Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Súdwest-Fryslân

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Súdwest-Fryslân 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSúdwest-Fryslân
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Súdwest-Fryslân 2022
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Súdwest-Fryslân 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpmaatschappelijke ondersteuning
Externe bijlagenVerordening wmo 2022; Toelichting HHM-Normenkader

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2022nieuwe regeling

23-12-2021

gmb-2021-478108

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Súdwest-Fryslân 2022

De raad van de gemeente Súdwest-Fryslân;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 16 november 2021;

 

Gelet op artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

 

overwegende dat

  • de nieuwe Wmo-inkoop van de Begeleiding en Huishoudelijke Hulp enkele aanpassingen van de verordening noodzakelijk maakt;

  • jurisprudentie vergt dat een aantal artikelen die eerder in de nadere regels stonden nu in de verordening opgenomen moet worden;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de

 

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Súdwest-Fryslân 2022

 

 

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • 2.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die:

    • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • daadwerkelijk beschikbaar is;

    • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie;

    • financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

  • 3.

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • 4.

    Besluit: uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (landelijk);

  • 5.

    Bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in de artikelen 2.1.4, eerste lid, en 2.1.4a van de wet;

  • 6.

    Centrumgemeente: Opvang en Beschermd Wonen zijn onder Wmo 2015 toebedeeld aan de centrumgemeenten, voor Súdwest-Fryslân is dat de gemeente Leeuwarden;

  • 7.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân

  • 8.

    Formele hulp: ondersteuning die met een vergoeding vanuit het persoonsgebonden budget wordt geboden door een deskundige, niet zijnde een persoon uit het sociaal netwerk van de cliënt;

  • 9.

    Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • 10.

    HHM-normenkader: door bureau HHM opgesteld objectief kader aan de hand waarvan de aard en omvang voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld (door het college vastgesteld op 7 september 2021);

  • 11.

    Informele hulp: ondersteuning die met een vergoeding vanuit het persoonsgebonden budget geboden wordt door een persoon die niet formele ondersteuning biedt, zoals een persoon uit het sociaal netwerk van de cliënt of een beroepskracht niet zijnde een deskundige;

  • 12.

    Intakegesprek: gesprek in het kader van het onderzoek naar de behoefte aan hulp bij het huishouden van de bewoner;

  • 13.

    Maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • 14.

    Onderzoek: het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

  • 15.

    PGB: Persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • 16.

    Persoonlijk plan: een door de bewoner opgesteld plan met een omschrijving van de situatie en de mogelijkheden en onmogelijkheden die de bewoner heeft bij het oplossen van zijn beperking in zelfredzaamheid of participatie of problemen bij het zich handhaven in de samenleving.

  • 17.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

 

Artikel 2 Melding, onderzoek en aanvraag

 

Artikel 2.1 Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Een melding van een ondersteuningsbehoefte kan schriftelijk, digitaal, telefonisch of persoonlijk worden gedaan.

  • 3.

    Als het gaat om een taxipas, een enkelvoudige eenvoudige woningaanpassing of hulp bij het huishouden kan een melding worden gezien als een aanvraag.

  • 4.

    Binnen twee werkdagen na ontvangst van de melding neemt het college contact op met de cliënt. Dit kan leiden tot het maken van een afspraak binnen 20 werkdagen na ontvangst van de melding.

  • 5.

    Indien een afspraak wordt gemaakt, ontvangt cliënt van het college desgewenst een afspraakbevestiging.

  • 6.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.2.

  • 7.

    Het college wijst degenen die zich met een ondersteuningsvraag melden er op dat zij zich bij het onderzoek desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.

  • 8.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan.

  • 9.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 2.2 en artikel 2.3 van deze verordening.

  • 10.

    In afwijking van lid 1 en lid 2 meldt een cliënt zich bij de zorgaanbieder van het gebied waarin hij of zij woont wanneer het gaat om een hulpvraag voor alleen hulp bij het huishouden. Deze melding kan telefonisch, via de website, via het meldingsformulier, of per email of persoonlijk bij de zorgaanbieder in zijn of haar gebied worden gedaan.

  • 11.

