Organisatie | Midden-Groningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Participatiewet/IOAW/IOAZ Midden-Groningen 2022 |
Citeertitel | Beleidsregel Participatiewet/IOAW/IOAZ Midden-Groningen 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2022 | nieuwe regeling | 21-12-2021 |
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Midden-Groningen,
gelet op de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Besluit de Beleidsregel Participatiewet/IOAW/IOAZ Midden-Groningen 2022 vast te stellen.
de schoolverlater: de alleenstaande die, gedurende de eerste zes maanden na beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding, voor zover voor dat onderwijs of die opleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van het vierde hoofdstuk van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, bijstand aanvraagt;
commerciële relatie: bij volledig zakelijke of commerciële relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. In deze situaties is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben;
kostganger: de persoon die tegen een financiële vergoeding een gedeelte van een woning huurt van iemand die deze woning in zijn geheel (of een deel hiervan) huurt of in eigendom heeft. De huurder of eigenaar en de kostganger vormen geen gezamenlijke huishouding of bloedverwanten in de eerste graad. Het verschil tussen huurder/onderhuurder en kostganger is dat de kostganger naast het woongenot ook de maaltijden op kosten van de verhuurder nuttigt;
woonkosten: als een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, als bedoeld in artikel 1,onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag; als een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, bestaande uit de rioolrechten, het eigenaarsgedeelte van de onroerendezaakbelasting, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;
Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht. 3. De artikelen 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 36, 41 en 42 zijn niet van toepassing op de IOAW en IOAZ, voor zover hiervoor andere (wettelijke) regels gelden.
Artikel 3: Inzage bankafschriften
Bij aanvraag en heronderzoek op grond van de Participatiewet is de belanghebbende verplicht van alle tegoeden van onder meer crypto valuta, Paypal, bank-, krediet-, creditcard-, spaar- en effectenrekeningen (van alle gezinsleden) alle afschriften ter inzage te overleggen die betrekking hebben op de periode van drie maanden voorafgaande aan de datum van de aanvraag of het heronderzoek. Als dat naar het oordeel van het college nodig is kan deze periode worden verlengd naar zes maanden of twaalf maanden of zoveel te langer als dat naar het oordeel van het college nodig is.
Artikel 7: Onverwijld uit eigen beweging verstrekken van informatie
Het college verstaat onder onverwijld, in artikel 17, eerste lid Participatiewet en artikel 13, eerste lid IOAW en artikel 13, eerste lid IOAZ, dat belanghebbende binnen zeven kalenderdagen (na de datum van wijziging) gehouden is hiervan melding te doen aan het college. Het gaat om wijzigingen die van invloed kunnen zijn op recht of hoogte van de uitkering of op de verplichtingen verbonden aan een uitkering of op de voorwaarden waaronder de uitkering is verstrekt (inclusief de berekende vermogensvrijlating) of op de arbeidsinschakeling.
Artikel 8: Verplichting tot noodzakelijke betaling en bijstand in natura
Indien en zolang er naar het oordeel van het college gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn of haar bestaansmiddelen:
Hoofdstuk 2: woon- en leefsituatie
Paragraaf 2.1: niet rechthebbende partner
Artikel 10: Gehuwden met een niet rechthebbende partner
Indien en voor zolang het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet hoger is dan € 3.000 blijft de afstemming als bedoeld in het eerste lid achterwege. Tot het vermogen wordt gerekend banksaldi, spaartegoed, crypto valuta, contanten enzovoorts en overige goederen of waardepapieren die redelijkerwijs op korte termijn liquide gemaakt kunnen worden.
Paragraaf 2.2: kostendelersnorm
Artikel 11: Commerciële prijs kamerhuur en onderverhuur
Als sprake is van het huren van een woning die tijdelijk wordt verhuurd ter voorkoming van leegstand, wordt per individuele situatie beoordeeld of sprake is van een commerciële huur. In de afweging wordt de vraag betrokken of belanghebbende redelijkerwijs in staat is de kosten te delen en de vraag of het gehuurde als een zelfstandige woning gezien kan worden.
