Organisatie | Reusel-De Mierden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening fysieke leefomgeving Reusel-De Mierden |
Citeertitel | Verordening fysieke leefomgeving Reusel-De Mierden |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | verordening |
Externe bijlage | bijlage 1 afbeelding VFL |
Geen.
Beleidsregel collecteren
Aanwijzingsbesluit (handels)reclame, borden, vlaggen, spandoeken en objecten
Uitvoeringsvoorschriften naamgeving en (huis)nummering gemeente Reusel-De Mierden
Standplaatsenbeleid Reusel De Mierden
Aanwijzingsbesluit voorwerpen op of aan de weg Reusel-De Mierden
Aanwijzingsbesluit Parkeerverbod voor vrachtwagens, caravans, aanhangwagens etc. in de bebouwde kom
Beleidsregel permanente en tijdelijke reclame Reusel-De Mierden
Nadere regels geluid
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-01-2022 | Nieuwe regeling | 14-12-2021 | RA21.073 |
De raad van de gemeente Reusel-De Mierden;
dat de Omgevingswet voorschrijft dat bepalingen betreffende de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk opgenomen worden in een omgevingsplan;
dat het, vooruitlopend op de inwerkingtreding van die wet, wenselijk is bepalingen betreffende de fysieke leefomgeving nu alvast onder te brengen in een verordening;
gezien de behandeling van het voorstel door de commissie Ruimte op 30 november 2021;
gelet op de artikel(en) 149 van de Gemeentewet, 96 van de Wet bodembescherming, 8 van de Woningwet en 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, 6 van de Wet geurhinder en veehouderij en 2.1. en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
de ‘Verordening fysieke leefomgeving Reusel-De Mierden’ vast te stellen:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Afdeling 1.1 Inleidende regels
Deze verordening geeft regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving die gaan vallen onder de reikwijdte van de Omgevingswet, zoals aangegeven in artikel 1.2 en 1.3 van die wet, en die niet mogen worden opgenomen in een bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving
Afdeling 2.1 Naamgeving en nummering (BAG)
Artikel 2.1.4 Gedoogplicht naamaanduiding
Als het college het nodig oordeelt dat de door hen toegekende aanduidingen, bedoeld in artikel 2.1.1, tweede lid, aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde aanduidingen vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 2.2.1 Algemene vrijstelling
Voor de in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Winkeltijdenwet vervatte verboden geldt een algemene vrijstelling:
Paragraaf 2.3.2 Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen
Artikel 2.3.2.1: Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen
Het college kan ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijke cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.
Het college kan ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijke verzameling.
Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vraag het college advies aan de commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.
Artikel 2.3.2.2 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 2.3.2.1, lid 1 of lid 2, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 2.3.2.1, lid 4, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking als zodanig is tenietgegaan.
Paragraaf 2.3.3 Aanwijzing gemeentelijk monument
Artikel 2.3.3.1 Aanwijzing als gemeentelijk monument
Het college kan besluiten, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuur historische waarde zoals gedefinieerd in artikel 1 aan te wijzen als gemeentelijk monument.
Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt, tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 2.3.3.2 heeft of vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 3.5.1.1 tot en met 3.5.1.4 bij wijze van voorbescherming van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.3.3.7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
In een spoedeisend geval kan het college een monument of een archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 2.3.3.4 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.
Paragraaf 3.5.1 is overeenkomstig van toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 2.3.3.6 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.
Artikel 2.3.3.8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17 lid 3 van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.
Paragraaf 2.3.4 Rijksmonumenten
Artikel 2.3.4.1 Advies omgevingsvergunning rijksmonument
Het college zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de gemeentelijke adviescommissie, bedoeld in artikel 2.3.3.4 lid 1. Artikel 2.3.3.4 lid 2 en lid 3 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.3.5.2 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht
De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 2.3.5.1 lid 1 wijzigen of intrekken. Artikel 2.3.5.1 lid 2 en lid 3, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
Paragraaf 2.3.6 Archeologische verwachtingswaarden
Artikel 2.3.6.1 Instandhoudingsbepaling
Bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 2.500m2;
Indien de bodemverstoring plaatsvindt op basis van een door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg opgestelde deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade aan archeologische waarden wordt voorkomen.
