Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
West Betuwe

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWest Betuwe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.1.4a, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.1.4a, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.1.4a, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.1.4a, zevende lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.1.4b van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.1.5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  9. artikel 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  10. artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  11. artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  12. artikel 3.8, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  13. artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  14. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  15. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  16. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  17. artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet
  18. artikel 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet
  19. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-07-202301-07-2023artikel 1, 2, 11, 15, 17, 28, 30

27-06-2023

gmb-2023-292378

06-05-202201-01-202206-07-2023artikel 18, 19, toelichting

26-04-2022

gmb-2022-202843

411049
01-01-202206-05-2022nieuwe regeling

21-12-2021

gmb-2021-474211

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022

De raad van de gemeente West Betuwe;

gelezen het voorstel van het college van 12 oktober 2021,

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4a, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.4b, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo); en artikelen 3.8, tweede lid en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

overwegende dat:

  • -

    burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

én

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12, 8.1.1, derde, vierde lid, van de Jeugdwet;

overwegende dat:

  • -

    de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • -

    en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet, en

    • regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat:

  • -

    het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning kan betrekken van een persoon die behoort tot diens informele netwerk;

besluit de volgende verordening vast te stellen:

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo2015) en artikel 1.1 Jeugdwet wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

     

    • a.

      algemeen gebruikelijk: een voorziening die:

      • a.

        niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking; en

      • b.

        daadwerkelijke beschikbaar is; en

      • c.

        een passende bijdrage levert aan het zorgen voor een situatie waarin de cliënt zelfredzaam kan zijn of kan participeren en;

      • d.

        met een inkomen op minimumniveau financieel kan worden gedragen.

    • b.

      arbeidsrelatie: als iemand op persoonlijke titel werkzaamheden uitvoert kan er sprake zijn van een arbeidsrelatie. De arbeidsrelatie wordt bepaald aan de hand van een drietal factoren:

      • -

        loon: wordt er ‘salaris’ betaald in plaats van een factuur of vergoeding;

      • -

        arbeid: worden de werkzaamheden door dezelfde persoon uitgevoerd;

      • -

        gezagsverhouding: kan de budgethouder opdrachten geven en bepalen wat er wordt gedaan.

    • c.

      budgetplan: plan dat de client, die een maatwerkvoorziening aanvraagt, indient ter motivering van de wens om de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt te krijgen.

    • d.

      centrumgemeente: de gemeente die voor de gemeente West Betuwe de maatwerkvoorziening beschermd wonen en maatschappelijke opvang financiert en uitvoert. Voor West Betuwe is dit de gemeente Nijmegen.

    • e.

      eigen bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4a Wmo2015.

    • f.

      formele ondersteuning: ondersteuning en zorg, uitgevoerd door een gekwalificeerd persoon die beroepsmatig of bedrijfsmatig werkzaam is in deze ondersteuning en zorg, wat blijkt uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel (KvK) van hemzelf of de organisatie waarvoor hij werkzaam is.

    • g.

      gebiedsteam: het samenwerkingsverband dat in opdracht van de gemeente de toegang vormt naar jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

    • h.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van inwonende ouders, kinderen, echtgenoten en andere huisgenoten (Wmo2015) of ouders met het gezag ten opzichte van hun minderjarige kinderen (Jeugdwet), rekening houdend met hun eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen.

    • i.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de client zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven staat of zal staan. Indien de client met een briefadres in de Basisregistratie Personen ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres.

    • j.

      informele ondersteuning: ondersteuning en zorg die volgens de definitie van formele ondersteuning niet aan de voorwaarden van formele ondersteuning en zorg voldoet.

    • k.

      ingezetene: client die hoofdverblijf heeft in de gemeente West Betuwe.

    • l.

      lokaal verplaatsen per vervoermiddel: men kan zich in ieder geval binnen een straal van 30 kilometer rondom de woning makkelijk verplaatsen.

    • m.

      maatwerkvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo2015 of een individuele voorziening als benoemd in de Jeugdwet.

    • n.

      ondersteuningsplan: het document dat de medewerker van de gemeente maakt als weergave van het onderzoek. Daarin zijn opgenomen: de ondersteuningsbehoefte, de ondersteuningsdoelen, het plan van aanpak en evaluatieafspraken.