Artikel 12: Vertrek kostendeler
Ook kan een huisbezoek achterwege blijven als door middel van een huurcontract met een woningcorporatie het vertrek is aangetoond (huurcontract moet uitsluitend op naam staan van de vertrokken kostendeler), tenzij er desondanks sprake is van een vermoeden dat de vertrokken kostendeler niet feitelijk is vertrokken. In alle overige gevallen wordt een huisbezoek aangeboden (inwoning bij familie, kamer, kostganger, particuliere huurder etc.).
Hoofdstuk 3: Inkomen en vermogen
Artikel 16: Afkoop pensioen en bijstand
Onderzocht moet worden hoelang belanghebbende recht zou hebben gehad op het pensioen bedoeld in het tweede lid. Als het gaat om een uitkering tot de AOW leeftijd, dan wordt het gedeeld door het aantal maanden dat nog te gaan is voor de pensioenleeftijd. De afkoopsom wordt gedeeld door het aantal jaren waarop recht bestaat en dit wordt weer omgerekend naar een maandbedrag. Het berekende bedrag wordt maandelijks gekort tot zolang recht zou hebben bestaan.
Indien het een afkoop is van pensioen opgebouwd door de (voormalige) partner en de andere (voormalige) partner hierdoor recht heeft op een nabestaanden pensioen, dat bestemd is voor de periode dat de rechthebbende nog niet de AOW leeftijd heeft bereikt, is de afkoopsom inkomsten dat maandelijks gekort moet worden. De afkoopsom moet dan gedeeld worden door de periode waarover hierop recht zou hebben bestaan. De levensverwachting kan hierbij een rol spelen (zie www.cbs.nl). Dit omgerekend naar het maand bedrag is het maandelijks te korten bedrag aan inkomsten op de bijstand.
Artikel 19: Vermogen in een motorvoertuig
De waarde van het motorvoertuig wordt vastgesteld door middel van de ANWB koerslijst onderdeel verkoop tussen particulieren of door 3 motorvoertuigen te zoeken van hetzelfde merk, type, bouwjaar, kilometerstand en accessoires op een bonafide autohandel site en hiervan het gemiddelde te nemen verminderd met 10% (dit is verondersteld onderhandelingsmarge).
Het maximaal vrij te laten vermogen van de co-ouder is die voor de norm van een alleenstaande. Een co-ouder voldoet niet aan de definitie van een alleenstaande ouder en is daarom een alleenstaande.
Een verstrekte vergoeding (van welke aard dan ook) in verband met aardbevingsschade wordt volledig vrijgelaten.
Artikel 22: Vermogensvaststelling verhuizing andere gemeente
Het vermogen wordt opnieuw en naar de actuele stand van zaken vastgesteld door het college ongeacht of sprake is van een voortzetting van de bijstand vanuit een andere gemeente.
Artikel 23: Vermogensvaststelling bij wijziging leefvorm
Bij een wijziging van de leefvorm wordt het vermogen opnieuw vastgesteld, waarbij de met de leefvorm samenhangende vermogensveranderingen opnieuw worden behandeld als ware zij gebeurt bij aanvang van de bijstand.
Artikel 24: Vrijlating vermogen bestemt voor begrafenis of crematie
In het geval belanghebbende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij op korte termijn aangewezen zou raken op een bijstandsuitkering en hij of zij van het overtollig vermogen een uitvaartverzekering koopt, of een afkoopbare uitvaartverzekering omzet in een niet-afkoopbare, kan belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid worden verweten voor zover belanghebbende hierdoor eerder op bijstand is aangewezen.
Als een belanghebbende eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning, woonwagen of woonboot, kan er sprake zijn van vermogen boven de in de Participatiewet toegestane vermogensgrens. In dat geval wordt bijstand verleend in de vorm van een geldlening onder verband van (krediet)hypotheek/pand. Dit kan slechts als redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat de woning / woonboot/ woonwagen te gelde wordt gemaakt of (verder) wordt bezwaard met een geldlening onder verband van hypotheek/pand van bijvoorbeeld een commerciële bank. Voor zelfstandigen geldt een afwijkende regeling. Dit artikel geldt niet voor IOAW en IOAZ.
