Organisatie | Altena |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Invorderingsbeleid terugvordering en verhaal gemeente Altena 2022 |
Citeertitel | Invorderingsbeleid Terugvordering en Verhaal Gemeente Altena 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het Invorderingsbeleid Terugvordering en Verhaal Gemeente Werkendam.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2022 | nieuwe regeling | 21-12-2021 |
Het college van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Altena,
Gelet op hoofdstuk 9 van de Integrale Verordening Sociaal Domein gemeente Altena 2022
De gemeente Altena heeft de eigen volledige verantwoordelijkheid voor de financiering van de Wet werk en bijstand (WWB). Daarvoor dient op een adequate manier het uitkeringsbestand zo klein mogelijk te worden gehouden door de instroom van nieuwe cliënten te beperken en de uitstroom te vergroten. Hoogwaardig Handhaven en Fraudebestrijding staan in de Wet werk en bijstand hoog in het vaandel.Het verschaffen van duidelijkheid aan belanghebbende, zowel over werk en activering, als over rechten en plichten inclusief de controle daarop, is daarin van grote betekenis.
In de artikelen 58 tot en met artikel 60 WWB staat het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand en in de artikelen 61 en 62 WWB staat het verhalen van bijstand bij derden geregeld. Het is geen verplichting maar een bevoegdheid van burgemeester en wethouders geworden.
Het college heeft aan deze beleidsruimte invulling gegeven door middel van de beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand en Verhaal Wet werk en bijstand. De beleidsregels zijn door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De bepalingen rondom het invorderen van terugvordering en verhaal van kosten van bijstand ontbraken nog en worden in dit document volledig en zorgvuldig beschreven.
In het Invorderingsbeleid Terugvordering en Verhaal zijn de volgende aspecten buiten beschouwing gelaten, namelijk:
Artikel 1 De betalingsverplichting
Belanghebbende wordt bij beëindiging van de bijstandsperiode schriftelijk in kennis gesteld van de hoogte van de vordering, de doorlopende maandelijkse betalingsverplichting, de bevoegdheid van het college tot wijziging van de betalingscapaciteit evenals op de rechtsgevolgen van niet-nakoming van de betalingsverplichting als bedoeld in artikel 9 van deze beleidsregels.
Artikel 4 Brutering van de vordering
Gelet op artikel 58 vierde lid WWB maakt het college in beginsel gebruik van de bevoegdheid om de ten onrechte verleende bijstandsgelden bruto terug te vorderen in alle gevallen van gemaakte kosten van bijstand waarover de verschuldigde premies sociale verzekeringswetten niet (meer) verrekend kunnen worden met de belastingdienst of de UWV, behoudens dringende redenen op grond van artikel 6 Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand.
2. Wijziging betalingsverplichting
Artikel 7 Tussentijdse gewijzigde betalingsverplichting door belanghebbende
Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Het besluit moet naast het gestelde in artikel 60 eerste lid van de Wet werk en bijstand zijn voorzien van het (nieuwe) vastgestelde maandelijkse aflossingsbedrag, de datum van ingang van de wijziging en het aantal termijnen waarbinnen de vordering zal zijn afgelost.
Artikel 8 Afzien van een draagkrachtonderzoek
Het college kan besluiten de eerste 6 maanden na beëindiging van het recht op bijstand af te zien van een draagkrachtonderzoek onder de voorwaarde dat er rekening gehouden wordt met de mate van bereidwilligheid tot aflossen, de aard van de vordering, het betalingsritme, de hoogte van de (restant)vordering evenals de termijnen waarbinnen de vordering volledig is afgelost.