Artikel 2.3.6.2 Wijzigen kwalificatie van een locatie
Op grond van een melding ingevolge artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet en op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek kan het college een terrein of locatie alsnog aanwijzen als een gemeentelijk archeologisch monument, gebied van archeologische waarde, of een gebied met hoge of middelhoge verwachting of een gebied met lage of geen archeologische verwachting.
Artikel 2.3.6.3 Omgevingsvergunning
Artikel 2.3.6.4 Archeologisch (voor)onderzoek en opgravingen
Indien binnen het grondgebied van de gemeente archeologisch (voor)onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de archeologische monumentenzorg, in de zin van de Erfgoedwet, dient dit onderzoek te voldoen aan de gemeentelijke archeologische richtlijnen die in aanvulling op programma’s van eisen door het college zijn vastgesteld en waarmee aanvullende voorwaarden kunnen worden gesteld aan de uitvoeringsmethodiek en rapportage van archeologisch onderzoek.
Afdeling 2.4. Stilte gebieden en natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Afdeling 2.5 Geurhinder en veehouderij
Artikel 2.5.1: Aanwijzing gebieden
Als gebieden als bedoeld in artikel 6 van de Wet worden de volgende gebieden aangewezen:
De gebieden die de woonkernen Reusel, Hulsel, Hooge Mierde en Lage Mierde omsluiten en die nader aangegeven zijn op de bijlage 1 van deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.
De gebieden buiten de woonkernen Reusel, Hulsel, Hooge Mierde en Lage Mierde en deze omsluiten. Het betreffen de kernrandzones, het agrarisch gebied (verweving en landbouwontwikkelingsgebied) en natuur welke nader zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.
Het gebied dat het bedrijventerrein Kleine Hoeven omsluit en dat grenst aan woonkernen Reusel en gelegen is in de kernrandzone van Reusel.
Artikel 2.5.2: Andere waarden voor de geurbelasting
In de gebieden A als omschreven in artikel 2.5.1 van deze afdeling, geldt de volgende andere waarde.
Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wet en in afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij voor zover de voor geur gevoelige objecten in het gebied zich bevinden binnen de bebouwde kom: 0,1 odour units (ouE/m3).
In gebied B als omschreven in artikel 2.5.1 van deze afdeling, geldt de volgende andere waarde.
Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wet en in afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op de voor geur gevoelige objecten: 5 odour units (ouE/m3).
In gebied C als omschreven in artikel 2.5.1 van deze afdeling, geldt de volgende andere waarde.
Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wet en in afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op de voor geur gevoelige objecten: 10 odour units (ouE/m3).
In de gebieden A, B en C als omschreven in artikel 2.5.1 van deze afdeling, geldt de volgende andere waarde voor de vaste afstand van melkveehouderijen.
Op grond van artikel 6, lid 3 van de Wet en in afwijking van artikel 4, lid 1 van de Wet bedraagt de vaste afstand van melkveehouderijen tot de voor geur gevoelige objecten, de in onderstaande tabel aangegeven waarde.
Melkkoeien, jongvee, zoogkoeien
1-100 dieren 101-200 dieren 201-300 dieren 301-400 dieren 401 dieren en meer
Paragraaf 3.1.1 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen
Artikel 3.1.1.1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats
Artikel 3.1.1.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
Artikel 3.1.1.3 Maken of veranderen van een uitweg
Artikel 3.1.1.4 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 3.1.1.5 Openen straatkolken en dergelijke
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Paragraaf 3.1.2 Inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Paragraaf 3.1.3 voorkomen en beperken geluidshinder en hinder van verlichting
Artikel 3.1.3.2 Melding incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan op maximaal 4 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.1.3.3 niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste 10 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste 10 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Artikel 3.1.3.3 Onversterkte muziek
1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1 onder d, van het Besluit geluidhinder.
d. bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.
