Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oost Gelre

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oost Gelre 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOost Gelre
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oost Gelre 2022
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oost Gelre 2022
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2022nieuwe regeling

21-12-2021

gmb-2021-474396

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oost Gelre 2022

 

Hoofdstuk 1. Inleiding

 

De hulp op basis van de Wmo is erop gericht dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven functioneren en wonen. De eigen kracht staat hierin centraal. De gemeente onderzoekt wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de inwoner en zijn sociaal netwerk. Indien dit ontoereikend blijkt, zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop de inwoner in staat stellen gebruik te maken van hulp-op-maat waar mee een passende bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

 

Op grond van de Wmo heeft de gemeenteraad de Verordening Sociaal Domein vastgesteld. Deze beleidsregels vormen een toetsingskader in de uitvoering van de verordening om uniformiteit te brengen. In de beleidsregels wordt onder meer beschreven hoe het proces om tot een oplossing te komen zo zorgvuldig mogelijk wordt doorlopen. Een dergelijke procedure die goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist besluit moeten leiden; namelijk hulp waar hulp nodig is.

 

Dit document bevat bijlagen; deze maken onderdeel uit van deze beleidsregels. Dit betreft de tabel normering hulp bij het huishouden. Hierin zijn de taken en activiteiten met de bijbehorende tijden opgenomen. Met dit overzicht kan een besluit worden genomen over het aantal uren hulp dat nodig is per week om het huishouden te doen en welke werkzaamheden in welk bestek gedaan moeten worden. Tevens zijn er kenmerken opgenomen waar rekening mee gehouden moet worden tijdens het onderzoek voor huishoudelijke ondersteuning.

 

Beschermd wonen en maatschappelijke opvang wordt uitgevoerd door de centrumgemeenten. Voor de gemeente Oost Gelre is gemeente Doetinchem de centrumgemeente. Centrumgemeente Doetinchem heeft hiervoor de Beleidsregels Beschermd wonen gemeente Doetinchem vastgesteld. Deze beleidsregels zijn onverkort van toepassing voor de gemeente Oost Gelre.

Hoofdstuk 2. De procedure

2.1 Melding van de hulpvraag

Een ieder kan zich bij het college melden. Om te spreken van een melding wordt wel onderscheid gemaakt tussen een verzoek om informatie en advies en een verzoek om maatschappelijke hulp. Een melding van een hulpvraag leidt tot een onderzoek. De inwoner kan zich melden bij het Sociaal Team. De melding mag ook, met medeweten van de inwoner, door iemand anders worden gedaan. Bijvoorbeeld door een familielid, een vriend, fysiotherapeut, wijkverpleegkundige etc.

 

De melding en het eventueel behandelen van een melding dan wel aanvraag in verband met beschermd wonen wordt door centrumgemeente Doetinchem uitgevoerd. Wordt er toch melding gedaan bij het Sociaal Team dan is het van belang dat het college er zorg voor draagt dat deze melding zo spoedig mogelijk terecht komt bij centrumgemeente Doetinchem.

2.2 Het persoonlijk plan

Nadat de inwoner zich heeft gemeld wijst het college op de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen. De wet bepaalt dat een persoonlijk plan zeven dagen na de melding bij het college kan worden ingediend. Uit het persoonlijk plan moet in ieder geval blijken op welke manier de inwoner zelf denkt dat zijn behoefte aan maatschappelijke hulp kan worden vormgegeven. Met het indienen van een persoonlijk plan is overigens niet gezegd dat het college gehouden is, indien een aanvraag wordt ingediend (volledig) tegemoet te komen aan de wensen zoals die in dat plan zijn beschreven.

2.3 Cliëntondersteuning

Inwoners hebben recht op onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke hulp, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, wonen, werk en inkomen. Cliëntondersteuning heeft dus niet alleen betrekking op de Wmo.

 

Bij de melding van de hulpvraag wijst het college de inwoner erop dat hij gebruik kan maken van cliëntondersteuning. Zo kan de cliëntondersteuner de inwoner in het gesprek helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. Inwoners kunnen zelf een keuze maken wie zij ter ondersteuning willen meenemen bij het gesprek. Dit kan zowel om informele (familie, vrienden, vrijwilligers en ouderenadviseurs) als formele cliëntondersteuning van bijvoorbeeld MEE gaan.

2.4 Vaststelling identiteit

Het college is wettelijk verplicht om de identiteit van de inwoner vast te stellen aan de hand van een geldig legitimatiebewijs. Dit kan een geldig paspoort, ID-kaart of rijbewijs zijn.

2.5 Gesprek

Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van de inwoner. In veruit de meeste gevallen vindt het gesprek plaats via een huisbezoek bij de inwoner. Dit gesprek kan onder meer in de vorm van een brede intake. Tijdens een brede intake worden de relevante levensgebieden besproken en wordt besproken welk effect de inwoner wil bereiken. In sommige gevallen kan volstaan worden met een telefonisch gesprek. Het gesprek met de inwoner wordt gevoerd door een consulent van het Sociaal Team.

Tijdens het gesprek is er in ieder geval aandacht voor:

  • a)

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de inwoner;

  • b)

    de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te voorzien in zijn behoefte;

  • c)

    de mogelijkheid om met mantelzorg te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • d)

    de behoefte aan hulp van de mantelzorger(s) van de inwoner;

  • e)

    de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • f)

    de mogelijkheid om hulp-op-maat te verstrekken;

  • g)

    welke bijdrage in de kosten voor de inwoner van toepassing is;

  • h)

    de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb en de gevolgen van die keuze.

Van het gesprek worden door de consulent aantekeningen gemaakt die zo nodig onderdeel uitmaken van het verslag. Op basis van de gegevens uit het gesprek wordt nader onderzoek gedaan om te bepalen of de inwoner een voorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is. Het kan bijvoorbeeld om een inwoner gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

 

(Medisch) advies

Het aanvragen van een (medisch) advies, bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies, kan onderdeel zijn van een zorgvuldig onderzoek. Er zal samen met de inwoner verder worden uitgezocht welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van inwoner. Zeker als te verwachten is dat een aanvraag om medische redenen wordt afgewezen, wordt de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dat vindt bijvoorbeeld plaats bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen.

 

Ook een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of het opmaken van een offerte kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Het onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken plaats.

2.6 Verslag

Van het onderzoek wordt altijd een verslag gemaakt. Het verslag is een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Ook staat in dit verslag een advies die passend is bij het effect dat de inwoner wil bereiken.

Het college verstrekt de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek aan de inwoner. Indien een persoonlijk plan is overhandigd door de inwoner, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag. De inwoner heeft de mogelijkheid om in het verslag opmerkingen en aanvullingen aan te brengen. Deze worden als bijlage aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

2.7 Aanvraag

Een aanvraag voor hulp-op-maat kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd. Een uitzondering hierop is wanneer het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

Als de inwoner het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, geboortedatum en een dagtekening, kan het verslag fungeren als aanvraagformulier voor hulp-op-maat; als dat (mede) de uitkomst is van het onderzoek. Ook kan een aanvraag worden ingediend door middel van een vastgesteld aanvraagformulier. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum. Bij het aanvragen van een persoonsgebonden budget wordt aan de inwoner gevraagd om een pgb budgetplan in te vullen.

2.8 Beschikking

De inwoner ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo binnen

twee weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Indien een beschikking niet binnen deze termijn kan worden gegeven, deelt het college dit binnen deze termijn aan de inwoner schriftelijk mee en noemt een redelijke termijn waarbinnen hij de beschikking tegemoet kan zien. Tegen de beschikking is bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.

Hoofdstuk 3. Beoordelen van de aanspraak

3.1 Vereiste hoofdverblijf

Een voorwaarde om voor hulp-op-maat in aanmerking te komen is dat de inwoner zijn hoofdverblijf in de gemeente Oost Gelre heeft of zal hebben. Hierbij is inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) belangrijk, maar niet doorslaggevend. De inwoner moet het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. De toevoeging ‘zal hebben’ is opgenomen om een persoon niet de mogelijkheid te ontnemen naar de gemeente te verhuizen.