Artikel 9 Niet-nakoming van de betalingsverplichting
Indien belanghebbende binnen de termijn van dertig dagen na bekendmaking van het terugvorderingbesluit zijn betalingsverplichting niet nakomt en/of de daaruit voortvloeiende betalingsregeling niet nakomt, wordt hij geacht in verzuim te zijn. Op grond van artikel 1 van deze beleidsregels is het college dan bevoegd tot het treffen van de volgende maatregelen in de tenuitvoerlegging van het terugvorderingbesluit door middel van:
Indien belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling of de eerder opgelegde of overeengekomen betalingsregeling niet voldoende nakomt, wordt belanghebbende éénmalig herinnerd en éénmalig aangemaand om zijn betalingsverplichting na te komen. De herinnering en eventueel daarop volgende aanmaning laten onverlet dat belanghebbende in verzuim is.
Indien belanghebbende binnen een periode van een jaar na eerder te zijn aangemaand, wederom nalatig blijft met de nakoming van zijn (gewijzigde) betalingsverplichting, dan is het college bevoegd, zonder nadere schriftelijke aanmaning, om terstond gebruik te maken van zijn bevoegdheden zoals beschreven in het eerste lid sub b van dit artikel.
Artikel 10 Afzien van bevoegdheden als preferent schuldeiser
Het college is bevoegd om tijdelijk af te zien van zijn bevoegdheden als preferent schuldeiser, zoals beschreven in artikel 60 WWB, wanneer:
Artikel 11 Invordering tijdens een bezwaar - of beroepsprocedure
Indien belanghebbende na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of na ongegrondverklaring van het bezwaarschrift, niet vrijwillig meewerkt aan het terugbetalen van de vordering, zijn burgemeester en wethouders bevoegd het terugvorderingbesluit ten uitvoer te leggen zoals bedoeld in artikel 9 eerste lid.
Artikel 13 Invordering tijdens een onderzoek naar een minnelijke regeling
Wanneer een belanghebbende een verzoek doet tot wijziging van een eerder vastgestelde betalingsregeling dan wel tot een afkoopsom, dan blijven gedurende het onderzoek hiernaar alle invorderingsmaatregelen onverkort van kracht evenals alle bevoegdheden die het college heeft bij zijn invordering op grond van het eerder vastgestelde terugvorderingbesluit en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 14 Uitstel van invordering bij debiteuren “V.O.W.”
Als het niet mogelijk is belanghebbende bij wie een terugvorderingbesluit is genomen, te traceren om de invordering te doen plaats vinden, dan wordt periodiek bij een heronderzoek daartoe een poging gedaan conform het heronderzoeksplan debiteuren.
Artikel 15 Afzien van invordering bij verjaring
Worden hierna nog betalingen ontvangen op die vordering, dan zullen deze niet aan belanghebbende worden teruggestort maar alsnog worden verrekend en mochten er nog andere vorderingen van de schuldenaar openstaan ten laste waarvan de betaling kan worden geboekt dan zullen ontvangsten hiervoor aangewend worden.
Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena van 21 december 2021
de secretaris,
drs. R.J.M. van Wuijtswinkel MPA
de burgemeester,
drs. E.B.A. Lichtenberg MCM
Toelichting op het Invorderingsbeleid bij Terugvordering en Verhaal van Kosten van bijstand
Praktische begrippen waarmee men in de uitvoering van terugvordering en verhaal ingevolge de Wet werk en bijstand rekening moet houden.
Als het besluit tot terugvordering is genomen, ontstaat de verplichting van belanghebbende om terug te betalen. Komt belanghebbende de betalingsverplichting niet na, dan vindt de invordering van het verschuldigde bedrag plaats. Onder invordering verstaat men het daadwerkelijk incasseren/innen van de teruggevorderde bijstand.
Belanghebbende krijgt in eerste instantie de gelegenheid om vrijwillig terug te betalen. Daartoe wordt een termijn van 30 dagen gegeven. In het terugvorderingbesluit wordt hem/haar dit meegedeeld. De 30-dagen termijn biedt belanghebbende de mogelijkheid om tot een minnelijk traject te komen. Wanneer na afloop van die termijn noch betaald, noch een reactie ontvangen is, zal worden overgegaan tot de wettelijke invorderingsmaatregelen. Alvorens tot dwangincasso over te gaan zal eerst een herinnering gezonden worden en indien nodig daarna een aanmaning.