    In afwijking van lid 3 en lid 4 neemt de zorgaanbieder, bij een hulpvraag alleen voor hulp bij het huishouden, binnen twee werkdagen na ontvangst van de melding contact op met de cliënt om te bevestigen dat de melding is ontvangen. Binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding neemt de zorgaanbieder contact op met de cliënt voor het inplannen van een intakegesprek. Binnen 20 werkdagen na ontvangst van de melding dient het intakegesprek plaats te vinden.

 

Artikel 2.2 Onderzoek

  • 1.

    Om de ondersteuningsbehoefte vast te stellen vindt een gesprek plaats tussen het college en de cliënt.

  • 2.

    Ter voorbereiding op het gesprek verzamelt het college alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie.

  • 3.

    Het college onderzoekt naar aanleiding van de melding waar de behoefte en ondersteuning van de cliënt uit bestaat.

  • 4.

    De cliënt verschaft alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 5.

    Indien de cliënt en de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend zijn kan het college, in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een onderzoek.

  • 6.

    Het college bespreekt met de cliënt na de melding zo spoedig mogelijk, met inachtneming van diens persoonlijk plan indien aanwezig, de volgende onderwerpen in samenhang met elkaar:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren en het probleem of de hulpvraag van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat/doel van het verzoek om maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te behouden of te verbeteren;

    • d.

      de mogelijkheden van de cliënt om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden van de cliënt om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijke nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen, de sociale omgeving, vrijwilligers, vrijwilligersorganisaties, instanties en het sociaal netwerk van een persoon of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijke afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken indien uit het onderzoek vast komt te staan dat cliënt niet de mogelijkheid heeft zijn zelfredzaamheid of participatie te behouden of te verbeteren op de wijze zoals bedoeld onder c, d, e en f;

    • i.

      informatie over bijdragen in de kosten die de cliënt verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 7.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 8.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

 

Artikel 2.3 Onderzoek hulp bij het huishouden

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.2 vindt het gesprek plaats tussen de zorgaanbieder en de cliënt indien uit de melding blijkt dat de ondersteuningsbehoefte alleen gericht is op hulp bij het huishouden.

  • 2.

    De zorgaanbieder voert het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet uit. Bij dit onderzoek hanteert de zorgaanbieder de wettelijke kaders en het door het college vastgestelde HHM-normenkader.

  • 3.

    De zorgaanbieder verwerkt de onderzoeksgegevens in een uitvoeringsplan en stuurt dit door de cliënt ondertekende plan, uiterlijk binnen 25 werkdagen na ontvangst van de melding, als advies door naar het college.

  • 4.

    Het college controleert of het onderzoek en het advies correct zijn uitgevoerd en beslist op de aanvraag.

 

Artikel 2.4 Verslag onderzoek

  • 1.

    De cliënt ontvangt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van een ondersteuningsplan. Dit ondersteuningsplan volgt uit de brede vraagverheldering (gesprek) waarin ook het eventuele persoonlijk plan wordt verwerkt. Desgewenst kan er ook een advies van een deskundige worden opgenomen. Het college draagt zorg voor het opstellen van het ondersteuningsplan.

  • 2.

    Uiterlijk binnen 6 weken na de melding verstrekt het college aan cliënt het ondersteuningsplan waarin de uitkomsten van het onderzoek zijn verwerkt.

  • 3.

    De cliënt ondertekent het ondersteuningsplan voor gezien of akkoord en stuurt een ondertekend exemplaar naar het college.

  • 4.

    Wanneer het gaat om een taxipas of een enkelvoudige, eenvoudige woningaanpassing wordt het ingevulde en ondertekende meldingsformulier gezien als het verslag van het onderzoek.

 

Artikel 2.5 Aanvraag

  • 1.

    Cliënt of zijn mantelzorger, wettelijke vertegenwoordiger of hulpverlener kan nadat het onderzoek is uitgevoerd dan wel de wettelijke termijn van 6 weken is verstreken, een aanvraag voor een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college kan het ondertekende ondersteuningsplan aanmerken als aanvraag voor een individuele maatwerkvoorziening.

  •  

Artikel 2a Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen

  • 1.

    Aanvullende criteria, zoals die in overleg met de centrumgemeente zijn vastgesteld en in de uitwerking van de Verordening Wmo 2015 (meest recente versie) van de centrumgemeente zijn opgenomen, worden voor wat betreft opvang en beschermd wonen gevolgd.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen inzake opvang en beschermd wonen. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de nadere regels van de centrumgemeente.