3.2 Langdurig noodzakelijk

De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. De (medisch) adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. De voorwaarde dat alleen langdurig noodzakelijke voorzieningen worden toegekend, komt voort uit de veronderstelling dat bij een kortdurende noodzaak veelal andere oplossingen mogelijk zijn. Het wil niet zeggen dat per definitie geen kortdurende noodzakelijke voorziening wordt toegekend. Zo kan de verstrekking van een voorziening noodzakelijk zijn als geen enkele andere voorliggende oplossing of regeling hierin kan voorzien.

Zo kan het bij huishoudelijke ondersteuning ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat de inwoner na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak. Onder langdurig wordt ook de terminale levensfase bedoeld.

3.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Het college hoeft geen hulp-op-maat te verstrekken wanneer diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn uitkomst kunnen bieden voor de inwoner.

 

Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, moet het college altijd onderzoeken of de voorziening financieel gedragen kan worden door iemand met een inkomen op minimumniveau. Aanvullend hierop kunnen de volgende criteria een rol spelen:

  • Is de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar?

  • Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

  • Is de voorziening specifiek ontworpen voor mensen met een beperking?

Bij het onderzoek naar de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, mag het inkomen en/of vermogen van de inwoner geen rol spelen.

 

Voorbeelden van voorzieningen die gemiddeld genomen als algemeen gebruikelijke gezien kunnen worden:

  • -

    thermostaat kraan

  • -

    wasdroger

  • -

    éénhendelmengkraan

  • -

    wandgrepen/beugels

  • -

    eenvoudige douchestoel/-kruk

  • -

    maaltijdservice

  • -

    boodschappenservice

  • -

    (ramen)wasservice

  • -

    een fiets met trapondersteuning voor personen die ouder zijn dan 16 jaar

  • -

    een fiets met lage instap (ook de zogenaamde Tavarafiets)

  • -

    een bromfiets, snorfiets of fiets met hulpmotor (spartamet)

  • -

    een tandem of tandemmet

  • -

    een bakfiets

  • -

    aankoppelfiets

3.4 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp (toevoegen en nummering dus aanpassen van de andere alinea’s)

Tijdens het onderzoek wordt gekeken of er sprake is van gebruikelijke hulp of niet gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Gebruikelijke hulp is verplicht. Niet gebruikelijke hulp is verplicht zolang het kan. Kan de (niet) gebruikelijke hulp niet (meer) gegeven worden, dan kan andere hulp ingezet worden. Deze kan dan niet geboden worden door degene die de (niet) gebruikelijke hulp bood.

3.5 Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vraagafhankelijk vervoer (met ZOOV) is een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het collectief vraagafhankelijk vervoer. Er kan een Wmo-indicatie worden toegekend waarmee de inwoner een aantal kilometers tegen gereduceerd tarief kan reizen.

3.6 Goedkoopst compenserende hulp-op-maat

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien de inwoner een duurdere voorziening wil, komen de meerkosten voor rekening van de inwoner. Bij de afweging wat goedkoop is, wordt gerekend met de totale kosten over de te verwachten gebruiksduur. Bij die afweging wordt niet voorbij gegaan aan de belangen van de inwoner.

3.7 Verantwoordelijkheden inwoner versus college

In de Wmo wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel het college als de inwoner. Hiermee wordt niet uit het oog verloren dat iedereen een beroep mag doen op de gemeente.

De Wmo geeft niet aan wat er precies onder het begrip ‘eigen kracht’ verstaan wordt. In het onderzoek dat de gemeente na de melding uitvoert, moet (onder meer) de eigen kracht worden betrokken en meegewogen. Bij het inzetten van eigen kracht door de inwoner moet er vooral gekeken worden naar de mate waarin de inwoner, gegeven zijn beperkingen en persoonskenmerken, gemotiveerd meewerkt aan het inzetten van zijn eigen kracht. Bij het beoordelen van de eigen kracht mag alleen worden gekeken naar de mogelijkheden (bijv. mantelzorg, aanvullende verzekering) die daadwerkelijk aanwezig zijn.

 

Bij eigen kracht mag het inkomen en/of vermogen van de inwoner geen rol spelen.

 

Wanneer iemand aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere wet, hoeft de gemeente in het kader van de eigen kracht die voorziening niet op grond van de Wmo te verstrekken. Zo mag van een thuiswonende echtgenoot met een WLZ indicatie worden verwacht dat het bedrag vanuit de WLZ dat bedoeld is voor huishoudelijke ondersteuning daar ook voor wordt ingezet. De gemeente mag daar dan rekening mee houden tijdens het indiceren van hulp bij het huishouden voor de leefeenheid. Een ander voorbeeld is een voorziening die primair een medisch of therapeutisch doel heeft, waarbij het bevorderen van de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie een secundair effect is. Deze voorziening valt niet binnen de reikwijdte van de Wmo.

 

De Wmo bevat geen aanknopingspunten dat de genoemde eigen kracht van de inwoner zover gaat dat de inwoner moet anticiperen op alle mogelijke gebreken die met het ouder worden samen kunnen hangen.

Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat inwoners en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken. Zo wordt er jaarlijks aan 65-plussers de mogelijkheid geboden om een beroep te doen op een vrijwillige woonconsulent, vrijwillige ouderenadviseur en vrijwillige belastingadviseur waarmee kan worden bekeken hoe eventuele (toekomstige) problemen kunnen worden opgelost. Ze geven informatie, ondersteuning en advies op tal van terreinen en levensgebieden.

Hoofdstuk 4. De vormen van de hulp

 

Hulp-op-maat kan volgens de wet in de vorm van zorg in natura of een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

4.1 Zorg in natura

De voorziening in natura wordt ‘kant en klaar’ geleverd aan de inwoner. Het kan gaan om diensten (zoals hulp bij het huishouden en begeleiding) of producten (hulpmiddelen zoals een rolstoel, scootmobiel of traplift).

Er worden daartoe overeenkomsten aangegaan met leveranciers en aanbieders. Een hulpmiddel wordt in principe in bruikleen verstrekt. Onderhoud, reparatie en eventuele WA-verzekering maken deel uit van de verstrekking. De gebruiksvoorwaarden worden vastgelegd in de bruikleenovereenkomst. Hierin wordt onder andere benoemd dat de inwoner verantwoordelijk is voor goed beheer van de voorziening.

 

Voor hulp-op-maat die in natura wordt verstrekt, wordt een bijdrage in de kosten van de inwoner gevraagd. Hulpmiddelen voor minderjarigen en rolstoelen zijn hierbij uitgezonderd. Op dit moment kennen we landelijk het abonnementstarief. Deze is op dit moment €19,00 per maand. In de beschikking wordt de te betalen bijdrage in de kosten door het college aangekondigd. Het CAK bepaalt vervolgens of de inwoner de eigen bijdrage ook werkelijk moet betalen. De bijdrage in de kosten is maximaal gelijk aan de kostprijs van de voorziening. De kostprijs voor een naturaverstrekking wordt gebaseerd op de gemeentelijke kosten voor de diverse soorten voorzieningen inclusief de kosten van onderhoud, reparatie en eventuele verzekering. In geval van huishoudelijke ondersteuning en begeleiding wordt een bijdrage in de kosten opgelegd zolang de dienst wordt geleverd.

4.2 Persoonsgebonden budget

De inwoner kan ook kiezen voor een pgb om een voorziening aan te schaffen of een dienst te betalen. Het kiezen voor een pgb dient altijd een bewuste en vrijwillige keuze te zijn van de aanvrager en een pgb moet bij de inwoner passen. Het is belangrijk dat de Wmo-consulent de inwoner tijdens het gesprek informeert over de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb en de gevolgen van die keuze. Wanneer inwoners vooraf helder en volledig geïnformeerd worden over wat er komt kijken bij het beheer van een pgb, vergroot dit de kans dat men weloverwogen kiest voor het pgb en hier op adequate wijze mee om kan gaan. Om als inwoner te weten en om als gemeente te beoordelen of een pgb passend is, maakt de Wmo-consulent gebruik van de ‘10 punten pgb-vaardigheid’ die door het ministerie van VWS is opgesteld. Bij het aanvragen van een persoonsgebonden budget wordt gevraagd om een pgb budgetplan in te vullen. Als de inwoner ervoor kiest om een vertegenwoordiger het pgb te laten beheren moet de vertegenwoordiger een vertegenwoordiger formulier invullen. De vertegenwoordiger dient aanwezig te zijn bij de gesprekken van de inwoner met de Wmo-consulent als deze over de inzet van de hulp gaan. Degene die de zorg verleent mag niet ook budgethouder, bewindvoerder en/of vertegenwoordiger mag zijn. Een zorgverlener kan niet met voldoende afstand en kritisch de beheerstaken vervullen.