Als duidelijk wordt dat (krediet)hypotheek/pand aan de orde is moet belanghebbenden een bereidverklaring tekenen. Hierin verklaren belanghebbenden mee te werken aan de eventuele vestiging van hypotheek/pand en dat de woning / woonboot / woonwagen niet verder zal worden bezwaard of vervreemd. Weigert de belanghebbende de bereidverklaring te tekenen wordt er geen bijstand verleend. De bijstand wordt dan afgewezen wegens voldoende middelen in de vorm van vermogen.
Binnen 8 weken na de aanvraag moet duidelijk zijn of er krediethypotheek gevestigd moet worden. In de beschikking wordt aangegeven hoe het bedrag is berekend. Verder wordt belanghebbende verplicht mee te werken aan het vestigen van hypotheek/pand. Weigert belanghebbende de hypotheek/pand akte te tekenen, wordt de bijstand beëindigd en volgt een terugvordering van de als geldlening verleende bijstand.
Is er vermogen in een andere vorm dan in de woning / woonboot/woonwagen dat hoger is dan de algemene vrijlating, moet eerst op dit vermogen worden ingeteerd. Is er geen ander over vermogen aanwezig, dan is krediethypotheek/pand aan de orde. Uitgangspunt is de waarde van de woning (met bijbehorende erf)/woonboot/woonwagen in het economisch verkeer bij vrije oplevering. Als er een taxatie is in verband met de Onroerend Zaakbelasting (OZB) wordt hierop aangesloten. Op de waarde van de woning wordt in mindering gebracht de op de woning drukkende schulden. Vervolgens wordt hierop de vrijlating als bedoeld in artikel 34 lid 2 sub d van de PW gegeven.
Als de te verlenen krediethypotheek/pand op jaarbasis lager is dan het netto minimumloon op maandbasis, wordt geen (krediet)hypotheek/pand gevestigd. Is de bijstand lager dan wordt de uitkering verstrekt als geldlening. Het kan zich voordoen dat het berekende bedrag iets boven het minimumbedrag uitkomt. Ook dan zijn de kosten van vestiging van het krediethypotheek relatief hoog. Als er voldoende spaargeld is of andere liquide middelen zijn, wordt belanghebbende de keuze gegeven om, voor het bedrag van te vestigen krediethypotheek/pand, eerst in te teren op het spaargeld. In dit geval is de intering regel 1 x de bijstandsnorm en niet 1½ x de bijstandsnorm. Hiermee wordt bereikt dat belanghebbende na de intering zonder krediethypotheek/pand bijstand kan worden verleend.
Nadat de bijstand is beëindigd moet de lening gedurende 10 jaar terugbetaald worden. De aflossing wordt jaarlijks door het college vastgesteld en moet maandelijks worden betaald. Na deze 10 jaar wordt de lening rentedragend. De rente moet maandelijks worden voldaan. De hoogte van de rente is de wettelijke rente minus 2% (maar de te betalen rente is nooit lager dan 0%) vanaf het moment waarop niet meer afgelost hoeft te worden. Dit is dus in de regel 10 jaar nadat de bijstand is beëindigd. Bij verwijtbaar niet nakomen van de verplichtingen wordt naast de genoemde rente de wettelijke interest in rekening gebracht.
Als gedurende genoemde 10 jaar niets terugbetaald kan ontheft het college belanghebbende(n) van de betaalverplichting voor telkens een periode van maximaal 12 aaneensluitende maanden. De aflossingsvrije voet is 115% van het voor belanghebbenden geldende bijstandsnorm. Van het meerdere boven de aflossingsvrije voet moet 50% aangewend worden ter aflossing van deze geldlening. Als de aflossing volgens deze berekening lager is dan € 45 per maand, wordt tijdelijk gedurende maximaal één jaar ontheffing verleend. Krediethypotheken aangegaan voor 1 januari 2004 moeten volgens contractuele verplichtingen afgelost worden (behoudens hetgeen geldt ingevolge het overgangsrecht WWB).