 

Artikel 3 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      als de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kunnen worden verminderd of weggenomen.

    • b.

      als de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan een situatie waarin de cliënt zich in de eigen leefomgeving kan redden en kan participeren in de samenleving.

  • 3.

    Een cliënt komt alleen voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie in aanmerking als de noodzaak tot ondersteuning:

    • a.

      voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was;

    • b.

      voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen of een cliënt die de thuissituatie al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      als de problemen zich te handhaven in de samenleving naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kunnen worden verminderd of weggenomen;

    • b.

      als de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan een situatie waarin de cliënt weer op eigen kracht kan participeren in de samenleving.

  • 5.

    Een maatwerkvoorziening wordt vervangen als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven. Het college kan vervanging weigeren indien:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of;

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

 

Artikel 4 Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:

    • a.

      indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3;

    • b.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan;

    • c.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • d.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • e.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Súdwest-Fryslân;

    • f.

      indien het een algemeen gebruikelijke voorziening betreft.

  • 2.

    Het college verstrekt geen woonvoorziening:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schríftelijk toestemming is verleend door het college.

 

Artikel 5 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in ieder geval in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      de voorziening naar aard en omvang;

    • b.

      het beoogde resultaat/doel;

    • c.

      de ingangsdatum en de verwachte duur van de verstrekking;

    • d.

      welke aanbieder de voorziening verstrekt, en indien van toepassing;

    • e.

      welke rechten en plichten er gelden.

  • 3.

    Bij het verstrekken van de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in ieder geval in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      de maatwerkvoorziening naar aard en omvang waarvoor pgb kan worden aangewend;

    • b.

      de aanbieder/zorgverlener bij wie het pgb wordt ingezet;

    • c.

      het beoogde resultaat/doel;

    • d.

      de kwaliteitseisen die voor de besteding van het pgb gelden;

    • e.

      de hoogte van het pgb en de berekening daarvan;

    • f.

      hoe de feitelijke betaling ten laste van het pgb plaatsvindt;

    • g.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • h.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • i.

      de voorwaarden die aan het pgb verbonden zijn, en;

    • j.

      welke rechten en plichten er gelden.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

 

Artikel 6 Regels voor persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering,

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de goedkoopst adequate door de gemeente gecontracteerde beschikbare maatwerkvoorziening in natura; en

    • d.

      bedraagt niet minder dan het wettelijk minimumloon.

  • 4.

    De hoogte van een pgb wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      Het pgb tarief wordt gebaseerd op de virtuele reële uurtarieven en categorieën zoals gebruikt voor het vaststellen van de aanbesteding Wmo Hulp bij het Huishouden en Begeleiding 2021;

    • b.

      Dit tarief wordt ieder jaar geïndexeerd volgens de voorlopige Consumentenprijsindex (CPI) van de maand september voor het volgende kalenderjaar.

  • 5.

     

    • a.

      De hoogte van een pgb voor huishoudelijke hulp:

      • 1⁰.

        bedraagt bij formele hulp 80% van het uurtarief voor huishoudelijke hulp in natura;

      • 2⁰.

        bedraagt bij informele hulp 50% van het uurtarief voor huishoudelijke hulp in natura.

    • b.

      De hoogte van een pgb voor individuele begeleiding:

      • 1⁰.

        bedraagt bij formele hulp 80 % van het uurtarief voor begeleiding in natura;

      • 2⁰.

        bedraagt bij informele hulp 50% van het uurtarief voor begeleiding in natura, met een maximum van € 20,00 per uur.

    • c.

      De hoogte van een pgb voor specialistische individuele begeleiding bedraagt bij formele hulp 80% van het uurtarief voor begeleiding in natura.

    • d.

      De hoogte van een pgb voor persoonlijke verzorging:

      • 1⁰.

        bedraagt bij formele hulp 80% van het uurtarief voor persoonlijke verzorging in natura;

      • 2⁰.

        bedraagt bij informele hulp 50% van het uurtarief voor begeleiding in natura, met een maximum van € 20,00 per uur.

    • e.

      De hoogte van een pgb voor zowel dagbesteding Basis als dagbesteding Plus bedraagt 80% van het tarief voor de zorg in natura.