    • o.

      ondersteuningsvraag: behoefte van een client aan ondersteuning als er sprake is van:

      • -

        stoornissen als bedoeld in artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet;

      • -

        maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 Wmo2015.

    • p.

      persoonlijk plan: een niet verplicht plan waarin de cliënt beschrijft welke hulp nodig is en hoe de cliënt dit wil regelen.

    • q.

      regio: de gemeenten in regio Rivierenland die met elkaar samenwerken op het gebied van de inkoop van Wmo- en jeugdvoorzieningen.

    • r.

      tarief of kostprijs: het bedrag dat de gemeente aan een aanbieder moet betalen voor de verstrekking van een voorziening in natura. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura (Wmo) is gelijk aan het tarief.

    • s.

      voorliggende voorziening: een voorziening die op grond van andere wet- of regelgeving aan de Wmo of Jeugdwet vooraf gaat.

    • t.

      sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

    • u.

      zzp: zelfstandige zonder personeel. Een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer, de volgende criteria gelden:

      • -

        zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan en;

      • -

        het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden en;

      • -

        het gericht zijn op en het perspectief hebben van het maken van winst en;

      • -

        bekendmaking van de onderneming en;

      • -

        het streven naar meerdere opdrachtgevers.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet (Wmo en Jeugdwet), het Uitvoeringsbesluit Wmo2015, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 Vormen van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1.

    Het college maakt onderscheid tussen algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen:

    • -

      een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder toegangsbeoordeling;

    • -

      voor een maatwerkvoorziening stelt het college criteria voor de toegang (zie hoofdstukken 3 en 4, artikelen 11 tot en met 15).

  • 2.

    De volgende vormen van maatwerkvoorzieningen zijn o.a. beschikbaar:

    • a.

      Wat betreft maatschappelijke ondersteuning:

      • -

        Ondersteuning;

      • -

        Voorzieningen;

    • b.

      Wat betreft jeugdhulp:

      • -

        Opvoedkundig;

      • -

        Begeleiding;

      • -

        Behandeling;

      • -

        Crisiszorg;

      • -

        Jeugdbescherming;

      • -

        Logeren;

      • -

        Verblijf en begeleiding;

      • -

        Pleegzorg

      • -

        Gezinshuizen

  • 3.

    Het college draagt zorg voor een begrijpelijke communicatie naar inwoners welke algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen beschikbaar zijn en hoe de toegang tot deze voorzieningen geregeld is.

  • 4.

    Het aanbod genoemd onder lid 2 sub a en b van dit artikel, is niet uitputtend en is aan verandering onderhevig. Verschuivingen van maatwerkvoorzieningen naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen is mogelijk.

  • 5.

    In gevallen van een maatwerkvoorziening waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Hoofdstuk 2 Toegang maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Artikel 3 Melding ondersteuningsvraag

  • 1.

    Een ondersteuningsvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Een melding voor een Wmo-maatwerkvoorziening voor een inwoner jonger dan 18 jaar kan worden gedaan door een wettelijk vertegenwoordiger (ouder met gezag of voogd).

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk. De schriftelijke bevestiging van de melding kan achterwege blijven als door- of namens de cliënt wordt aangegeven op basis van de verstrekte informatie naar aanleiding van de melding geen behoeft meer te hebben aan een verdere behandeling van zijn melding.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

  • 5.

    Een cliënt kan zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

  • 6.

    Na de melding zal een het college de ondersteuningsvraag van de inwoner binnen twee weken in behandeling nemen.

  • 7.

    Als een jeugdhulpverzoek voldoet aan de eisen van artikel 4:1 en 4:2 Awb is er sprake van een jeugdhulpaanvraag. Deze aanvraag wordt dan afgewikkeld op basis van artikel 8 van deze Verordening.

Artikel 4 Cliëntondersteuner – vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college informeert de cliënt voor het onderzoek op de mogelijkheid een beroep te kunnen doen op kosteloze, onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat cliënten een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 5 Onderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek naar de ondersteuningsvraag van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3.

    De cliënt toont in ieder geval een identificatiebewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel.

  • 5.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 6 Gesprek

  • 1.