Bij verkoop van de woning wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard, of wegens werkaanvaarding elders, kan het college besluiten tot het verlenen van een geldlening onder verband van krediethypotheek ten behoeve van de nieuwe woning tot het bedrag van de afgeloste geldlening, onder voorwaarde dat dit en het vrijgelaten vermogen (inclusief de algemene vrijlating van vermogen) ingezet wordt voor de aankoop van de nieuwe woning.
Paragraaf 3.2: giften en geldleningen voor levensonderhoud
Artikel 26: Giften voor bijzondere kosten
Giften van instellingen en personen worden niet als middelen voor de bijstand aangemerkt voor zover deze worden verstrekt voor opwek van hernieuwbare energie die niet met de eigen energierekening kan worden verrekend, zolang de inkomsten niet hoger zijn dan de gebruikelijke energiekosten van het huishouden conform Nibudnormen.
De vermogensaanpassing blijft achterwege voor zover dit uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is zoals bijvoorbeeld in geval een gift in natura wordt gedaan in de vorm van medisch hulpmiddel dat noodzakelijk is voor het functioneren van belanghebbende (of één van zijn gezinsleden) of als sprake is van normaal gebruikelijke duurzame gebruiksartikelen.
Artikel 28: Giften of geldleningen met een periodiek karakter
Giften of geldleningen met een periodiek karakter worden niet tot de middelen gerekend als het totaal van de giften in een periode van twaalf aaneengesloten maanden niet hoger is dan 5% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag) op jaarbasis. Het meerdere wordt als inkomen in aanmerking genomen.
Artikel 30: Giften en geldleningen in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag
Een gift of geldlening die wordt verstrekt (of giften of geldleningen die worden verstrekt) in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag en die in een periode van twaalf aaneengesloten maanden niet meer bedraagt (of bedragen) dan 5% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag) op jaarbasis, wordt (of worden) niet in aanmerking genomen als middel. Het meerdere wordt verrekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, eerste lid of artikel 4, tweede lid van deze beleidsregels.
Paragraaf 3.3: bijzondere inkomsten
Indien sprake is van hennepteelt van 6 of meer planten wordt belanghebbende geacht inkomsten hieruit te genereren. Deze inkomsten worden in zijn geheel in aanmerking genomen als middel voor de bijstand en hierop is de vrijlating of premie niet van toepassing. Voor zover belanghebbende niet kan bewijzen welk inkomen is gegenereerd kan het recht op bijstand niet vastgesteld worden.
Hoofdstuk 4: Voorzieningen en normen
Artikel 36: Ingangsdatum normwijziging opname inrichting
Als één van de gehuwden wordt opgenomen in een inrichting geldt meteen de inrichtingsnorm. Voor gehuwden is dit de som van de alleenstaande (ouder) en inrichtingsnorm. Een uitzondering is ziekenhuisopname. Bij ziekenhuisopname wordt de huidige norm doorbetaald in de maand van opname en de maand hierna.
Artikel 37: Verlagen norm voor schoolverlaters
Voor de schoolverlater is de bijstandsnorm gelijk aan het bedrag voor levensonderhoud, zoals genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000, dit bedrag is afhankelijk van de door de schoolverlater gevolgde onderwijs (hoger onderwijs of beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet studiefinanciering 2000).
Het voorschot wordt niet verstrekt als duidelijk is dat er geen recht op een uitkering op grond van de Participatiewet bestaat. Evenmin bestaat recht op een voorschot als bedoeld in artikel 52, eerste lid van de Participatiewet als door verwijtbaar toedoen of nalaten van belanghebbende het recht op een uitkering door het college niet is vast te stellen.