De beslagvrije voet is de begrenzing op een periodiek inkomen, waarop beslag wordt gelegd. De berekening is neergelegd in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en geldt voor beslag op periodieke inkomsten zoals loon, uitkering, pensioenen enz.
De inkomsten die niet voor beslag in aanmerking komen zijn de Algemene kinderbijslagwet, de Wet op de Studiefinanciering en Bijzondere bijstand.
De basishoogte van de beslagvrije voet bedraagt 90% van de geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld vermeerderd met het maximaal door de gemeenten te verstrekken toeslag op grond van artikel 25 Wet werk en bijstand. Voor een overzicht van de beslagvrije voet wordt verwezen naar www.kbvg.nl.
Artikel 58 eerste lid onder d WWB biedt een zelfstandige grond tot terugvordering. Desondanks kan het onder de WWB voorkomen dat een voorschot alleen maar kan worden teruggevorderd ingevolge artikel 58 eerste lid onder e WWB. Dit geval doet zich voor wanneer er meer voorschotten zijn verstrekt dan er aan bijstand is toegekend. Om er zeker van te zijn dat belanghebbende redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat een verstrekt voorschot kan worden teruggevorderd, verdient de aanbeveling dat bij ieder voorschotverstrekking schriftelijk wordt medegedeeld dat het voorschot een voorlopig karakter heeft en dat belanghebbende er rekening mee moet houden dat het voorschot kan worden teruggevorderd als verrekening niet mogelijk is.
Artikel 59 eerste lid WWB bepaalt dat, indien de bijstand is verleend aan een gezin, de kosten van bijstand van alle gezinsleden kunnen worden teruggevorderd. In artikel 4 onder c WWB wordt onder gezin verstaan:
Overgangssituatie bij uitstroom
Er wordt bij cliënten die zijn uitgestroomd geen onderscheid gemaakt in de soort vordering die men nog dient te voldoen. Het uitgangspunt is de teruggevorderde bijstand zo efficiënt mogelijk en in zijn geheel te incasseren. De eigen verantwoordelijkheid bij de ex-cliënt staat voorop. Bij cliënten die uitstromen wordt in principe geen uitstel van de betalingsverplichting toegepast. Belanghebbende dient nadat de bijstand is beëindigd zelf zorg te dragen voor de voortgang van de betalingsregeling. Indien belanghebbende zich daar niet aan houdt, zal de gemeente de wettelijke executiemaatregelen toepassen, zoals beslag op loon en/of andere periodieke uitkeringen (artikel 60 WWB). Mocht dit niet het gewenste resultaat opleveren kan ook overgegaan worden tot beslag op banktegoeden of (on)roerende zaken. Belanghebbende kan wel een verzoek indienen wanneer er door bijzondere omstandigheden in het individuele geval aangetoond kan worden dat de huidige betalingsregeling niet langer voortgezet kan worden.
Stuiting van de vordering ter voorkoming van verjaring.
Verjaring van de vordering vindt plaats 5 jaar na de dag waarop het college op de hoogte is van het bestaan van zowel de vordering als met de persoon van de schuldenaar.
Om stuiting van verjaring van de vordering te voorkomen wordt jaarlijks door de gemeente een saldobiljet verzonden waarin belanghebbende in kennis wordt gesteld van de schuld die voldaan moet worden. Het saldobiljet is bedoeld om belanghebbende te herinneren van het bestaan van de vordering en de gemeente niet het verwijt gemaakt kan worden dat het recht op invorderen kan vervallen.