    Het college organiseert binnen de onderzoekstermijn van zes weken na de melding (alleen bij Wmo van toepassing) een gesprek als onderdeel van het onderzoek.

  • 2.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) (Wmo) en desgewenst het informele netwerk, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren van de cliënt dan wel de veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie, probleem of ondersteuningsvraag betreffende de jeugdige en ouder;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om aan de ondersteuningsvraag tegemoet te komen:

      • -

        met ondersteuning van de naaste omgeving (mantelzorg (Wmo) of met hulp uit het sociale / informele netwerk) of;

      • -

        met gebruikelijke hulp of;

      • -

        met een algemene voorziening of;

      • -

        door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger (Wmo) van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders (Zorgverzekeringswet), partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, welzijn, wonen en/of werk & inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op:

      • -

        de behoefte aan verbetering van zelfredzaamheid of participatie, beschermd wonen of maatschappelijke opvang (Wmo);

      • -

        dan wel gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en/of voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (Jeugdwet);

    • f.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • g.

      hoe rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt;

    • h.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de Wmo verschuldigd is, en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 5 lid 5 van deze Verordening aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 4.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 5.

    Als de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend is, kan het college in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 7 Ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 6 van deze Verordening, in de vorm van een ondersteuningsplan.

  • 2.

    Als de cliënt als uitkomst van het onderzoek van mening dat voor passende ondersteuning een maatwerkvoorziening niet nodig is, dan wordt dat opgenomen in het ondersteuningsplan.

  • 3.

    Cliënt kan zes weken na het doen van een Wmo-melding of nadat het Wmo-onderzoek is afgerond een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen, zoals bedoeld in artikel 8 van deze Verordening. Een jeugdige en/of ouder(s) kunnen ten alle tijden een jeugdhulpaanvraag, zoals bedoeld in artikel 8 van deze Verordening indienen. Het ondersteuningsplan wordt betrokken bij de besluitvorming over de aanvraag.

  • 4.

    Het college verstrekt het ondersteuningsplan na afronding van het onderzoek.

  • 5.

    Als de cliënt opmerkingen of aanvullingen heeft ten aanzien van het ondersteuningsplan of het niet eens is met de inhoud, en die binnen een redelijke termijn kenbaar maakt aan het college, dan voegt het college die opmerkingen of aanvullingen aan het ondersteuningsplan toe.

Artikel 8 Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt vanaf 18 jaar kan pas een aanvraag voor een Wmo-maatwerkvoorziening doen nadat het Wmo-onderzoek na melding (artikel 3 van deze Verordening) is uitgevoerd. Zijn er zes weken na de melding verstreken en is het onderzoek nog niet afgerond, dan kan de cliënt ook na het verstrijken van die zes weken een aanvraag doen. De aanvraag wordt schriftelijk of elektronisch ingediend.

    Een jeugdhulpaanvraag kan ten alle tijden worden gedaan. Een voorgaande melding (en een daarop gebaseerd onderzoek) zijn niet verplicht.

  • 2.

    Een aanvraag kan op de volgende manieren schriftelijk of elektronisch worden gedaan:

    • a.

      een door de cliënt of belanghebbende ingevuld en ondertekend Wmo-aanvraagformulier; of

    • b.

      een door cliënt of belanghebbende ondertekend (Wmo) ondersteuningsplan waarop de cliënt heeft aangegeven een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in te dienen; of

    • c.

      in het geval van een jeugdige voor een aanvraag van jeugdhulp door middel van een ingevuld en ondertekend aanvraagformulier.

  • 3.

    De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college indien dit bij het onderzoek niet heeft plaatsgevonden, desgevraagd terstond ter inzage een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 9 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen maatwerkvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 14 van deze Verordening.

  • 3.

    Als het college na verwijzing jeugdhulp door huisarts, medisch specialist of jeugdarts de ondersteuning in de vorm van een pgb toekent legt het college dit vast in een beschikking als bedoeld in artikel 14 van deze Verordening.

Artikel 10 Toegang jeugdhulp via gecertificeerde instelling

Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectie-functionaris, de inrichtingenarts of de directeur van de justitiële Inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering. Hiervoor verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 14 van deze Verordening.

Hoofdstuk 3 Besluitvorming maatwerk

Artikel 11 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het ondersteuningsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een Wmo-maatwerkvoorziening.

