Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Noordoostpolder

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNoordoostpolder
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022
CiteertitelBeleidsregels jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. Jeugdwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2022nieuwe regeling

09-11-2021

gmb-2021-478913

21.0005858

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder;

 

gelet op:

  • -

    titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de Jeugdwet;

  • -

    de Verordening jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022;

  • -

    het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022;

overwegende dat het college het voor de beoordelingsvrijheid bij de uitvoering van de wet noodzakelijk vindt om aan te geven op welke wijze daar mee wordt omgegaan en daartoe beleidsregels wenst vast te stellen;

 

besluit de volgende beleidsregels vast te stellen

 

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022

 

Hoofdstuk 1 Algemene uitgangspunten

1.1 Inleiding

Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4.81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid."

Bij beleidsregels gaat het om een bij besluit vastgestelde algemene regel niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift zoals de Verordening jeugdhulp. Beleidsregels gaan over de vaststelling van feiten, wetsinterpreterend beleid of over hoe bepalingen in de Verordening door het college worden toegepast. Concreet betekent dit voor de uitvoeringspraktijk dat alle (min of meer) gelijke gevallen op een gelijke manier worden afgehandeld volgens het door het college vastgestelde beleid dat als zodanig ook is bekendgemaakt middels publicatie.

 

1.2 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • Budgethouder: degene aan wie het pgb is toegekend (de ouder of jeugdige);

    • Budgetperiode: de periode waar een pgb betrekking op heeft;

    • Besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022;

    • Derde: degene aan wie het pgb wordt besteed;

    • Gewaarborgde hulp: hulp van een derde die door de budgethouder is ingeschakeld en van wie voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze kan instaan voor nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen;

    • Ondersteuningsplan: een systeemgericht plan dat is opgesteld tussen jeugdigen en/of ouder(s) en jeugdhulpaanbieders waar aan de hand van de resultaten uit het onderzoeksverslag, doelen zijn geformuleerd. De ingezette jeugdhulp en de voortgang van de doelen wordt beschreven om het afgesproken resultaat uit het onderzoeksverslag te behalen,

    • Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring zoals een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of zijn ouder(s) een sociale relatie onderhoudt;

    • Verordening: Verordening jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022;

    • Wet: Jeugdwet.

  • 2.

    Begrippen die in deze Beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Verordening, het Besluit en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).

 

1.3 Goed samenhangend stelsel

Met de Jeugdwet is in 2015 het verzekerd recht op zorg vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten als ouders en jeugdigen er (eenvoudig gezegd) samen niet uitkomen. Dit nieuwe jeugdstelsel heeft het uiteindelijke doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 2). Een jeugdige en/of zijn ouder(s) kan (individuele) jeugdhulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Zij kunnen in dat geval een beroep doen op de (mede) door de gemeente Noordoostpolder georganiseerde jeugdhulp. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat wenst, kan de noodzakelijke jeugdhulp ook in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) worden verstrekt.

 

Eigen verantwoordelijkheid

De wetgever stimuleert burgers regie te nemen over hun leven en zelf verantwoordelijk te zijn voor hun eigen ontplooiing. Voor de Jeugdwet geldt het uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouder(s) en de jeugdige zelf ligt. Personen uit de naaste omgeving kunnen daarbij ook hulp bieden. Een jeugdige en/of zijn ouder(s) kan (individuele) jeugdhulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Zij kunnen in dat geval een beroep doen op de door gemeente Noordoostpolder georganiseerde jeugdhulp.

 

Maatwerk

Bij de jeugdhulpplicht hoort een resultaatverplichting. Dat wil zeggen dat passende jeugdhulp moet worden geboden (art. 2.5 van de wet). Bij de beoordeling of het bieden van jeugdhulp nodig is gaat het om maatwerk rekening houdend met de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Hierover gaan de professionals van de gemeente Noordoostpolder met de jeugdige en/of zijn ouder(s) in gesprek (het onderzoek). Daarbij staan de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (eigen kracht) van de jeugdige en/of zijn ouder(s) en het te bereiken resultaat centraal en wordt zoveel mogelijk een integrale benadering nagestreefd. Dat wil zeggen dat de jeugdhulp zonodig wordt afgestemd op de sociale omgeving waar de jeugdige en/of zijn ouder(s) onderdeel van uit maakt. Van dat onderzoek ontvangt de jeugdige en/of zijn ouder(s) een verslag. De gemeente Noordoostpolder voert de regie op het te behalen resultaat zoals dat in de beschikking is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Procedure

 

Artikelen 2.3 lid 1 en 2.6 van de wet

Hoofdstuk 2 van de Verordening

 

2.1 Inleiding

De wet bepaalt onder meer dat het college verantwoordelijk is om jeugdhulp op een laagdrempelige en herkenbare manier aan te bieden en dat deze te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden. Daarvoor moet het college ook zorgen voor:

  • deskundige toeleiding naar,

  • advisering over,

  • bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening,

waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • gezond en veilig op te groeien;

  • te groeien naar zelfstandigheid, en

  • voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

 

Verordening

De Verordening is voor wat betreft de toegang tot jeugdhulp procedureel ingericht zodat het voor jeugdigen en ouders duidelijk is hoe het college te werk gaat nadat zij de hulpvraag hebben gemeld. De Verordening bepaalt dat algemene voorzieningen vrij toegankelijk zijn en dat een verzoek om jeugdhulp ook kan verlopen via de wettelijke verwijzers, zonder tussenkomst van de gemeente. Een jeugdige en/of zijn ouder(s) kan gebruik maken van cliëntondersteuning en van de diensten van een vertrouwenspersoon (art. 2.1 van de Verordening).

 

2.2 Toegang tot jeugdhulp

Jeugdigen of ouders kunnen op twee manieren in aanmerking komen voor jeugdhulp. Hebben jeugdigen of ouders een behoefte aan jeugdhulp dan kunnen hun hulpvraag melden bij het college. Jeugdhulp kan ook worden verkregen via de zogeheten wettelijke verwijzers.

2.2.1 Wettelijke verwijzers

De zogeheten wettelijke verwijzers kunnen jeugdigen en hun ouders verwijzen naar jeugdhulp. De wettelijke verwijzers zijn: de huisarts, de jeugdarts en de medische specialist. Zij kunnen alleen verwijzen naar jeugdhulpaanbieders die door het college zijn gecontracteerd. Wenst de jeugdige of zijn ouder(s) de jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) te ontvangen, dan zal de hulpvraag bij het college gemeld moeten worden.

2.2.2 Melding hulpvraag

Omdat de wet geen regels stelt over het indienen van een aanvraag, gelden de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen hun hulpvraag melden bij het college. Het college brengt in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) eerst zorgvuldig de behoefte aan jeugdhulp en de mogelijke oplossingen in kaart. Dat onderzoek behoort tot de voorbereiding van het besluit (art. 3:2 van de Awb). De Centrale Raad van Beroep heeft een stappenplan geformuleerd waarin voorwaarden zijn opgenomen waaraan een goed onderzoek ten minste moet voldoen (CRVB:2017:1477). Van dat onderzoek wordt een onderzoeksverslag verstrekt.

 

2.3 Stappenplan voor het onderzoek

Het is van groot belang dat het onderzoek in goede samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) plaatsvindt, alleen dan kan de hulpvraag goed in kaart worden gebracht. Daarbij hanteert het college het zogeheten stappenplan (CRVB:2017:1477). Bij een verzoek om jeugdhulp gaat dat als volgt:

  • 1.

    Allereerst wordt vastgesteld wat de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is.

  • 2.

    Vervolgens moet het college vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. En zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn.

  • 3.

    Pas dan kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

  • 4.

    Is de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, dan moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp, zorg en/of ondersteuning te kunnen bieden.

Andere personen aanwezig

Bij het gesprek kunnen ook andere personen dan de jeugdige en zijn ouders aanwezig zijn. Denk bijvoorbeeld aan personen uit het sociale netwerk. In het gesprek wordt in samenspraak met de jeugdige en zijn ouder(s) bekeken welk resultaat hij wil bereiken en welke oplossingen passend zouden kunnen zijn.

 

Volledig beeld

Het college kan niet altijd alleen uitgaan van de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het college moet daarom zelf actief onderzoek doen naar de problemen van het gezin en de hulp die zij hierbij wensen. Pas dan wordt een volledig beeld verkregen van de situatie (bijv. RBOBR:2021:53, RBOBR:2018:469, RBGEL:2017:3439). Het spreekt voor zich dat aanwezigheid van personen uit het sociale netwerk van de jeugdige en zijn ouders een meerwaarde heeft. Denk ook aan de oplossingen die zij geheel of gedeeltelijk zouden kunnen bieden waarmee de problemen worden opgelost of verminderd. Als dat nodig is, moet het college zich bij de besluitvorming laten adviseren door een specifieke (jeugdhulp)deskundige.

2.3.1 Voorlichtingsplicht

Tijdens het onderzoek wordt de jeugdige en/of zijn ouder(s) ook:

  • verteld welke mogelijkheden er bestaan om te kiezen voor een pgb en wordt hij/zij in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze;

  • geïnformeerd over het gebruik en oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen, al dan niet in de vorm van een pgb en de manier waarop het college vorm kan geven aan de controle.

 

2.4 Cliëntondersteuning

Artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 draagt het college op in ieder te geval te zorgen voor cliëntondersteuning. Het gaat in alle gevallen om onafhankelijke ondersteuning voor ingezetenen waarbij hun belang het uitgangspunt moet zijn. Cliëntondersteuning is domeinoverstijgend en heeft ook betrekking op de Jeugdwet. Dit maakt integrale dienstverlening aan inwoners nog beter mogelijk. Na de melding van de hulpvraag informeert het college de jeugdige en zijn ouder(s) over deze mogelijkheid. Het college kan deze cliëntondersteuning aanbieden, maar de jeugdige en zijn ouder(s) kunnen zich ook laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Denk aan een bestaande cliënten- of belangenorganisatie. Van belang is verder nog dat het college moet zorgen dat cliëntondersteuning en het beslissen op een aanvraag niet in één hand kunnen liggen. De cliëntondersteuner moet immers onpartijdig (kunnen) zijn en alleen in het belang van de jeugdige en zijn ouder(s) handelen.

 

2.5 Vertrouwenspersoon

Het Ministerie van VWS is ervoor verantwoordelijk dat jeugdigen en hun ouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon (art. 1a, eerste lid, van de wet). Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) voert dit vertrouwenswerk in de praktijk uit. Jeugdigen, ouders en pleegouders kunnen op deze organisatie terugvallen als ze problemen hebben met (personen werkzaam bij) de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling of Veilig Thuis.

 

2.6 Familiegroepsplan

Het familiegroepsplan is een hulpverleningsplan of plan van aanpak dat de ouders opstellen samen met personen die tot het sociaal netwerk van de jeugdige behoren (art. 1.1 van de wet). De jeugdhulpaanbieder moet de jeugdige of ouders bij het leveren van jeugdhulp als eerste de mogelijkheid bieden een familiegroepsplan op te stellen. Dat geldt ook voor de gecertificeerde instelling als sprake is van een ondertoezichtstelling (art. 4.1.2 van de wet). Aanbieders en instellingen kunnen het familiegroepsplan gebruiken bij het bieden van jeugdhulp. Zij moeten namelijk werken volgens een plan.

Het familiegroepsplan is erop gericht om ouders en hun netwerk (met eventuele ondersteuning) in eigen kring de problemen op te kunnen laten lossen, in een prille fase waarin opgroei- en opvoedingsproblemen zijn gesignaleerd (RBNHO:2017:988).

 

2.7 Inlichtingen- en medewerkingsplicht

Om een onderzoek volledig uit te kunnen voeren, is het van belang dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het college de gegevens en bescheiden verschaft die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (art. 4:2 van de Awb). Alleen de inlichtingenplicht voor jeugdigen en/of zijn ouder(s) die is verbonden aan een verstrekt pgb is wettelijk geregeld (art. 8.1.2 van de wet). De verordening bepaalt daarom dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ook verplicht zijn op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden te doen waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit over jeugdhulp in natura (art. 8.2, eerste lid, van de Verordening).

2.7.1 Medewerkingsplicht

En dat zij aan het onderzoek medewerking verlenen als het college daar om vraagt (art. 8.1.2, derde lid, van de wet). De medewerkingsverplichting voor de uitvoering van de wet geldt overigens niet alleen bij de aanvraag maar ook gedurende de indicatie.

Het niet verlenen van medewerking kan er toe leiden dat het college de behoefte aan jeugdhulp niet kan vaststellen (CRVB:2019:276, CRVB:2021:410, CRVB:2021:510).

2.7.2 De jeugdige

In het kader van medewerking verlenen geldt ook het uitgangspunt dat de jeugdige altijd wordt gezien en als dat aangewezen is, wordt gesproken. Dat geldt in ieder geval bij de vraag om deskundigenadvies (zie art. 2.6, derde lid, van de Verordening). Denk in dat kader ook aan het recht van de jeugdige om zijn mening te vormen en vrijelijk te uiten (art. 12 IVRK). Daarvoor geldt de leeftijdsgrens van 12 jaar, tenzij de jeugdige daartoe niet in staat is natuurlijk.

 

2.8 Passende jeugdhulp

Jeugdhulp kan bestaan uit:

  • 1.

    Ondersteuning van, hulp en zorg (niet zijnde preventie) aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van:

    • psychische problemen en stoornissen,

    • psychosociale problemen,

    • gedragsproblemen, of

    • een verstandelijke beperking van de jeugdige,

    • opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen.

  • 2.

    Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen jonger dan 18 jaar met een:

    • somatische beperking,

    • verstandelijke beperking,

    • lichamelijke beperking,

    • zintuiglijke beperking,

    • chronisch psychisch probleem, of

    • psychosociaal probleem.

  • 3.

    Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen:

    • met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking,

    • die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Passende jeugdhulp

Bij de beslissing op de aanvraag gaat het om maatwerk. Uit de wet volgt dat het moet gaan om passende jeugdhulp waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • gezond en veilig op te groeien;

  • te groeien naar zelfstandigheid, en

  • voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

 

Resultaatverplichting

Dat wil zeggen dat het bij het bieden van maatwerk om een resultaatverplichting gaat. Het resultaat kan op verschillende manieren worden bereikt. Daarom is het bij het onderzoek na de melding van de hulpvraag van groot belang dat het onderzoek zich richt op het bereiken van een resultaat. Dit in samenspraak met de jeugdige, zijn ouder(s) en mogelijk andere personen uit het sociaal netwerk. Het resultaat van de jeugdhulp zal waar mogelijk én nodig zo veel mogelijk moeten aansluiten bij de wensen en mogelijkheden van de jeugdige en/of de ouder(s) zelf en hun sociale omgeving.

2.8.1 Reikwijdte en integraal werken

De gebieden die tijdens het onderzoek na de melding van de hulpvraag worden uitgevraagd vallen niet allemaal (volledig) binnen de reikwijdte van de Jeugdwet. Het breed uitvragen op verschillende gebieden maakt het mogelijk om jeugdigen of ouders op een goede manier door te geleiden naar andere regelingen maar ook om de maatwerkvoorziening af te stemmen op die regelingen, als daar aanleiding voor is (art. 2.9, onderdeel b, van de wet). Op die manier wordt (betere) integrale dienstverlening bereikt. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de ouder(s) is aangewezen op begeleiding op grond van de Wmo 2015.

 

2.9 Weigeren aanvraag jeugdhulp (voorliggende voorziening)

Een voorliggende voorziening is een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet. Dat wil zeggen dat een andere wet in principe voor gaat op de Jeugdwet. Het college hoeft geen jeugdhulp te verstrekken als de jeugdige gebruik kan maken van een andere wet (art. 1.2, eerste lid, van de wet). Er kunnen meerdere oorzaken zijn voor de problemen van de jeugdige op grond waarvan hij hulp kan krijgen uit andere wetten. In bijzondere gevallen gaat de Jeugdwet voor op andere wetten om onduidelijkheid voor de jeugdige te voorkomen. Het college beoordeelt ook of de jeugdige in aanmerking kan komen voor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Is dat het geval dan zal de jeugdige en/of zijn ouder(s) daar een aanvraag voor moeten indienen bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Dat neemt overigens niet weg dat (de verstrekte) jeugdhulp niet naast de Wlz mogelijk is. Dat is het geval als de jeugdhulp niet door de Wlz wordt geboden en voor de jeugdige wel noodzakelijk is (RBZWB:2017:4537). Denk bijvoorbeeld aan opvoedondersteuning.