 

Voorwaarden / wettelijke kader

In de Wmo worden drie voorwaarden beschreven waar inwoners aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een pgb.

 

1. De inwoner voldoet aan de 10 punten pgb-vaardigheid van het ministerie van VWS

De 10 punten zijn:

  • 1.

    De inwoner of diens vertegenwoordiger overziet de eigen situatie, dan wel die van de zorgvrager, en heeft een duidelijk beeld van de zorgvraag.

  • 2.

    De inwoner of diens vertegenwoordiger is op de hoogte van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb, of weet die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden.

  • 3.

    De inwoner of diens vertegenwoordiger is in staat om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden, waardoor deze inzicht heeft in de bestedingen van het pgb.

  • 4.

    De inwoner of diens vertegenwoordiger is voldoende vaardig om te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of het zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

  • 5.

    De inwoner of diens vertegenwoordiger is in staat om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen.

  • 6.

    De inwoner of diens vertegenwoordiger is in staat om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden aan verstrekkers van het pgb.

  • 7.

    De inwoner of diens vertegenwoordiger kan beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is.

  • 8.

    De inwoner of diens vertegenwoordiger kan de inzet van zorgverleners coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte.

  • 9.

    De inwoner of diens vertegenwoordiger is in staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren.

  • 10.

    De inwoner of diens vertegenwoordiger heeft voldoende juridische kennis over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden.

 

Of een inwoner of diens vertegenwoordiger voldoet aan de vaardigheden om een pgb te beheren wordt beoordeeld door het college. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de inwoner de aan het pgb verbonden taken niet op verantwoorde wijze kan uitvoeren, dan kan de gemeente het pgb weigeren. Dit is een besluit van de gemeente waarop een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken.

 

2. De inwoner stelt zich gemotiveerd op het standpunt dat hij hulp-op-maat als pgb geleverd wenst te krijgen.

Met de argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura en de verantwoordelijkheden die bij een pgb horen. De motivatie moet in ieder geval zijn gericht op het in de individuele situatie versterken van de zelfredzaamheid of tenminste waarborgen. Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren.

Er kunnen verschillende redenen zijn waarom de inwoner een pgb wenst te krijgen. De aard van de hulpvraag kan een rol spelen waarbij godsdienstige, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen een rol spelen. Of wanneer het pgb de nodige flexibiliteit biedt als iemand (deeltijd) werkt of (veel) mantelzorg ontvangt. Een andere reden kan zijn dat iemand gelet op zijn beperkingen is aangewezen op een zorgaanbieder, dan wel specifieke hulp die de gemeente niet heeft gecontracteerd. Dit kan overigens ook niet-professionele zorg zijn.

 

3. De inwoner kan aantonen dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de hulp-op-maat voorziening behoren en die de inwoner wil aanschaffen van het budget van goede kwaliteit zijn.

De gemeente moet in ieder geval beoordelen of hetgeen de inwoner inkoopt veilig, doeltreffend en inwonergericht is. Zo kan worden verwacht dat de inwoner aangeeft waar hij de zorg in zal kopen, op welke manier deze zorg bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid en participatie, en hoe de veiligheid, doeltreffendheid en inwonergerichtheid van de hulp gewaarborgd is. De eisen die de gemeente stelt worden vooraf aan de inwoner kenbaar gemaakt en vastgelegd.

 

Voor een pgb wordt een bijdrage in de kosten van de inwoner gevraagd. Op dit moment kennen we landelijk het abonnementstarief. Deze is op dit moment €19,00 per maand. In de beschikking wordt de te betalen bijdrage in de kosten door het college aangekondigd. Het CAK bepaalt vervolgens of de inwoner de eigen bijdrage ook werkelijk moet betalen.

Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het pgb moet worden aangeschaft en aan welke eisen de dienst of aan te schaffen voorziening moet voldoen, worden ‘pgb-voorwaarden’ en (indien van toepassing) een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. De inwoner is dus zelf verantwoordelijk voor het inkopen van kwalitatief goede hulp en voorzieningen.

 

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de hulp-op-maat in natura. De situatie waarin het door de inwoner beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Inwoners kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste leverancier of aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Voor diensten zoals begeleiding en huishoudelijke ondersteuning gelden vooraf vastgestelde maximum pgb-tarieven.

4.3 Pgb voor voorzieningen

Het pgb dient in beginsel toereikend te zijn om hulp-op-maat voorziening aan te schaffen. Bij het bepalen van het bedrag van de hulp-op-maat voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de hulp-op-maat voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij wordt uitgegaan van de goedkoopste uitvoering en van de vaste categorieprijzen vastgesteld op basis van de tarieven van de gecontracteerde leveranciers. Hierin zijn ook kortingen verwerkt. Deze korting wordt doorberekend naar het pgb. Het is immers niet de bedoeling dat een pgb meer geld kost dan verstrekking in natura. Overigens zijn er met de genoemde leveranciers afspraken gemaakt dat budgethouders tegen dezelfde prijs en voorwaarden voorzieningen kunnen aanschaffen als het college, mits men duidelijk aangeeft een Wmo-budgethouder te zijn. Dit kan blijken uit het vertonen van de door het college afgegeven beschikking.

 

Voor hulp-op-maat voorziening waarvoor geen vaste categorieprijzen gelden wordt het pgb vastgesteld op basis van één of meerdere offertes, opgevraagd door de inwoner, en/of door een verkenning dan wel kennis van de markt door het college.

Het pgb wordt zo nodig verhoogd met een bedrag voor het onderhoud, de reparaties van de voorziening en eventueel de WA-verzekering. Ook hier geldt als uitgangspunt, dat wordt aangesloten bij de tarieven van gecontracteerde leveranciers en aanbieders in geval de voorziening in natura zou zijn verstrekt.

4.4 Pgb voor diensten

Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur, dagdeel of etmaal. De berekening van de hoogte van een pgb is gebaseerd op de tarieven van zorg in natura. Een pgb kan goedkoper zijn dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten zijn. De pgb-tarieven zijn door het college vastgesteld in de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre.

 

Bij de vaststelling van het tarief wordt onderscheid gemaakt tussen dienstverlening via professionele hulp en de dienstverlening door niet-professionele hulp. Voor de dienstverlening door niet-professionele hulp geldt een lager tarief. Dit tarief is minstens het wettelijke minimumloon, inclusief vakantiebijslag, niet genoten vakantiedagen en een percentage voor vrijwillige verzekeringen voor een persoon van 22 jaar of ouder (Wml).

Mantelzorg is vrijwillig en onbetaald. Van mantelzorg is geen sprake als de zorgverlener voor zijn diensten een betaling verlangt.

Hoofdstuk 5. Hulp-op-maat: huishoudelijke ondersteuning

 

Het kunnen voeren van een huishouden vergroot de zelfredzaamheid en maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder eigen normen en waarden hanteert. In jurisprudentie over hulp bij het huishouden wordt het door bureau HHM opgestelde normenkader hulp bij het huishouden 2019 beoordeeld als onafhankelijk en deugdelijk. De normtijden die wij hanteren zijn daarop gebaseerd. Het college moet wel kunnen aantonen dat rekening gehouden is met de specifieke persoonskenmerken van de inwoner en kan bij het bijzondere situaties afwijken van het normenkader.

 

De hulp bij het huishouden kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een pgb. De geldigheidsduur van een indicatie voor hulp bij het huishouden bedraagt maximaal 5 jaar.

5.1 Eigen verantwoordelijkheid en gebruikelijke hulp

Een leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in standhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Dat betekent, dat van een leefeenheid verwacht wordt dat, bij uitval van een van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen de leefeenheid (gebruikelijke hulp).

Met het begrip leefeenheid worden alle bewoners van één adres aangeduid, die samen een gezamenlijke huishouding voeren. Een leefeenheid kan door gehuwden en ongehuwden en door meerderjarigen en minderjarigen worden gevormd. Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden.

Bij de beoordeling van de noodzaak en het aantal uren hulp bij het huishouden wordt daarom uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de inwoner zijn situatie met huisgenoten en sociale omgeving. In de Verordening is opgenomen dat er geen maatwerkvoorziening wordt toegekend als er sprake is van gebruikelijke hulp, er is dus sprake van een verplichtend karakter.