Volgorde inning van vorderingen
Indien sprake zou zijn van meerdere vorderingen op verschillende data, heeft terugvordering van de eerstgemaakte vordering voorrang. Een uitzondering kan worden gemaakt indien er sprake is van een oude bruto vordering en een nieuwe netto vordering. Een snelle aflossing van de netto vordering voorkomt immers de noodzaak tot brutering (en daarmee tot een hoger vorderingsbedrag).
Samenloop van terugvordering en verhaal
Bij samenloop van terugvordering en verhaal doet zich het geval voor dat de gemeente dezelfde kosten van bijstand zowel kan terugvorderen van de bijstandscliënt als kan verhalen op een derde, meestal een onderhoudsplichtige. Volgens vaste rechtspraak van zowel de Raad als de Hoge Raad staat het de gemeente vrij om te beslissen welke weg zij wenst te bewandelen om de terugbetaling van de verleende bijstand te realiseren. Bij een betalingsverplichting van verschillende soorten vorderingen binnen de gemeente Werkendam gaat de aflossingsverplichting van verhaal van kosten van bijstand vóór op het aflossen van de andere soorten vorderingen.
Bij een betalingsverplichting van meerdere vorderingen bij andere schuldeisers, beroept de gemeente zich op haar preferentie ingevolge artikel 60 vijfde lid WWB. Alleen de Belastingdienst en het UWV (premies) is bevoorrecht ten opzichte van onze vordering.
Ingevolge artikel 58 vierde lid van de WWB kunnen de teruggevorderde kosten van bijstand worden verhoogd met de verschuldigde loonbelasting en premies (belaste uitkering), wanneer verrekening met de belastingdienst en UWV niet meer mogelijk is. Verrekening is alleen mogelijk wanneer het gaat om teruggevorderde kosten van bijstand in hetzelfde kalenderjaar. Meer dan de bruto bijstand kan niet worden teruggevorderd of verhaald.
Bij de bepaling van de brutovordering (artikel 58 vierde lid WWB) wordt in beginsel de belaste uitkering teruggevorderd. Op deze regel bestaan een aantal uitzonderingen,
Aangezien de WWB geen verplichting kent tot brutering van de vordering, kan er onder bijzondere omstandigheden (goede motivering) worden besloten af te zien van brutering van de vordering.
De afkorting V.O.W. staat voor Verblijf Onbekend Waarheen. Deze term wordt gebruikt wanneer een persoon met onbekende bestemming is vertrokken en nergens geregistreerd / bekend staat. In de praktijk blijkt meestal dat iemand naar het buitenland is vertrokken.
Bij de behandeling van de periodieke debiteuren-hercontroleonderzoeken dient aandacht te besteden aan de kwijtscheldingsmogelijkheden zoals beschreven in de Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand. De behandelend ambtenaar kan belanghebbende hierop wijzen.heeft daarmee de verplichting om belanghebbende actief te informeren en daarop aan te sturen.
B. Verhaal van kosten van bijstand
Vraagt de ene ex-partner bij de scheiding of enige tijd na de scheiding een bijstandsuitkering aan, dan gaat de gemeente na in hoeverre de andere ex-partner onderhoudsplichtig is en of uitgekeerde bijstand op hem of haar verhaald kan worden. De gemeente vraagt daarvoor aan de ex-partner (onderhoudsplichtige) op wie verhaald kan worden om alle financiële gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de beoordeling. Daarna stelt de gemeente vast welk bedrag aan onderhoudsbijdrage verhaald gaat worden en vraagt dat bedrag binnen een termijn van 30 dagen te betalen. Als de onderhoudsplichtige het niet eens is en niet betaalt, vraagt de gemeente aan de rechter (rechtbank) om de betaling dwingend op te leggen(verhaal in rechte). Dit kan de gemeente ook doen, als de situatie van onderhoudsplichtige zo is gewijzigd, dat op hem of haar een groter deel van de verstrekte bijstand zou kunnen worden verhaald. De onderhoudsplichtige kan ook om vermindering vragen als de situatie zo is gewijzigd dat het verhaalde bedrag niet meer redelijk is.