Hoofdstuk 3 Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

 

Artikel 2.1 en art. 2.3, eerste lid, van de wet

Artikel 3.1, eerste lid, onder b, van de Verordening

 

3.1 Inleiding

Het college hoeft geen jeugdhulp te verstrekken als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) naar oordeel van het college toereikend zijn. Hulp van personen uit het sociaal netwerk valt daar ook onder. De Jeugdwet wordt gevormd door een stelsel met als uiteindelijk doel de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving te versterken (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 2). Hierbij past een actieve rol van de ouders en het kind om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 136). Deze uitgangspunten zijn (ook) in artikel 2.1 van de wet verankerd; de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf en er moet worden uitgegaan van de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouder(s) en het sociale netwerk.

 

3.2 Redelijke wetsuitleg

De wet schrijft niet voor wat nu precies onder de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen kan vallen. De invulling die het college daaraan geeft, moet vallen binnen een redelijke wetsuitleg. Daartoe dienen deze beleidsregels. Komt het college tot het oordeel dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) (deels) toereikend zijn, dan kan een aanvraag om jeugdhulp geheel of gedeeltelijk worden afgewezen (CRVB:2019:2362 en vergelijk ook CRVB:2019:2815). De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) hebben in ieder geval betrekking op jeugdhulp in de vorm van: persoonlijke zorg, begeleiding en het vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

 

3.3 Zorg van ouders voor kinderen

Ouders hebben naast het recht ook een plicht om hun minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (art. 1:247 van het Burgerlijk Wetboek). Daaronder wordt mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich in ieder geval uit over: verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s) normaal gesproken geeft aan het kind. Dat betekent ook dat als één van de ouders uitvalt, de andere ouder dat overneemt. Verder behoren ouders hun kinderen een passend leefklimaat te bieden in een beschermende woonomgeving. De zorgplicht van ouders voor kinderen draagt bij aan: het gezond en veilig kunnen opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid en het voldoende zelfredzaam zijn (worden) en maatschappelijk kunnen participeren.

 

Werkende ouder(s)

Ook werkende ouders zijn verantwoordelijk voor de hulp, zorg en/of ondersteuning van hun kinderen, ook als vanwege het werk gebruik wordt gemaakt van (naschoolse) kinderopvang. Reguliere naschoolse opvang die nodig is alleen omdat de ouder(s) niet beschikbaar zijn, kan in ieder geval niet als jeugdhulp worden gekwalificeerd.

 

Voorbeelden normale oudertaak

De ‘begeleiding’ van en naar de zwemles valt onder de zorgplicht van ouders. Verder kan zwemles op zich niet als jeugdhulp worden gekwalificeerd. Tandartsbezoeken waarbij de behandeling onder narcose moet plaatsvinden, begeleiding bij de controle door de kinderarts en het laten innemen van de medicatie is niet aan te merken als jeugdhulp (RBOVE:2016:4171).

 

Toezicht, 24 uurs zorg in de nabijheid algemeen

Toezicht dan wel 24 uurs zorg in de nabijheid valt in principe onder de hulp, zorg en/of ondersteuning die ouders geacht worden te bieden aan kinderen. De mate waarin dat nodig is, is in het algemeen afhankelijk van de leeftijd en een normaal ontwikkelingsprofiel. Binnen zo’n ontwikkelingsprofiel is bijvoorbeeld pedagogische correctie, aansturing van gedrag en bieden van stimulans gebruikelijk.

 

Permanent toezicht

Permanent toezicht valt niet onder de normale zorgplicht van ouders. Het gaat bij dit toezicht om het onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de jeugdige vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige, gevaarlijke, (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de jeugdige kan worden voorkomen. Bij permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) misgaan (vergelijk CRVB:2017:3709).

 

Jeugdige vanaf 12 jaar

Jeugdigen hebben vanaf 12 jaar het recht een mening te vormen en die vrijelijk te uiten (art. 12 van het IVRK). Dat wil zeggen dat het college de mening van jeugdigen in deze leeftijd moet betrekken bij het onderzoek. Hoewel dat misschien niet voor de hand ligt, kan het zijn dat de jeugdige de hulp, zorg en/of ondersteuning niet (meer) van zijn ouder(s) wil ontvangen terwijl de ouder(s) daartoe wel in staat is. Wanneer de jeugdige van 12 jaar of ouder geen (intieme) persoonlijke verzorging (meer) wil ontvangen van de ouder(s), dan wordt daarin geen hulp door hen verwacht. Dat vloeit mede voort uit de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WBGO) op grond waarvan kinderen vanaf 12 jaar een eigen beslissingsbevoegdheid hebben wat betreft hun lichamelijke integriteit.

 

3.3 Persoonsgebonden

De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen zijn persoonsgebonden. Dat wil ook zeggen het kan betrekking hebben op de jeugdige of zijn ouder(s), maar ook op beiden. Het college zal in de individuele situatie moeten beoordelen of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn (RBOVE:2016:1379).

 

Eigen mogelijkheden

Het begrip eigen mogelijkheden kan letterlijk worden opgevat. Dat wil zeggen: het feitelijk in staat zijn tot. Zo kan tijdens het onderzoek naar de behoefte aan jeugdhulp blijken dat ouders zelf al maatregelen hebben getroffen om de hulp, zorg en/of ondersteuning te kunnen bieden aan de jeugdige. Denk bijvoorbeeld aan het (gedeeltelijk) opzeggen van een baan (CRVB:2019:2362).

 

Herkennen én erkennen

Het probleemoplossend vermogen kan als het vermogen worden aangemerkt om te herkennen én erkennen (begrijpen) dat er problemen bestaan om vervolgens te kunnen komen tot het treffen van maatregelen om deze problemen op te lossen.

 

Vaardigheden

Probleemoplossend vermogen vraagt ook om vaardigheden. Daaronder kunnen ook capaciteiten worden verstaan. Denk bijvoorbeeld aan: het kunnen signaleren en analyseren en oplossingsgericht kunnen denken en handelen. Het niet of onvoldoende beschikken over vaardigheden en/of capaciteiten van de ouders heeft vooral betrekking op jeugdhulp in de vorm van opvoedondersteuning.

 

3.5 Afwegingskader

Het college baseert zich bij de beoordeling of er sprake is van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen op de volgende feiten en omstandigheden:

  • 1.

    De aard, de omvang en de frequentie van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige, rekening houdend met de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.

  • 2.

    Maatregelen die de ouder(s) zelf heeft getroffen.

  • 3.

    Wat van ouder(s) redelijkerwijs verwacht mag worden.

  • 4.

    Capaciteiten van ouders.

  • 5.

    Overbelasting of dreigende overbelasting ouder(s).

  • 6.

    Overige factoren.

Het college beoordeelt dit zonodig in onderlinge samenhang.

3.5.1 Behoefte aan jeugdhulp

Volgens het stappenplan stelt het college vast of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. En zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn, dit qua aard en omvang van de hulp die jeugdige op grond daarvan nodig heeft (CRVB:2017:1477). Bij de beoordeling neemt het college de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige in aanmerking.

3.5.2 Zelf getroffen maatregelen

Wanneer de ouder(s) op het moment van de melding van de hulpvraag zelf al maatregelen heeft getroffen om te voorzien in de hulp, zorg en/of ondersteuning van de jeugdige, dan ligt het niet voor de hand dat het college een noodzaak voor het verstrekken jeugdhulp vaststelt. Ouders beschikken in die situatie in beginsel over eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen. Denk bijvoorbeeld aan: het zelf bieden van de hulp, zorg of ondersteuning aan de jeugdige al dan niet door het (deels) opzeggen van een baan. Dat de hulp, zorg en/of ondersteuning van de jeugdige meer is dan normaal bij kinderen van eenzelfde leeftijd en ontwikkelingsniveau maakt dat niet anders. Mocht blijken dat ouder(s) daardoor bijvoorbeeld overbelast zijn of dreigen te geraken, dan kan het college een vorm van jeugdhulp (in natura) verstrekken, zie verder hierna.

3.5.3 In redelijkheid verwachten

Zorgplicht

Ouders hebben naast het recht ook een plicht om hun minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (art. 1:247 van het Burgerlijk Wetboek). Daaronder wordt mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich in ieder geval uit over: verzorging, begeleiding en opvoeding. Verder behoren ouders hun kinderen een passend leefklimaat te bieden in een beschermende woonomgeving. De zorgplicht van ouders voor kinderen draagt bij aan: het gezond en veilig kunnen opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid en het voldoende zelfredzaam zijn (worden) en maatschappelijk kunnen participeren.

 

Gescheiden ouders

Ook in de situatie dat ouders gescheiden zijn, wordt onderzoek gedaan naar de vraag of de ouder (waar de jeugdige niet woonachtig is) de hulp, zorg en/of ondersteuning redelijkerwijs kan bieden. De ex-echtgenoot kan immers tot het sociaal netwerk worden gerekend. Is er sprake van co-ouderschap, dan geldt het uitgangspunt dat van hen wordt verwacht dat zij samen de hulp, zorg en/of ondersteuning bieden. Immers, bij co-ouderschap verdelen ouders feitelijk de zorg voor het kind; zij vallen beiden onder het sociaal netwerk (de huiselijke kring).

 

Werkende ouder(s)

Ook werkende ouders zijn verantwoordelijk voor de hulp, zorg en/of ondersteuning van hun kinderen, ook als vanwege het werk gebruik wordt gemaakt van (naschoolse) kinderopvang. Reguliere naschoolse opvang die nodig is alleen omdat de ouder(s) niet beschikbaar zijn, kan in ieder geval niet als jeugdhulp worden gekwalificeerd.

 

Voorbeelden normale oudertaak

De ‘begeleiding’ van en naar de zwemles valt onder de zorgplicht van ouders. Verder kan zwemles op zich niet als jeugdhulp worden gekwalificeerd. Dat kan anders zijn als er bij de jeugdige sprake is van specifieke problematiek op grond waarvan hij specifieke hulp, zorg en/of ondersteuning nodig heeft tijdens de zwemlessen (RBOVE:2016:5199). Tandartsbezoeken waarbij de behandeling onder narcose moet plaatsvinden, begeleiding bij de controle door de kinderarts en het laten innemen van de medicatie is niet aan te merken als jeugdhulp (RBOVE:2016:4171).

 

Toezicht, 24 uurs zorg in de nabijheid algemeen

Toezicht dan wel 24 uurs zorg in de nabijheid valt in principe onder de hulp, zorg en/of ondersteuning die ouders geacht worden te bieden aan kinderen. De mate waarin dat nodig is, is in het algemeen afhankelijk van de leeftijd en een normaal ontwikkelingsprofiel. Binnen zo’n ontwikkelingsprofiel is bijvoorbeeld pedagogische correctie, aansturing van gedrag en bieden van stimulans in ieder geval gebruikelijk. Dat de hulp, zorg en/of ondersteuning van de jeugdige meer is dan normaal bij kinderen van eenzelfde leeftijd en ontwikkelingsniveau maakt dat niet anders.

 

Permanent toezicht

Permanent toezicht valt niet onder de normale zorgplicht van ouders. Het gaat bij dit toezicht om het onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de jeugdige vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige, gevaarlijke of (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor jeugdige kan worden voorkomen. Bij permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) misgaan (vergelijk CRVB:2017:3709).

 

Jeugdige vanaf 12 jaar

Jeugdigen hebben vanaf 12 jaar het recht een mening te vormen en die vrijelijk te uiten (art. 12 van het IVRK). Dat wil zeggen dat het college de mening van jeugdigen in deze leeftijd moet betrekken bij het onderzoek. Hoewel dat misschien niet voor de hand ligt, kan het zijn dat de jeugdige de hulp, zorg en/of ondersteuning niet (meer) van zijn ouder(s) wil ontvangen terwijl de ouder(s) daartoe wel in staat is. Wanneer de jeugdige van 12 jaar of ouder geen (intieme) persoonlijke zorg (meer) wil ontvangen van de ouder(s), dan wordt daarin geen hulp door hen verwacht. Dat vloeit mede voort uit de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WBGO) op grond waarvan kinderen vanaf 12 jaar een eigen beslissingsbevoegdheid hebben wat betreft hun lichamelijke integriteit.

3.5.4 Capaciteiten

Wanneer de ouder(s) - al dan niet tijdelijk - niet of over onvoldoende capaciteiten beschikt om de (dagelijkse) hulp, zorg en/of ondersteuning te bieden, dan zijn er (tijdelijk) geen of onvoldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen. Afhankelijk van de problemen die ouders ondervinden, kan het college jeugdhulp verstrekken in de vorm van opvoedondersteuning. Die is erop gericht om de ouder(s) instrumenten in handen te geven waardoor zij (weer) in staat zijn de (dagelijkse) hulp, zorg en/of ondersteuning te bieden. Het college beoordeelt vanzelfsprekend ook of een vrij-toegankelijke voorziening een passende oplossing kan bieden. Het college maakt daarbij gebruik van Bijlage 2 Aandachtspunten ouderschap en Bijlage 3 Oudergerelateerde aandachtspunten bij deze beleidsregels.

3.5.5 Overbelasting of dreigende overbelasting

Er is geen sprake van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen als ouders overbelast zijn of dreigen te raken en als personen uit het sociaal netwerk geen of onvoldoende hulp, zorg en/of ondersteuning kunnen bieden. Heeft het college vastgesteld dat er sprake is van (dreigende) overbelasting van de ouder(s), dan kan (tijdelijk) jeugdhulp worden verstrekt tot het moment dat de (dreigende) overbelasting is verminderd of opgelost.

 

Draagkracht en draaglast

Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Soms is het direct duidelijk dat de ouder(s) overbelast is of dreigt te raken, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare hulp, zorg en/of ondersteuning maar ook de noodzaak tot het aanwezig zijn om die te bieden, kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s). Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette (gebruikelijke) momenten kan minder belastend zijn dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij veel (continu) toezicht en alertheid van de ouder(s) wordt verwacht. Er kunnen ook andere oorzaken zijn waardoor de ouder(s) overbelast is of dreigt te raken. Denk bijvoorbeeld aan de omstandigheid dat gebruikelijke hulp wordt geboden op grond van de Wmo 2015, zoals overname van huishoudelijke taken. Ook het bieden van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (al dan niet met een pgb) kan een rol spelen.

 

Aannemelijk maken

Een beroep op (dreigende) overbelasting moet door de ouder(s) aannemelijk worden gemaakt en zonodig nader worden onderbouwd. Is dat aannemelijk gemaakt, dan rust de plicht op het college om daar verder onderzoek naar te doen. Daarvoor zal de specifieke situatie van de ouder(s), bijvoorbeeld de fysieke en mentale gezondheidstoestand, in kaart worden gebracht. De ouder(s) is desgevraagd verplicht zijn medewerking te verlenen aan dat onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het college de noodzaak voor het verstrekken van jeugdhulp niet inhoudelijk beoordelen (CRVB:2019:276, CRVB:2021:410, CRVB:2021:510). Is de (dreigende) overbelasting vastgesteld én kan van de ouder(s) niet worden verwacht deze op te heffen, dan zijn de eigen mogelijkheden ontoereikend.

 

Persoonsgebonden budget

Als de ouder(s) en/of de jeugdige een pgb wensen en er wordt voldaan aan de voorwaarden, dan is het niet toegestaan om dat pgb te besteden aan de (dreigende) overbelaste ouder (zie 5.2, eerste lid aanhef en onder b, van de Verordening). Daarnaast kan bij (dreigende) overbelasting ook niet meer worden gesproken van aantoonbaar betere en effectievere ondersteuning dan jeugdhulp in natura (art. 5.1, derde lid, van de verordening).