 

Gebruikelijke hulp

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die, ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwoning wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen en voordeur door elkaar lopen. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimten delen bijvoorbeeld in het geval van een woongemeenschap van ouderen of gehandicapten, wordt er van uitgegaan dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van de leefeenheid. De eventuele indicatie voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de inwoner.

 

Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Bij gebruikelijke hulp wordt wel rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

 

Bijdrage van inwonende kinderen aan het huishouden

Van inwonende kinderen kan, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage worden verwacht in de huishoudelijke taken.

  • Kinderen tot en met 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen van 6 tot 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, kleding in de wasmand gooien of een boodschap doen.

  • Kinderen vanaf 12 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden; dat wil zeggen rommel opruimen, stofzuigen en bed opmaken/dicht- slaan/verschonen. Ook kan van hen worden verwacht, dat zij schone was opruimen.

  • Van een meerderjarige tot 21 jaar wordt verwacht dat hij/zij een eenpersoonshuishouden kan voeren.

  • Vanaf de leeftijd van 21 jaar wordt men geacht om volledig zorg te kunnen dragen voor een meerpersoonshuishouden.

Overbelasting

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor de inwoner kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet. De overbelasting kan worden vastgesteld door de medisch adviseur. Van inwoner en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning van de consulent of andere cliëntondersteuner) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat, na een tijdelijke indicatie en ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen, het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.

5.2 Definitie van het resultaat schoon en leefbaar huis

Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen.

Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.

Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

 

Binnen het normenkader zijn zes resultaten uiteengezet:

 

  • 1)

    Schoon en leefbaar huis

Het gaat hier om afnemen nat en droog, stofzuigen en dweilen, ramen en gordijnen, bed verschonen, keuken schoonmaken, sanitair schoonmaken, opruimen.

  • 2)

    Wasverzorging

Het gaat hier om het sorteren van wasgoed, behandelen van vlekken, was in de machine stoppen (incl. wasmachine aanzetten), wasmachine leeghalen, sorteren naar droger of waslijn, was in droger stoppen, droger leeghalen, was ophangen, was afhalen, was opvouwen, was strijken en was opbergen/opruimen.

  • 3)

    Boodschappen

Het gaat hier om het opstellen van een boodschappenlijst, het doen van de boodschappen als er voorliggend geen andere oplossingsmogelijkheden zijn, het opruimen van de boodschappen.

  • 4)

    Maaltijdverzorging

Bij maaltijdverzorging gaat het om broodmaaltijden: tafeldekken, eten en drinken klaarzetten (1 maaltijd op tafel, 1 maaltijd in de koelkast), afruimen, afwassen of vaatwassen inruimen/uitruimen en opwarmen van de maaltijd: maaltijd opwarmen, tafel dekken, eten en drinken klaarzetten, afruimen, afwassen of vaatwasser in/uitruimen.

  • 5)

    Kindzorg

Bij kindzorg gaat het om: was verzorgen, kamers opruimen, eten maken, tasjes school, aankleden, wassen, eten geven, structuur bieden, meer tijd voor huishoudelijke taken, brengen/halen naar school/crèche, naar bed brengen en uit bed halen, afstemming met andere hulp/informele zorg en afstemming/sociaal contact (aankomst, vertrek, administratie, contact met cliënt).

  • 6)

    Regie/organisatie waaronder advies, instructie en voorlichting

Het gaat hier om het aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis en de was-verzorging.

Het gaat hier ook om het aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van activiteiten gericht op boodschappen en maaltijden.

5.3 Afbakening van ruimtes waarop de voorziening betrekking heeft

De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, keuken, slaapvertrekken die gebruikt worden, sanitaire ruimtes en gang/hal/trap.

5.4 Afbakening van activiteiten die onder de voorziening vallen en welke niet

Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon etc.) maken geen onderdeel uit van Huishoudelijke Ondersteuning.

5.5 Huishoudelijke ondersteuning en persoonlijke verzorging

Een aantal taken die horen bij de huishoudelijke ondersteuning kunnen in de praktijk worden onder gebracht bij persoonlijke verzorging. Dit is veelal het geval bij verzorging van inwonende kinderen en de maaltijdverzorging.

5.6 Gemiddelde clientsituatie

Bij de bepaling van het aantal uren huishoudelijke ondersteuning wordt uitgegaan van een gemiddelde clientsituatie. Het volgende beeld schetst een gemiddelde clientsituatie:

  • >

    een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

  • >

    wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;

  • >

    er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;

  • >

    de inwoner kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

  • >

    de inwoner heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • >

    er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • >

    er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de inwoner die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

  • >

    de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.

Niet iedere inwoner past in deze omschrijving van de gemiddelde clientsituatie. Voor inwoners waar de gemiddelde cliëntsituatie niet van toepassing is, worden verschillende factoren of kenmerken die van invloed zijn meegewogen. Ernstige beperkingen kunnen bijvoorbeeld leiden tot extra inzet. Anderzijds wordt ook gekeken naar de eigen mogelijkheden van inwoners die kunnen leiden tot minder inzet. Deze staan in bijlage 1 normenkader huishoudelijke ondersteuning (in minuten per week) als ‘meer inzet’ of ‘minder inzet’. Daarmee wordt voor iedere inwoner maatwerk gerealiseerd. Niet automatisch leiden de kenmerken inwoner, kenmerken huishouden, kenmerken woning tot meer inzet. De afweging hiervoor gebeurt tijdens het onderzoek. Voor een uitgebreide beschrijving van deze kenmerken zie bijlage 3. Daarnaast is er rekening gehouden met technologische ontwikkelingen in het huishouden, waardoor schoonmaken minder tijd kost dan in 2006.

 

Bijzondere situaties

Wanneer de inwoners als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit is bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren of wasverzorging voor een huishouden met drie of meer personen.

Hoofdstuk 6. Hulp-op-maat: woonvoorzieningen

 

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er veel voorzieningen die dit mogelijk maken. Uitgangspunt blijft dat eerst de eigen verantwoordelijkheid wordt onderzocht. Bij de keus van een woning moet men binnen de eigen (financiële) mogelijkheden rekening houden met de eigen situatie. Dat betekent dat rekening wordt gehouden met bestaande of te verwachten beperkingen. Ondanks dat hier rekening mee gehouden is, kan het voorkomen dat door veranderde omstandigheden ondersteuning nodig is in de vorm van een woonvoorziening. Deze woonvoorziening is dan gericht op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt. Hierbij is van belang dat de inwoner het college niet confronteert met reeds gemaakte keuzes, maar vooraf overleg pleegt.

 

6.1 Soorten woonvoorzieningen

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • Een losse woonvoorziening. Dit zijn voorzieningen die niet aard- en nagelvast in de woning worden bevestigd. (voorbeelden hiervan zijn onder meer een toiletstoel, verrijdbare douchestoel of een tillift).

  • Een woningaanpassing. Hieronder valt zowel een bouwkundige ingreep (een verbouwing) als een woontechnische ingreep (het aanbrengen van speciale voorzieningen in de woning zonder aantasting van het gebouw) in of aan een woonruimte. Het is een aanpassing die aard- en nagelvast in of aan de woning wordt verankerd. (voorbeelden hiervan zijn onder meer een douchezitje aan de muur, traplift, een ophoging van de tegels bij de voordeur, een aanbouw of een woonunit);

  • Hulp bij verhuizing en inrichting.

Losse woonvoorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet en meestal voordeliger zijn. Ze zijn vaak ook voor meerdere doeleinden bruikbaar (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en ze kunnen worden meegenomen in geval van verhuizing. Losse woonvoorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op een woningaanpassing.

 

Voor woonvoorzieningen wordt een bijdrage in de kosten gevraagd. Bij minderjarigen wordt alleen een bijdrage in de kosten gevraagd bij een woningaanpassing.

6.2 Zelfstandige woonruimte

Met een woonvoorziening wordt de zelfredzaamheid van de inwoner ondersteund en/of bevorderd zodat hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

Het verstrekken van een woonvoorziening door het college beperkt zich tot zelfstandige woonruimten waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Een woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een woonwagen met vaste standplaats, wordt in principe gesproken van een woning. In het geval van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, toer- en stacaravans, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, die niet bestemd zijn om het gehele jaar door bewoond te worden en kamerverhuur wordt niet gesproken van een zelfstandige woonruimte.

