.4a van de Wmo;

  • i.

    cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • j.

    fout: het onbedoeld onjuist handelen en daarmee oneigenlijk gebruik maken van maatwerkvoorzieningen, individuele voorzieningen of pgb als gevolg van onduidelijkheid, vergissing of onoplettendheid;

  • k.

    fraude: het opzettelijk onjuist handelen, en daarmee handelen in strijd met de regelgeving, met het oogmerk op eigen of andermans (financieel) gewin.

  • l.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • m.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo of aan jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de Jeugdwet;

  • n.

    hulpvrager: cliënt als bedoeld in de Wmo en jeugdige of zijn ouders als bedoeld in de Jeugdwet;

  • o.

    ingezetene: cliënt die blijkens de Basisregistratie Personen dan wel op grond van feitelijk verblijf het hoofdverblijf heeft in de gemeente;

  • p.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • q.

    melding: kenbaar maken van de hulpvraag, als bedoeld in dit artikel onder m, aan het college;

  • r.

    nadere regels: uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, vastgesteld door college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo;

  • s.

    niet integer handelen: Misbruik maken van voorkennis, persoonlijke en medische informatie van cliënten. Zich laten beïnvloeden in zijn oordeel als gevolg van een persoonlijke relatie, sociale status, uiterlijk, sekse en bevolkingsgroep. Iemand te bewegen door bedreiging, het aanbieden van geld of diensten of andere voordelen, door het uitoefenen van lichamelijke of psychische druk, dan wel het hanteren van listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels, met als doel een maatwerkvoorziening, individuele voorziening, of overeenkomst te verkrijgen op grond van de Wmo 2015 en/of Jeugdwet.

  • t.

    Ppb: persoonsgebonden budget: als bedoeld in artikel 1.1.1. Wmo, zijnde een door het college verstrekt budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, of; als bedoeld in artikel 8.1.1 Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders/verzorgers, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • u.

    pgb-aanbieder: een derde die in opdracht van een cliënt dan wel diens vertegenwoordiger diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een individuele- dan wel maatwerkvoorziening behoren uitvoert.

  • v.

    pgb-beheerder: beheerder van de pgb, dit kan zowel de cliënt zelf zijn dan wel diens vertegenwoordiger.

  • w.

    resultaat: het doel dat bereikt moet worden;

  • x.

    resultatenplan: plan waarin staat beschreven welke haalbare resultaten de cliënt dan wel de jeugdige of zijn ouders wil/ willen, kan/kunnen bereiken en alle ondersteuning die ingezet wordt om dit mogelijk te maken, op het gebied van zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie, gezondheid en veiligheid;

  • y.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de hulpvrager een sociale relatie onderhoudt;

  • z.

    vertrouwenspersoon: persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, of; persoon die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger personen die bij een melding aan een Veilig Thuis-organisatie betrokken zijn op hun verzoek ondersteunt bij de uitoefening van hun rechten jegens Veilig Thuis;

  • aa.

    zin: zorg in natura;

  • ab.

    zin-aanbieder: rechtspersoon die jegens het college, op grond van de met aanbieder gesloten (raam-)overeenkomst, gehouden is een algemene voorziening, maatwerk- of individuele voorziening te leveren.

 

Voor zover niet anders bepaald, hebben begrippen in deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels en beleidsregels dezelfde betekenis als in de wet.

Het college kan middels nadere regels verdere invulling geven aan het bepaalde in de voorgaande leden.

HOOFDSTUK 2. Toegang

 

 

Artikel 2. Toegang maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1.

    Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1. tot en met 2.3.5. van de Wmo en artikel 2.3. van de Jeugdwet bij nadere regels op welke manier in samenspraak met de hulpvrager wordt vastgesteld of hij voor een maatwerkvoorziening of individuele voorziening in aanmerking komt.

  • 2.

    Het college heeft de centrumgemeente Assen gemandateerd om ondersteuning op het gebied van veilig wonen/beschermd wonen (en de bijbehorende begeleiding en eventueel dagbesteding) toe te kennen en de centrumgemeente draagt zorg voor financiering vanuit de Wmo.