 

Passende jeugdhulp

Er zijn verschillende vormen van jeugdhulp mogelijk; het college beoordeelt wat in de individuele situatie als passende jeugdhulp kan worden aangemerkt. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de kinderen in het gezin die geen behoefte aan jeugdhulp hebben. Opgemerkt wordt dat ook in het geval personen uit het sociaal netwerk overbelast zijn of dreigen te geraken (tijdelijk) jeugdhulp mogelijk is.

3.5.6 Overige factoren

Bij de beoordeling van de vraag of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders toereikend zijn, kunnen ook een aantal overige factoren een rol spelen. Een voorbeeld is de samenstelling van het gezin of een combinatie van factoren die er toe leiden dat er disbalans ontstaat binnen het gezin.

 

Samenstelling van het gezin

Het behoeft in het algemeen geen toelichting dat een kind met een behoefte aan jeugdhulp een zware wissel kan trekken op het gezin. Denk in dit verband aan gezinnen met minderjarige kinderen die geen behoefte aan jeugdhulp hebben en/of meerderjarige kinderen die onderdeel uitmaken van het gezin. Een gezin kan in disbalans geraken gelet op de verdeling van de beschikbare tijd van ouders. Het is in zo’n geval mogelijk om jeugdhulp te verstrekken om ouders en het gezin te ontlasten. Dat kan met jeugdhulp in de vorm van het (deels) overnemen van zorg, hulp en/of ondersteuning in natura of kortdurend verblijf (logeren). Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

 

Life events

Emotionele gebeurtenissen, ook wel aangeduid als life events, kunnen iemands leven behoorlijk beïnvloeden. Denk bijvoorbeeld aan: het verlies van een dierbare, arbeidsongeschikt raken, een baan verliezen, een echtscheiding/uit elkaar gaan, etc. Ouders kunnen door een life event (tijdelijk) niet over eigen mogelijkheden of probleemoplossend vermogen beschikken. Dat wil zeggen: het is (deels) ontoereikend.

3.5.7 Vervoer locatie jeugdhulp

De jeugdige kan in aanmerking komen voor vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden (zie art. 3.4 van de Verordening). Dit als er naar oordeel van het college een medische noodzaak bestaat voor het vervoer en/of de jeugdige gelet op beperkingen in de zelfredzaamheid is aangewezen op het vervoer.

 

Eigen mogelijkheden jeugdige

Ook onderzoekt het college of de jeugdige in staat is om veilig zelfstandig lopend, al dan niet met een algemeen gebruikelijk loophulpmiddel, of zelfstandig met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel te reizen naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

 

Eigen mogelijkheden ouder(s)

Wanneer de jeugdige de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden niet zelf kan bereiken onderzoekt het college de eigen mogelijkheden van de ouder(s) om de jeugdige naar de locatie te brengen en weer op te halen. Het uitgangspunt is dat de ouder(s) het vervoer en/of de begeleiding bieden aan de jeugdige bij het vervoer. Daarbij is van belang of de locatie bereikt kan worden met het Openbaar Vervoer of met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel. Denk aan een fiets of een (eigen) auto. Wordt jeugdhulp in de vorm van kortdurend verblijf verstrekt om de ouder(s) en/of personen uit het sociaal netwerk te ontlasten, dan wordt van de ouder(s) in principe verwacht dat zij hun kind naar de ‘logeerlocatie’ brengen.

 

Personen sociaal netwerk

Ook kunnen personen uit het sociaal netwerk (niet zijnde de ouders) de jeugdige begeleiden (brengen) naar en van de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden. Deze hulp wordt vrijwillig geboden.

3.5.8 Aanvullende zorgverzekering

Het kan zijn dat ouders een aanvullende zorgverzekering hebben op grond waarvan (een deel) van de zorg wordt vergoed. In dat geval valt het gebruikmaken van die mogelijkheid binnen de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen.

Hoofdstuk 4 Begeleiding individueel

 

Artikel 1.2 van de Verordening

 

4.1 Inleiding

De wettelijke begripsbepaling van jeugdhulp is erg breed en kan bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning, hulp of zorg die gericht is op:

  • het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van specifieke problematiek (jeugdigen en ouders),

  • het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen,

  • het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en/of participatie,

  • het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen.

Dit hoofdstuk heeft betrekking op begeleiding individueel basis en begeleiding individueel specialistisch.

 

4.2 Algemene uitgangspunten

Begeleiding individueel is gericht op:

  • Het vergroten van de zelfredzaamheid van de jeugdige en/of ouder(s);

  • Het versterken van de opvoedsituatie, de ontwikkeling en de veiligheid van de jeugdige;

  • Het aanleren, verbeteren, oefenen en structureren van dagelijkse (opvoed)vaardigheden en handelingen waardoor de ouders(s) psychosociale, psychische of gedragsmatige problemen in het gezin en/of op school het hoofd kunnen bieden;

  • Het mogelijk maken dat de jeugdige langer in het eigen (pleeg)gezin kan wonen, in plaats van een instelling;

  • Het (tijdelijk) overnemen van zorgtaken en toezicht bij tekortschietende vaardigheden en/of ontbrekende dagstructuur en/of als de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouder(s) ontoereikend zijn;

  • Het leren toepassen van aangeleerde (gedrags)vaardigheden in verschillende situaties;

  • Integratie in de samenleving en sociale participatie.

4.2.1 Begeleiding individueel basis

Begeleiding individueel basis wordt ingezet wanneer er sprake is van enkelvoudige opgroei- en opvoedproblemen en/of een verstandelijke beperking. Begeleiding individueel basis biedt ondersteuning vanuit een systeemgericht ondersteuningsplan waarmee invulling wordt gegeven aan de door het college vastgestelde te bereiken resultaten.

 

Richt zich op

Begeleiding individueel basis richt zich op het oefenen en structureren van dagelijkse vaardigheden. De begeleiding is gericht op het versterken van de opgroei- en opvoedsituatie om deze beter aan te laten sluiten op de ontwikkelingsbehoefte van de jeugdige. Daarnaast kan dit ook gericht zijn op het tijdelijk overnemen van zorgtaken mede gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouder(s) en jeugdigen. De begeleiding is gericht op stabilisatie, het toepassen en inslijpen van (nieuwe) vaardigheden en ter voorkoming van terugval.

 

Waar

De begeleiding kan geboden worden in de thuissituatie van de jeugdige en/of ouder(s) en/of locatie van de jeugdhulpaanbieder.

 

Resultaten die centraal staan

Bij begeleiding individueel basis staan de volgende resultaten centraal:

  • Het aanleren, verbeteren, oefenen en structureren van dagelijkse (opvoed)vaardigheden en handelingen waardoor de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouder(s) en jeugdigden worden vergroot om de psychosociale, psychische of gedragsmatige problemen in de thuissituatie/op school zelfstandig te kunnen hanteren;

  • Het vergroten van de zelfredzaamheid en versterken van de jeugdige en de ouders(s) in de opvoedsituatie, waardoor de ontwikkeling en de veiligheid van de jeugdige gewaarborgd zijn;

  • Het leren toepassen van aangeleerde (gedrags)vaardigheden in verschillende situaties;

  • Integratie in de samenleving en sociale participatie (denk aan algemene voorzieningen, sociaal netwerk, school, vrije tijd en arbeid).

Bijzonderheden

  • Begeleiding individueel basis is kortdurend van aard en wordt daarom voor maximaal een jaar geïndiceerd.

  • De begeleiding wordt ingezet om de jeugdige en/of ouder(s) te ondersteunen en daarnaast te kijken welke duurzame vorm van jeugdhulp mogelijk nodig is om stabiliteit in de thuissituatie te behouden. Er is hierbij speciaal aandacht voor het eigen netwerk en algemene voorzieningen.

4.2.2 Persoonlijke zorg

Hierbij gaat het om het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) op het gebied van de persoonlijke verzorging. Dit in verband met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. Onder ADL valt in ieder geval hulp bij:

  • wassen/douchen,

  • aan- en uitkleden,

  • eten en drinken,

  • toedienen van medicatie,

  • toiletbezoek,

  • reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging, scheren, hand- en voetverzorging.

4.2.3 Begeleiding individueel specialistisch

Begeleiding individueel specialistisch wordt ingezet wanneer er sprake is van meervoudige opgroei- en opvoedproblemen. Deze problematiek wordt veroorzaakt door psychosociale problemen en/of verslavingsproblemen en/of (een ernstig vermoeden van) een psychische stoornis en/of verstandelijke beperking. Begeleiding individueel specialistisch kent een behandelcomponent. Dat wil zeggen dat er betrokkenheid is van een psychiater, orthopedagoog-generalist of gz-psycholoog. Begeleiding individueel specialistisch werkt altijd vanuit een systeembenadering.

 

Richt zich op

Begeleiding individueel specialistisch is voor zowel de jeugdige als de ouder(s) gericht op het oplossen, verminderen of voorkomen van verergering, dan wel het leren omgaan met de gevolgen van de problematiek. De problemen zijn dusdanig verweven tussen de jeugdige en de ouder(s), waardoor begeleiding specialistisch altijd systeemgericht is. Er is sprake van een ondersteuningsplan en er zijn concrete en haalbare behandeldoelen waarmee invulling wordt gegeven aan de door het college vastgestelde te bereiken resultaten. De uitvoering van het ondersteuningsplan valt onder verantwoordelijkheid van een psychiater, orthopedagoog-generalist of gz-psycholoog.

 

Stabilisatie

De begeleiding is gericht op het aanleren en verbeteren van (nieuwe) vaardigheden en gedrag om verergering van de problemen te voorkomen. Door deze nieuw aangeleerde vaardigheden en gedrag, vindt stabilisatie plaats bij de jeugdige en ouder(s) in zowel de thuissituatie, op school als ook in de vrije tijd. Ouder(s) zijn weer in staat om de opvoeding en ontwikkeling van het kind te waarborgen. De begeleiding van kind en ouder(s) lopen parallel en hebben als doel de verbetering van de uitvoering van de opvoedingstaken. Ouders kunnen op een positieve manier de ouderrol op zich nemen, waarmee een ontwikkelingsbedreiging van de jeugdige op de lange termijn wordt afgewend. Het kan dan ook zo zijn dat het bereiken van het vastgestelde resultaat leidt tot (deels) toereikende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouder(s) en jeugdigen.

 

Waar

De begeleiding kan geboden worden in de thuissituatie van de jeugdige en ouder(s) en/of op de locatie van de jeugdhulpaanbieder.

 

Resultaten die centraal staan

Bij begeleiding individueel specialistisch staan de volgende resultaten centraal:

  • Het verhelderen van de ernst van de problematiek/beperking en de samenhang tussen eventuele psychosociale problemen en/of psychische stoornis en/of verslavingsproblemen en het formuleren van een systeemgericht ondersteuningsplan;

  • Het toepassen van aangeleerde (gedrags)vaardigheden en nieuw gedrag in verschillende leefsituaties, gericht op het herstellen van veiligheid;

  • Het vergroten van de zelfredzaamheid en versterken van de jeugdige en de ouders(s) in de opvoedsituatie. De ontwikkeling en de veiligheid van de jeugdige thuis en/of op school/dagbesteding en/of in de vrije tijd zijn hierdoor gewaarborgd;

  • Integratie in de samenleving en sociale participatie (denk aan, algemene voorzieningen, sociaal netwerk, school, vrije tijd en arbeid).

Bijzonderheden

  • Begeleiding individueel specialistisch is kortdurend van aard. Het uitgangspunt is om deze begeleiding voor maximaal zes maanden te indiceren.

  • Bij deze vorm van begeleiding is een multidisciplinair team betrokken en te allen tijde direct inzetbaar.

 

4.3 Bereiken van een resultaat

Tijdens het onderzoek wordt bekeken of de jeugdige is aangewezen op een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding en zo ja, welke. Zo’n indicatie is natuurlijk ook afhankelijk van de aard en de omvang van de problematiek. Het gaat bij begeleiding om een te bereiken resultaat waarbij de nadruk ligt op jeugdhulp gericht op het vergroten en versterken van zelfredzaamheid, participatie en een veilige en gezonde ontwikkeling bij de jeugdige.

4.3.1 Aandachtspunten

De jeugdige of zijn ouder(s) kan problemen ondervinden op verschillende resultaatgebieden (zie verder hierna). Het college maakt bij het onderzoek ook gebruik van Bijlage 1 Aandachtspunten resultaatgebieden (kind gerelateerd) bij deze beleidsregels. De aandachtspunten kunnen natuurlijk ook betrekking hebben op de ouder(s), zie daarvoor Bijlage 2 Aandachtspunten ouderschap, Bijlage 3 Oudergerelateerde aandachtspunten en Bijlage 4 Richtlijn ouderschap bij deze beleidsregels. Aandachtpunten die tijdens het onderzoek naar voren komen kunnen van belang zijn om het te bereiken resultaat van de begeleiding vast te stellen.

4.3.2 Resultaat

Het college stelt tijdens het onderzoek vast welk resultaat of welke resultaten bereikt moeten worden en welke aandachtspunten er eventueel van belang zijn. Daaruit volgt de begeleiding waarop de jeugdige is aangewezen qua aard en omvang. Begeleiding kan worden geïndiceerd in vier intensiteiten: licht, middel, zwaar of intensief. Het college maakt bij het onderzoek ook gebruik van Bijlage 5 Onderscheid licht, matig, zwaar bij deze beleidsregels. Voor begeleiding basis en begeleiding specialistisch hanteert het college de volgende intensiteiten:

 

Intensiteit

Ondergrens uren per maand

Bovengrens uren per maand

Begeleiding basis licht

meer dan 4 uur

tot en met 9 uur

Begeleiding basis middel

meer dan 9 uur

tot en met 18 uur

Begeleiding basis zwaar

meer dan 18 uur

tot en met 26 uur

Begeleiding basis intensief

meer dan 26 uur

-

 

Intensiteit

Ondergrens uren per maand

Bovengrens uren per maand

Begeleiding specialistisch licht

meer dan 1 uur

tot en met 7 uur

Begeleiding specialistisch middel

meer dan 7 uur

tot en met 13 uur

Begeleiding specialistisch zwaar

meer dan 13 uur

tot en met 22 uur

Begeleiding specialistisch intensief

meer dan 22 uur

-

 

Geen optelsom

Het kan zijn dat op meerdere gebieden te behalen resultaten te formuleren zijn. Voor wat betreft de omvang van de indicatie voor begeleiding is het niet zo dat de ureninschatting per gebied bij elkaar worden opgeteld. Hat gaat om maatwerk: het bereiken van het resultaat is leidend. Zo kan bijvoorbeeld in een bepaalde volgtijdelijkheid worden gewerkt aan de te bereiken resultaten. Zo kan het te bereiken resultaat ertoe leiden dat binnen de duur van de indicatie of na een verzoek om verlening van de jeugdhulp wordt afgeschaald naar een lagere intensiteit.

Hoofdstuk 5 Begeleiding groep en kortdurend verblijf

 

Artikel 1.2 van de Verordening

 

5.1 Inleiding

De wettelijke begripsbepaling van jeugdhulp is erg breed en kan bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning, hulp of zorg die gericht is op:

  • het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van specifieke problematiek (jeugdigen en ouders),

  • het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen,

  • het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en/of participatie,

  • het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen.

Dit hoofdstuk heeft betrekking op begeleiding groep en kortdurend verblijf.

 

5.2 Doelgroep en beoordelen problematiek

Het college stelt de aard en omvang van de jeugdhulp vast. Daarna volgt een beoordeling van de voorliggende oplossingen. Denk bijvoorbeeld aan de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders en jeugdigen of gebruik kunnen maken van algemene voorzieningen. Is de jeugdige aangewezen op een maatwerkvoorziening begeleiding groep dan wordt aan de hand van de te behalen resultaten en aandachtspunten van de jeugdhulp vastgesteld welke vorm van begeleiding in groepsverband als passende jeugdhulp kan worden aangemerkt. Hiervoor maakt het college gebruik van de uitvraag zoals beschreven in 4.3 Bereiken van een resultaat van deze beleidsregels.