    • f.

      De hoogte van een pgb voor kortdurende verblijf- of respijtzorg bedraagt 80% van het tarief voor de zorg in natura.

    • g.

      De hoogte van een pgb voor (rolstoel-) vervoer van en naar de dagbesteding bedraagt maximaal het bedrag dat voor zorg in natura voor (rolstoel-)vervoer wordt verstrekt.

  • 6.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

    • a.

      deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat 50% bedraagt van het toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente

    • b.

      gecontracteerde aanbieder;

    • c.

      tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald; en

    • d.

      is komen vast te staan dat deze persoon afkomstig uit het sociaal netwerk in staat is tot het verrichten van de hulp of zorg op kwalitatieve, doelmatige en veilige wijze.

  • 7.

    Een pgb dient door de cliënt binnen 6 maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat/doel waarvoor het is verstrekt.

  • 8.

    Het college kan vanuit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg steekproefsgewijs onderzoek doen naar de bestedingen van pgb’s.

 

Artikel 7 Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Het college kan in bepaalde situaties een financiële tegemoetkoming toekennen. Het betreft hier in iedere situatie maatwerk, op basis daarvan wordt de hoogte van de tegemoetkoming bepaald.

  • 2.

    Het college kan in alle gevallen de aanvrager vragen om de aanvraag te baseren op twee of drie offertes.

  • 3.

    Het kan bijvoorbeeld gaan om de volgende tegemoetkomingen:

    • a.

      een vergoeding voor verhuiskosten met een maximum van € 2.595,00;

    • b.

      een vergoeding voor de aanschaf van een sportrolstoel of voor een elektrische sportrolstoel met een maximum van respectievelijk € 2.861,00 en € 5.722,00. Daarnaast kan maximaal € 520,00 per jaar worden vergoed voor de kosten van vervoer ten behoeve van sportuitoefening;

    • c.

      een vergoeding voor het bezoekbaar maken van een woning met een maximum van € 2.595,00;

    • d.

      een autokostenvergoeding van € 0,21 per kilometer op basis van de vastgestelde vervoersbehoefte.

  • 4.

    Met betrekking tot de voorzieningen die genoemd zijn in lid 3 wordt geen eigen bijdrage geheven.

  • 5.

    De bedragen genoemd in lid 3 worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, waarbij het voorlopige cijfer wordt gebruikt van de maand oktober van het lopende jaar, gerekend over een periode van de 12 voorafgaande maanden. De bedragen worden afgerond op hele euro’s.

 

Artikel 8 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang een cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Ter uitwerking van het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is de hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer € 0,24 per kilometer.

  • 3.

    De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het Besluit. De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb zijn gelijk aan het bedrag genoemd in de artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet en voor wat betreft hulpmiddelen en woningaanpassingen niet hoger dan de kostprijs.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en het derde lid is overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage verschuldigd in de volgende situaties:

    • indien het college van oordeel is dat er voor de vast te stellen bijdragen (tijdelijk) onvoldoende betalingscapaciteit aanwezig is bij de cliënt;

    • indien het college van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage nadelige gevolgen heeft voor de doelstelling van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt die gericht is op het zich kunnen handhaven in de samenleving, het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven of de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente;

    • indien de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 dan wel een bijdrage ingevolge de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is;

    • indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de maand in een instelling voor opvang verblijft;

    • indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of Veilig Thuis, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • voor een rolstoel;

    • voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van een woningaanpassing voor zover bij verordening op grond van artikel 2.1.5 van de wet een ander de bijdrage verschuldigd is;

    • door de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, waarvan ten minste een van beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt;

    • voor de maanden april en mei van het kalenderjaar 2020, tenzij het betreft de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget voor beschermd wonen of opvang.

  • 5.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      pgb is gelijk aan het verstrekte bedrag.

  • 6.