    Gaat het om een aanvraag tot jeugdhulp dan zal een ondersteuningsplan, voor zover dat is opgesteld, als uitgangspunt voor het jeugdhulponderzoek worden genomen.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

      • 1.

        op eigen kracht;

      • 2.

        met gebruikelijke hulp;

      • 3.

        met mantelzorg Wmo;

      • 4.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale en/of informele netwerk;

      • 5.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke Wmo voorzieningen;

      • 6.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

    • De Wmo maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 van deze Verordening bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven;

    • b.

      een cliënt komt in aanmerking voor een Wmo-maatwerkvoorziening voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt van 18 jaar en ouder met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

      • 1.

        op eigen kracht;

      • 2.

        met gebruikelijke hulp;

      • 3.

        met mantelzorg;

      • 4.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale en/of informele netwerk;

      • 5.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke Wmo voorzieningen; of

      • 6.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

    • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikelen 5 en 6 bedoelde onderzoek en gesprek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het college verstrekt de voorziening beschermd wonen en maatschappelijke opvang conform het daartoe vastgestelde beleid van de centrumgemeente Nijmegen, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van genoemde centrumgemeente.

    • c.

      ter bevordering van:

      • 1.

        gezond en veilig opgroeien van de jeugdige(n) naar zelfstandigheid;

      • 2.

        het voorkomen van, de ondersteuning bij, hulp en zorg bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen bij jeugdigen;

      • 3.

        de ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen bij jeugdigen;

    • waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt.

  • 3.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:

    • a.

      voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      niet voorzienbaar was, in die zin dat alleen rekening mag worden gehouden met de op het moment van aanschaf of verhuizing al aanwezige beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

  • 4.

    Als een Wmo-maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven;

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen; of

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten; of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 12 Afwijzingscriteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college kan de toegang tot een maatwerkvoorziening weigeren op basis van de volgende gronden:

    • a.

      Als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

    • b.

      Er is een voorliggende voorziening beschikbaar die in voldoende mate bijdraagt aan de oplossing van het probleem zoals gebleken is na het onderzoek, bedoeld in artikel 5 van deze Verordening.

    • c.

      Er is een andere voorziening beschikbaar die in voldoende mate bijdraagt aan de oplossing van het probleem zoals gebleken is na onderzoek, bedoeld in artikel 5 van deze Verordening.

    • d.

      Er is in redelijkheid en op basis van onafhankelijk advies (zie artikel 13 van deze Verordening) aan te nemen dat een ondersteuningsvraag niet opgelost of verminderd kan worden met maatwerkvoorzieningen.

    • e.

      Cliënt is geen ingezetene van de gemeente West Betuwe, voorzover het gaat om een Wmo maatwerkvoorziening, die is gericht op het ondervangen van een beperking op het gebied van de zelfredzaamheid of participatie (artikel 1.1.1 Wmo 2015).

    • f.

      Als de cliënt voor het verkrijgen van passende ondersteuning aanspraak kan maken op een door of ten behoeve van hem/haar afgesloten aanvullende verzekering.

    • g.

      Als cliënt de gevraagde voorziening na de melding maar voor de datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kunnen worden beoordeeld.

    • h.

      Als de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen.

    • i.

      Als deze niet langdurig noodzakelijk is (met een uitzondering voor huishoudelijke ondersteuning, begeleiding en aanvullend regiovervoer daar waar sprake is van respijtzorg).

    • j.

      Indien de jeugdhulp-aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouder voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, verstrekt het college hiervoor geen voorziening tenzij:

      • a.

        op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

      • b.

        voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

    • k.

      Als de cliënt niet beschikt over de Nederlandse nationaliteit of niet rechtmatig in Nederland verblijft.

  • 2.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      Als de noodzaak van een woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is.

    • b.

      Als de cliënt niet verhuisd is naar de op dat moment meest geschikte beschikbare woning.

    • c.

      Als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen.

    • d.

      Als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waarvoor de voorziening wordt gevraagd.

    • e.

      Ten behoeve van woonruimte die niet geschikt is voor permanente bewoning.

    • f.

      Als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

    • g.

      Als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte.

  • 3.

    Het college verstrekt geen pgb voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (Versis).