Artikel 39: Geen voorschot mogelijk
Doorgaans is het niet mogelijk om in de volgende situaties een voorschot te verstrekken:
Artikel 40: Voorschot rechtsgeldig identiteitsbewijs
Als belanghebbende niet beschikt over een rechtsgeldig identiteitsbewijs kan, voor zover dit nodig is voor de beoordeling van een aanvraag op grond van de wet, een voorschot verstrekt worden voor het aanschaffen hiervan. Dit geldt niet als er geen rechtsgeldige verblijfstitel is die recht geeft op een uitkering ingevolge de Participatiewet.
Artikel 41: Broodnood voorschot periodieke uitkering levensonderhoud
Voor zover het noodzakelijk is dat aanvrager vanwege “broodnood” eerder een voorschot moet ontvangen dan om de 4 weken kan in een individueel geval een voorschot verstrekt worden. In ieder geval wordt geen “broodnood” voorschot verleend als aanvrager dit bedrag zelf kan opnemen van zijn rekening dan wel hiervoor rood kan staan.
Artikel 42: Gemis aan alleenstaande-ouderkop
Het college stelt vast dat voor de in het vorig lid bedoelde belanghebbenden bijzondere individuele omstandigheden bestaan die noodzaken tot het verstrekken van bijzondere bijstand, mits de alleenstaande ouder wordt geconfronteerd met noodzakelijke bestaanskosten waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
Artikel 43: Overbruggingsuitkering
Omdat de bijstand achteraf wordt betaald en er vooraf ook de nodige kosten zijn (huur, energie, voedsel) bestaat, indien er geen andere middelen zijn, de mogelijkheid dat een belanghebbende de eerste maand soms niet kan overbruggen. Dit geldt ondanks dat er na vier weken een verplicht voorschot betaald moet worden. Omdat het voorschot bovendien terugbetaald moet worden, zou belanghebbende zonder een overbrugging in liquiditeitsproblemen komen. Daarom verstrekt het college een overbruggingsuitkering voor bijstandsgerechtigden die vanuit een nul-situatie in de bijstand komen en hierdoor de eerste maand niet kunnen overbruggen.
Het college verstrekt een overbruggingsuitkering op grond van individueel bepaalde onvoorziene omstandigheden met toepassing van het individualiseringsbeginsel (artikel 18, eerste lid Participatiewet). Voor bijvoorbeeld statushouders die van de opvangregelingen overgaan naar een uitkering op grond van de Participatiewet, geldt dat hun situatie als onvoorzien wordt aangemerkt. Dit kan ook gelden indien sprake is van een plotselinge verlating door een voormalige partner.
De overbruggingsuitkering wordt in beginsel om niet verstrekt. Een overbruggingsuitkering heeft geen effect op het toekennen van bijzondere bijstand waaronder onder meer de individuele inkomenstoeslag. De overbruggingsuitkering is immers bedoeld voor noodzakelijke kosten van het bestaan en die kosten waren in de overbruggingsperiode hoger dan gebruikelijk.
Artikel 44: Onderhoudsbijdrage jong meerderjarigen
Voor zover en in zoverre de som van de betalingen van de ouders aan hun jong meerderjarig kind (als bedoeld in het tweede en derde lid) en de toegekende bijstandsnorm, hoger is dan de (kostendelers)norm die voor belanghebbende van toepassing zou zijn geweest als hij of zij 21 jaar was wordt het meerdere aangemerkt als een middel voor de bijstand en als inkomen gekort op de algemene bijstand van belanghebbende.
Indien de jong meerderjarige van 18 tot 21 jaar noodzakelijkerwijs niet in gezinsverband met de ouders kan wonen en een beroep wordt gedaan op bijzondere bijstand, wordt volledig rekening gehouden met de onderhoudsbijdrage voor het bepalen van het bedrag aan bijzondere bijstand voor levensonderhoud van belanghebbende.
Artikel 45: Norm jong meerderjarigen in een inrichting
Voor zover het noodzakelijk is dat bijzondere bijstand wordt verleend voor zak en kleedgeld van een jongere in een inrichting is de norm gelijk aan de norm als bedoeld in artikel 20, eerste lid en onder a van de Participatiewet.