 

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch

specialist en jeugdarts naar een, door de gemeente gecontracteerde, jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

 

HOOFDSTUK 3. Resultaten

 

 

Artikel 4. Individuele voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een individuele voorziening wordt toegekend in de vorm van ondersteuning op een resultaatgebied uit een van de domeinen veilig (V), zelfredzaam (Z), meedoen (M) en gezond (G). De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      V1 veilige huiselijke relatie

    • b.

      V2 veilig wonen

    • c.

      Z1 zelfstandig wonen

    • d.

      Z2 financiën op orde

    • e.

      Z3 omgang met instanties op orde

    • f.

      Z4 activiteiten dagelijks leven op orde

    • g.

      Z5 schoon en leefbaar huis

    • h.

      M1 dagbesteding uitstroom (on)betaald werk

    • i.

      M2 dagbesteding naar onderwijs

    • j.

      M3 dagbesteding zinvolle daginvulling

    • k.

      M4 sociaal netwerk

    • l.

      M5 maatschappelijke participatie

    • m.

      G1 gezondheid

    • n.

      G2 verslaving

    • o.

      G3 gezond opgroeien/ opvoeden

    • p.

      G4 dyslexie

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening voor begeleiding, dagbesteding of logeren wordt toegekend in de vorm van ondersteuning op een resultaatgebied uit een van de domeinen veilig (V), zelfredzaam (Z), meedoen (M) en gezond (G).

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening in de vorm van:

    • a.

      een woningaanpassing heeft als resultaat dat de door de hulpvrager ondervonden aantoonbare beperkingen in het normale gebruik van de woning worden opgeheven of verminderd;

    • b.

      een vervoersvoorziening heeft als resultaat dat de hulpvrager zich lokaal of regionaal kan verplaatsen;

    • c.

      een hulpmiddel heeft als resultaat dat de belemmeringen die de hulpvrager ondervindt in het dagelijks leven worden opgeheven dan wel worden verminderd;

    • d.

      huishoudelijke hulp heeft als resultaat dat er een schoon en leefbaar huis is.

 

Artikel 5. Interventieniveaus

Ondersteuning op de volgende interventieniveaus is vrij toegankelijk:

Interventieniveau 1: universele preventie Interventieniveau

Interventieniveau 2: selectieve preventie Interventieniveau

Interventieniveau 3: kortdurende ondersteuning

 

Ondersteuning op de volgende interventieniveaus is niet vrij- toegankelijk:

Interventieniveau 4: ondersteuning laagfrequent ingezet en bij een enkelvoudig te behalen resultaat

Interventieniveau 5: ondersteuning die frequent wordt ingezet

Interventieniveau 6: ondersteuning die hoogfrequent wordt ingezet

Interventieniveau 7: ondersteuning, exclusief verblijf (bijv, dagbesteding, thuiswonen +)

Interventieniveau 8: ondersteuning in combinatie met verblijf en wordt 24 uur per etmaal geboden

 

HOOFDSTUK 4. Maatwerk Wmo

 

 

Artikel 6. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • v.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of vi. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het gesprek als bedoeld in artikel 2.3.2. eerste lid van de Wmo, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of;

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of

      • v.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2. van de Wmo, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk, naar vermogen, weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

    • c.

      Als er recht op een maatwerkvoorziening bestaat, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de hier bovengenoemde criteria.

 

Artikel 7. Specifieke criteria woonvoorzieningen

  • 1.

    De woonvoorziening is er op gericht dat de cliënt normaal gebruik kan maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    Compensatie ter zake van een hulpvraag die ziet op het normale gebruik van de woning wordt bij voorkeur geleverd via ondersteuning bij een verhuizing als bedoeld in artikel 13.

  • 3.

    De op grond van de Verordening aangebrachte woonvoorzieningen mogen niet zonder schriftelijke toestemming van het college worden verwijderd.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de wijze van vaststelling van het recht op een maatwerkvoorziening voor een woonvoorziening.

 

Artikel 8. Specifieke criteria kortdurend verblijf

Een maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf, zijnde logeren en respijtzorg, wordt slechts verstrekt, indien:

de cliënt wegens zijn beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen, permanent toezicht nodig heeft en dit wordt geleverd door gebruikelijke hulp en/of mantelzorger thuis;

het noodzakelijk is dat de persoon die gebruikelijke hulp en/of mantelzorg verleent ontlast wordt.

Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de wijze van vaststelling van het recht op een maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf.

 

Artikel 9. Specifieke criteria huishoudelijke hulp

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden is bedoeld voor het uitvoeren van huishoudelijke taken, exclusief onderhoud aan de tuin, en wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de cliënt niet in staat is tot het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • b.

      er geen algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen aanwezig zijn;

    • c.

      er geen sprake is van gebruikelijke hulp en mantelzorg

  • 2.

    Bij het oordeel of gebruikelijke hulp kan worden gevergd houdt het college –onverminderd de wettelijke definitie- in ieder geval rekening met;

    • a.

      De omvang van de ondersteuningsbehoefte;

    • b.

      De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • c.

      De omstandigheid dat een huisgenoot regelmatig niet aanwezig is vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter.

  • 3.

    De vaststelling van de omvang van de huishoudelijke hulp vindt plaats met behulp van het “HHM-normenkader”. Met dien verstande dat als uitgangspunt geldt dat geen uren, of delen van uren, worden geïndiceerd.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de wijze van vaststelling van de huishoudelijke hulp.

 

Artikel 10. Specifieke criteria begeleiding

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen indien hij door zijn beperkingen onvoldoende zelfredzaam of in staat tot participatie is en de cliënt hierdoor beperkingen ervaart op het gebied van:

    • a.

      de sociale redzaamheid;

    • b.

      het bewegen en verplaatsen;

    • c.

      het psychisch functioneren.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de wijze van vaststelling van het recht op een maatwerkvoorziening voor begeleiding.

 

Artikel 11. Specifieke criteria vervoer

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. De te verstrekken vervoersvoorziening zal lokale verplaatsingen tot een omvang per jaar van maximaal 2250 kilometer mogelijk maken.

  • 2.

    De te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een vervoerspas waarmee gebruik kan worden gemaakt van het collectief systeem van aanvullend vervoer;

    • b.

      een voorziening in natura in de vorm van:

      • 1.

        een open elektrische buitenwagen/scootmobiel;

      • 2.

        een ander verplaatsingsmiddel;

  • 3.

    De voorzieningen bedoeld in het tweede lid, onder b, sub 1 en 2 worden in huur verstrekt. Het onderhoud aan en de reparatie van deze voorziening maakt deel uit van de huurovereenkomst, met uitzondering van schootkleden en anti-decubitus materialen, welke in eigendom worden verstrekt. Reparatiekosten aan in eigendom verstrekte schootkleden en antidecubitusmaterialen, niet zijnde het gevolg van nalatigheid van cliënt zelf, komen voor vergoeding in aanmerking.

  • 4.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in dit artikel indien uit onderzoek volgt dat cliënt een hogere of lagere vervoersbehoefte heeft.

 

Artikel 12. Specifieke criteria rolstoel

Een rolstoel of ander verplaatsingsmiddel is er op gericht dat de cliënt zich kan verplaatsen in en om de woning. Een rolstoel wordt niet verstrekt voor incidenteel gebruik.

Sportrolstoelen worden niet gezien als rolstoelen voor incidenteel gebruik maar als sportvoorziening.

 

Artikel 13. Specifieke criteria verhuiskosten

  • 1.

    Een tegemoetkoming in de verhuiskosten kan worden toegekend indien dit de goedkoopst adequate voorziening is ten opzichte van een woonvoorziening. Voordat het college het verhuisprimaat toepast, moet een belangenafweging worden gemaakt tussen het aanpassen van de huidige woning of het verhuizen naar een andere woning.

  • 2.

    Een tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt te overleggen offerte. Het college is gerechtigd een tegenofferte aan te leveren.

  • 3.

    Een tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt afgewezen indien;

    • a.

      cliënt voor het eerst verhuist naar een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      cliënt verhuist naar een woning die niet bedoelt is voor permanente bewoning;

    • c.

      cliënt is verhuisd naar de voor hem op dat moment niet meest geschikte woning;

    • d.

      de verhuizing niet bijdraagt aan het opheffen of verminderen van de beperkingen;

    • e.

      cliënt verhuist naar een WLZ-instelling;

    • f.

      cliënt verhuist vanuit een geschikte woning;

    • g.

      de kosten voor het aanpassen van de woning zijn lager dan de tegemoetkoming in de verhuiskosten.