 

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit

van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorger(s) kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen kan een mantelzorgwoning gehuurd worden. Ook kunnen deze middelen besteed worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.

 

Normaal gebruik van de woning

Een woningaanpassing heeft als doel normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de primaire leefruimtes in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft.

6.3 Gemeenschappelijke ruimten / doelgroepengebouwen

Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kan het gaan om automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van een toegangsdeur en een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Daarbij beoordeelt het college ook of het verantwoord is voorzieningen op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

Omdat de voorziening in het algemeen ook ten goede komt aan en wordt gebruikt door alle bewoners (denk bijvoorbeeld aan een automatische deuropener) wordt het niet onredelijk geacht om de instandhoudingskosten voor rekening van de eigenaar/vereniging van eigenaren van het gebouw te laten zijn. Gelet op het algemeen karakter van de voorziening wordt geen bijdrage in de kosten gevraagd aan de inwoner.

 

Het aanpassen van doelgroepengebouwen bijvoorbeeld op ouderen gerichte woongebouwen, gebeurt conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden gemaakt met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen. Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, zijn hiervan uitgesloten.

6.4 Voorzienbaarheid

Voorzienbaarheid speelt bij woonvoorzieningen een grote rol. Een inwoner komt alleen voor hulp-op-maat in aanmerking als de noodzaak tot hulp redelijkerwijs niet vermijdbaar was of de voorziening niet voorzienbaar was.

 

6.5 Woningaanpassing versus verhuizen

Bij het onderzoek wordt naar de persoonskenmerken gekeken en de mate waarin de inwoner de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. Als uiteindelijk hulp-op-maat nodig is (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt de goedkoopst compenserende voorziening verstrekt. Bij met name grote woningaanpassingen zal dus nog steeds de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst compenserende oplossing is. Verhuizen naar een geschikte woning is vaak goedkoper dan aanpassen. Wanneer de inwoner als gevolg hiervan echter een restschuld overhoudt bij de verkoop van de oude woning, is het per saldo niet de goedkoopst compenserende oplossing.

Bij de afweging of verhuizen leidt tot het wonen in een geschikt huis, moeten de volgende aspecten onder meer worden meegewogen:

  • financiële consequenties van de verhuizing;

  • de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn);

  • argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de inwoner;

  • argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg in de woonomgeving;

  • mogelijke gebruiksduur.

De afweging moet ten grondslag liggen aan het besluit. Bij een te verwachte of voorzienbare verhuizing wordt in principe geen hulp-op-maat verstrekt. Vele verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen die samenhangen met een levensfase zoals van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte en de verhuizing van senioren naar een kleinere en/of gelijkvloerse woning. Ook bij verhuizing vanuit een zelfstandige woonruimte naar een Wlz-instelling wordt geen verhuiskostenvergoeding verleend. Immers er is geen sprake meer van verhuizing naar een zelfstandige woonruimte.

 

Als men ten gevolge van opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd dan kan mogelijk hulp worden geboden bij de verhuizing en (her)inrichting.

 

Als verhuizen de goedkoopst compenserende en passende oplossing is kan een bijdrage worden verstrekt voor de verhuis- en inrichtingskosten. Deze bijdrage is gemaximeerd. Een inwoner moet een kopie van de (huur)overeenkomst aanleveren met daarnaast eventueel bonnen voor bijvoorbeeld verhuiswagen, nieuwe vloer, verf en behang en gordijnen.

 

Aanvragen van offertes

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen; er worden tenminste twee offertes opgevraagd.

6.6 Aanbouw versus losse woonunit

Als voor het bevorderen van de zelfredzaamheid noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. De kans op hergebruik van een aanbouw is vaak gering, waardoor een losse woonunit in veel gevallen de goedkoopst compenserende voorziening is. Daarom kiest het college zowel bij eigen woningen als huurwoningen voor het plaatsen van een herplaatsbare losse woonunit als daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan. Het primaat ligt in dergelijke gevallen dus bij de verstrekking van een losse woonunit. Deze wordt in bruikleen verstrekt. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat als de unit niet meer nodig is, dit aan het college gemeld moet worden. Er kan dan zorg worden gedragen voor het verwijderen van de unit en het in de oude staat terugbrengen van de woning en het ophogen en egaliseren van de tuin. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

 

Is een losse unit niet (langdurig) mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat een afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

 

Om te bewerkstelligen dat een woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt, worden een aantal voorwaarden gesteld om het toegekende pgb ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten in de beschikking aan de inwoner en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de inwoner is, worden bekendgemaakt.

 

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • a.

    Er mag niet voorafgaand aan de beschikking al een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop het pgb betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

  • b.

    Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • c.

    Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

  • e.

    Onmiddellijk na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van het pgb verklaart de gerechtigde van het pgb aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

  • f.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om uitbetaling van het pgb;

  • g.

    De gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder het pgb verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

Het stallen van vervoersvoorzieningen

Voor vervoersvoorzieningen, zoals scootmobielen en driewielfietsen, moet een geschikte stalling aanwezig zijn. De stalling hiervan kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. Een inwoner is hiervoor zelf verantwoordelijk.

Hoofdstuk 7. Hulp-op-maat: rolstoelvoorzieningen

 

Zichzelf kunnen verplaatsen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie. Het gaat hier om inwoners die voor het zich dagelijks verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

 

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • Handmatig voortbewogen rolstoel

  • Elektrisch voortbewogen rolstoel

  • Aanpassingen aan de rolstoel

Bij de beoordeling moet eerst worden bekeken of er een wettelijk voorliggende voorziening is. Zo moet een bewoner van een Wlz-instelling voor een rolstoel een beroep doen op de Wlz.

Voor inwoners met een Wlz-indicatie die nog thuis wonen, blijft de rolstoel voorlopig nog onder de Wmo vallen.

 

Wanneer slechts incidenteel gebruik wordt gemaakt van een rolstoel, zoals wanneer de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, kan de inwoner worden verwezen naar de mobiliteitspool.

 

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, wordt een programma van eisen opgesteld. Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een pgb.

Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de

verstrekking. Bij een verstrekking als pgb wordt de rolstoel die de inwoner zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Voor rolstoelen is geen eigen bijdrage in de kosten verschuldigd.

 

Indien nodig kunnen er aanpassingen worden gedaan aan de rolstoel. Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen, een werkblad of een houder voor een zuurstoffles), maar wel noodzakelijk zijn voor de inwoner. Tijdens het onderzoek wordt door het college ook rekening gehouden met belangen van eventueel aanwezige mantelzorgers. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening toegekend kan worden.

Sportrolstoel

Sporten kan belangrijk zijn om de participatie te ondersteunen. Uitgangspunt hierbij is dat men in principe zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van zaken die nodig zijn bij sportbeoefening. Wanneer vanwege de beperking extra kosten moeten worden gemaakt bij het sporten, kan een sportvoorziening worden verstrekt. De inwoner moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. Een financiële bijdrage voor sportvoorzieningen is gemaximeerd en wordt maximaal eens in de drie jaar verstrekt voor de aanschaf, het onderhoud en de reparatie. Omdat het op participatie is gericht, wordt de financiële bijdrage alleen verstrekt voor sporten in verenigingsverband. De inwoner moet een bewijs aanleveren dat dat de inwoner lid is van een sportclub (voor gehandicapten). Tevens moet de inwoner de facturen voor de aanschaf van de sportrolstoel aanleveren. Ook kan nog worden onderzocht of de sportclubs of eventuele sponsors bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden.

Hoofdstuk 8. Hulp-op-maat: vervoersvoorzieningen

 

De Wmo heeft tot doel om inwoners te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een inwoner problemen ervaart op het gebied van vervoer wordt onderzocht of en welke beperkingen inwoner heeft en wat de vervoersbehoefte is. De inwoner moet zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kunnen verplaatsen.

8.1 Vervoersbehoefte

Allereerst wordt door het college gekeken waar de vervoersbehoefte van de

inwoner uit bestaat. Bij het bepalen van de relevante vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak een inwoner een bepaalde bestemming wil bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het ‘leven van alledag’ en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten te onderhouden. Wat mensen normaal gesproken van dag tot dag plegen te doen of zouden doen wanneer het gaat om zichzelf (buitenshuis) te verplaatsen ook gelet op hun financiële capaciteit, moet derhalve uitgangspunt zijn bij de beoordeling van de vervoersbehoefte. Indien hierbij beperkingen worden ondervonden, dienen deze beperkingen te worden verminderd om een sociaal isolement te voorkomen.