5.2.1 Begeleiding groep basis

Begeleiding groep basis wordt ingezet wanneer er sprake is van een enkelvoudig problematiek. Begeleiding groep basis biedt activiteiten gericht op het oefenen, structureren en bestendigen van dagelijkse vaardigheden of handelingen en/of het oefenen met het aanbrengen van (dag)structuur. Begeleiding groep basis biedt jeugdhulp vanuit een ondersteuningsplan waarmee invulling wordt gegeven aan de door het college vastgestelde te bereiken resultaten.

 

Richt zich op

Begeleiding groep basis is gericht op het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven. Hierbij is aandacht voor het functioneren en kunnen deelnemen aan activiteiten vanuit een groepsverband. Middels herhaling en methodische interventie binnen groepsverband wordt inzet van zwaardere jeugdhulp voorkomen. Ook richt de begeleiding zich op het versterken van de opgroei- en opvoedsituatie om deze beter aan te laten sluiten op de ontwikkelbehoefte van de jeugdige. Het doel hierin is altijd terugwerken naar volledig thuis, al dan niet met ondersteuning van het eigen netwerk of een algemene voorziening.

 

Uitzondering

Begeleiding groep basis kan in hoge uitzondering gericht zijn, indien er sprake is van een (licht) verstandelijke/meervoudige beperking, op het stabiliseren en/of voorkomen van verergering van de problematiek. Hierbij is de hulpvraag van dien aard, dat het netwerk of een algemene voorziening niet in deze specifieke hulpvraag kan voorzien. Begeleiding groep basis dient er toe dat de jeugdige op verantwoorde wijze in de vertrouwde thuissituatie kan blijven wonen.

 

Waar?

De begeleiding wordt geboden in groepsverband op de locatie van de jeugdhulpaanbieder. De jeugdhulpaanbieder heeft vanuit de systeemgerichte benadering oog voor de begeleiding in de thuissituatie. De jeugdhulpaanbieder biedt, indien nodig, deze begeleiding aan vanuit het principe doen wat nodig is en wat passend is bij de situatie.

 

Resultaten die centraal staan

Bij begeleiding groep basis kunnen de volgende resultaten centraal staan:

  • Het aanleren, verbeteren, oefenen en structureren van dagelijkse (opvoed)vaardigheden en handelingen waardoor de veerkracht bij de jeugdige en ouder(s) wordt vergroot en zelfstandige deelname van de jeugdige in groepsverband weer mogelijk is;

  • Het leren toepassen van aangeleerde (gedrags)vaardigheden in verschillende situaties;

  • Het vergroten van de zelfredzaamheid en het versterken van de opvoedsituatie van de jeugdige, de ouder(s), waardoor de ontwikkeling en de veiligheid van de jeugdige gewaarborgd zijn;

  • Integratie in de samenleving en het vergroten van de sociale participatie (denk aan algemene voorzieningen, sociaal netwerk, school, vrije tijd en arbeid).

Bijzonderheden

  • Begeleiding groep basis wordt afgegeven per dagdeel. Een dagdeel bestaat uit 4 uur. Een dag kent maximaal 2 dagdelen.

  • De aanbieder biedt, waar nodig, ouderbegeleiding. Dat wil zeggen: handvatten bieden als onderdeel van de doelen van het ondersteuningsplan. Dat past binnen de systeemgerichte benadering.

  • Begeleiding groep basis is niet mogelijk tijdens schooltijd of ter vervanging van onderwijs.

  • Onder begeleiding groep basis wordt niet verstaan een reguliere dagstructurering die in de woon-/verblijfssituatie wordt geboden; een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke; en 1e lijns vaktherapieën.

  • Onder begeleiding groep basis wordt niet verstaan hulp van een opvangvraagstuk.

5.2.2 Kinderbehandelcentrum

Begeleiding groep specialistisch kan worden geboden door het Kinderbehandelcentrum aan jeugdigen met complexe problematiek. Op het kinderbehandelcentrum wordt een behandelomgeving geboden die in het teken staat van ontwikkeling en het stimuleren daarvan. Het Kinderbehandelcentrum beschikt over deskundigen en multidisciplinair team waar ook zorg op grond van de Zorgverzekeringswet geboden kan worden.

 

5.3 Kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf is logeren in een instelling van de jeugdhulpaanbieder. Als voorwaarde geldt dat kortdurend verblijf tijdelijk wordt ingezet om de belastbaarheid van jeugdige en ouder(s)/opvoeder(s) te versterken. Eenvoudig gezegd: ouders worden even ontlast van hun oudertaak. Kortdurend verblijf is bedoeld voor jeugdigen die gezien de hulpbehoefte tijdelijk zijn aangewezen op (permanent) toezicht en is aanvullend op wonen in de thuissituatie. Er wordt vanuit een systeemgericht ondersteuningsplan begeleiding geboden waarmee invulling wordt gegeven aan de door het college vastgestelde te bereiken resultaten. Er zijn drie vormen: licht, middel en zwaar. Het is afhankelijk van de problematiek van de jeugdige welke indicatie er wordt gesteld.

 

Richt zich op

Kortdurend verblijf is gericht op het tijdelijk overnemen van het (permanente) toezicht op de jeugdige met een behoefte aan jeugdhulp gericht op het ontlasten van de ouder(s). Kortdurend verblijf is geplande jeugdhulp en heeft een ontwikkelingsgerichte functie voor de jeugdige en de ouder(s). De begeleiding richt zich op het versterken van de opgroei- en opvoedsituatie, waardoor er meer stabiliteit en draagkracht binnen het systeem ontstaat. Het doel hierin is altijd dat een jeugdige zoveel mogelijk thuis woont, al dan niet met hulp van het netwerk of een algemene voorziening.

 

Stabiliseren

Kortdurend verblijf kan in hoge uitzondering gericht zijn, indien er sprake is van een (licht) verstandelijke/meervoudige beperking, op het stabiliseren en/of voorkomen van verergering van de problematiek. Hierbij is de hulpvraag van dien aard, dat het netwerk of een algemene voorziening niet in deze specifieke hulpvraag kan voorzien. Kortdurend verblijf dient er toe dat de jeugdige op verantwoorde wijze in de vertrouwde thuissituatie kan blijven wonen.

 

Omvang

Kortdurend verblijf wordt in beginsel verstrekt voor maximaal drie etmalen per week waarbij maximaal 52 etmalen per jaar geldt.

 

Resultaten die centraal staan

Bij kortdurend verblijf staan de volgende resultaten centraal:

  • Het tijdelijk overnemen van het (permanente) toezicht op de jeugdige ter ontlasting van de ouder(s), waardoor de jeugdige thuis kan blijven wonen.

  • Het vergroten van de zelfredzaamheid en het versterken van de opvoedsituatie in combinatie met / en het netwerk van de jeugdige en de ouder(s), waardoor een meer stabiele thuissituatie ontstaat en de ontwikkeling en de veiligheid van de jeugdige gewaarborgd zijn;

  • Integratie in de samenleving en het vergroten van de sociale participatie (denk aan algemene voorzieningen, sociaal netwerk, school, vrije tijd en arbeid).

Bijzonderheden

  • Kortdurend verblijf kan niet worden opgespaard om in een aaneenliggende periode, langer dan 3 etmalen achter elkaar, te gebruiken.

  • Het is een aanvulling op het wonen in de thuissituatie. Het is niet wonen in een instelling voor het grootste deel van de week.

  • Kortdurend verblijf onderscheidt zich dus wezenlijk van jeugdhulp met verblijf dat in een regionaal verband wordt ingekocht. Met andere woorden, wanneer er sprake is van een beschikking voor verblijf, dan kan hiernaast geen losse beschikking voor kortdurend verblijf worden afgegeven.

  • Een jeugdige in een pleeggezin/gezinshuis heeft dus een regionale beschikking voor jeugdhulp met verblijf. Op basis van deze beschikking moet alle noodzakelijke verblijfszorg geboden worden.

Hoofdstuk 6 Jeugdhulp overig

 

Artikel 1.2 van de Verordening

 

6.1 Inleiding

Naast de vormen van jeugdhulp die in de vorige twee hoofdstukken zijn opgenomen heeft Noordoostpolder ook andere vormen van jeugdhulp gecontracteerd. Sommige vormen van jeugdhulp zijn regionaal ingekocht.

 

6.2 Jeugd-GGZ

Jeugd-ggz biedt hulp aan jeugdigen met een psychische stoornis die zo ernstig is dat zij daardoor in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het gaat om geneeskundige geestelijke gezondheidszorg gericht op herstel van een psychische stoornis of voorkomen van verergering. Jeugd-ggz valt onder het overkoepelende begrip jeugdhulp (art. 1.1 van de wet, begripsbepaling jeugdhulp).

6.2.1 Preventieve Jeugd-GGZ

Vanuit de preventieve Jeugd GGZ zijn er bij de huisartsen praktijkondersteuners Jeugd GGZ beschikbaar. Zij werken onder de eindverantwoordelijkheid van de huisarts en opereren onafhankelijk van een GGZ-aanbieder. De POH Jeugd GGZ gaat uit van het versterken van de kracht van de jeugdige (zelfredzaamheid), betrekt de context en werkt samen met de jeugdige aan het behouden, versterken en herstellen van gezondheid. Door positionering binnen de huisartsenpraktijk en aandacht voor problemen op meerdere gebieden is integrale, vraaggerichte zorg voor mensen met psychische problemen mogelijk. Jeugdigen en hun naasten kunnen altijd laagdrempelig bij de POH Jeugd GGZ terecht. Preventieve Jeugd-GGZ is een algemene voorziening en vrij toegankelijk.

6.2.2 Basis Jeugd-GGZ

Het gaat bij basis Jeugd-GGZ om behandeling van jeugdigen met een (sterk vermoeden van) DSM-5 stoornis. De behandeling is gericht op het verminderen of voorkomen van verergering van psychische problemen, waardoor een blijvende verbetering in het (maatschappelijk) functioneren wordt gerealiseerd. Naast de verbetering op het vlak van de geestelijke gezondheidszorg richt de behandeling zich op een verbetering van het functioneren van de jeugdige in het gezin, in sociale relaties en op het vlak van aanpalende levensdomeinen (bijvoorbeeld onderwijs en vrije tijd). Basis Jeugd-GGZ is niet vrij toegankelijk en wordt op aanvraag verstrekt.

6.2.3 Specialistische Jeugd-GGZ

Het gaat bij specialistische Jeugd-GGZ om behandeling van jeugdigen waarbij sprake is van een hoog risico en/of hoge complexiteit bij vermoeden van een DSM5-benoemde stoornis. De jeugdige wordt individueel behandeld. De behandeling is gericht op maatschappelijk herstel en op het verminderen of voorkomen van verergering van problemen, waardoor een blijvende verbetering in het functioneren wordt gerealiseerd. Naast de verbetering op het vlak van de geestelijke gezondheidszorg richt de behandeling zich op een verbetering van het functioneren van de jeugdige in het gezin, in sociale relaties en op het vlak van aanpalende levensdomeinen (bijvoorbeeld onderwijs en vrije tijd). Specialistische Jeugd-GGZ is niet vrij toegankelijk en wordt op aanvraag verstrekt.

6.2.4 Specifieke Specialistische GGZ

Onder specifieke specialistische GGZ worden die specialistische psychiatrische behandelingen verstaan, die specifiek en regionaal zijn ingekocht.

 

6.3 Dyslexie

Dyslexie is een aangeboren beperking bij lezen en spellen. Ondersteuning bij dyslexie wordt in eerste instantie geboden door hulp en aanpassingen in het onderwijs. Blijkt dat er sprake is van enkelvoudige ernstige dyslexie (EED) dan is het college verantwoordelijk voor dyslexiezorg. Die verantwoordelijkheid beperkt zich tot de diagnose en behandeling van EED van kinderen in de leeftijd tussen 7 en 12 jaar die basisonderwijs volgen (CRVB:2018:3454).

 

6.4 Residentieel verblijf

Als de jeugdige hulp en/of zorg ontvangt in een andere (woon)omgeving waar hij ook slaapt spreken we van residentiële jeugdhulp. Een voorbeeld hiervan is pleegzorg. De jeugdige verblijft dan in het gezin van de pleegouders en wordt door hen verzorgt en opgevoed. Ook het verblijf van een jeugdige in een instelling in verband met de behandeling van een psychische stoornis en het verblijf in gezinshuis zijn vormen van residentiële jeugdhulp. Bij residentiële jeugdhulp verblijft de jeugdige dus ook s ’nachts buiten zijn eigen omgeving (de gezinssituatie van ouders).

 

6.5 Jeugdhulp op basis van bestuurlijke afspraken

Er zijn sinds de invoering van de Jeugdwet een aantal bestuurlijke afspraken gemaakt over het verstrekken van jeugdhulp (niet zijnde verlengde jeugdhulp) die nog niet in de wet zelf zijn opgenomen. Het gaat om de volgende afspraken:

  • Sinds juli 2018 wordt pleegzorg, bij een jeugdige aan wie vóór het bereiken van de 18-jarige leeftijd ook al pleegzorg ontving standaard voortgezet tot 21 jaar ingezet, tenzij het pleegkind heeft aangegeven geen gebruik meer te willen maken van pleegzorg.

  • Sinds 1 februari 2020 kan verblijf in een gezinshuis worden verstrekt (of doorlopen) aan jeugdigen in de leeftijd tot 21 jaar. Er geldt wel de voorwaarde dat in overleg tussen gemeente, jeugdige, gezinshuisouder(s) en, als de behandelverantwoordelijke is betrokken bij de jeugdige er een perspectief voor de toekomst is vastgesteld. Verblijf in een gezinshuis kan overigens wel onder de verlengde jeugdhulp vallen (tot 23 jaar).

Hoofdstuk 7 Persoonsgebonden budget

 

Artikel 8.1.1 van de wet

Hoofdstuk 5 van de Verordening

Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

 

7.1 Inleiding

Een persoonsgebonden budget (pgb) is een bedrag waarmee de budgethouder de geïndiceerde maatwerkvoorziening kan inkopen als wordt voldaan aan de voorwaarden. Het college moet de ouder(s) of jeugdige tijdens het onderzoek informeren over welke mogelijkheden er zijn om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

Het pgb wordt door de Sociale verzekeringsbank (Svb) betaald aan een derde met wie de budgethouder een overeenkomst heeft afgesloten. De huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts kunnen alleen een verwijzing naar gecontracteerde jeugdhulp in natura doen. De wet bepaalt een aantal voorwaarden die het college moet beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen (art. 8.1.1, tweede lid, van de wet).

 

7.2 Spoedeisende situatie: geen pgb

Het kan voorkomen dat jeugdhulp met spoed moet worden ingezet. Het spreekt voor zich dat in die gevallen een pgb niet aan de orde kan zijn omdat het onderzoek volgens het stappenplan (nog) niet is uitgevoerd.

 

7.3 Geen terugwerkende kracht

Artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening

Heeft het college een indicatie voor een maatwerkvoorziening vastgesteld, dan kan het voorkomen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het college verzoekt om een pgb met terugwerkende kracht te verstrekken. Het college weigert zo’n verzoek als de maatwerkvoorziening al voor de melding van de hulpvraag of de beslissing op de aanvraag is gerealiseerd. Er kan wel een indicatie voor een maatwerkvoorziening worden verstrekt, maar niet met terugwerkende kracht. Er geldt alleen een uitzondering als de jeugdige en/of zijn ouder(s) schriftelijk toestemming hebben gekregen van het college.