 

Artikel 14. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • d.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk alsnog toestemming verleent;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een (fysieke) voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      indien opzettelijk onjuiste informatie wordt verstrekt of opzettelijk informatie wordt verzwegen, met oogmerk om op oneigenlijke gronden een maatwerkvoorziening te verkrijgen of te doen verkrijgen.

  • 2.

    Het college weigert een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie als:

    • a.

      de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Tynaarlo, onverminderd hetgeen bepaald is in de Wmo over beschermd wonen en opvang;

    • b.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was;

    • c.

      de voorziening voorzienbaar was, en van de cliënt redelijkerwijs verwacht kon worden dat hij zelf maatregelen had getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 3.

    Het college verstrekt geen woningaanpassing:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening in de vorm van hulpmiddelen noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of;

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Een collectieve maatwerkvoorziening gaat voor op een individuele maatwerkvoorziening.

 

Artikel 15. Beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze in

  • natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is en de specifieke afspraken hierover. Het resultatenplan maakt integraal onderdeel uit van de beschikking;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in aanvulling op het vermelde onder lid 2:

    • a.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • b.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

 

Artikel 16. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het Persoonsgebonden budget wordt bepaald:

  • a.

    voor diensten aan de hand van een percentage van het tarief voor ZIN. Dit percentage bedraagt:

    • I.

      Voor een professional 90% ZIN tarief;

    • II.

      Voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk: 65% van het tarief voor een professional.

  • b.

    voor hulpmiddelen aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura.

  • 2.

    Het college kan in een financieel besluit de bedragen als genoemd in lid 1 vaststellen.

 

Artikel 17. Algemene regels over het pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb met in achtneming van artikel 2.3.6 van de Wmo en artikel 8.1.1. van de Jeugdwet.

  • 2.

    Voor de cliënt die in aanmerking wenst te komen voor een pgb geldt de verplichting om een persoonlijk budgetplan op te stellen. Hiertoe kan het college een standaard formulier opstellen.

  • 3.

    Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien:

    • a.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen en naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

    • b.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Ter beoordeling gelden de volgende voorwaarden:

      • i.

        cliënt heeft een goed overzicht van de eigen situatie en kan deze houden

      • ii.

        cliënt weet welke regels er horen bij een pgb.

      • iii.

        cliënt kan een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden.

      • iv.

        cliënt is in staat te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

      • v.

        cliënt kan zelfstandig handelen en zelf voor zorgverleners kiezen.

      • vi.

        cliënt kan zelf afspraken maken, bijhouden en zich hier aan houden.

      • vii.

        cliënt kan zelf beoordelen of de zorg uit het pgb het beste bij hem past.

      • viii.

        cliënt kan zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners.

      • ix.

        cliënt kan ervoor zorgen dat de zorgverleners die voor hem werken weten wat ze moeten doen.

      • x.

        cliënt weet wat hij moet doen in zijn rol als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener.

  • 4.

    Het pgb wordt uitbetaald per feitelijk geleverde uren, niet zijnde maandloon.

  • 5.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt.

  • 6.

    Aan het pgb zijn de volgende verplichtingen en voorwaarden verbonden:

    • a.

      het pgb mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt;

    • b.

      het pgb mag niet worden besteed aan tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      het pgb mag niet worden besteed aan het beheer van het pgb;

    • d.

      een professionele ondersteuner mag het pgb niet beheren;

    • e.

      het pgb wordt binnen drie maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Het college kan al dan niet op verzoek een langere termijn hanteren;

    • f.

      besteding van het pgb dient verantwoord te worden.

  • 7.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woonvoorzieningen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      wanneer de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt;

    • b.

      dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt;

    • c.

      aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura;

    • d.

      wanneer het gaat om een dienst die zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie;

    • e.

      deze persoon heeft aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem niet te zwaar valt;

    • f.

      deze persoon op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb heeft uitgeoefend bij diens besluitvorming.

  • 8.

    Het college weigert een pgb als de cliënt het beheer uitvoert met hulp van de betrokken ondersteuner zelf of daaraan verbonden personen en daarmee ongewenste belangenverstrengeling kan ontstaan.