In het kader van het verhaalsonderzoek moet worden nagegaan of het gebrek aan voldoende bestaansmiddelen van de uitkeringsgerechtigde nog verband houdt met het ontbonden huwelijk of geregistreerd partnerschap.
Onder bijstandsverhaal wordt verstaan 'het terughalen' van (een deel van) de bijstandsuitkering bij derden. Bij de beoordeling van een verhaalsonderzoek betekent dat er een afweging gemaakt moet worden van financiële en niet-financiële factoren. De behoefte en niet financiële redenen, zullen steeds zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang moeten worden bezien en gewogen.
In de Wet werk en bijstand wordt verhaal van bijstand geregeld in de artikelen 56, 61 en 62. Deze artikelen treden niet eerder in werking dan het moment waarop de nieuwe
alimentatiewetgeving van kracht wordt. Vooralsnog is niet duidelijk wanneer deze daadwerkelijk van toepassing gaat worden. Na de inwerktreding van het nieuwe alimentatiestelsel zal uitsluitend verhaal van kosten van bijstand nog mogelijk zijn, in geval van:
Het (wettelijk) toetsingskader die de gemeente hanteert bestaat daarbij uit de (Invoeringswet) Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene bijstandswet, het alimentatierecht zoals beschreven in het Burgerlijk Wetboek, de Tremanormen (ter vaststelling van de hoogte van alimentatiebedragen), de jurisprudentie, de circulaires van het Ministerie van SZW en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur .
De wettelijke bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) geven de gemeente de ruimte tot eigen invulling van de uitvoeringspraktijk. Binnen deze kaders zijn een aantal beslissingsnormen ontwikkeld waarop de uitvoering van de verhaalszaken worden gebaseerd.
Artikel 13 van de Invoeringswet WWB biedt de mogelijkheid 'Verhaal van kosten van bijstand' te blijven toepassen conform de toepasselijke Abw-artikelen (artikel 92 e.v. Abw). Concreet betekent dit nog steeds dat verhaal van kosten van bijstand voor de ingangsdatum WWB d.d. 01-01-2004 verhaald moet worden op grond van artikel 13 Invoeringswet WWB, juncto de toepasselijke Abw-artikelen.
Artikel 62 WWB bepaalt de vormvereisten van een verhaalsbesluit.
Tegen een verhaalsbesluit is geen bezwaar of beroep mogelijk volgens de Algemene wet bestuursrecht. Indien de onderhoudsplichtige het niet eens is met een verhaalsbesluit zal hij zijn bezwaren aan de civiele rechter moeten voorleggen.
In de uitvoeringspraktijk hanteert de gemeente bij de benaming “Verhaalsbijdrage” de term “Onderhoudsbijdrage”. Beide termen worden gelijkwaardig begrepen. Ditzelfde geldt voor de term ‘uitkeringsgerechtigde’; deze wordt gelijkgesteld met de term ‘onderhoudsgerechtigde’.
Een verhaalsonderzoek start naar aanleiding van de toekenning van het recht op bijstand. Op het moment dat er sprake is van bijstandsverlening, bestaat er een formele relatie met de onderhoudsplichtige. De uitkeringsgerechtigde dient bij de toekenning van de bijstand door klantmanager de bijzondere verplichting ex. Artikel 55 WWB te worden opgelegd om de alimentatie bij onderhoudsplichtige te vorderen, tenzij uitkeringsgerechtigde om moverende redenen hiervan wil afzien (denkend aan bijv. gewelddadige partner).
Uit praktische overweging wordt er voor gekozen een eerste aanschrijvingsbrief door de inkomensconsulent te versturen op het moment dat de bijstand wordt toegekend. Alvorens de eerste aanschrijving te versturen wordt eerst de cauasaliteit van scheiding en bijstand bezien. Cauasaliteit ten aanzien van minderjarigen is niet aan de orde.