Artikel 46: Overgangsrecht jong meerderjarigen
Voor zover een jong meerderjarige op 31 december 2017 bijzondere bijstand ontving van de toenmalige gemeente Menterwolde als aanvulling op de bijstandsnorm, omdat deze jongere genoodzaakt was en is om zelfstandig te wonen, blijft in aanmerking komen voor deze in vergelijking met het beleid bijzondere bijstand hogere toeslag voor zolang het recht hierop blijft voortduren.
Hoofdstuk 5. Beperken uitstroombelemmeringen
In de volgende situaties kan een aanvraag ingediend worden door middel van een verkort aanvraagformulier:
als er tijdelijk sprake was van een uitsluitingsgrond aansluitend op een eerdere uitkering en direct na het opheffen van de uitsluitingsgrond opnieuw bijstand aangevraagd wordt, zoals bijvoorbeeld detentie en langere duur in het buitenland dan toegestaan, indien bijstand aangevraagd wordt na einde studie is er geen mogelijkheid voor een verkorte aanvraag;
Artikel 49: Arbeidsgerelateerde heffingskortingen toerekenen naar arbeidsperiode
De arbeidsgerelateerde heffingskorting van de belastingdienst wordt toegerekend als inkomsten naar de periode waarin is gewerkt.
Artikel 51: Inkomsten verrekend bij ontvangst inkomsten
De inkomsten uit arbeid worden verrekend met de uitkering bij de daadwerkelijke ontvangst van de inkomsten, dit laat onverlet dat de inkomsten uit arbeid toegerekend moeten worden naar de maand waarin deze zijn verworven.
Artikel 53: Beëindigen of intrekken pragmatisch benaderen
Uitgangspunt is dat de uitkering zo snel mogelijk beëindigd of ingetrokken wordt zodra de feiten hiertoe aanleiding geven. In sommige situaties kan het verstandig zijn om de beëindiging of intrekking nog even uit te stellen. Dit om reden dat naar verwachting het van korte duur is dat belanghebbende voldoende inkomsten genereert.
Hoofdstuk 6: Verlaging en boete
Artikel 54: Verlaging van 100%
Indien het college de bijstand met 100% gedurende een maand verlaagt op grond van artikel 18 Participatiewet of de Afstemmingsverordening, kan deze maatregel over 3 maanden uitgesmeerd worden indien de verwachting bestaat dat belanghebbende anders zijn of haar vaste lasten niet kan betalen.
Artikel 56: Boetes afgestemd op de draagkracht
Gelijktijdig met het versturen van het voornemen om een boete op te leggen vraagt het college betrokkenen om informatie te verstrekken over zijn of haar draagkracht. Voor zover betrokkene niet aan dit verzoek voldoet wordt geen rekening gehouden met de draagkracht, tenzij deze gegevens bij het college bekend zijn.
Artikel 57: Vermogen wordt niet meegenomen bij boetes
Het vermogen wordt niet als draagkracht meegewogen in de vaststelling van de boete.
Artikel 58: Waarschuwing boete
Het college ziet af van een boete en volstaat met het geven van een waarschuwing indien:
de betrokkene wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog, binnen 60 dagen nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt, de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.
Artikel 61: Verminderde verwijtbaarheid
In aanvulling op hetgeen in het Boetebesluit sociale zekerheidswetten is gesteld acht het college in het geheel geen verwijtbaarheid aanwezig als het niet nakomen van een verplichting niet aan de belanghebbende kan worden verweten omdat hij op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen verkeerde in zeer ernstige onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen. Te denken valt aan een plotselinge ziekenhuisopname van de uitkeringsgerechtigde, partner of kind, of indien sprake is van levensbedreigende omstandigheden of overlijden van de uitkeringsgerechtigde, partner of kind.
Indien ten aanzien van een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, en voorts is gebleken dat binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan, werkt het college in voorkomende situaties mee aan een gefundeerd verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, om de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling die tot stand is gebracht door de gemeentelijke kredietbank.