 

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn om hulp-op-maat te verstrekken omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun beperking aangepast zou moeten worden.

 

Om voor hulp-op-maat in aanmerking te komen, gaat het college eerst na in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld het openbaar vervoer of de eigen auto) en/of hulp kan inschakelen van het eigen netwerk. Er wordt beoordeeld of gebruik kan worden gemaakt van een andere mogelijkheden zoals een duofiets uit de mobiliteitspool.

8.2 Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een inwoner problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt eerst beoordeeld of de vervoersbehoefte van een inwoner met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met het collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de inwoner. Er kan aan de inwoner hulp-op-maat (ZOOV) worden toegekend waarmee maximaal 2000 km per jaar tegen gereduceerd tarief kan worden gereisd. Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de inwoner de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks ten minste (in een straal van 15 tot 20 km rond de woning van inwoner) 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Indien daar aanleiding voor is, kan het college dit aantal kilometers verhogen. Voor deze voorziening geldt een jaarlijkse eigen bijdrage van € 50,00.

Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

 

Wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat het collectief vraagafhankelijke vervoer voor deze inwoner niet of onvoldoende compenserend is, kan er een indicatie worden gegeven voor individueel vervoer per regiotaxi (ZOOV). Ook een indicatie voor rolstoelvervoer en medische begeleiding is mogelijk. Ook hiervoor geldt een jaarlijkse eigen bijdrage van €50,00.

 

Bij een zeer beperkte loopafstand beoordeelt het college of naast een collectieve of individuele voorziening ook nog gecompenseerd moet worden voor de zeer korte afstand (tot 800 meter).

 

Auto-aanpassingen

Als een inwoner zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto, kan een noodzakelijke autoaanpassing worden vergoed. Alle omstandigheden van het geval spelen hierbij een rol zoals:

  • sommige autoaanpassingen kunnen algemeen gebruikelijk zijn zoals cruise controle, automatisch versnelling of een auto met hoge instap.

  • Is het gebruik van de eigen auto nodig voor het zich verplaatsen binnen de leefomgeving per vervoermiddel én is het collectief (individueel) vervoer geen passende bijdrage?

  • Is een autoaanpassing de goedkoopst passende bijdrage?

  • Hoe staat het met de ouderdom en technische staat van de auto? Het is redelijk om van de inwoner te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (technische keuring door garage of onafhankelijke instantie).

Hoofdstuk 9. Hulp-op-maat: begeleiding

 

Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op participatie, het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de inwoner.

 

Allereerst beoordeelt het college of de noodzakelijke hulp op het terrein van de Wmo ligt. Uitgangspunt is dat alle noodzakelijke en primaire activiteiten die onder de Zvw, Wlz, Participatiewet of Jeugdwet vallen niet onder de Wmo kunnen vallen.

 

Zo is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. Als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, wordt in principe eerst behandeling ingezet. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld een ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum. Behandeling is gericht op het verbeteren van de aandoening/stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag. Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Uiteraard is een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider dan van belang.

 

Een diagnose van een inwoner is niet leidend. Het onderzoek, waaronder een gesprek vormt de basis voor de indicatiestelling. De inwoner geeft aan waarin hij zich beperkt voelt om goed mee te kunnen doen in de maatschappij en geeft aan welk effect hij wil bereiken. Vervolgens wordt er gekeken wat de inwoner zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, of wat met voorliggende voorzieningen (computercursus, taalles, maatjesprojecten etc) kan worden opgelost.

9.1 Gebruikelijke zorg en mantelzorg

Ook wordt tijdens het onderzoek bekeken of gebruikelijke hulp/zorg aanwezig is. Begeleiding door partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:

  • -

    In kortdurende situaties (max. 3 maanden):

    • Als uitzicht op herstel (van zelfredzaamheid) dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn.

  • -

    In langdurige situaties:

    • Bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen naar en halen van school, sport, uitgaansleven).

    • Hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie.

    • Het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met de inwoner.

    • Enig toezicht; de aard en mate hiervan is afhankelijk van de ontwikkeling van de persoon.

Gebruikelijke hulp is verplicht. Wel moet bij iedere vraag om hulp een onderzoek worden gedaan naar individuele kenmerken en mogelijkheden van de inwoner en het sociaal netwerk. Wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de gebruikelijke hulp substantieel wordt overschreden, is er sprake van niet gebruikelijke hulp. Niet gebruikelijke hulp is gebruikelijk als die gegeven kan worden door aanwezigheid, als er geen deskundigheid nodig is en als dat niet tot overbelasting leidt. Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. De beoordeling kan gebaseerd zijn op een medisch advies.

 

Het college beoordeelt ook in hoeverre mantelzorg aanwezig is en een oplossing kan bieden. Er wordt rekening gehouden met de draagkracht van mantelzorgers. Ook aan het bepalen van de inzet van mantelzorg gaat het beoordelen van overbelasting van de mantelzorger vooraf. Mantelzorg kan niet verplicht worden.

 

Als het voorafgaande niet geleid heeft tot het bereiken van het resultaat zal het college hulp-op-maat toekennen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.

Deze hulp kan worden geboden in een individuele vorm of een groepsgewijze vorm.

 

Begeleiding kan worden toegekend in de vorm van zorg in natura of in de vorm van een pgb. De geldigheidsduur van een indicatie bedraagt maximaal 3 jaar. Afhankelijk van de problematiek en doelen wordt de duur bepaald.

9.2 Individuele begeleiding

Individuele begeleiding betreft de individuele ondersteuning van de inwoner bij het zelfstandig kunnen wonen en participeren in de maatschappij. De ondersteuning is gericht op het bevorderen, het behoud van en/of het ondersteunen van de zelfredzaamheid van de inwoner. Het gaat vaak om begeleiding van inwoners bij het zelf uitvoeren van de taken.

 

Individuele begeleiding kan bestaan uit:

  • het organiseren en stimuleren van deelname aan activiteiten in het dagelijks leven;

  • het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of praktische handelingen gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid;

  • het versterken en bevorderen van het sociaal netwerk;

  • het vergroten en optimaliseren van de inzet van het sociaal netwerk;

  • het stimuleren van sociale contacten en voorkomen van een sociaal isolement;

  • het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie bij het voeren van een huishouding, waaronder een financieel gezonde situatie, een gezonde administratie etc.;

  • het, indien nodig, tijdelijk overnemen van toezicht zodat de mantelzorger wordt ontlast;

  • het toezien op algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL)-activiteiten door de inwoner.

Omvang van de individuele begeleiding

Het college bepaalt de omvang van de individuele begeleiding en de resultaten die met de deze begeleiding moeten worden behaald. De omvang wordt geïndiceerd in uren.

 

Vormen van begeleiding

De vorm van de individuele begeleiding sluit aan bij de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. We onderscheiden de volgende vormen bij begeleiding individueel:

 

  • 1.

    Begeleiding individueel ontwikkelen

Hierbij gaat het vaak om een verandering bij of in het leven van de inwoner die invloed heeft op meerdere leefgebieden, waarbij nieuwe vaardigheden aangeleerd of gegeneraliseerd moeten worden. Het gaat vaak om een relatief korte periode. Afhankelijk van de problematiek en doelen wordt de duur bepaald. Deze vorm van begeleiding is vooral passend aansluitend op of in combinatie met behandeling of bij jong volwassenen. Na het ontwikkelen zal het overgaan naar stabiliseren en helpen bij of iemand kan zonder ondersteuning.

 

Het vergroten van de eigen kracht kan bij deze inwoner veelal een positief effect hebben op alle leefgebieden. De inwoner (en zijn omgeving) leert (leren) vaardigheden om voldoende te participeren, dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en het persoonlijk leven te structureren en daar zoveel mogelijk regie over te voeren. De inzet van de professional kan variëren.

 

  • 2.