    Op grond van artikel 2.1.4b, eerste lid, van de wet worden de bijdragen als bedoeld in artikel 2.1.4a van de wet, voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 7.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

 

Artikel 9 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    De eisen als bedoeld in het eerste lid zijn in ieder geval zodanig dat:

    • a.

      de dienstverlening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verstrekt;

    • b.

      de dienstverlening tijdig en conform afspraak wordt verstrekt;

    • c.

      de dienstverlening is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

    • d.

      de dienstverlening verstrekt wordt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt;

    • e.

      de aanbieder van zorg een actieve signaleringsplicht heeft ten aanzien van veranderingen in de gezondheid (fysiek en psychisch), de sociale situatie en de behoefte van de cliënt aan meer, minder of andere zorg;

    • f.

      de ondersteuning wordt geleverd met gekwalificeerd personeel, passend bij de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt;

    • g.

      de aanbieder zorg draagt voor scholing zodanig dat de medewerkers over kwalitatief verantwoorde kennis en kunde kunnen (blijven) beschikken;

    • h.

      medewerkers, indien van toepassing, geregistreerd zijn volgens de geldende beroepsregistratie;

    • i.

      personen die beroepsmatig dan wel vanuit een professioneel georganiseerde situatie in contact kunnen komen met cliënten, een geldige verklaring omtrent het bedrag (VOG) bezitten die niet eerder is afgegeven dan het tijdsstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken;

    • j.

      de aanbieder zorg draagt voor het naleven van beroeps- en meldcodes door de medewerkers;

    • k.

      elke medewerker de Nederlandse taal spreekt en schrijft;

    • l.

      de Friese (Fryske) taal kan verstaan.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze kwaliteitseisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4.

    Het college kan in de Nadere regels verdere eisen vaststellen aan de kwaliteit van de voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

 

Artikel 10 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

 

Artikel 11 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3., tweede lid, onderdeel c, van de wet, en;

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

 

Artikel 12 Voorkoming en bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of pgb verbonden voorwaarden; of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan de op dat moment berekende geldswaarde worden teruggevorderd.

 

Artikel 13 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Artikel 14 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college stelt nadere regels voor de jaarlijkse blijk van waardering op voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

 

Artikel 15 Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van:

    • a.

      de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders;

    • b.

      een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3.

    Het college behandelt klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de klachtenregeling conform de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 16 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Artikel 17 Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en voorziet van de informatie die nodig is voor een adequate deelname aan het overleg.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

 

Artikel 18 Right to challenge

  • 1.

    Het college wijst ingezetenen actief op de mogelijkheid initiatieven te ontplooien die het uitvoeren van taken van het college op grond van de wet betreffen, zoals vastgelegd in artikel 2.6.7 van de wet.

  • 2.

    Het college biedt de inwoners de mogelijkheid tot het indienen van een challenge.

  • 3.

    Het college legt deze mogelijkheid vast in het inkoop- en aanbestedingsbeleid.

  • 4.

    Een challenge wordt schriftelijk als plan ingediend bij het college.

  • 5.

    Bij een aanvraag om een challenge kan het college de aanvrager verplichten tot het overleggen van de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de taak/taken die de inwoners (deels) overnemen;

    • b.

      de resultaten die beoogd worden met de challenge;

    • c.

      op welke wijze de continuïteit wordt geborgd;

    • d.

      hoe aan de kwaliteitseisen wordt voldaan.

  • 6.

    Het college biedt inwoners die een challenge indienen de mogelijkheid tot:

    • a.

      ondersteuning bij het opstellen van een plan, zoals genoemd in lid 4;

    • b.

      ondersteuning bij de verantwoording aan het college van de realisatie van het plan, zoals bedoeld in lid 4;

  • 7.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van artikel 2.6.7 van de wet.

 

Artikel 19 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de verordening in de praktijk.

 

Artikel 20 Overgangsrecht

Aanvragen en bezwaarschriften waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens deze verordening.

 

Artikel 21 Mogelijkheden om af te wijken

  • 1.

    In die gevallen waarin in deze verordening niet wordt voorzien, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt met een vastgestelde ondersteuningsbehoefte afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 22 Intrekken oude verordening

De op 4 mei 2021 gewijzigde verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Súdwest-Fryslân 2018 wordt ingetrokken per 1 januari 2022.

 

Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2022.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Súdwest-Fryslân 2022.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 23 december 2021,

mr. drs. J.A. de Vries, voorzitter

G.W. Stegenga, griffier

 

 

Bijlagen

  • 1.

    Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Súdwest-Fryslân 2022; Toelichting

  • 2.

    HHM-normenkader als bedoeld in artikel 1, onder 10, en artikel 2.3, lid 2