07.00-19.00 19.00-23.00 23.00-07.00
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)
3. Onversterkte muziek vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode is uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.
4. Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.
5. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 3.1.3.1 en 3.1.3.2.
Artikel 3.1.3.4 Geluidhinder in de openlucht
Het college kan terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
Artikel 3.1.3.5 Geluidhinder door dieren
Degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
Artikel 3.1.3.6 Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen
Het is verboden buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.
Het is verboden buiten een inrichting met een vrachtauto als bedoeld in artikel 3.1.3.7 waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kilogram of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan twee meter, tussen 23.00 uur en 07.00 uur op een andere dan door het college aangewezen weg te rijden.
Paragraaf 3.2.1 Bodem bouwgrond
Artikel 3.2.1.2 Bodemonderzoek
Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat in ieder geval uit de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl.
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 of 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht als uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl niet rechtvaardigen.
Artikel 3.2.1.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 3.2.1.4 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Artikel 3.2.1.5 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze afdeling - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Afdeling 3.3 Milieubelastende activiteiten
Artikel 3.3.1 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 3.3.2 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente
Artikel 3.4.1 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke
Artikel 3.4.3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 3.4.5 Kampeermiddelen en andere voertuigen
Artikel 3.4.8 Uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 3.4.11 Overlast van fietsen of bromfietsen
1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.
Artikel 3.4.12 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbaar wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
Paragraaf 3.5.1 Bescherming gemeentelijk monument
Artikel 3.5.1.1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 3.5.1.2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Ook kan het nadere regels van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek, een cultuurhistorische analyse of een werkomschrijving van de werkzaamheden/bestek van de werkzaamheden. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van een verbod, bedoeld in lid 1, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in lid 2.
Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om een omgevingsvergunning aan de gemeentelijke adviescommissie voor advies of, indien het een archeologisch monument betreft, aan een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg voordat zij beslissen op de aanvraag. Binnen 4 weken na de datum van verzending van het afschrift van deze aanvraag brengt de gemeentelijke adviescommissie schriftelijk advies uit aan het college.
Paragraaf 3.6.2 Cultuurhistorische waarden
Artikel 3.6.2.1 Instandhoudingbepaling
Het college vraagt de gemeentelijke adviescommissie als een vergunning wordt aangevraagd in objecten, gebieden of cultuurhistorische ensembles met een cultuurhistorische waarde zoals aangeduid op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart. Binnen 4 weken na de datum van verzending van het afschrift van deze aanvraag brengt de gemeentelijke adviescommissie schriftelijk advies uit aan het college.
Het college kan nadere regels aan de omgevingsvergunning stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden. Ook kan het nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek, een cultuurhistorische analyse of een werkomschrijving/bestek van de werkzaamheden. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf 3.6.1 Het bewaren van houtopstanden en overig gemeentelijk groen
Artikel 3.6.1.4 Financiële compensatieplicht
Indien houtopstand waarvoor een kapverbod geldt, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan of ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de veroorzaker daarvan de verplichting opleggen binnen een bepaalde termijn een geldelijke vergoeding voor de schade te storten in het geoormerkt groenkrediet van de gemeente.
Artikel 3.6.1.5 Bescherming publieke houtopstand
Het is verboden om houtopstanden, die publiek eigendom zijn en overig gemeentelijk groen, zoals bijvoorbeeld hagen en plantsoenen:
Artikel 3.6.1.6 Afstand van de erfgrenslijn
De afstand grenzend aan iemand anders zijn erf als bedoeld in artikel 5:42, tweede lid, Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.
Paragraaf 3.7.1 Collecteren en Venten
Artikel 3.7.1.1 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard. Het venten van gedrukte of geschreven stukken kan verboden worden op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren
Paragraaf 3.7.2 Standplaatsen en snuffelmarkten
Artikel 3.7.2.2 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Paragraaf 3.7.3 Stoken van vuur en het verstrooien van as
Artikel 3.7.3.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Hoofdstuk 4 Beheer en onderhoud
Afdeling 4.1 Onderhoud- en instandhoudingsverplichtingen
Artikel 4.1.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Artikel 4.1.2 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college op of aan een onroerende zaak (handels)reclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de openbare weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.