    Begeleiding individueel ontwikkelen Plus

Aanvullend op begeleiding individueel ontwikkelen en coachen bij geldt dat het bij ontwikkelen plus gaat om constant onvoorspelbaar gedrag, (reële kans op) agressief gedrag (verbaal of fysiek), zorg mijders, forse psychiatrie, hardnekkige patronen of als veiligheid in geding komt / kan komen van de persoon zelf of de directe omgeving. Beschreven gedrag betreft bijna alle leefgebieden en er is altijd sprake van gedragsproblemen.

 

  • 3.

    Begeleiding individueel stabiliseren en helpen bij

De (vaak structurele) begeleiding van de inwoner is gericht op het activeren, stimuleren, vinger-aan-de-polsbegeleiding, samen doen, oefenen, structuur bieden, ventileren, overvraging voorkomen en de doorontwikkeling/verdieping van reeds aangeleerde vaardigheden. Incidentele overname past hier ook of als er overname is op één of enkele leefgebieden. Afhankelijk van de problematiek en doelen wordt de duur bepaald. De inzet van de professional kan variëren.

 

Het vergroten van de eigen kracht kan bij deze inwoners een veelal stabiliserend tot beperkt positief effect hebben op een of meerdere leefgebieden.

 

  • 4.

    Begeleiding individueel stabiliseren en overnemen

Hierbij gaat het om passiviteit bij de inwoner of de inwoner komt tot weinig danwel niks op meerdere leefgebieden. Hierdoor moeten taken en vaardigheden op meerdere leefgebieden worden overgenomen. Afhankelijk van de problematiek en doelen wordt de duur bepaald. De inzet van de professional kan variëren. Toename van de zelfredzaamheid kan mogelijk zijn. In sommige gevallen kan deze vorm van begeleiding overgaan naar stabiliseren en helpen bij.

Deze vorm van begeleiding kan ook nodig zijn voor inwoners die een progressieve ziekte hebben waarbij altijd overname nodig is op meerdere leefgebieden. Deze ondersteuningsbehoefte is in deze situaties vaak blijvend. Met name het begeleiden van achteruitgang staat hier centraal.

 

  • 5.

    Begeleiding individueel stabiliseren Plus

Aanvullend op begeleiding individueel stabiliseren (helpen bij/overnemen) geldt dat het bij stabiliseren Plus gaat om constant onvoorspelbaar gedrag, (reële kans op) agressief gedrag (verbaal of fysiek), zorg mijders, forse psychiatrie, hardnekkige patronen of als veiligheid in geding komt / kan komen van de persoon zelf of de directe omgeving. Beschreven gedrag betreft bijna alle leefgebieden en er is altijd sprake van gedragsproblemen.

 

Begeleiding en persoonlijke verzorging

De behoefte aan begeleiding kan ook samenhangen met persoonlijke verzorging. Deze op verzorging gerichte begeleiding zoals het toezien op ADL wordt in de praktijk veelal ondergebracht bij individuele begeleiding.

9.3 Groepsgewijze begeleiding

Begeleiding groep is veel al bekend onder de naam ‘dagbesteding’. Het is gericht op deelname binnen de gemeenschap en het bieden van een dagstructuur. Groepsbegeleiding vindt zo veel mogelijk lokaal plaats en waar mogelijk in of met gemengde groepen. Begeleiding groep zou in sommige gevallen ook op een individu gericht kunnen zijn, zolang het doel van de begeleiding groep overeenkomt met hetgeen hieronder aangegeven.

 

Begeleiding groep is gericht op:

  • stimuleren van sociale contacten;

  • voorkomen van sociaal isolement;

  • ontlasten van mantelzorgers;

  • structureren van de dag;

  • leren omgaan met fysieke en/of cognitieve beperkingen;

  • handhaven en bevorderen van zo zelfstandig mogelijk functioneren;

  • voorkomen van achteruitgang in fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele vaardigheden;

  • aanleren en/of onderhouden van arbeidsvaardigheden afgestemd op de interesses en mogelijkheden van de betrokkenen.

Omvang van de groepsgewijze begeleiding

Het college bepaalt de omvang van de begeleiding en de resultaten die met deze begeleiding moeten worden behaald. Het aantal dagdelen begeleiding in groepsverband is maximaal 9 dagdelen per week, dat is gelijk aan een 36-urige werkweek. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Voor personen met een pensioengerechtigde leeftijd is het maximum voor dagbesteding 6 dagdelen per week.

Het aantal dagdelen groepsgewijze begeleiding dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

  • de noodzaak (hoeveel structuur, activering, etc. is nodig? Wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen zoals inloopvoorzieningen en vrijwilligerswerk, hoe belast is de mantelzorger etc.);

  • de mogelijkheden van de inwoner (hoeveel kan de inwoner fysiek en mentaal aan?);

  • Het doel dat begeleiding groep voor de inwoner heeft (als een doel is: een zinvolle dagbesteding ter vervanging van arbeid, dan kan bijvoorbeeld 8 of 9 dagdelen worden geïndiceerd vergelijkbaar met een werkweek).

Vormen van begeleiding

De vorm van de groepsgewijze begeleiding sluit aan bij de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. We onderscheiden de volgende vormen bij begeleiding groep:

 

  • 1.

    Begeleiding groep ontwikkelen

Het gaat hierbij vaak om een verandering bij of in het leven van de inwoner die invloed heeft op meerdere leefgebieden, waarbij nieuwe vaardigheden aangeleerd of generaliseerd moeten worden. De ondersteuning is gericht op door- of uitstroom richting scholing, werk of vrijwilligerswerk. Uitstroom naar werk kan ook zijn uitstroom naar deels loonvormend werk. Bij deze ondersteuning gaat het vaak om een relatief korte periode. Deze vorm van begeleiding is vooral passend aansluitend op of in combinatie met behandeling of bij jong volwassenen. Na ontwikkelen zal het overgaan naar stabiliseren en helpen bij of iemand kan zonder ondersteuning.

 

Het resultaat is gericht op de zelfredzaamheid van de inwoner en om de deelname aan de samenleving te vergroten.

 

  • 2.

    Begeleiding groep ontwikkelen Plus

Aanvullend op begeleiding groep ontwikkelen geldt dat het bij ontwikkelen plus gaat het om constant onvoorspelbaar gedrag, (reële kans op) agressief gedrag (verbaal of fysiek), zorg mijders, forse psychiatrie, hardnekkige patronen of als veiligheid in geding komt / kan komen van de persoon zelf of de directe omgeving. Beschreven gedrag betreft bijna alle leefgebieden en er is altijd sprake van gedragsproblemen.

 

  • 3.

    Begeleiding groep stabiliseren en helpen bij

De (vaak structurele) begeleiding van de inwoner is gericht op het activeren, stimuleren, vinger-aan-de-polsbegeleiding, samen doen, oefenen, structuur bieden en het voorkomen van overvraging. Incidentele overname past hier ook onder of als er overname is op één of enkele leefgebieden. Een inwoner beschikt over beperkte verandercapaciteit en heeft beperkte mogelijkheden tot ontwikkelen van nieuwe vaardigheden of gedrag, maar kan wel zelf om ondersteuning vragen. Met name bij jong volwassen kan wel sprake zijn van doorontwikkeling/ verdieping van aangeleerde vaardigheden. Afhankelijk van de problematiek en doelen wordt de duur bepaald. De ondersteuning kan langdurig zijn of overgaan in uitstroom van (deels)loonvormend werk. Ook kan een inwoner uitstromen naar een situatie waarbij de inwoner samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende ondersteuning.

 

  • 4.

    Begeleiding groep stabiliseren en overnemen

Het is groepsgewijze structurele ondersteuning die gericht is op zinvolle daginvulling door niet loonvormende activiteiten, het behouden van de dagstructuur en het onderhouden van vaardigheden gericht op zelfredzaamheid. Inwoners zijn vaak op meerdere leefgebieden afhankelijk van anderen en er is structureel ondersteuning en toezicht nodig.

Er is veelal sprake van passiviteit bij de inwoner of de inwoner komt tot weinig danwel niks op meerdere leefgebieden. Hierdoor moeten taken en vaardigheden op meerdere leefgebieden worden overgenomen. Afhankelijk van de problematiek en doelen wordt de duur bepaald. De inzet van de professional kan variëren. Toename van de zelfredzaamheid kan mogelijk zijn.

 

  • 5.