 

7.4 Beoordelen voorwaarden recht op pgb

Heeft het college vastgesteld dat de ouder(s) of jeugdige is aangewezen op een maatwerkvoorziening (natura), dan kan de ouder(s) of jeugdige verzoeken om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen. Zo’n verzoek wordt aangemerkt als aanvraag. Dat wil zeggen dat het college daar een besluit over moet nemen. In deze beleidsregels worden verschillende criteria genoemd die het college hanteert bij de beoordeling. Daarmee is geen limitatief overzicht bedoeld, er kunnen ook andere criteria of voorbeelden aan de orde zijn. De wet bepaalt een aantal voorwaarden die het college moet beoordelen om het recht op pgb vast te stellen. Deze voorwaarden zijn cumulatief. Dat wil zeggen dat aan alle voorwaarden moet zijn voldaan om voor een pgb in aanmerking te komen. Het gaat om:

  • Pgb-vaardigheid.

  • Motivatie-eis wens pgb.

  • Voldoen aan kwaliteits-eisen.

 

7.5 Verplichting Budgetplan

Artikel 5.1, tweede lid, van de Verordening

Als verplichting geldt om een Budgetplan in te dienen. Een Budgetplan draagt er onder meer aan bij dat het college beter kan beoordelen of wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden van artikel 8.1.1, tweede lid, van de wet en de eventuele overige bepalingen in de verordening. Denk in dit kader ook aan de voorwaarden die gelden als de jeugdige en/of zijn ouder(s) het pgb wenst te besteden aan een persoon van het sociaal netwerk. Het spreekt voor zich dat het college het ingevulde Budgetplan met de budgethouder wenst te bespreken. Dat is niet vrijblijvend. Wordt er geen Budgetplan ingediend of het Budgetplan is niet volledig of op juiste wijze ingediend, dan wordt de budgethouder uitgenodigd dat te herstellen. Dat geldt ook als de budgethouder of diens vertegenwoordiger een bespreking daarover weigert of zonder tegenbericht niet verschijnt op een uitnodiging van het college.

 

7.6 Besteding pgb sociaal netwerk

Artikel 5.1, derde lid, van de Verordening

Uit het verzoek om een pgb kan blijken dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het pgb wensen te besteden aan een persoon uit het sociaal netwerk. Het gaat om personen uit de huiselijke kring zoals: de ouder(s) van de jeugdige, een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of zijn ouder(s) een sociale relatie onderhoudt. De verordening bepaalt dat het pgb alleen hen mag worden besteed als dit naar oordeel van het college leidt tot aantoonbare betere en effectievere ondersteuning, hulp of zorg en die aantoonbaar doelmatiger is. Het ligt op de weg van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om dat aan te tonen. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit het Budgetplan.

 

Beoordeling aantoonbaar beter, effectiever en doelmatiger

Uit de informatie die de jeugdige en/of zijn ouder(s) overleggen, moet duidelijk worden dat de besteding van het pgb aan de ouder(s) of een andere persoon uit het sociaal netwerk, eenvoudig gezegd, uiteindelijk tot een beter resultaat zal leiden. Dit ten opzichte van de inzet in natura. Dat kan het geval zijn als de persoon uit het sociaal netwerk, volgens een deskundige, de meest aangewezen persoon is om de jeugdhulp te bieden. Dit gelet op de problematiek van de jeugdige. Het kan ook te maken hebben met de aangewezen jeugdhulp, die:

  • niet goed vooraf is in te plannen,

  • op ongebruikelijke tijden of op veel korte momenten per dag geboden moet worden,

  • op verschillende locaties moet worden geleverd,

  • op afroep te organiseren moet zijn,

  • door de aard van de problematiek van de jeugdige alleen (of beter) door de betreffende persoon kan worden geboden,

  • door de jeugdige gemotiveerd wordt geaccepteerd.

Er is geen limitatieve opsomming beoogd.

 

7.7 Pgb-vaardigheid

De budgethouder moet pgb-vaardig zijn. Dat wil zeggen dat de budgethouder in staat moet zijn om de aan het pgb verbonden taken (verplichtingen) op verantwoorde wijze uit te voeren. Bij deze taken wordt in ieder geval gedacht aan het sluiten van overeenkomsten en het aansturen en aanspreken van de jeugdhulpverleners (of personen uit het sociaal netwerk) op hun verplichtingen. Het college moet vaststellen of:

  • 1.

    de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd.

  • 2.

    de beheerstaken met voldoende afstand en kritisch kunnen worden vervuld.

7.7.1 Hulp bij pgb-vaardigheid

De budgethouder kan een vertegenwoordiger hebben. Dat is een persoon of rechtspersoon die hem vertegenwoordigt als de budgethouder niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen. Eenvoudig gezegd: de budgethouder zelf is niet pgb-vaardig. Bij een vertegenwoordiger kan het gaan om een persoon die door de budgethouder gemachtigd is of een wettelijke vertegenwoordiger die is aangesteld door de rechtbank (bewindvoerder, curator of mentor). Het college moet dan vaststellen of de vertegenwoordiger pgb-vaardig is (zie verder hierna).

 

Bewindvoerder

Met de aanstelling van een bewindvoerder is het risico dat het pgb niet besteed zal worden aan de daarvoor bestemde doelen voldoende ondervangen (vergelijk RBGEL:2019:4940). Het spreekt voor zich dat het college niet bevoegd is een oordeel te geven of de bewindvoerder de taken uit hoofde van de bewindvoering op juiste wijze uitvoert. Maar het college zal wel moeten vaststellen of de bewindvoerder de (andere) taken die aan het pgb zijn verbonden op juiste wijze uitvoert. Denk bijvoorbeeld aan het aansturen en aanspreken van de jeugdhulpverlener (of personen uit het sociaal netwerk) en het evalueren van de geboden jeugdhulp.

 

Handelwijze vertegenwoordiger

Is de handelwijze van de vertegenwoordiger eerder aanleiding geweest voor de herziening of intrekking van een pgb, dan kan deze persoon niet meer de pgb-vaardigheid van de budgethouder overnemen. Dit ter bescherming van de budgethouder. Denk bijvoorbeeld aan:

  • onjuiste declaraties of onregelmatigheden daarin,

  • de situatie dat eerder is gebleken dat geen of niet voldoende kwalitatieve jeugdhulp is ingekocht.

Belang van ouders/jeugdige centraal

De vertegenwoordiger mag alleen handelen in het belang van de budgethouder en dus niet ook zijn eigen belang dienen. Een vertegenwoordiger zorgt er feitelijk voor dat (namens) de budgethouder de verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden ook daadwerkelijk worden nagekomen; hij biedt de budgethouder gewaarborgde hulp. Dat is van belang omdat de gevolgen van het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen in principe voor rekening en risico van de budgethouder komen. Denk aan de weigering van een pgb, het intrekken van het recht op pgb of de terugvordering van een ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaald pgb. Blijkt uit onderzoek dat de vertegenwoordiger de gewaarborgde hulp niet kan bieden of daar tenminste twijfels over bestaan, dan zal het college de jeugdige of zijn ouder(s) in de gelegenheid moeten stellen om een andere vertegenwoordiger te machtigen die in staat is de pgb-vaardigheid op zich te nemen.

7.7.2 Conflicterende belangen

Het kan voorkomen dat de vertegenwoordiger ook degene is aan wie het pgb wordt besteed. In dat geval weigert het college het pgb omdat de aan het pgb verbonden taken niet op verantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd. Immers kan niet worden vastgesteld dat de beheerstaken met voldoende afstand en kritisch kunnen worden vervuld (vergelijk CRVB:2019:3761, CRVB:2019:2803). Het kan gaan om een derde aan wie het pgb wordt besteed maar ook om een vertegenwoordiger die een daaraan gelieerde persoon is. Daaronder wordt bijvoorbeeld een medewerker verstaan die bij deze derde in dienst is of er op een andere manier verwevenheid bestaat.

7.7.3 Besteden pgb aan ouder(s)

Is de jeugdige budgethouder en wenst hij het pgb te besteden aan zijn ouder(s), dan liggen conflicterende belangen voor de hand. De jeugdige moet in staat worden geacht om bijvoorbeeld degene die de jeugdhulp biedt aan te sturen en zonodig bij te sturen. Dat is bij een kind-ouderrelatie tegennatuurlijk. Daarnaast kan een loyaliteitsconflict ontstaan omdat de jeugdige indirect verantwoordelijk is voor het inkomen van de ouder(s).

7.7.4 Persoon sociaal netwerk is de derde

Conflicterende belangen zijn ook aan de orde als het een persoon uit het sociaal netwerk betreft. Slechts in zeer hoge uitzondering wordt een pgb toegekend als de persoon uit het sociaal netwerk zowel als vertegenwoordiger optreedt als ook de derde is aan wie het pgb wordt besteed. Denk aan de situatie waarin de jeugdhulp alleen kan worden geboden door die persoon en voldoende aannemelijk is dat primair het belang van de budgethouder voldoende is gewaarborgd. Dat kan ook blijken uit de motivatie van de budgethouder waarom hij kiest om de betreffende persoon uit het sociaal netwerk in te willen schakelen. Deze persoon mag daarbij op geen enkele wijze druk uitoefenen op de ouder(s) en jeugdige bij de besluitvorming. Dat wil zeggen de budgethouder mag niet door deze persoon worden beïnvloed.

7.7.5 Vaststellen pgb-vaardigheid

Het college moet vaststellen of de ouder(s) of jeugdige dan wel de vertegenwoordiger pgb-vaardig is. Daarvoor wordt onderzocht of de ouder(s) of jeugdige:

  • 1.

    Een goed overzicht van de eigen situatie kan houden.

  • 2.

    Weet welke regels er horen bij een pgb.

  • 3.

    Een overzichtelijke pgb-administratie kan bijhouden.

  • 4.

    Kan communiceren met de gemeente, de SVB en jeugdhulpverleners.

  • 5.

    Zelfstandig kan handelen en zelf voor jeugdhulpverleners kiezen.

  • 6.

    Zelf afspraken kan maken, deze afspraken kan bijhouden en zich hier aan te houden.

  • 7.

    Kan beoordelen of de jeugdhulp uit het pgb bij hem past.

  • 8.

    Zelf de jeugdhulp kan regelen met één of meer jeugdhulpverleners.

  • 9.

    Kan zorgen dat de jeugdhulpverleners die voor hem werken weten wat ze moeten doen.

  • 10.

    Weet wat te doen als werkgever of opdrachtgever van een jeugdhulpverleners.

Deze 10 punten zijn gebaseerd op de handreiking en infographic pgb-vaardigheid van de Rijksoverheid. Onder een jeugdhulpverlener kan ook een andere persoon worden verstaan die de jeugdhulp biedt.

 

7.8 Motivatie-eis wens pgb

De tweede voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb, gaat over de vraag of de jeugdige of zijn ouder(s) hun wens voor een pgb voldoende motiveren. Het gaat om de motivering van het standpunt dat de individuele voorziening in natura, voor hen niet passend is. Uit TK 2013/14, 33 684, nr. 11 blijken de volgende voorbeelden. Als:

  • de jeugdhulp niet goed vooraf is in te plannen,

  • de jeugdhulp op ongebruikelijke tijden of op veel korte momenten per dag geboden moet worden,

  • jeugdhulp op verschillende locaties moet worden geleverd,

  • het noodzakelijk is om 24 uur jeugdhulp op afroep te organiseren, of

  • als de jeugdhulp door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden.

Oriënteren op natura aanbod

Het college kan de jeugdige of zijn ouder(s) vragen om aan te tonen dat zij zich hebben georiënteerd op het door het college gecontracteerde aanbod 'in natura' en daarbij aan te geven waarom dat aanbod niet passend is c.q. zij deze niet passend achten. Het college mag daar geen eisen aan stellen. Dat wil zeggen als de jeugdige of zijn ouder(s) een motivering geven waaruit blijkt dat zij zich hebben georiënteerd op het gecontracteerde aanbod in natura, is dat in principe voldoende. Het college moet vervolgens inzichtelijk maken waarom het passender is jeugdhulp in natura toe te kennen in de plaats van een pgb (RBZWB:2021:4345).

 

7.9 Kwaliteit

Artikel 7.4 van de Verordening

De Verordening bepaalt dat degene aan wie het pgb wordt besteed, moet voldoen aan de eisen die gelden voor de jeugdhulpaanbieders die door het college zijn gecontracteerd. In principe gelden deze eisen onverkort als de jeugdige of zijn ouder(s) het pgb besteed aan een professionele jeugdhulpverlener. Voor personen uit het sociaal netwerk kan dat anders liggen, als het pgb daardoor onbereikbaar wordt terwijl wel wordt voldaan aan de kwaliteitseisen die in het algemeen gesteld worden (kwalitatief verantwoorde jeugdhulp). Zo gelden voor personen uit het sociaal niet de opleidingseisen en/of registratie eisen (bijv. SKJ). Wel geldt de eis dat een geldige Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) moet worden overlegd, behalve als het de eigen ouder(s) betreft.

7.9.1 Kwaliteit en veiligheid

Reguliere werkweek

Het aspect van veiligheid (in de zin van kwaliteit) heeft ook betrekking op de vraag of de jeugdhulphulpverlener of persoon uit het sociaal netwerk de noodzakelijke omvang van de jeugdhulp wel kan bieden. Deze vraag zal zich met name voordoen bij ZZP-ers en bij personen uit het sociaal netwerk. Een ZZP-er zal namelijk ook door andere ouder(s) of jeugdigen worden ingehuurd. Denk in dit geval aan de 40-urige werkweek (maximaal). Voor een persoon uit het sociaal netwerk kunnen betaalde werkzaamheden maar ook andere activiteiten een rol spelen.

 

Specifiek jeugdhulp met verblijf

Als het pgb wordt besteed aan de inkoop van jeugdhulp met verblijf, dan gelden specifieke criteria. Denk bijvoorbeeld aan het landelijk kwaliteitskader gezinshuizen, tenzij het pgb voor personen uit het sociaal netwerk (niet beroepshalve werkzaam) onbereikbaar wordt. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat steeds sprake moet zijn van passende kwalitatieve jeugdhulp.

7.9.2 Kwaliteit en besteding pgb aan wie

Jeugdhulp door personen die behoren tot het sociaal netwerk

Personen behorend tot het sociaal netwerk van de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden niet als professionele jeugdhulpverlener aangemerkt, tenzij sprake is van een ZZP-er of een dienstverband bij een professionele organisatie. De jeugdige en/of zijn ouder(s) zal allereerst zijn keus om met het pgb iemand uit het sociale netwerk in te schakelen moeten motiveren. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • de jeugdige en/of zijn ouder(s) kan zijn keus om de betreffende persoon uit het sociaal netwerk in te schakelen voldoende motiveren (zie ook bij pgb-vaardigheid).

  • de persoon uit het sociale netwerk heeft op geen enkele wijze druk uitgeoefend op de jeugdige of zijn ouder(s) bij de besluitvorming. Dat wil zeggen de jeugdige en/of zijn ouder(s) mag niet door deze persoon worden beïnvloed (zie ook bij pgb-vaardigheid). Het ligt voor de hand dat het college een gesprek heeft met de jeugdige en/of zijn ouder(s) zonder dat de betreffende persoon uit het sociale netwerk daarbij aanwezig is. Het college kan er voor zorgen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) bij dat gesprek gebruik kan maken van een onafhankelijke cliëntondersteuner.

  • de persoon uit het sociale netwerk is in staat is om de noodzakelijke jeugdhulp te bieden. En zo ja, waar blijkt dat uit?

  • het is voldoende aannemelijk dat de persoon aan wie het pgb wordt besteed niet overbelast is of dreigt te geraken.

  • de persoon uit het sociale netwerk kan de omvang/intensiteit van de jeugdhulp bieden. Denk in dit geval aan de 40-urige werkweek die deze persoon heeft. Reguliere werkzaamheden, maar ook andere activiteiten kunnen daarbij een rol spelen.

  • de kwaliteit van de jeugdhulp is voldoende gewaarborgd. Naar gelang de mate van beperkingen (kwetsbaarheid) van de jeugdige zullen de kwaliteitseisen in het algemeen strenger mogen zijn.