Artikel 13 Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen onafhankelijke adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 14 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is;

    • b.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

    • c.

      wat het beoogde resultaat daarvan is daarvan is en welke activiteiten, met welke tijdsduur (uren/minuten) en met welke frequentie nodig zijn om deze resultaten te bereiken. Dit voorzover dit niet is opgenomen in het ondersteuningsplan dat onderdeel uitmaakt van de beschikking;

    • d.

      wat de ingangsdatum en duur van de beschikking is;

    • e.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • f.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • g.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening;

    • h.

      hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking (tevens) in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb wordt aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Hoofdstuk 4 Besluitvorming persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 15 Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wmo2015 en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

  • 2.

    De cliënt die een pgb wenst, motiveert dit schriftelijk in een budgetplan, waarin is opgenomen:

    • a.

      welke redenen er zijn om te kiezen voor een pgb in plaats van zorg in natura;

    • b.

      welke ondersteuning cliënt wil inkopen met het budget en bij welke uitvoerder;

    • c.

      op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid of aan gezond en veilig opgroeien van de jeugdige(n) naar zelfstandigheid;

    • d.

      hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

    • e.

      hoe eventuele meerkosten van de ondersteuning worden bekostigd;

    • f.

      hoe de cliënt zelf of met iemand uit het sociale netwerk dan wel informele netwerk of zijn

    • g.

      vertegenwoordiger de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren.

    • h.

      Ten aanzien van een jeugdhulp pgb dat de op basis van het pgb te verlenen jeugdhulp een passende oplossing biedt voor de door het college vastgestelde hulpvraag van de jeugdige en/of diens ouders.

  • 3.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van het door de cliënt opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden (zie artikel 15 lid 2 van deze Verordening);

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de totale kostprijs van in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura, mits toereikend;

    • d.

      voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris (minimaal wettelijk minimumloon + vakantiegeld), vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten;

    • e.

      wordt voor dienstverlening jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de contractueel overeengekomen index voor de betreffende maatwerkvoorziening in natura;

    • f.

      wordt voor een zaak bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de verstrekking in natura een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de verstrekking in natura een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

    • g.

      wordt voor dienstverlening bepaald op basis van de dienstverlening die anders als zorg in natura zou zijn geleverd en bedraagt voor de inzet van dienstverlening, uitgevoerd door:

      • 1.

        personen die formele hulp en ondersteuning bieden, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1ste of 2de graad van de cliënt:

        • I.

          werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden is ingeschreven in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

        • II.

          werken als Zelfstandige zonder personeel en ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

        • III.

          ingeschreven staan staat in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, niet vallend onder sub i. of ii. en waarmee de cliënt een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten.

      • De aanbieders die vallen onder I ontvangen maximaal 100% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt.

         

      • De aanbieders die vallen onder II en III ontvangen maximaal 90% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt.

      • 2.

        Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1ste of 2de graad van de budgethouder, is er altijd sprake van informele hulp.

      • 3.

        Indien de hulp of ondersteuning wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 3 sub g onder 1 is sprake van informele hulp.

      • 4.

        Personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria zoals genoemd in sub g onderdeel 1, dan wel personen die voldoen aan de criteria zoals genoemd in sub g onderdeel 1, maar bloed- of aanverwanten in de 1ste of 2de graad zijn van de cliënt ontvangen:

        • -

          50% van het van toepassing zijnde resultaattarief voor huishoudelijke ondersteuning;

        • -

          50% van het laagste tarief van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt tot maximaal € 20,-- per uur overeenkomstig artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg voor de overige vormen van dienstverlening;

        • -

          € 30,-- per etmaal voor kortdurend verblijf tot maximaal € 141,-- per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 dan wel artikel 8ab Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

      • 5.

        De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale dan wel informele netwerk voor zover het niet gaat om ggz behandeling.

      • 6.

        De hoogte van het pgb voor personen uit het sociaal dan wel informele netwerk is bij een dienstverband dan wel een overeenkomst van opdracht, minimaal gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

      • 7.

        In het pgb is een vrij besteedbaar bedrag opgenomen van 2% van het totale pgb op jaarbasis tot een maximum van € 500,--.

      • 8.