    Begeleiding groep stabiliseren Plus

Aanvullend op begeleiding groep gericht op stabiliseren geldt dat het bij stabiliseren Plus gaat om constant onvoorspelbaar gedrag, (reële kans op) agressief gedrag (verbaal of fysiek), forse psychiatrie, hardnekkige patronen of als veiligheid in geding komt / kan komen van de persoon zelf of de directe omgeving. Beschreven gedrag betreft bijna alle leefgebieden en er is altijd sprake van gedragsproblemen.

 

Dichtstbijzijnde locatie

Het college betrekt bij haar afweging ook de afstand van de locatie waar de activiteiten plaatsvinden, ten opzichte van het adres van de inwoner. Uitganspunt is dat de locatie die zich het dichtst bij het adres van de inwoner bevindt en die adequate compensatie biedt voor de beperking van de inwoner, voorliggend is aan locaties die verder weg liggen.

 

Vervoer van en naar groepsgewijze begeleiding

Bij een indicatie voor groepsgewijze begeleiding wordt onderzocht of de inwoner in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een inwoner in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. Voor vervoer naar de groepsgewijze begeleiding mag geen gebruik worden gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoer.

 

Als vervoer wordt geïndiceerd, maakt het onderdeel uit van het totale arrangement groepsgewijze begeleiding en wordt het geregeld door de aanbieder. Het vervoer mag groepsgewijs worden geregeld voor meerdere inwoners waar vervoer onderdeel uitmaakt van de hulp-op-maat in de vorm van groepsgewijze ondersteuning. Toezicht in het vervoer wordt niet geïndiceerd omdat wordt aangenomen dat het niveau van het vervoer naar dagbesteding is aangepast aan de gebruikers.

Hoofdstuk 10. Hulp-op-maat: kortdurend verblijf

 

Bij de afweging of hulp-op-maat wordt verstrekt, dient altijd te worden nagegaan of het probleem van de inwoner met de inzet van een mantelzorgers kan worden opgelost. Als er een mantelzorger aanwezig is, moet bij de afweging rekening worden gehouden met de mogelijkheden en behoeften van de mantelzorger. Nadrukkelijk moet het college rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Om de mantelzorgers te ontlasten kan iemand kortdurend logeren in een instelling (respijtzorg). Hierdoor kan de mantelzorger de zorg langer volhouden en kan de inwoner langer thuis blijven wonen. In dit geval kan in plaats van de mantelzorger ook de gebruikelijke hulp worden gelezen.

 

10.1 Het ontlasten van de mantelzorger

Er zijn veel mogelijkheden om de mantelzorger te ontlasten. Zodra duidelijk wordt dat een mantelzorger overbelast dreigt te raken en daardoor niet meer in staat is de mantelzorg (volledig) te leveren, beoordeelt het college eerst of binnen het eigen netwerk van de mantelzorger een oplossing voor de overbelasting kan worden gevonden. Te denken valt aan een familielid die een middag of weekend de zorg overneemt en ook het indiceren van dagbesteding kan als doel hebben de mantelzorger te ontlasten. Tevens kan gedacht worden aan een vrijwilligerssteunpunt dat kan bemiddelen voor een vrijwilliger en een VIT-hulp bij mantelzorg medewerker die informatie en advies geeft. Als blijkt dat dit niet voldoende is om de dreigende overbelasting van de mantelzorger te voorkomen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

 

10.2 Richtlijnen kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf betreft het verblijven op een locatie anders dan het eigen woonadres. Het betreft maatwerk afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de inwoner. Inwoners die in aanmerking komen voor kortdurend verblijf ontvangen langdurig ondersteuning van mantelzorgers bij het kunnen functioneren in de maatschappij. De mantelzorger ondersteunt de wens van de inwoner om thuis te blijven wonen, maar deze heeft mogelijk ondersteuning nodig om de mantelzorg vol te kunnen houden.

De hulp-op-maat is er op gericht om het toezicht op de inwoner tijdelijk over te nemen.

 

Bij kortdurend verblijf regelt de gemeente niet alleen de opvang, maar ook het eventueel benodigde toezicht, dagbesteding en begeleiding. Dit verblijf kan gecombineerd worden met huisartsengeneeskundige of verpleegkundige zorg vanuit de Zorgverzekeringswet.

In sommige gevallen vergoedt de zorgverzekering via een aanvullende polis het kortdurend verblijf. Via zo’n aanvullende polis biedt de zorgverzekeraar de mogelijkheid om de mantelzorg tijdelijk door een derde over te laten nemen. Inwoners zijn niet verplicht om zich hiervoor te verzekeren. Kortdurend verblijf vanuit de Wmo is niet gericht op herstel van de inwoners na ziekte en/of ziekenhuisopname.

 

Het kortdurend verblijf wordt geïndiceerd in etmalen. De duur van het kortdurend verblijf is afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de inwoner. Er zijn situaties denkbaar waarbij gedacht kan worden aan verblijf van een week of enkele weken achtereen. Indien er structureel meer dan 3 etmalen per week noodzakelijk is, dan is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van de WLZ moet worden gesteld.

 

10.3 Gepland en ongepland kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf kan in de eerste plaats ongepland verblijf betreffen, bijv. bij het plotseling wegvallen van een mantelzorger of ter ontlasting van de mantelzorgers, waarbij het eigen netwerk van de inwoner geen oplossing kan bieden. De Wmo is alleen dan van toepassing indien er geen noodzaak is voor opname in een instelling. Indien de inwoner een tijdelijke behoefte heeft aan medisch noodzakelijk verblijf in verband met geneeskundige zorg valt dit sinds 2017 onder de Zorgverzekeringswet.

 

Ook bij een geplande voorzienbare afwezigheid, zoals een geplande ziekenhuisopname van de mantelzorger is de gemeente verantwoordelijk voor tijdelijke overname van de zorg ter ondersteuning van de mantelzorger. Dit is ook het geval wanneer een mantelzorger vakantie nodig heeft om de zorg voor de inwoner vol te houden en de inwoner tijdelijk opgevangen moet worden.

Hoofdstuk 11. Slotbepalingen

 

Inwerkingtreding beleidsregels

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre 2022 treden in werking op 1 januari 2022.

 

Overgangstermijn

Mochten de beleidswijzigingen gevolgen hebben voor individuele personen, dan wordt een redelijke overgangstermijn in acht genomen.

Vastgesteld te Lichtenvoorde op 21 december 2021.

burgemeester en wethouders,

Secretaris

Dhr. J. Heerkens

Burgemeester

Mw. A.H. Bronsvoort

Bijlage 1 Tabel normering hulp bij het huishouden

Bijlage 2. Bijlage 2. Normenkader: activiteiten en frequenties

Tabel 1. Activiteiten benodigd voor een schoon en leefbaar huis.

Tabel 2. Frequenties benodigd voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten).

Tabel 3. Frequentie benodigd voor een schoon en leefbaar huis (incidentele activiteiten).

Tabel 4. Activiteiten en frequenties benodigd voor de wasverzorging

* In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.

Tabel 5. Activiteiten en frequenties benodigd voor de boodschappen

Tabel 6. Activiteiten en frequenties benodigd voor de maaltijden

* Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.

Tabel 7. Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen

Tabel 8. Activiteiten voor advies, instructie en voorlichting

Bijlage 3 kenmerken die van invloed kunnen zijn op de ondersteuningstijd

  • a.

    Kenmerken cliënt

    • Mogelijkheden cliënt zelf: de fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.

    • Beperkingen en belemmeringen van de cliënt, die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. De hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is, is leidend, niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:

      • -

        Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremoren, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).

      • -

        Het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Ter voorkoming van problemen bij de cliënt voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem, COPD.

    • Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers: de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.

  • b.

    Kenmerken huishouden

    • Samenstelling van het huishouden: het aantal personen en de leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet persé extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert. De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.

    • Huisdieren: door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Dit staat nog los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier veroorzaakt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente komen.

  • c.

    Kenmerken woning

    • Inrichting van de woning: extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties, waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. Ook hierbij kan nader overleg met de cliënt zijn aangewezen over wie wat doet in het huishouden.

    • Bewerkelijkheid van de woning: extra inzet nodig door bouwkundige en externe factoren, bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes.

    • Omvang van de woning: een grote woning kan, maar hoeft niet persé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.

N.B. Er zijn cliëntsituaties denkbaar die niet passen in het normenkader. Deze zijn zo uitzonderlijk dat hiervoor geen algemene normstelling mogelijk is.