  • of voldoende professionele distantie aanwezig is. Dit kan een belangrijke rol spelen bij het bereiken van het resultaat. Zo kan te veel (emotionele) betrokkenheid van de persoon uit het sociale netwerk een negatief effect hebben op de relatie tussen de jeugdige en degene die de jeugdhulp biedt. De jeugdige kan daardoor ook (te) afhankelijk worden van de persoon uit het sociale netwerk.

Opgemerkt wordt dat de verordening eisen stelt aan de jeugdhulp als het pgb wordt besteed aan een persoon uit het sociaal netwerk (art. 5.1, derde lid, van de Verordening). Bedenk ook dat de ouder(s) degenen kunnen zijn aan het wie het pgb wordt besteed. Het belang van de jeugdige en/of zijn ouder(s) die met een pgb eigen regie wil behouden staat altijd voorop.

 

Bevorderen autonomie jeugdige

De wet is er onder meer op gericht om te zorgen dat de jeugdige kan groeien naar zelfstandigheid. In het algemeen is het zo dat kinderen daarvoor ook ‘los’ moeten komen van hun ouder(s). Afhankelijk van de fase van de ontwikkeling van de jeugdige (en zijn beperkingen) kan daarvoor professionele deskundigheid nodig zijn. Dit om bijvoorbeeld de autonomie te bevorderen. Het college beoordeelt of besteding van het pgb aan de ouder(s) in de weg staat (kan staan) aan het groeien naar zelfstandigheid.

 

Kwaliteit: besteding pgb professionele jeugdhulpverlener

Het kan gaan om een derde die in dienst is bij een professionele organisatie of als ZZP-er werkzaam is. Het college beoordeelt in ieder geval of:

  • de jeugdhulp aansluit aan bij de vastgestelde stoornissen of problemen van de jeugdige.

  • de jeugdhulpverlener beschikt over een relevante opleiding. De opleidingseis zal kunnen verschillen naar gelang de aard van de geïndiceerde jeugdhulp.

  • de jeugdhulpverlener beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Deze verklaring mag in principe niet ouder zijn dan drie maanden voorafgaand aan de aanvang van de jeugdhulp.

  • de jeugdhulpverlener de omvang/intensiteit van de jeugdhulp kan bieden. Deze vraag zal zich voornamelijk voordoen bij ZZP-ers. Die zullen namelijk ook door andere budgethouders kunnen worden ingekocht. Denk in dit geval aan de 40-urige werkweek.

  • de beoogde jeugdhulpverlener niet al (te) lang betrokken is bij de jeugdige, zijn gezin en/of personen uit het sociaal netwerk. Dat wil zeggen dat het college onderzoek doet naar de vraag of er nog wel sprake is van voldoende professionele distantie om het resultaat te bereiken. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit het ontbreken van voortuitgang in het behalen daarvan.

Professionele distantie

Bij een indicatie voor behandeling of specialistische jeugdhulp is het niet toegestaan het pgb te besteden aan een persoon uit het sociaal netwerk (art. 5.1, vierde lid, van de Verordening). Dat laat onverlet dat het college ook in andere gevallen beoordeelt of er sprake is van voldoende professionele distantie tussen de derde aan wie het pgb wordt besteed en de jeugdige en/of zijn ouder(s). Dat wil onder meer zeggen dat het niet de bedoeling is dat de ‘betrokken partijen’ (te veel) aan elkaar hechten. Afhankelijk van de mate van de beperkingen van de jeugdige kan deze professionele distantie een belangrijke rol spelen bij het behalen van het resultaat dat met de jeugdhulp moet worden bereikt. Zo kan te veel emotionele betrokkenheid van de jeugdhulpverlener een negatief effect hebben op de relatie jeugdige-jeugdhulpverlener. De jeugdige kan ook (te) afhankelijk worden van de jeugdhulpverlener. Het college beoordeelt of de jeugdhulpverlener handelt volgens de geldende professionele standaard die geldt in de beroepsgroep. Ook kan het voorkomen dat de beoogde ondersteuner al (te) lang betrokken is bij de jeugdige en/of zijn gezinssysteem. Dat kan de professionele kijk op de jeugdige vertroebelen. Ook in die gevallen zal het college moeten beoordelen of nog gesproken kan worden van voldoende professionele distantie met het oog op de kwaliteit van de jeugdhulp. De ouders vallen ook onder het sociaal netwerk.

 

7.10 Besteding pgb

7.10.1 Algemeen

Artikel 5.2, eerste lid, van de Verordening

Voor het pgb geldt een ruime mate van bestedingsvrijheid. Dat wil zeggen dat het pgb mag worden besteed aan een maatwerkvoorziening waarmee het resultaat wordt bereikt. Vooropgesteld dat wordt voldaan aan voorwaarden. Om doorkruising met de wettelijke systematiek te voorkomen bepaalt de Verordening dat het pgb niet mag worden besteed aan:

  • hulp die naar oordeel van het college valt binnen de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en jeugdigen;

  • de ouder(s) dan wel personen uit het sociaal netwerk die overbelast zijn of dreigen te geraken.

7.10.2 Kostensoorten en declareren

Artikel 5.2 tweede, derde en vierde lid, van de Verordening

In de Verordening zijn een aantal kostensoorten uitgezonderd. Dat wil zeggen dat het pgb daar niet aan mag worden besteed. Verder geldt dat de declaraties geen vast maandbedrag mogen bevatten. Dat wil zeggen er wordt altijd gedeclareerd in tijd. Ook geldt dat geen gebruik wordt gemaakt van een zogeheten verantwoordingsvrij bedrag. Gemeenten zijn vrij om dat te bepalen.

7.10.3 Termijn besteding pgb

Artikel 3.2, derde lid, van de Verordening

De Verordening schrijft voor binnen welke termijn de budgethouder het pgb moet besteden. Wanneer de budgethouder het pgb niet binnen de geldende termijn heeft besteed, dan doet het college onderzoek naar de reden hiervan. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan er aanleiding zijn om over te gaan tot herziening of intrekking van het pgb-besluit.

 

7.11 Overige weigeringsgronden pgb

Er nog twee wettelijke uitsluitingsgronden voor het pgb (art. 8.1.1, vierde lid, van de wet). Het college is bevoegd daarover een beleidsregel vast te stellen.

 

1.Duurdere maatwerkvoorziening

Het kan voorkomen dat de budgethouder een duurdere maatwerkvoorziening wil inkopen terwijl het pgb alleen toereikend is om de geïndiceerde maatwerkvoorziening in te kunnen kopen. In dat geval weigert het college het meerdere van de kosten die daarmee gemoeid zijn (vergelijk CRVB:2018:2829). Het is dan aan de budgethouder om de meerkosten zelf te betalen. Let wel het college beoordeelt nog steeds of de kwaliteit van de in te kopen (duurdere) maatwerkvoorziening voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Als college aanleiding heeft om te twijfelen of de budgethouder de in te kopen maatwerkvoorziening wel kan bekostigen, zal de budgethouder daar desgevraagd bewijsstukken van moeten overleggen. Dit om te voorkomen dat toch een maatwerkvoorziening van onvoldoende kwaliteit wordt ingekocht of de budgethouder een maatwerkvoorziening inkoopt waarmee hij niet gedurende de (gehele) budgetperiode kan voorzien in de behoefte aan jeugdhulp.

 

Bijstorten diensten

De regeling voor de vrijwillige storting is vereenvoudigd (voorheen art. 8, zesde lid, van de Regeling Jeugdwet). In de praktijk is de werkwijze ontwikkeld dat wanneer een declaratie wordt ingezonden, en er onvoldoende geld beschikbaar is in het pgb, de SVB een uitnodiging stuurt aan de budgethouder om geld bij te storten. In die zin geldt dan de declaratie (in geval er onvoldoende geld is) als een aanvraag voor het betalen van jeugdhulp. Een budgethouder hoeft dan niet nog eens een aanvraag van een betaling te doen, maar hoeft enkel bij de SVB het benodigde bedrag bij te storten naar aanleiding van de uitnodiging van de SVB. Dit reduceert administratieve lasten voor de budgethouders.

 

2. Pgb-besluit eerder ingetrokken

Heeft het college eerder een pgb-besluit ingetrokken, dan komt de jeugdige gedurende twaalf maanden niet voor een pgb in aanmerking (art. 8.1.1, vierde lid onderdeel b, van de wet). De termijn gaat in vanaf de datum van het herzienings- of intrekkingsbesluit. Er wordt gesproken van een zogeheten preventieve weigering. Dat wil zeggen dat het college een pgb-verzoek kan weigeren zonder te beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden van de pgb-vaardigheid.

 

7.12 Hoogte pgb

In hoofdstuk 5 van de Verordening is bepaald hoe de hoogte van het pgb voor de verschillende soorten maatwerkvoorzieningen wordt vastgesteld.

 

Maatwerkvoorziening

Er gelden gedifferentieerde percentages van de tarieven. Die zijn afhankelijk van de derde aan wie de budgethouder het pgb wil besteden. Het kan gaan om:

  • jeugdhulpverleners die in dienst zijn van een professionele organisatie

  • jeugdhulpverleners die als ZZP-er werkzaam zijn;

  • personen uit het sociaal netwerk of die niet onder een van de hiervoor genoemde categorieën vallen.

Begripsbepalingen

In de Verordening zijn begripsbepalingen opgenomen van een professionele organisatie en een ZZP-er. Dat is van belang omdat de hoogte van het pgb daar op wordt gebaseerd. In principe moet zijn voldaan aan de begripsbepaling om in aanmerking te komen voor het van toepassing zijnde percentage van het tarief.

 

Sociaal netwerk

Voor personen uit het sociaal netwerk geldt volgens de Verordening dat altijd een lager percentage van het tarief van toepassing is dan het tarief voor jeugdhulpverleners in dienst bij een professionele organisatie of een ZZP-er. Gemeenten hebben deze bevoegdheid op grond van artikel 8.1.1, derde lid, van de wet.

 

7.13 Verlenging indicatie

Bij een verzoek om verlenging is sprake van een nieuwe melding van een hulpvraag en een daaropvolgende nieuwe aanvraag. Het college beoordeelt bij een verzoek om verlenging van de indicatie in de vorm van een pgb ook of tijdens de voorafgaande indicatie de resultaten (voldoende) zijn behaald. Wanneer ouder(s) of de jeugdige de jeugdhulp wederom aan dezelfde derde wenst te besteden wordt niet voldaan aan de voorwaarde van pgb-vaardigheid, tenzij een afdoende verklaring wordt gegeven waarom de resultaten niet zijn bereikt. Het college zal ouder(s) of de jeugdige in de gelegenheid moeten stellen om met een andere derde een overeenkomst aan te gaan die wel voldoet aan de vereisten. Wordt daar niet aan voldaan dan weigert het college het pgb en wordt een maatwerkvoorziening in natura verstrekt.

 

Lichte toetsing

Na afloop van de indicatie kan de ouder(s) of de jeugdige zich opnieuw melden bij het college met het oog op een verlenging van de indicatie voor jeugdhulp. Wanneer het college vaststelt dat de ouder(s) of de jeugdige nog steeds is aangewezen op een maatwerkvoorziening, dan kan ook weer een verzoek worden gedaan om een pgb. Hebben zich in de voorafgaande periode van pgb-verlening geen onregelmatigheden voorgedaan en heeft het college ook anderszins geen reden om te twijfelen of (nog) wordt voldaan aan de voorwaarden (wet en verordening), dan kan het onredelijk zijn om met de ouder(s) of de jeugdige de intensieve beoordeling van voorwaarden opnieuw te doorlopen. In voorkomende gevallen betekent dit dat het college slechts een lichte toetsing toepast. Wel geldt onverkort dat (opnieuw) een Budgetplan moet worden opgesteld.

 

Hoofdstuk 8 Regels misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet

 

Artikel 2.9 onderdeel d van de wet

Hoofdstuk 7 van de Verordening

 

8.1 Inleiding

De wet schrijft voor dat in de Verordening regels moeten staan om misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen. Dat wil zeggen dat het college bevoegd is controles uit te voeren die betrekking hebben op de naleving van: de regels uit de wet, de regels uit de verordening en de voorwaarden die voortvloeien uit overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders. Het gaat om controles op de rechtmatigheid en de kwaliteit van de jeugdhulp (tenzij de Inspectie daartoe bevoegd is) en/of jeugdhulp door derden in geval van een pgb. Daarvoor hoeft het college geen specifieke aanleiding te hebben, de controles kunnen bijvoorbeeld thematisch worden uitgevoerd. De controles kunnen zowel door het college als door de toezichthoudende ambtenaar worden uitgevoerd.

Op het college rust een voorlichtingsplicht om tijdens het onderzoek de jeugdige en/of zijn ouder(s) te informeren over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening (in natura of in de vorm van een pgb) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. De verantwoordelijkheid voor de naleving van de verplichtingen omtrent het pgb, evenals de gevolgen bij niet-naleving daarvan, rusten in de eerste plaats bij de budgethouder. Om te zorgen dat een pgb ook daadwerkelijk wordt besteed waarvoor het is verstrekt kan het college of de toezichthoudende ambtenaar de budgethouder, maar ook de derde aan wie het pgb wordt besteed, vragen om daarover verantwoording af te leggen. Denk bijvoorbeeld aan de wel of niet uitgevoerde activiteiten met het oog op het te behalen resultaat. Daarvoor kan aanleiding zijn als het college daar twijfels over heeft. Onder de derde wordt ook de ouder(s) van de jeugdige verstaan of een aan een derde gelieerde (rechts)persoon.

 

8.2 Onderzoeksbevoegdheid college

Het college is op grond van artikel 7.1 van de Verordening bevoegd om onderzoeken in te stellen die betrekking hebben op de naleving van regels uit de wet, de Verordening en de voorwaarden die voortvloeien uit overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders. Deze onderzoeken hebben betrekking op zowel de rechtmatigheid als de kwaliteit van de geboden jeugdhulp. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de beoordeling van de inhoudelijke activiteiten met bijbehorende resultaatafspraken. De jeugdhulpaanbieder, budgethouder en/of de derde aan wie het pgb wordt besteed zijn desgevraagd verplicht om hun medewerking te verlenen aan de verantwoording hierover (art. 7.3 van de Verordening). Afhankelijk van de uitkomsten van zo’n onderzoek (controle), kan het college daar vanzelfsprekend gevolgen aan verbinden.

 

8.3 Opschorten betaling pgb en opschorting inzet maatwerkvoorziening

Om misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen zal het college niet in alle gevallen direct over kunnen (of willen) gaan tot het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit.

 

Opschorting betaling pgb algemeen

Een opschorting van de pgb-betaling is een beter instrument om ruimte te bieden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Opschorting van de pgb-betaling is een bevoegdheid, waarvoor het college een gegrond vermoeden moet hebben. Daarnaast brengt gebruikmaking van de bevoegdheid een belangenafweging met zich mee. Het belang van de budgethouder aan wie een maatwerkvoorziening (in de vorm van een pgb) is toegekend, wordt afgezet tegen (de ernst van) het gegronde vermoeden en de opschorting van de pgb-betaling.

Er zijn situaties denkbaar waarbij de toepassing van de opschorting niet proportioneel is en/of (ook) niet voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel. Dat wil zeggen dat het college - gelet op het belang van de budgethouder - een minder belastend middel zal moeten inzetten om het beoogde doel te bereiken. De toezichthouder kan bijvoorbeeld op bezoek gaan bij de derde of de derde uitnodigen voor een gesprek waarbij desgevraagd bepaalde gegevens overlegd moeten worden. Aan de hand van de uitkomsten van dit gesprek kan het college bijvoorbeeld volstaan met een waarschuwing en een volgend onderzoek in de vorm van een gesprek aankondigen. Daaruit moeten dan in ieder geval verbeterpunten blijken. Een dergelijke werkwijze kan het college ook hanteren als het onderzoek zich richt op de budgethouder. Aan de andere kant kan de ernst van het gegronde vermoeden juist zwaar wegen waardoor er toch tot opschorting van de pgb-betaling wordt overgegaan. Denk aan situaties waarin het belang van de budgethouder onder druk staat omdat een gegrond vermoeden bestaat dat hij niet de juiste jeugdhulp (aard/omvang/kwaliteit) krijgt waarop hij is aangewezen.