Artikel 5.1.1 Indiening aanvraag, melding
Indien krachtens artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht of bij of krachtens enige wettelijke bepaling een formulier is vastgesteld voor het doen van een aanvraag of melding of voor het indienen van enig document of het doen van enige kennisgeving als bedoeld in deze verordening, is het gebruik van dat formulier verplicht.
Afdeling 6.1 Strafregels, toezicht en binnentreden woningen
Artikel 6.1.3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Afdeling 1.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving
Afdeling 2.1 Naamgeving en nummering (BAG)
Afdeling 2.3 Cultureel erfgoed
- Paragraaf 2.3.2 Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen
- Paragraaf 2.3.3 Aanwijzing gemeentelijk monument
- Paragraaf 2.3.4 Rijksmonumenten
- Paragraaf 2.3.5 Gemeentelijke dorpsgezichten
- Paragraaf 2.3.6 Archeologische verwachtingswaarden
Afdeling 2.4. Stilte gebieden en natuurgebieden
Afdeling 2.5 Geurhinder en veehouderij
Afdeling 3.1 Openbare plaatsen
- Paragraaf 3.1.1 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen
- Paragraaf 3.1.2 Inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
- Paragraaf 3.1.3 Voorkomen en beperken geluidshinder en hinder van verlichting
Afdeling 3.2 Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten
- Paragraaf 3.2.1 Bodem bouwgrond
Afdeling 3.3 Milieubelastende activiteiten
Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente
Afdeling 3.5 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed en werelderfgoed
- Paragraaf 3.5.1 Bescherming gemeentelijk monument
- Paragraaf 3.5.2 Cultuurhistorische waarden
Afdeling 3.6 Activiteiten met betrekking tot planten en dieren
- Paragraaf 3.6.1 Het bewaren van houtopstanden en overig gemeentelijk groen
Afdeling 3.7 Overige bepalingen
- Paragraaf 3.7.1 Collecteren en Venten
- Paragraaf 3.7.2 Standplaatsen en snuffelmarkten
- Paragraaf 3.7.3 Stoken van vuur en het verstrooien van as
- Paragraaf 3.7.4 Kamperen buiten kampeerterreinen
Hoofdstuk 4 Beheer en onderhoud
Afdeling 4.1 Onderhoud- en instandhoudingsverplichtingen
Afdeling 5.3 Intrekking of wijziging
Afdeling 6.1 Strafrecht, toezicht en binnentreden woningen
Afdeling 8.1 Inwerkingtreding en citeertitel
Aldus besloten in de vergadering van 14 december 2021.
De raad voornoemd,
de griffier,
De heer J.C.M. van Berkel
de voorzitter,
A.J.M.H. van de Ven
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
- APV: Algemene plaatselijke verordening Reusel-De Mierden;
- bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
- bevoegd gezag: het bevoegd gezag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
- college: het college van burgemeester en wethouders;
- fysieke leefomgeving: de fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, water, watersystemen, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed;
- inrichting: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;
- omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan; weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.
- weg: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Voor de toepassing van hoofdstuk 2 en afdeling 2.1 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.
• afgebakend terrein: een terrein met een kunstmatige of natuurlijke afbakening, waarop zich geen verblijfsobjecten bevinden en dat betreedbaar en afsluitbaar is.
• nummeraanduiding: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, met dien verstande dat deze bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- of cijfercombinatie, en ook betrekking kan hebben op een afgebakend terrein.
• rechthebbende: een ieder die krachtens eigendom of een beperkt zakelijk recht of een persoonlijk recht zodanig beschikking heeft over een onroerende zaak dat hij naar burgerlijk recht bevoegd is om in die zaak te handelen zoals in deze afdeling is voorgeschreven, alsmede de beheerder.