  • 9.

    Het college houdt rekening met de belastbaarheid van de mantelzorger van de cliënt.

  • 10.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

 

Artikel 18. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s

  • 1.

    Een hulpvrager is een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget, zolang er ondersteuning geboden wordt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De hoogte van de bijdrage, bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de WMO dan wel het totaal van de bijdragen:

    • a.

      Is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per bijdrageperiode voor de hulpvrager of de gehuwde hulpvragers tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4., derde lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

    • b.

      Wanneer er onvoldoende betalingscapaciteit is bij een hulpvrager kan er, tijdelijk, worden afgezien van het opleggen van een bijdrage.

    • c.

      Er wordt geen bijdrage opgelegd als dit nadelige gevolgen heeft voor de ondersteuning die wordt gegeven op grond van de Wmo 2015.

  • 3.

    Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige hulpvrager is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een hulpvrager.

  • 4.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald:

    • a.

      door aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

 

Artikel 19. Terugbetaling bij verkoop

  • 1.

    De cliënt die als woningeigenaar een woonvoorziening of een woningaanpassing heeft ontvangen, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 5 jaar na gereedmelding van deze voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2.

    De kosten van deze woonvoorziening of woningaanpassing dienen bij eventuele verkoop binnen vijf jaar na gereed melding van deze woonvoorziening of woningaanpassing gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald door de inwoner die als woningeigenaar deze woonvoorziening of woningaanpassing heeft ontvangen.

  • 3.

    De restitutie bedraagt:

    • a.

      in het eerste jaar 100% van de kosten van de woonvoorziening of woningaanpassing;

    • b.

      in het tweede jaar 80% van de kosten van de woonvoorziening of woningaanpassing;

    • c.

      in het derde jaar 60% van de kosten van de woonvoorziening of woningaanpassing;

    • d.

      in het vierde jaar 40% van de kosten van de woonvoorziening of woningaanpassing;

    • e.

      in het vijfde jaar 20% van de kosten van de woonvoorziening of woningaanpassing.

  • 4.

    In alle gevallen wordt de bijdrage, die voor rekening van de woningeigenaar is gekomen bij de toekenning van de woonvoorziening of woningaanpassing in mindering gebracht. Het terug te betalen bedrag bedraagt nooit meer dan het verstrekte.

 

Artikel 20. Waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

 

Artikel 21. Cliëntondersteuner

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze onafhankelijke Cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

 

HOOFDSTUK 5. Maatwerk Jeugd

 

 

Artikel 22. Voorwaarden en weigeringsgronden voor individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover:

    • a.

      zij op eigen kracht, met gebruikelijke zorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag;

    • b.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een andere voorziening, of;

    • c.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een algemene voorziening.

  • 2.

    Geen individuele voorziening wordt verstrekt indien het een voorziening betreft die de cliënt

  • vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk alsnog toestemming verleent.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de algemene criteria, zoals genoemd in het eerste lid, of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen.

 

Artikel 23. Zak- en kleedgeld

  • 1.

    Het college stelt ten behoeve van de jeugdige op wie een kinderbeschermingsmaatregel

  • van toepassing is, waarbij het voor de voogd waar de jeugdige onder toezicht staat, blijkt dat het duurzaam onmogelijk is om zelf van de onderhoudsplichtige ouders een bijdrage voor zak- en kleedgeld te ontvangen, een vervangende bijdrage ter beschikking gelijk aan maximaal de geldende wettelijke kinderbijslag volgens de Algemene kinderbijslagwet. De bijdrage wordt uitbetaald aan de voogd van de jeugdige of de instelling waar de jeugdige verblijft mits de jeugdhulpinstelling aantoont dat zij zelf voldoende heeft getracht de ouders aan te spreken op hun onderhoudsplicht.

  • 2.

    Ter onderbouwing van de aanspraak uit het eerste lid overlegt de jeugdhulpinstelling een

  • dossier waaruit de blijkt dat ten minste 1 schriftelijke aanschrijving is gedaan, waarop door de ouders geen bijdragen zijn voldaan en de ouders van de jeugdige zijn vertrokken onbekend waarheen, of dat het voor de opvang en hulpverlening aan de jeugdige van wezenlijk belang is om het contact over de zak- en kleedgeldbijdrage met de ouders te vermijden, of dat de ouders op korte termijn niet kunnen voldoen aan de onderhoudsplicht en dit blijkt uit verkregen gegevens omtrent hun inkomens en vermogenssituatie.