Opschorting van de betaling kan met zich meebrengen dat het college moet zorgen voor een tijdelijke maatwerkvoorziening in natura. Dat zal zeker aan de orde zijn als het gegronde vermoeden betrekking heeft op de derde aan wie het pgb zal worden besteed. Immers in zo’n geval blijft de jeugdige bij opschorting van de betaling verstoken van de noodzakelijk bevonden jeugdhulp.

In de Verordening zijn twee mogelijkheden neergelegd over de opschorting van de pgb-betaling.

 

8.4 Opschorting betaling pgb aan de Svb

Artikel 7.5 van de Verordening

Het college kan de betaling van het pgb aan de Svb voor maximaal 13 weken opschorten. Het gaat om situaties waarin het college het pgb heeft toegekend, maar het voorschot nog niet heeft uitbetaald aan de Svb en er aanleiding is om dat ook niet te doen. Daarvoor moet het college een gegrond vermoeden hebben. Dat wil zeggen er moet een aanwijzing (of meerdere) zijn om tenminste de conclusie te kunnen trekken dat er sprake kan zijn van het niet of onvoldoende voldoen aan verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet. Het gaat om de volgende drie verplichtingen en/of voorwaarden.

 

1.Gegevens (inlichtingenplicht)

Artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, van de wet heeft betrekking op het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens van de jeugdige of zijn ouder(s) die bij de juiste of volledige verstrekking tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

2.Voorwaarden

Artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder d, van de wet heeft betrekking op de jeugdige of zijn ouder(s) die niet voldoet aan de voorwaarden die aan het pgb zijn verbonden. Artikel 8.1 van de Verordening bepaalt dat deze bevoegdheid ook van toepassing is voor het niet voldoen aan de voorwaarden die aan de maatwerkvoorziening zijn verbonden.

 

3.Gebruik

Artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder d, van de wet heeft betrekking op de jeugdige of zijn ouder(s) die het pgb niet of voor een ander doel gebruikt. Artikel 8.2 van de Verordening bepaalt dat deze bevoegdheid ook van toepassing is voor de maatwerkvoorziening.

 

Budgethouder of derde

Die aanwijzingen kunnen betrekking hebben op de budgethouder maar volgens de Verordening ook op de derde (of daaraan gelieerde rechtspersoon). Het gaat dus (nog) niet om vaststaande feiten of bewijs dat daar sprake van is. Gedurende de termijn van de opschorting voert het college en/of de toezichthouder een onderzoek uit naar het gegronde vermoeden.

 

Voorbeelden van een gegrond vermoeden zijn:

  • Een door de Svb -op arbeidsrechtelijke aspecten- geaccordeerde overeenkomst die afwijkt van bijvoorbeeld het Budgetplan. Het college geeft dan geen akkoord voor de overeenkomst.

  • Een concrete tip of signaal die het college heeft ontvangen.

  • Onduidelijkheid over de rechtmatigheid bij bijvoorbeeld de heroverweging van een besluit, de tussentijdse evaluatie of een verzoek om verlenging (herindicatie).

  • Een (plotselinge) toename van het aantal jeugdigen waar een derde jeugdhulp aan biedt die qua omvang een 40-urige werkweek overschrijdt.

Schriftelijke kennisgeving

Het opschorten van de betaling van een pgb moet worden aangemerkt als besluit in de zin van een rechtshandeling. Immers, de opschorting van die betaling wijkt af van het toekenningsbesluit. Afhankelijk van het gegronde vermoeden, stelt het college de budgethouder in kennis van de opschorting. Heeft het gegronde vermoeden betrekking op de schending van de inlichtingenplicht van de budgethouder, dan ligt het niet voor de hand dat het college de bedoelde schriftelijke kennisgeving verstuurt. Het uitkomsten van het onderzoek kunnen daardoor mogelijk beïnvloed worden. Dit laat onverlet dat de budgethouder tegen de opschorting van de betaling van het pgb rechtsmiddelen kan inzetten.

 

Inzet in natura

Heeft het gegronde vermoede betrekking op de derde of een daaraan gelieerde (rechts)persoon, dan verstrekt het college hangende het onderzoek een tijdelijke maatwerkvoorziening in natura. Immers, middels het toekenningsbesluit is bepaald dat er voor de ouder(s) of jeugdige een noodzaak bestaat voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening (al dan niet in de vorm van een pgb). Het college kan van de derde niet verwachten dat hij op de gok de jeugdhulp - zonder daarvoor betaald te worden - voortzet. Er bestaat immers ook een risico voor die derde dat het pgb-besluit met terugwerkende kracht wordt ingetrokken.

 

8.5 Verzoek opschorting betaling door de Svb

Artikel 7.6 van de Verordening

Zoals gezegd zal het college niet in alle gevallen direct over kunnen (of willen) gaan tot het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit. Het college kan de Svb verzoeken om de betaling van het pgb voor maximaal 13 weken op te schorten. Het gaat om situaties waarin het college het pgb heeft toegekend, al heeft uitbetaald aan de Svb en er aanleiding is om de Svb te verzoeken eventuele declaraties (nog) niet uit te betalen. Daarvoor moet het college een gegrond vermoeden hebben. Dat wil zeggen er moet een aanwijzing (of meerdere) zijn om tenminste de conclusie te kunnen trekken dat er sprake kan zijn van het niet of onvoldoende voldoen aan verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet of artikel 8.1 of 8.2 van de Verordening. Die aanwijzingen kunnen betrekking hebben op de budgethouder maar ook op de derde (of daaraan gelieerde rechtspersoon). Zoals gezegd gaat het dus niet om vaststaande feiten of bewijs dat er sprake is van onjuistheden of iets dergelijks, maar van een gegrond vermoeden dat daar sprake van kan zijn. Gedurende de termijn van opschorting voert het college en/of de toezichthouder een onderzoek uit naar het gegronde vermoeden.

 

Schriftelijke kennisgeving

Of het college de budgethouder schriftelijk in kennis stelt van de opschorting is afhankelijk van de situatie. Zie toelichting bij opschorting betaling.

 

Inzet in natura

Of het college voor de budgethouder tijdelijk een maatwerkvoorziening in natura inzet, is afhankelijk van de situatie. Zie toelichting bij opschorting betaling.

 

Gevolgen onderzoek

Het gevolg van het onderzoek kan zijn dat het besluit wordt herzien of ingetrokken en bij gevolg daarvan wordt overgegaan tot terugvordering. Zie verder Hoofdstuk 9 Heroverweging, beëindiging, herziening of intrekking en terug- en invordering van deze beleidsregels.

 

Opschorting inzet maatwerkvoorziening

Net als bij de pgb-besluiten zal het college bij maatwerkvoorziening in natura niet in alle gevallen direct over kunnen (of willen) gaan tot het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit.

 

Schriftelijke kennisgeving

Of het college de de jeugdige en/of zijn ouder(s) schriftelijk in kennis stelt van de opschorting is afhankelijk van de situatie. Vergelijk de toelichtingen bij opschorting betaling.

 

8.6 Opschorting inzet maatwerkvoorziening

Artikel 7.7 van de Verordening

Net als bij de pgb-besluiten zal het college bij maatwerkvoorziening in natura niet in alle gevallen direct over kunnen (of willen) gaan tot het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit.

 

Schriftelijke kennisgeving

Of het college de jeugdige of zijn ouder(s) schriftelijk in kennis stelt van de opschorting is afhankelijk van de situatie, vergelijk de verschillende toelichtingen onder opschorting betaling pgb van deze beleidsregels.

 

Hoofdstuk 9 Heroverweging, beëindiging, herziening of intrekking en terug- en invordering

 

Artikel 8.1.3 van de wet

Hoofdstuk 8 van de Verordening

 

9.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over de bevoegdheid van het college om terug te komen op een eerder afgegeven besluit. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden als er sprake is van de situaties zoals genoemd in de wet of de Verordening. Denk in dit verband ook aan de verplichting van ouders en jeugdigen om op verzoek van het college maar ook uit eigen beweging relevante feiten en omstandigheden bij het college te melden (art. 8.1.2 van de wet en art. 8.2 van de Verordening). Omdat het in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling) gaat zal er een belangenafweging moeten plaatsvinden. Dat wil zeggen waarom het college wel of geen gebruik maakt van de bevoegdheid.

 

9.2 Beleidsuitgangspunt

Het college hanteert als uitgangspunt dat als er: geen recht, slechts een gedeeltelijk recht of een gewijzigd recht bestaat op jeugdhulp dat gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid. In het geval van de terugvordering van het pgb of de geldswaarde van de maatwerkvoorziening, maakt het college altijd gebruik van de bevoegdheid, tenzij dringende redenen daaraan in de weg staan.

 

9.3 Heroverweging besluit

Het college is verplicht om pgb-besluiten te heroverwegen (art. 8.1.3 van de wet). De wet schrijft niet voor wanneer het college dat moet doen. Het is aan de professional van Noordoostpolder om daar een inschatting van maken. Ook kan het college planmatig te werk gaan. Het gaat bij de heroverweging om besluiten waarvan de indicatieduur nog niet is verstrekken, het college heroverweegt dus een bestaand besluit waarbij jeugdhulp is toegekend.

 

Periodiek onderzoek pgb

Ook in geval van een toegekend pgb bepaalt het college in het individuele geval wanneer er aanleiding is om het besluit te heroverwegen. Ook hier gaat het immers om maatwerk. Zo’n heroverweging kan bijvoorbeeld samenhangen met de evaluatie van de geboden jeugdhulp tussen jeugdige of zijn ouder(s) en degene aan wie het pgb wordt besteed. Dat zal ook moeten blijken uit het opgestelde Budgetplan. Ook hier geldt dat als de indicatie voor een korte periode verstrekt dat het niet voor de hand ligt dat het besluit wordt heroverwogen. De jeugdige of zijn ouder(s) zal zich doorgaans opnieuw melden met een hulpvraag (verzoek om verlenging van de indicatie).

 

Nieuwe melding hulpvraag

Het kan voorkomen dat jeugdige of zijn ouder(s) een nieuwe melding doet van een hulpvraag. Heeft die melding betrekking op de toegekende jeugdhulp, dan beoordeelt het college of er aanleiding is om het bestaande besluit te heroverwegen. De jeugdige of zijn ouder(s) kan bijvoorbeeld een wijziging melden in de behoefte aan jeugdhulp.

 

Wel of geen nieuw besluit

Nadat het college een bestaand besluit heeft heroverwogen kan daar een ander (nieuw) besluit op volgen, maar dat hoeft niet. Dat ligt vanzelfsprekend aan de uitkomst van de heroverweging. Het bestaande besluit kan dus intact blijven, maar kan ook worden herzien of ingetrokken onder toepassing van artikel 8.1.4 van de wet of een verordeningsbepaling. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de jeugdige aanspraak kan maken op een indicatie op grond van de Wlz.

 

9.4 Beëindiging

Artikel 8.1 van de Verordening

Er wordt gesproken van een beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht.

 

Datum beëindiging

De datum waarop het besluit wordt beëindigd is afhankelijk van de situatie.

 

Overlijden

Wanneer de jeugdige is overleden, kunnen gedurende de maand van overlijden nog betalingen door de Svb worden gedaan uit het nog beschikbare (resterende) pgb. Dat wil zeggen voor de jeugdhulp die vóór het overlijden is geboden maar nog niet is gedeclareerd.

 

9.5 Herziening of intrekking

Artikel 8.2 van de Verordening

Het (deels) ongedaan maken van het recht over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Een herziening of intrekking van het besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden. Daarbij kan het recht afwijkend worden vastgesteld (herzien) of worden ingetrokken als er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan.

 

Aanleiding

De aanleiding om tot herziening of intrekking van het besluit over te gaan heeft te maken:

  • met het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens en de verstrekking van juiste of volledige gegevens zou tot een andere beslissing hebben geleid,

  • met het niet voldoen aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden,

  • als de maatwerkvoorziening of het pgb wordt niet of voor een ander doel gebruikt.

Het college beoordeelt of er aanleiding is om het besluit te herzien of in te trekken (art. 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet of een bepaling van de Verordening).

 

9.6 Terugvordering

Artikel 8.3 van de Verordening

De Verordening biedt het college de bevoegdheid tot het (geheel of gedeeltelijke) vorderen van de geldswaarde van een maatwerkvoorziening of een pgb (terugvordering) als het college het besluit heeft herzien of ingetrokken onder toepassing van artikel 8.1.4 van de wet. Omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al verstrekte maatwerkvoorziening in natura terug te vorderen, kan het college de waarde van die maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.

 

Hoogte terugvordering maatwerkvoorziening in natura

In zo’n geval zal de geldswaarde bestaan uit het bedrag van de facturen die het college daarvoor (ten onrechte) aan de jeugdhulpaanbieder heeft betaald.

 

Hoogte terugvordering pgb

In geval van een pgb bedraagt de hoogte van de terugvordering het bedrag dat ten onrechte is verstrekt. Het kan wel zo zijn dat de Svb nog niet het (gehele) pgb heeft uitbetaald. In dat geval zal de Svb overgaan tot het terugstorten van het (resterende) pgb en is er voor dat deel geen aanleiding om tot terugvordering over te gaan.

9.6.1 Terugvordering: overig

Er zijn ook andere situaties denkbaar waarin het college kan overgaan tot terugvordering, namelijk:

  • bij het niet voldoen aan voorwaarden verbonden aan de maatwerkvoorziening of het pgb,

  • als de maatwerkvoorziening of het pgb niet of wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is verstrekt,

  • bij een onverschuldigde betaling.

Niet voldoen aan de voorwaarden

Alvorens over te kunnen gaan tot terugvordering moet het college eerst een herziens- of intrekkingsbesluit nemen onder toepassing van artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder d, van de wet. Als gevolg van het herziens- of intrekkingsbesluit ontstaat of kan de vordering ontstaan. Dat is afhankelijk van de datum van inwerkingtreding van het besluit.

 

Niet of voor een ander doel gebruikt

Alvorens over te kunnen gaan tot terugvordering moet het college eerst een herziens- of intrekkingsbesluit nemen onder toepassing van artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder e, van de wet. Als gevolg van het herziens- of intrekkingsbesluit ontstaat of kan de vordering ontstaan. Dat is afhankelijk van de datum van inwerkingtreding van het besluit.

9.6.2 Onverschuldigde betaling

Bij een onverschuldigde betaling gaat het om een betaling die zonder rechtsgrond wordt gedaan. Denk aan de administratieve vergissing door bijvoorbeeld de Svb. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling kunnen ook de (gemaakte) kosten van een maatwerkvoorziening in natura worden verstaan (art. 8.3, eerste lid, van de Verordening). Uit CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in het geval van het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt.

 

Zelfstandig terugvorderingsbesluit

Het gaat bij de onverschuldigde betaling om een zelfstandig terugvorderingsbesluit. Dat wil zeggen dat het college niet eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit hoeft te nemen.

 

Bevoegdheid

Deze terugvorderingsbevoegdheid kan alleen worden uitgeoefend als de jeugdige of zijn ouder(s) redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat ten onrechte een:

  • maatwerkvoorziening in natura is ontvangen,

  • pgb werd uitbetaald.

Verjaringstermijn

Op grond van artikel 3:309 BW verjaart de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de schuldeiser (het college) zowel van het bestaan van zijn vordering, als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. De verjaringstermijn vangt aan voor het nemen van een terugvorderingsbesluit over de onverschuldigde betaling op het moment waarop het college bekend is geworden met feiten of omstandigheden op basis waarvan voldoende duidelijk is dat een besluit over terugvordering in de rede ligt (vergelijk CRVB:2007:BA2284 en CRVB:2008:BD6928).