Voor de toepassing van hoofdstuk 2 en afdeling 2.2 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
• feestdagen: Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag;
• werkdagen: maandag tot en met zaterdag;
• winkel: dat wat daaronder wordt verstaan in de Winkeltijdenwet;
Voor de toepassing van hoofdstuk 2 en afdeling 2.3 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- Archeologisch monument: Terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen.
- Archeologische vondst: Overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument.
- Archeologisch verwachtingsgebied: Terrein dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening is aangewezen vanwege zijn betekenis voor de gemeentelijke archeologische monumentenzorg en geregistreerd is op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.
- Archeologisch vooronderzoek: In schriftelijke rapportage vastgelegd inventariserend onderzoek naar de geschiedenis van de archeologische waarden van een locatie in overeenstemming met de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in de vorm van archeologisch bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek.
- Archeologisch bureauonderzoek: Vorm van archeologisch onderzoek waarbij de aan- of afwezigheid , het karakter en de omvang , de gaafheid, de conservering en de relatieve kwaliteit van archeologische waarden worden bepaald aan de hand van bestaande bronnen over archeologische waarden die voor een bepaald gebied al bekend zijn of worden verwacht.
- Archeologische begeleiding: Vorm van onderzoek waarbij de uitvoering van niet archeologische werkzaamheden door een archeoloog wordt begeleid. Het proces kan 3 doelen dienen:
1. Om bij afwezigheid van adequaat vooronderzoek door fysieke belemmeringen alsnog een vorm van inventariserend veldonderzoek te kunnen verrichten (cf. IVO-proefsleuven);
2. Om eventueel aanwezige archeologische informatie te behouden (cf. opgraven);
3. Om bij (beperkte) ingrepen in gewaardeerde terreinen aanwezige archeologische informatie te behouden (cf. opgraven).
- Beschermd cultuurgoed: Cultuurgoed dat:
a. als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, lid 1 van de Erfgoedwet;
b. voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, lid 3 van de Erfgoedwet; of
c. in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, lid 1 van de Erfgoedwet, zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt.
- Beschermd gemeentelijk dorpsgezicht: Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.
- Beschermde verzameling: Verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7 lid 2 van de Erfgoedwet.
- Bevoegd gezag: Bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1. lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- Bodemarchief: Alle informatie die in de bodem ligt opgeslagen en daarin terecht is gekomen door activiteiten van mensen en door natuurlijke processen.
- Bodemingreep: Alle grondwerkzaamheden/ activiteiten die een effect hebben op het voortbestaan van archeologische waarden in situ, ook wel bodemverstoring genoemd.
- Bouwhistorisch onderzoek: Onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een monument.
- Certificaat: Certificaat als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 van de Erfgoedwet.
- Cultuurhistorische ensemble: Een groep van gebieden en/of objecten met (stede-)bouwkundige waarden, historisch-geografische of historische landschapswaarden die een nauwe samenhang hebben.
- Cultureel erfgoed: Uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurende ontwikkelende waarden, overtuiging, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden.
- Cultuurgoed: Roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed.
- Cultuurhistorisch onderzoek: In schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de cultuurhistorische waarden van een monument, een complex, van monumenten en/of een gebied, overeenkomstig de door het college te stellen eisen.
- Cultuurhistorische waarde: De waarde die aan een gebied of object worden toegekend in verband met het voorkomen van (stede-)bouwkundige waarden, historisch-geografische of historische landschapswaarden al dan niet in onderlinge samenhang of beïnvloeding.
- Deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg: Bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- Gebied met hoge archeologische verwachting (historische kern): Gebied of terrein in dat zich bevindt de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente is aangeduid als categorie 3 en 4 en waarvan op basis van historische, geologische en/of bodemkundige opbouw een hoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.
- Gebied met lage archeologische verwachting: Gebied of terrein in dat zich bevindt de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente is aangeduid als categorie 6 en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een lage dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.
- Gebied met een middelhoge archeologische verwachting: Gebied of terrein in dat zich bevindt de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente is aangeduid als categorie 5 en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een middelhoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.