 

Artikel 24. Beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is en de specifieke afspraken hierover. Het resultatenplan maakt integraal onderdeel uit van de beschikking.

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

  • 3.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in aanvulling op het vermelde onder lid 2:

    • a.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • b.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

 

Artikel 25. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het PGB tarief wordt bepaald voor diensten aan de hand van een percentage van

  • het tarief voor ZIN. Dit percentage bedraagt:

    • a.

      Voor een professional 90% van het Zin tarief;

    • b.

      Voor het sociale netwerk: 65% van het tarief voor een professional.

  • 2.

    het college kan in een financieel besluit de bedragen als genoemd in lid 1 vaststellen.

 

Artikel 26. Algemene regels over het pgb

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouders hebben onverminderd artikel 8.1.1 van de wet de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb indien de jeugdige of zijn ouders naar oordeel van het college op eigen kracht, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk, voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen, en het op een verantwoorde manier uitvoeren van de aan een pgb verbonden taken. Ter beoordeling gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      De jeugdige of ouder heeft een goed overzicht van de eigen situatie en kan deze houden

    • b.

      De jeugdige of ouder weet welke regels er horen bij een pgb.

    • c.

      De jeugdige of ouder kan een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden.

    • d.

      De jeugdige of ouder is in staat te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

    • e.

      De jeugdige of ouder kan zelfstandig handelen en zelf voor zorgverleners kiezen.

    • f.

      De jeugdige of ouder kan zelf afspraken maken, bijhouden en zich hier aan houden.

    • g.

      De jeugdige of ouder kan zelf beoordelen of de zorg uit het pgb het beste mij hem past.

    • h.

      De jeugdige of ouder kan zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners.

    • i.

      De jeugdige of ouder kan ervoor zorgen dat de zorgverleners die voor hem werken weten wat ze moeten doen.

    • j.

      De jeugdige of ouder weet wat hij moet doen in zijn rol als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener.

  • 2.

    Als een jeugdige of ouder de jeugdhulp zelf wenst in te kopen met een pgb, dient zij hierbij aan te geven:

    • a.

      waarom de hulpvraag niet met ondersteuning van de ouder kan worden opgelost;

    • b.

      waarom een individuele voorziening in de vorm van ZIN niet passend is;

    • c.

      waarom een individuele voorziening in de vorm van een pgb gewenst is.

    • d.

      hoe de kwaliteit van de zorg geborgd wordt.

  • 3.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk voor zover het niet gaat om ggz-behandeling.

  • 4.

    Het pgb wordt uitbetaald per feitelijk geleverde uren, niet zijnde maandloon.

  • 5.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • f.

      vervoerskosten als hiervoor geen beschikking afgegeven is;

  • 6.

    Aan het pgb zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      Het pgb mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de jeugdige of zijn ouder algemeen gebruikelijk wordt geacht;

    • b.

      Het pgb moet binnen drie maanden na toekenning zijn aangewend voor bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. In geval van een woonvoorziening/woningaanpassing kan van deze termijn worden afgeweken in overleg met het college.

  • 7.

    De jeugdige of ouder aan wie een pgb is toegekend sluit met de aanbieder een zorgovereenkomst volgens een verplicht format van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), waarin onder andere afspraken zijn opgenomen over de wijze van declareren.

  • 8.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

 

Artikel 27. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een

  • onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

 

HOOFDSTUK 6. Herziening, wijziging en Terugvordering Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp

 

 

Artikel 28. Herziening en intrekking

  • 1.

    De cliënt, dan wel diens vertegenwoordiger, doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo 2015.

  • 2.

    De jeugdige en zijn ouders doen aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1. van de Jeugdwet.

  • 3.

    Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo 2015 en/of artikel 8.1.1. van de Jeugdwet en/of artikel 8.1.1. van de Jeugdwet herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:

    • a.