 

9.7 Invordering

Artikel 8.3, derde lid, van de Verordening

De jeugdige of zijn ouder(s) is in beginsel verplicht om binnen zes weken na het verzenden van het terugvorderingsbesluit het gehele bedrag ineens terug te betalen (art. 4:87, eerste lid, van de Awb). Het college kan uitstel van betaling geven en daarbij als voorwaarde stellen dat de ouder(s) zich houdt aan de vast te stellen aflosregeling (art. 4:94 van de Awb). Als de ouder(s) zich niet houdt aan de aflosregeling kan het college het uitstel van betaling weer intrekken (art. 4:96 van de Awb). Het college stelt de aflosbedragen zo vast dat de ouder(s) nog de beschikking heeft over een inkomen van tenminste de beslagvrije voet. Het college kan het terug te vorderen bedrag invorderen bij dwangbevel (art. 8.1.4, vierde lid, van de wet).

 

Dringende redenen

Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering (invordering) is mogelijk in het geval van dringende redenen. Deze dringende redenen moeten betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering (invordering) en dus niet op de omstandigheden die daartoe hebben geleid. Het gaat daarbij dan om een zodanige bijzondere situatie dat terugvordering (invordering) leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de ouder(s) (vergelijk CRVB:2015:4067). Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Denk bijvoorbeeld aan voortdurende psychische problematiek en zelfs verergering van de klachten door de terugvordering (CRVB:2021:1475 en CRVB:2020:832). Door de bescherming van de beslagvrije voet zal er praktisch gezien zelden sprake zijn van alleen onaanvaardbare financiële consequenties (vergelijk bijv. CRVB:2016:3749).

 

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

10.1 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2022 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2019.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 9 november 2021.

De secretaris,

de burgemeester

Bijlage 1 Aandachtspunten resultaatgebieden

Aandachtspunten resultaatgebied 0-4 jaar

Kind gerelateerd

 

PERSOONLIJK FUNCTIONEREN

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Emotie-regulatie (overspoelen, uitbarsten, driftbuien)

 

 

 

 

Huilen

Onzeker/angsten

Dwars/koppig

Gooien

Schelden, vieze woorden gebruiken

Slaan, schoppen, bijten

Zelfbeschadigend gedrag

Dwanghandelingen (herhaling van gedragingen)

SOCIAAL FUNCTIONEREN

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Hechting

 

 

 

 

Omgang met ouder

Omgang met ander (broer/zus/e.d.)

Samen spelen met volwassenen

Samen spelen met leeftijdgenootjes

GEZONDHEID EN ZELFZORG

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Eten (gevarieerd)

 

 

 

 

Wassen (incl. tanden poetsen)

Aankleden

Toilet (zindelijk, bedplassen, broekpoepen)

Slapen (inslapen, doorslapen, wakker worden, dag-nachtritme)

DAGINVULLING

(spel)

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Algemene ontwikkeling (sorteren, herkennen, benoemen)

 

 

 

 

Grof motorische activiteiten (bal gooien, voetballen, fietsen,

Fijn motorische activiteiten (schrijven, knippen)

Visio-motorische activiteiten (puzzelen, rijgen, bouwen)

Creatieve activiteiten (knutselen, tekenen, kleien, zingen)

Bewegen en sporten

 

Aandachtspunten resultaatgebied 4-12 jaar

Kind gerelateerd

 

PERSOONLIJK FUNCTIONEREN

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Zelfbeeld

 

 

 

 

Zelfinzicht/zelfreflectie

Omgaan met veranderingen

Begrijpen consequenties (korte termijn)

Keuzes maken

Grenzen aangeven

Impulsiviteit (sociale regels, geen risico zien)

Taakinitiatie (andere dingen doen i.p.v. aan de slag)

Emotie-regulatie (overspoelen, uitbarsten, driftbuien)

Angsten (incl. spanning, zenuwen, nerveus, bang)

Stemmingsproblemen (somber, wisselingen, uitbundig) 

Teruggetrokken/ eenzaam/ verdrietig

Luidruchtig opstandig

Ongehoorzaam

Pesten

Agressie verbaal /fysiek (dreigen, vloeken, anderen pijn doen)

Zelfbeschadigend gedrag

Dwanghandelingen (herhaling van gedragingen)

SOCIAAL FUNCTIONEREN

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Functioneren binnen gezin/familie

 

 

 

 

Vrienden maken

Vriendschappen behouden

Beste vriend

Vriendengroep

Verkering

Grenzen aangeven

Beïnvloedbaar

Houdt rekening met anderen

GEZONDHEID EN ZELFZORG

(BASALE ADL)

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Klusjes in huis (afwassen, kamer opruimen)

Omgaan met geld (incl. schulden)

Seksuele gezondheid

VERPLAATSEN EN VERVOER

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Aanleren vaardigheden

 

 

 

 

Verkeersinzicht

Deelname verkeer (zelfstandig)

Gebruik maken van OV

SCHOOL/ DAGBESTEDING

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Ingeschreven

 

 

 

 

Aanwezigheid

Voorbereiding/huiswerk

Meedoen met aangeboden lesstof

Leerstrategieën

Leervakken

Creatieve/vrije vakken /gym

Taal- en rekenproblemen

Lezen

Spelling

Schrijven

Rekenen

klokkijken

VRIJE TIJD

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Sporten

 

 

 

 

Hobby’s

Buurt

Religie

Interesse in nieuws

 

JUSTITIE

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Stelen

 

 

 

 

Vandalisme

Drugs

Geweld

HALT

Leerplicht

 

VERSLAVING

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Roken

Alcohol

Soft-drugs

Hard-drugs

Gamen

Telefoongebruik/social media

Anders

 

Aandachtspunten resultaatgebied 12-18 jaar

Kind gerelateerd

 

PERSOONLIJK FUNCTIONEREN

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Zelfbeeld

 

 

 

 

Zelfinzicht/zelfreflectie

Omgaan met veranderingen

Begrijpen consequenties (korte lange termijn)

Keuzes maken

Grenzen aangeven

Impulsiviteit (sociale regels, geen risico zien)

Taakinitiatie (andere dingen doen i.p.v. aan de slag)

 

Emotie-regulatie (overspoelen, uitbarsten, driftbuien)

Angsten (incl. spanning, zenuwen, nerveus, bang)

Stemmingsproblemen (somber, wisselingen, uitbundig) 

Teruggetrokken/ eenzaam/ verdrietig

Luidruchtig opstandig

Ongehoorzaam

Pesten

Agressie verbaal / fysiek (dreigen, vloeken, vechten)

Zelfbeschadigend gedrag

Dwanghandelingen (herhaling van gedragingen)

 

SOCIAAL FUNCTIONEREN

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Functioneren binnen gezin/familie

 

 

 

 

Vrienden maken

Vriendschappen behouden

Beste vriend

Vriendengroep

Verkering

Grenzen aangeven

Beïnvloedbaar

Houdt rekening met anderen

 

GEZONDHEID EN ZELFZORG

(BASALE ADL)

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Eten (verantwoord, bereiden)

 

 

 

 

Wassen (verzorgd uiterlijk, geur)

Aankleden (schone kleding)

Toilet (zindelijk, bedplassen)

Slapen (in- doorslapen, wakker worden, dag-nachtritme)

Voldoende beweging

Voorkomen van ziekten

Huishouden

Omgaan met geld (incl. schulden)

Seksuele gezondheid (incl. veilig vrijen)

Zelfstandigheid

VERPLAATSEN EN VERVOER

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Aanleren vaardigheden

 

 

 

 

Verkeersinzicht

Deelname verkeer (zelfstandig)

Gebruik maken van OV

 

SCHOOL

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Algemeen

 

 

 

 

Aanwezigheid

Op tijd komen

Voorbereiding/ huiswerk

Leerstrategieën

Passend bij interesse

Voldoende resultaten

Maken van keuzes voor de toekomst

Accepteren autoriteit

Vakspecifieke problemen

Taal

Vreemde talen

Rekenen/ Wiskunde

Sectorspecifieke vakken

 

VRIJE TIJD

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Kan alleen thuis zijn

 

 

 

 

Opvang geregeld

Structuur/invulling

Sport

Hobby’s

Religie

Interesse in nieuws

 

JUSTITIE

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

HALT

 

 

 

 

Leerplicht

Stelen

Vandalisme

Geweld

Oplichting

Taakstraf

Jeugdreclassering

Boetes

Schulden

 

VERSLAVING

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Roken

 

 

 

 

Alcohol

Softdrugs

Harddrugs (incl. Anabolen)

Gamen

anders

Bijlage 2 Aandachtspunten ouderschap

 

LICHAMELIJKE VERZORGING

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Veiligheid

Hygiëne

Primaire levensbehoeften

Op tijd naar (medische) hulpverlening

Gezond weekmenu

Voldoende beweging

 

SOCIAAL-EMOTIONELE ONDERSTEUNING

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Toezicht ouders/aanwezigheid opvang

Betrouwbaar

Beschikbaar (emotioneel)

Betrokkenheid ouders

Structuur

Regels

Stimulatie

 

SCHOOL EN WERK

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Schoolkeuze

Ingeschreven

Vervoer

Mogelijkheid huiswerk maken/werk voorbereiden

Toekomstperspectief

Stimulatie/steun

 

OPVANG

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Veiligheid woning en omgeving

Hygiëne (schoon en leefbaar)

Eigen ruimte (bijv. eigen kamer/bed)

Overlast

Dreigende uithuiszetting

 

Bijlage 3 Ouder gerelateerde aandachtspunten

 

FINANCIEN/ADMINISTRATIE

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Basisverzekering afgesloten

Inkomen passend bij uitgave

Overzicht (financiën en administratie op orde)

Aangemeld bij een instantie voor schuldhulpverlening

Schuldeisers (aflossing van de schulden)

Schuldenlast (vermindering)

 

WONEN

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Onderhoud

Overlast

Veiligheid

Huur /hypotheek betaald

Dreigende uithuiszetting

Postadres

Slaapplek

Tijdelijk onderdak (toegeleid naar)

Begeleiding bij het contact leggen richting huisvesting

SOCIAAL NETWERK

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Familie

Buurt

Geloof

Vrienden

vereniging

DAGBESTEDING (WERK)

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Evenwichtig dag- en nachtritme

Dagstructuur

werk

VERPLAATSEN EN VERVOER

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Gebruikmaken eigen vervoermiddel (o.a. fiets, auto)

Gebruikmaken van openbaar vervoer

JUSTITIE

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Stelen/vandalisme

Geweld

Heling/oplichting

Taakstraf

Boetes

VERSLAVING

Problematiek

nee

licht

matig

zwaar

Roken

Alcohol

Softdrugs

Harddrugs (incl. Anabolen)

Gamen

Telefoon/social media

Seks/porno

Anders

 

Bijlage 4 Richtlijn ouderschap

 

RESULTAATGEBIED

LICHT

MATIG

ZWAAR

LICHAMELIJKE VERZORGING

  • Gezond menu

  • Kleding

  • Hygiëne

  • Voldoende beweging

  • Nakomen medische afspraken

Het lukt de ouder niet altijd om het kind te stimuleren en/of toezicht te houden op het gebied van de lichamelijke verzorging op de genoemde gebieden

De ouder is niet goed in staat om het kind te stimuleren en/of toezicht te houden op het gebied van de lichamelijke verzorging op de genoemde gebieden

De ouder is beperkt of niet in staat om het kind te stimuleren en/of toezicht te houden op het gebied van de lichamelijke verzorging op de genoemde gebieden

SOCIAAL EMOTIONELE ONDERSTEUNING

  • Toezicht

  • Betrouwbaarheid

  • Structuur

  • Regels

  • Stimulatie 

Stelt niet altijd leeftijds-adequate grenzen. Heeft moeite om een emotionele, veilige relatie aan te gaan met het kind. Het lukt de ouder niet altijd om het kind te stimuleren en te ondersteunen bij het aanleren van vaardigheden.

De ouder stelt onvoldoende grenzen of stelt grenzen niet leeftijdsadequaat. Is beperkt in staat om een emotioneel veilige relatie aan te gaan met het kind. Toont beperkt interesse in de belevingswereld van het kind. Stuurt onvoldoende op wenselijk gedrag.

De ouder is niet in staat om te voorzien in de sociaal-emotionele behoeften van het kind en regie te nemen. Ouder stelt geen grenzen. Toont geen interesse in de belevingswereld van het kind. Stuurt onvoldoende op gedrag en geeft geen goed voorbeeld.

SCHOOL

  • Aanwezigheid

  • Op tijd komen

  • Betrokkenheid

Leerplichtige kinderen zijn zelden

(max. 1 keer per maand) zonder

geldige reden afwezig in de les. Er zijn met enige regelmaat problemen om huiswerk te maken. Ouders zijn

beperkt betrokken bij school

Leerplichtige kinderen zijn regelmatig (2-5 keer per maand) zonder geldige reden afwezig. Hebben beperkte

mogelijkheden om huiswerk te maken. Ouders zijn beperkt betrokken bij school.

Leerplichtige kinderen zijn frequent (meer dan 5 keer per maand) zonder geldige reden afwezig. Hebben geen mogelijk-heden om huiswerk te maken. Ouders zijn minimaal betrokken bij school.

OPVANG

  • Aanwezigheid

  • Betrouwbaarheid 

Opvang is soms noodzakelijk en niet altijd voldoende en betrouwbaar beschikbaar. Opvang voorziet in alle aspecten van lichamelijk basiszorg én

toereikende uitvoering opvoedtaken

Noodzakelijke opvang voorziet in

alle aspecten van basiszorg maar

is onbetrouwbaar beschikbaar.

Lichamelijke basiszorg is op orde

maar één of meerdere opvoedtaken

worden door opvang niet

uitgevoerd.

Noodzakelijke opvang van één of meer kinderen is amper beschikbaar

of er is een belangrijk probleem op één of meer gebieden van lichamelijke basiszorg en meerdere opvoedtaken worden door opvang niet uitgevoerd.

 

Bijlage 5 Onderscheid licht, matig, zwaar

 

ERNST PROBLEMATIEK

LICHT

MATIG

ZWAAR

Abnormaliteit van het gedrag

Passend bij leeftijd en sekse.

Gedrag treedt sporadisch op.

Bestrijkt enkele resultaatgebieden.

Niet passend bij leeftijd en sekse.

Gedrag treedt regelmatig op.

Bestrijkt enkele resultaatgebieden.

Niet passend bij leeftijd en sekse.

Gedrag treedt vaak op of is constant aanwezig

Is van lange duur.

Bestrijkt meerdere resultaatgebieden.

Bijdragende factoren gezin en sociaal netwerk

Competent opvoedklimaat maar belast

Probleemoplossende vaardigheden en

steunend netwerk.

Positieve school en/of werkomstandigheden.

Competent opvoedklimaat maar (langdurige) belast.

Beperkte probleemoplossende vaardigheden en beperkt steunend netwerk.

Matig ondersteunende school en/of werkomstandigheden.

Incompetent opvoedklimaat.

Geen probleemoplossende vaardigheden en geen steunend netwerk.

Geen ondersteunende school en/of werkomstandigheden

Gevolgen gedrag

Geen tot beperkte lijdensdruk.

Geen tot beperkte sociale belemmering.

Geen tot beperkt effect op de ontwikkeling.

Geen gevolgen voor anderen.

Matige lijdensdruk.

Matige sociale belemmering.

Matig effect op de ontwikkeling.

Matige gevolgen voor anderen.

Zware lijdensdruk.

Zware tot beperkte sociale belemmering.

Zware tot beperkte effecten op de ontwikkeling.

Zware gevolgen voor anderen.

 

Aard van de begeleiding

Veelal stimuleren en controleren.

Begeleiding is planbaar en/of op vaste momenten beschikbaar.

Stimuleren, aansturen , instrueren en controleren

Begeleiding is planbaar, op afroep en/of op vaste momenten beschikbaar.

Stimuleren, aansturen, instrueren, overnemen en controleren. Begeleiding is planbaar en/of op vaste momenten en/of direct beschikbaar.

Deskundigheid begeleider

Er worden geen specifieke eisen gesteld aan de begeleider.

Kennis van ziektebeelden, behandelmethode is gewenst.

Kennis van ziektebeelden, behandelmethoden is noodzakelijk. Overleg met ketenpartners is veelal noodzakelijk.