- Gebied zonder archeologische verwachting: Gebied of terrein in dat zich bevindt de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente is aangeduid als categorie 7 en waarvan is vastgesteld dat de archeologische verwachting of archeologische waarde niet meer aanwezig is.
- Gemeentelijk erfgoedregister: De lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken en terreinen.
- Gemeentelijk monument: Monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.
- Gemeentelijke adviescommissie: De door het college ingestelde commissie (Monumentencommissie) of aangewezeninstantie, die als taak heeft het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over te toepassing van de Erfgoedwet, Monumentenwet en het gemeentelijke monumentenbeleid.
- Gemeentelijke archeologische beleidskaart: Kaart meen ruimtelijke presentatie van de gemeentelijke archeologische verwachtingsgebieden en het te voeren beleid, vastgesteld door de bevoegde overheid.
- Gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart: Kaart met een ruimtelijke presentatie van de gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle gebieden en het te voeren beleid, vastgesteld door de bevoegde overheid.
- Inventariserend veldonderzoek (IVO): Vorm van onderzoek waarbij extra informatie wordt verworven om het gespecificeerde verwachtingsmodel dat op het archeologisch bureauonderzoek is gebaseerd aan te vullen en te toetsen door middel van waarnemingen in het veld.
- Kerkelijk monument: Monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging.
- Lijst van beschermde dorpsgezichten: De lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht aangewezen gebieden.
- Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
- Monument: Onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed.
- Normaal onderhoud: Noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van de monumentale waarde.
- Opgraving: Het onderzoeken van archeologische vindplaatsen, met als doel de gegevens van de vindplaats te documenteren en daarmee de informatie te behouden die van belang is voorkennisvorming over het verleden. Opgravingen worden verricht door een partij met certificaat als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 van de Erfgoedwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse archeologen (KNA).
- Plan van aanpak: Een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden.
- Programma van eisen: Het programma van Eisen (PvE) is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft eb de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk.
- Rijksmonument: Monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister.
- Rijksmonumentenregister: Register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet.
- Terrein van archeologische waarde: Gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente is aangeduid als categorie 2 en waar archeologische waarden, door onderzoek en/of in combinatie met andere bronnen zijn aangetoond, die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd.
- Verzameling: Cultuurgoederen die die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.
Voor de toepassing van hoofdstuk 2 en afdeling 2.5 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.
Wet: de Wet geurhinder en veehouderij.
Voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 3.1, paragraaf 3.1.2 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
inrichting elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 3.1, paragraaf 3.1.3 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
- gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer;
- gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer;
- houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
- incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
- inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer met dien verstande dat de artikelen 3.1.3.1 tot en met 3.1.3.3 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
Voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 3.2 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
· bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, met inbegrip van een gedeelte daarvan, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
· NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;
· bevoegd gezag: dat wat daaronder wordt verstaan in de Woningwet;
· omgevingsvergunning voor het bouwen: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 3.6 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- houtopstand: (lint)begroeiing van heesters en struiken in enige omvang, beplanting van een bosplantsoen, hakhout, een houtwal of één of meer bomen;
- hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;
- dunning: velling, welke uitsluitend als voorzorgsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;
- monetaire boomwaarde: de financiële waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de
- meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (NVTB);
- bomen effect analyse: een gestandaardiseerde methode om de (negatieve) invloed van een (bouw)project in de nabijheid van bomen te beoordelen;
- bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1, onder a, van de Wet natuurbescherming.
- vellen het rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 3.7, paragraaf 3.7.1 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
venten: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.
Onder venten wordt niet verstaan:
a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of artikel 1.11 van deze bijlage.
c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 1.11 van deze bijlage.
Voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 3.7, paragraaf 3.7.2 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g van de Gemeentewet;
b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 APV.
Snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.
Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:
a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;
b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24 APV.
Voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 3.7, paragraaf 3.7.3 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
incidentele as verstrooiing : het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 3.7, paragraaf 3.7.4 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.