Vervolgens wordt een afschrift van het toekenningsbesluit samen met de rapportage afgegeven aan de verhaalsmedewerker, om inzicht te krijgen in de persoonlijke situatie van de ex-partner, onderhoudsplichtige en eventueel beider kind(eren) ten behoeve van het verhaalsonderzoek. Daarbij dient altijd te worden nagegaan of er een echtscheidingsbeschikking aanwezig is of op komst is.
Bij de berekening van een financieel draagkrachtonderzoek ter vaststelling van de onderhoudsbijdrage wordt gebruik gemaakt van de Tremanormen (INA-berekening). In beginsel wordt er geen rekening gehouden met eventuele andere schulden, tenzij bijzondere omstandigheden in het individuele geval dit toch doen noodzaken.
Ingangsdatum Onderhoudsbijdrage
Bij het toepassen van verhaal komt de vraag aan de orde met ingang van welke datum de onderhoudsbijdrage moet worden opgelegd.
Mogelijke ingangsdata kunnen zijn:
Binnen een termijn van 6 maanden na de eerste aanschrijving dient de gemeente een verzoekschrift tot verhaal in rechte te hebben ingediend. Verhaalstermijnen buiten deze periode worden door de rechter in beginsel niet toegewezen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, bijv. als de zaak is vertraagd door toedoen van onderhoudsplichtige zelf.
De ingangsdatum van de opgelegde onderhoudsbijdrage wordt bepaald op de eerste dag na de verzenddatum van de eerste aanschrijving aan onderhoudsplichtige. Uitzondering op de regel wordt toegepast wanneer het verhaalsonderzoek door toedoen van de gemeente onnodig lang heeft geduurd.
Bij omstandigheden die ertoe leiden dat de oorspronkelijke onderhoudsbijdrage gewijzigd moet worden, wordt de ingangsdatum bepaald op de 1e dag van de maand volgend op de datum van het verhaalsbesluit.
Indexering van de verhaalsbijdrage
Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag wordt jaarlijks met ingang van 01 januari van rechtswege gewijzigd met het door het ministerie vastgestelde percentage. Voor een (her)berekening van de alimentatie en het daarmee gepaarde indexeringspercentage wordt verwezen naar www.alimentatie.nl.
Verhaalsbesluiten die niet stoelen op een rechterlijke uitspraak (indien er dus sprake is van een zgn. minnelijke regeling tot betaling van de vastgestelde onderhoudsbijdrage) kunnen niet van rechtswege worden geïndexeerd, tenzij de indexering onderdeel uitmaakt van het verhaalsbesluit. Elk jaar dient de gemeente de onderhoudsplichtige en uitkeringsgerechtigde op de hoogte te stellen van de indexering (dit voorkomt betaalachterstanden).
Indexering vindt niet plaats indien de rechter dit tijdelijk of blijvend heeft uitgesloten (ex.artikel 96 Abw is de gemeente gebonden aan de uitspraak van de rechter).
Onderhoudsplichtige weigert medewerking aan het onderzoek
Als onderhoudsplichtige niet meewerkt aan een draagkrachtonderzoek, wordt er ambtshalve een onderhoudsbijdrage opgelegd, zijnde de bruto verstrekte bijstandsgelden.
Blijft onderhoudsplichtige nog steeds in gebreke dan gaan wij over tot verhaal in rechte. Een besluit tot verhaal in rechte kan ook geruime tijd na het Verhaalsbesluit worden genomen, bijvoorbeeld wanneer onderhoudsplichtige zijn betalingen staakt.
Bij het ambtshalve opleggen van een onderhoudsbijdrage voor een minderjarig kind, wordt de verhaalsbijdrage vastgesteld op het minimale bedrag van € 129,00 per kind per maand. Dit bedrag is afgeleid van de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting en de maandelijkse onderhoudsbijdrage die de Sociale verzekeringsbank hanteert.