      De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger en/of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      De cliënt en/of zijn ouders niet langer op de maatwerkvoorziening, individuele voorziening of pgb of het persoonsgebonden budget (pgb) is aangewezen;

    • c.

      De maatwerkvoorziening, individuele voorziening of pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      De cliënt en/of zijn ouders niet voldoet aan de aan maatwerkvoorziening, individuele voorziening of pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      De cliënt en/of zijn ouders de maatwerkvoorziening, individuele voorziening of pgb voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken voor zover blijkt dat het pgb niet is aangewend voor de bekostiging van de maatwerkvoorziening of individuele voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van de herziening en/of intrekking af te zien.1

 

Artikel 29. Terugvordering

  • 1.

    Als het college een beslissing op grond van artikel 28 lid 3 onder a van deze verordening heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en diegene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend geheel of gedeeltelijk de geldwaarde vorderen van ten onrechte genoten maatwerkvoorziening, individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 2.

    Indien de aanbieder van pgb en/of zin op grond van de Wmo 2015 aantoonbaar opzettelijk ondoelmatig en/of onrechtmatig ondersteuning heeft verleend, dan kan geheel of gedeeltelijk de geldwaarde gevorderd worden van de ten onrechte genoten voorziening bij de pgb- en/of zin-aanbieder.

  • 3.

    Indien de aanbieder van pgb en/of zin op grond van de Jeugdwet aantoonbaar ondoelmatig en/of onrechtmatig ondersteuning heeft verleend, dan kan geheel of gedeeltelijk de geldwaarde gevorderd worden van de ten onrechte genoten voorziening bij de pgb- en/of zin-aanbieder.

  • 4.

    Het college kan tot terugvordering overgaan indien:

    • a.

      cliënt voor de einddatum van de pgb naar een andere gemeente verhuist of overlijdt. Dit naar rato van de resterende volle maanden tot aan de einddatum van het pgb;

    • b.

      voor zover een cliënt het budget of een deel daarvan niet kan verantwoorden;

    • c.

      de pgb- en/of zin-aanbieder geld heeft ontvangen voor zorg die (gedeeltelijk) niet is verleend of niet (geheel) conform de gestelde voorwaarden is verleend;

    • d.

      voor zover cliënt wist of heeft kunnen weten dat het pgb ten onrechte is betaald, dan wel de maatwerk- of individuele voorziening ten onrechte is verstrekt;

    • e.

      het recht op een in eigendom verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken;

    • f.

      het recht op een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken;

    • g.

      een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening is toegeëigend, vervreemd of verpand;

    • h.

      een maatwerkvoorziening, individuele voorziening of pgb zonder toestemming van het college in het buitenland is ingezet.

  • 5.

    Indien het toegekende pgb-budget niet of niet geheel verantwoord kan worden, wordt het bedrag dat onvoldoende verantwoord kan worden, teruggevorderd.

  • 6.

    Het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van de terug- en/of invordering af te zien.

 

HOOFDSTUK 7. Kwaliteit

 

 

Artikel 30. Kwaliteit

  • 1.

    Alle aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende

  • deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de hulpvrager;

  • b.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

  • c.

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • d.

    te voldoen aan het Toetsingskader 2019 NMD Wmo en jeugdzorg en, voor wat betreft de gecontracteerde aanbieders, tevens aan de contracteisen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de hulpvrager ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

 

Artikel 31. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen jeugdreclassering of jeugdhulp in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

    • e.

      kosten voor bijscholing van personeel.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren hulpmiddelen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van het hulpmiddel, en

    • b.

      de eventuele extra taken die van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van het hulpmiddel;

      • ii.

        instructie over het gebruik van het hulpmiddel;

      • iii.

        onderhoud van het hulpmiddel, en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

 

HOOFDSTUK 8. Toezicht en handhaving

 

 

Artikel 32. Toezicht en handhaving

  • 1.

    Het college bepaalt bij nadere regels op welke wijze toezicht wordt gehouden op de rechtmatigheid en integere uitvoering van maatwerk- en individuele voorzieningen (Wmo 2015 en Jeugdwet).

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regels op welke wijze toezicht wordt gehouden op de kwaliteit en doelmatigheid van maatwerkvoorzieningen (Wmo 2015).

  • 3.