Hoofdstuk 7: Terugvordering en verhaal
Paragraaf 7.1: Opschorting, herziening, intrekking en terugvordering Participatiewet
Voor zelfstandigen, de uitkeringsgerechtigde in de voorbereidingsperiode, en de voormalige zelfstandigen geldt voor de terugvorderingen van geldleningen voor levensonderhoud of bedrijfskapitaal tevens de Beleidsregel Bbz Midden-Groningen 2020, op de onderdelen die daarin niet geregeld zijn noch in de wet, geldt de beleidsregel ingevolge de Participatiewet en deze paragraaf.
Artikel 65: Opschorting recht op bijstand
Artikel 66: Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit en terugvordering
Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken als:
Onder kosten van bijstand wordt verstaan de netto bijstand verhoogd met loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.
Artikel 68: Terugvordering van gezinsleden
Als de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet of artikel 30c, tweede lid of derde lid van de Wet uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
Als de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichting bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.
Artikel 69: Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit
Het college ziet af van terugvordering:
van loonbelasting, premies volksverzekeringen, als bedoeld in artikel 67, tweede lid van deze Beleidsregel als de belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt, dit gaat slechts op in geval sprake is van een terugvordering als gevolg van bij vergissing van het college teveel betaalde bijstand (artikel 58, tweede lid en onder a van de Participatiewet);
Artikel 70: Afzien van (verdere) inning
In afwijking van artikel 67 van deze Beleidsregel besluit het college van (verdere) inning af te zien als:
intensief maar zonder succes (periodiek gedurende 60 maanden) is geprobeerd een vordering te innen en het niet aannemelijk is dat de debiteur op enig moment gaat aflossen, voor vorderingen als gevolg van artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 18a van de Participatiewet of artikel 30c, tweede of derde lid Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en in verband met achteraf verkregen middelen geldt dit als gedurende 120 maanden intensief maar zonder succes is geprobeerd om een vordering te innen en het niet aannemelijk is dat de debiteur nog gaat aflossen;
Artikel 71: Terugvorderingsbesluit
In het terugvorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende mee:
Als de debiteur de opgelegde betaalverplichting na een aanmaning niet (op tijd) nakomt, verstuurt het college een dwangbevel. Op grond van het dwangbevel kan vereenvoudigd derdenbeslag gelegd worden of wordt de vordering (ter executie) in handen van een deurwaarder gesteld.
Artikel 73: Inlichtingenplicht debiteur
De debiteur is verplicht op verzoek mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem/haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de hoogte van de aflossingsverplichting.
Paragraaf 7.2: opschorting, herziening, intrekking en terugvordering IOAW of IOAZ
Artikel 78: Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit
Een besluit tot toekenning van IOAW of IOAZ wordt herzien of ingetrokken als:
een gedraging als bedoeld in artikel 17, derde lid of vierde lid, artikel 20, eerste lid van de IOAW en IOAZ, of het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW of IOAZ, of artikel 30c, tweede lid of derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering krachtens de IOAW of IOAZ;
Artikel 80: Terugvordering van gezinsleden
Als de uitkering krachtens de IOAW of IOAZ met inachtneming van artikel 3 van de IOAW of IOAZ had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat belanghebbende onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 13 IOAW of IOAZ, of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, wordt de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede teruggevorderd van de persoon met wiens inkomen bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden.
Artikel 81: Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit
Het college ziet af van terugvordering:
het onder e gestelde geldt niet in geval sprake is van een terugvordering als gevolg van het verwijtbaar niet (of niet volledig) nakomen van de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 13 IOAW of IOAZ of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of in geval van een boete op grond van artikel 20a van de IOAW of IOAZ.