Verzoekschrift, Verhaal in Rechte
Tot het indienen van een verzoekschrift gaat de gemeente over als:
De alimentatie-uitspraak moet worden gewijzigd als gevolg van een wijziging van omstandigheden en er moet de onderhoudsplichtige geen minnelijke regeling valt te treffen. Enkel de gemeente kan een verzoekschrift indienen. Als de onderhoudsplichtige de grondslag van de alimentatie-uitspraak wil wijzigen, dient hij een andere procedure te starten op grond van artikel 1: 157 BW.
Alimentatiebeschikking wordt niet nagekomen
Als onderhoudsplichtige niet voldoet aan de alimentatie-uitspraak krachtens de rechtbank, verhaalt de gemeente conform de alimentatiebeschikking op grond van artikel 96 Abw. De alimentatie wordt dan onderhoudsbijdrage genoemd.
Een verhaalsprocedure ex. artikel 96 Abw is eenvoudig te realiseren. De gemeente beschikt in beginsel 30 dagen na verzending van het verhaalsbesluit over een executoriale titel waardoor direct overgegaan kan worden tot het leggen van (loon)beslag.
Alimentatiebeschikking en vermindering draagkracht
Uitgangspunt is dat de onderhoudsplichtige bij de rechtbank zelf een verzoek tot verlaging of nihilstelling van de alimentatie moet indienen. In dit geval kan voor de duur van de wijzigingsprocedure besloten worden de incasso op de door ons zelf berekende onderhoudsbijdrage af te stemmen. Voorwaarde is dat de onderhoudsplichtige ons op de hoogte houdt van alle relevante (proces)-ontwikkelingen.
De duur van de alimentatieplicht / verhaalsplicht
Ten aanzien van de duur van de alimentatie – en verhaalsplicht zijn de volgende onderwerpen van belang:
Onderhoudsplicht ten opzichte van kinderen blijft overigens bestaan tot het 21e jaar.
(Voorlopig ) Afzien van Verhaal
Het college kan besluiten voorlopig af te zien van het opleggen van een onderhoudsbijdrage indien blijkt, dat:
Kosten van bijstand die meer dan 5 jaar voor de datum van verzending van het verhaalsbesluit zijn gemaakt kunnen niet worden verhaald.
In de praktijk kan het voorkomen dat er alimentatie is vastgesteld zoals opgenomen in de echtscheidingsbeschikking, maar deze door onderhoudsplichtige niet wordt nagekomen. Alimentatie die nog niet door de uitkeringsgerechtigde wordt ontvangen, mag niet forfaitair worden gekort op de uitkering. Ook mag dit niet als vordering worden opgevoerd bij de uitkeringsgerechtigde
Vanuit de financiële administratie dient aan klantmanager/verhaalsmedewerker het signaal te worden doorgegeven, wanneer blijkt dat er op het ROF-formulier geen alimentatie is opgegeven, zodoende kan er tijdig actie worden ondernomen.
Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdrage (LBIO)
Een van de kerntaken van het LBIO ligt in het innen van kinderalimentatie. Indien een uitkeringsgerechtigde de inning van de kinderalimentatie bij het LBIO heeft neergelegd, wordt in dit geval de voorkeur gegeven om gedurende de bijstandsperiode de kinderalimentatie door de uitkeringsgerechtigde te laten cederen. De gemeente wordt in dat geval de ontvangstgerechtigde.
Verhaalsvordering boven Alimentatie (aanvullende onderhoudsbijdrage)
Indien de draagkracht van de onderhoudsplichtige een hoger verhaalsbedrag mogelijk maakt dan aan alimentatie door de rechter is vastgesteld, dan dient de gemeente een verhaalsvordering in te stellen, waarbij de gemeente alleen het verschil tussen het verhaalsbedrag en de reeds opgelegde alimentatie in rechte vordert. De verhaalsvordering is slechts aanvullend voor de periode dat aan de onderhoudsgerechtigde bijstand wordt verleend.