    Voor de uitvoering van het toezicht als bedoeld in lid 1 en lid 2 wijst het college toezichthoudende ambtenaren aan.

  • 4.

    Een toezichthoudend ambtenaar belast met het toezichthouden op de rechtmatigheid kan tevens worden aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar.

  • 5.

    Het college bepaalt bij nadere regels op welke wijze wordt gehandhaafd indien er sprake is van niet voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen, onrechtmatigheid, niet integer handelen, fouten of fraude.

  • 6.

    Het college bepaalt bij nadere regels op welke wijze rapporten van bevindingen opgesteld door een toezichthoudend ambtenaar over de kwaliteit van maatwerkvoorzieningen verstrekt op grond van de Wmo 2015 openbaar worden gemaakt.

 

Artikel 33. Controle pgb, individuele- en maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Het college onderzoekt periodiek – al dan niet op basis van een vooraf vastgesteld programma, signalen en/of steekproefsgewijs – het gebruik van maatwerkvoorzieningen, individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2.

    Het college monitort het gebruik van maatwerk- en individuele voorzieningen en pgb en de behaalde resultaten in relatie tot de gestelde doelen.

 

Artikel 34. Tegengaan oneigenlijk gebruik

Het college spant zich in om fouten bij het gebruik van maatwerkvoorziening, individuele voorziening of pgb te voorkomen en fraude te bestrijden. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:

  • a.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordigers en aanbieders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen of uitvoeren van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • b.

    Het college zoekt waar mogelijk samenwerking met andere gemeenten, organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van niet integer handelen, fouten en fraude op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen.

  • c.

    Het college verricht zo nodig onderzoek bij zorgverleners van maatwerk- of algemene voorzieningen die een subsidie- of contractrelatie met de gemeente Tynaarlo hebben of die ondersteuning verlenen op grond van een pgb aan inwoners van Tynaarlo. Deze partijen zijn verplicht om (kosteloos) hun medewerking te verlenen.

  • d.

    Het college maakt afspraken met aanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen, (accountants)controles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties.

  • e.

    Het college controleert, al dan niet steekproefsgewijs, of de gemaakte afspraken zoals genoemd in het voorgaande lid worden nagekomen.

 

Artikel 35. Meldpunt kwaliteit en rechtmatigheid

Het college draagt zorg voor een meldpunt waar signalen over onvoldoende kwaliteit, oneigenlijk gebruik, niet integer handelen en fraude kunnen worden gemeld in het kader van uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet

 

HOOFDSTUK 9. Calamiteiten en geweld

 

 

Artikel 36. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Voor maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wmo:

  • 1.

    treft het college een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan;

  • 2.

    melden aanbieders iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar;

  • 3.

    onderzoekt de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  •  

HOOFDSTUK 10. Klachten, medezeggenschap en inspraak

 

 

Artikel 37. Klachtregeling

  • 1.

    het college beschikt over een regeling voor de afhandeling van klachten ten aanzien van het in

  • behandeling nemen van meldingen en aanvragen zoals bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van hulpvragers ten aanzien van zowel algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliënt-ervaringsonderzoek.

 

Artikel 38. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliënt-ervaringsonderzoek.

 

Artikel 39. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun

  • vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen, en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

 

HOOFDSTUK 11. Slotbepalingen

 

 

Artikel 40. Nadere regels, beleidsregels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet

  • voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het gestelde in deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de hulpvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 41. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2017 wordt

  • ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening

  • voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tynaarlo 2010, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tynaarlo 2015 of de Verordening Jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015 of de verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2017 totdat het college een nieuwe beschikking heeft genomen. Het nieuwe besluit wordt genomen met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving.

  • 3.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tynaarlo 2015 of de Verordening Jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015 of de verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2017, geschiedt op grond van die verordening. Deze behoudt ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht.

  • 4.

    Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

 

Artikel 42. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd. Het college stuurt

hiertoe telkens per jaar, na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

 

Artikel 43. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2022.

  • 2.

    Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning en

  • Jeugdhulp Tynaarlo 2022.

 

 

 

 

 

 

 

 

Vries, 21 december 2021

De raad voornoemd,

drs. M.J.F.J. Thijsen, voorzitter

R.J. Puite plv. griffier