Artikel 82: Afzien van (verdere )inning
Burgemeester en wethouders besluiten van (verdere) inning af te zien als:
intensief maar zonder succes is geprobeerd gedurende 60 maanden een vordering te innen en het niet aannemelijk is dat de debiteur op enig moment gaat aflossen, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld onder e of van een vordering gedekt door pand of hypotheek of in verband met achteraf verkregen middelen;
in afwijking van het onder b gestelde geldt voor een terugvordering als gevolg van verwijtbaar niet (of niet volledig) nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 13 IOAW of IOAZ of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of een terugvordering op grond van artikel 20a van de IOAW of IOAZ een termijn van 120 maanden in plaats van 60 maanden. Dit geldt ook als sprake is van een vordering in verband met achteraf verkregen middelen.
Artikel 83:Medewerking schuldregeling fraudevorderingen
Indien er een verzoek wordt gedaan om medewerking te verlenen aan een schuldregeling bij vorderingen die zijn ontstaan door het onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, werkt het college daaraan mee. Voorwaarde hiervoor is dat er sprake is van geen-, verminderde of normale verwijtbaarheid zoals bedoeld in boetebesluit socialezekerheidswetten.
Artikel 84: Terugvorderingsbesluit
In het terugvorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende mee:
Als de debiteur de opgelegde betaalverplichting na een aanmaning niet (op tijd) nakomt, verstuurt het college een dwangbevel. Op grond van het dwangbevel wordt verrekend, vereenvoudigd derdenbeslag gelegd of wordt de vordering (ter executie) in handen van een deurwaarder gesteld.
Artikel 86: Inlichtingenplicht debiteur
De debiteur is verplicht op verzoek mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem/haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de hoogte van de aflossingsverplichting.
Paragraaf 7.3: verhaal van bijstand
Onder kosten van bijstand wordt verstaan de netto bijstand verhoogd met loonbelasting en de premies volksverzekeringen, als bedoeld in artikel 67, tweede lid van deze Beleidsregel, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Het college verhaalt de kosten van bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot maximaal de totale kosten van bijstand, als:
ten onrechte bijstand is verleend en voor het overlijden van de ontvanger van bijstand nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden (art. 62f aanhef en onder b van de wet) of bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht (art. 62 aanhef en onder b van de wet) op de nalatenschap van de overledene.
Artikel 91: Verhaal op basis van rechterlijke uitspraak
Als een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek I van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak, tenzij redelijkerwijs vast staat dat de draagkracht van de onderhoudsplichtige dit redelijkerwijs niet toelaat.
Artikel 92: Inlichtingenplicht onderhoudsplichtige
De onderhoudsplichtige is verplicht op verzoek en onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem/haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het verhaalsbedrag.
Artikel 93: Beoordeling van de mate van onderhoudsplicht
Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht in verband met onderhoudsplicht en de omvang van het verhaalsbedrag, wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of, en zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of in verband met onderhoudsplicht jegens minderjarige kinderen zou moeten worden vastgesteld (Trema-normen).
Artikel 94: Wijzigen eerder opgelegd verhaalsbedrag en verhalen in afwijking van de beschikking van de rechter
Als uit signalen blijkt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor een hogere bijdrage gevorderd kan worden van de onderhoudsplichtige verzoekt het college de rechter om het eerder vastgestelde bedrag (te) wijzigen (tenzij de onderhoudsplichtige zonder rechterlijke tussenkomst de nieuwe bijdrage voldoet):
Artikel 95: Geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal
Het college ziet af van verhaal als:
Artikel 96: Afzien van (verdere )inning van verhaal
In afwijking van artikel 26 van deze beleidsregel besluit het college van (verdere) inning van het verhaalsbedrag af te zien, als:
Artikel 98: Ingangsdatum verhaalsbedrag
Het maandelijks verhaalsbedrag in verband met onderhoudsplicht wordt opgelegd met ingang van de 1e van de maand volgend op de datum van de (voor)aankondiging tot verhaal.
Het college gaat over tot verhaal in rechte als de onderhoudsplichtige niet uit eigen beweging bereid is het door het college vastgesteld verhaalsbedrag aan het college te betalen, dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat.
De kosten van het betekenen en uitvoeren van executoriaal- en conservatoir beslag worden bij de debiteur in rekening gebracht evenals de hiermee gepaard gaande overige kosten.