        Het pgb is niet bedoeld voor de betaling van:

        • -

          administratiekosten;

        • -

          reiskosten;

        • -

          bemiddelingskosten (van tussenpersoon of belangenbehartigers);

        • -

          eenmalige uitkering;

        • -

          feestdagenuitkering;

        • -

          overlijdensuitkering.

      • 9.

        Indien het op basis van lid 3 sub a tot en met g van dit artikel het vastgestelde pgb in een individueel geval ontoereikend is om de aangewezen ondersteuning te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de ondersteuning hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

      • 10.

        In plaats van de inzet van het collectief vraagafhankelijk vervoer is de hoogte van het pgb per kilometer gelijk aan de onbelaste kilometervergoeding zoals de Belastingdienst hanteert voor woon- werkverkeer.

      • 11

        Er wordt geen pgb verstrekt als de cliënt niet voldoende in staat is om (met hulp) een pgb te beheren.

Artikel 16 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1ste of 2de graad van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3

    Informele hulp is:

    • a.

      hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2 van dit artikel;

    • b.

      hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1ste of 2de graad zijn van cliënt.

Hoofdstuk 5 Overige voorzieningen

Artikel 17 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een jaarlijkse blijk van waardering als bedoeld in artikel 2.1.6 van de Wmo 2015, voor mantelzorgers van inwoners in de gemeente West Betuwe in de vorm van:

    • a.

      een jaarlijkse activiteit voor mantelzorgers;

    • b.

      een jaarlijkse blijk van waardering.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over in ieder geval:

    • a.

      de vorm en waarde van de blijk van waardering;

    • b.

      de wijze waarop de mantelzorger in aanmerking kan komen voor een blijk van waardering;

    • c.

      het totaal aantal blijken van waardering dat het college per jaar beschikbaar stelt.

Artikel 18 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1.

    Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming van een vast bedrag van € 350,-- per jaar verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2.

    Voorwaarden voor deze verstrekking zijn:

    • a.

      aanvrager is 18 jaar of ouder; en

    • b.

      aanvrager is inwoner van de gemeente West Betuwe; en

    • c.

      aanvrager heeft de Nederlandse nationaliteit of verblijft rechtmatig in Nederland; en

    • d.

      er moet bij de aanvrager sprake zijn van chronische ziekte of beperking; en

    • e.

      de aanvrager heeft een inkomen lager dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals opgenomen in de Participatiewet; en

    • f.

      de aanvrager heeft een vermogen dat niet hoger is dan het voor hem van toepassing zijnde heffingsvrije vermogen, zoals opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001. De waarde van de eigen woning wordt bij deze vermogensvaststelling buiten beschouwing gelaten; en

    • g.

      de aanvraag wordt gedurende het lopende kalenderjaar gedaan waarbij de uiterste datum van indiening 31 december is.

  • 3.

    Kinderen jonger dan 18 jaar kunnen onder de volgende voorwaarden ook in aanmerking komen voor een tegemoetkoming:

    • a.

      als de ouder van het kind jonger dan 18 jaar een inkomen en vermogen heeft zoals opgenomen in lid 2 sub e en f van dit artikel en;

    • b.

      het kind is inwoner van de gemeente West Betuwe; en

    • c.

      het kind heeft de Nederlandse nationaliteit of verblijft rechtmatig in Nederland en;

    • d.

      er is een voorziening in het kader van de Wmo 2015 verstrekt; of

    • e.

      het kind heeft langdurige thuiszorg nodig als gevolg van een handicap of ziekte.

    • f.

      de aanvraag wordt gedurende het lopende kalenderjaar gedaan waarbij de uiterste datum van indiening 31 december is.

  • 4.

    Het college bekijkt elk jaar of de hoogte van de tegemoetkoming moet worden aangepast. Die aanpassing gaat dan in per 1 januari van het jaar erna.

Artikel 19 Aanvullend regiovervoer (Versis)

  • 1.

    Een cliënt, van 18 jaar of ouder, die op grond van beperkingen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel gebruik wil maken van aanvullend vervoer kan een Wmo-pas aanvragen bij de gemeente.

  • 2.

    Na onderzoek besluit de gemeente over de vervoersondersteuning door middel van een Wmo-pas waarmee de client op jaarbasis maximaal 3000 kilometer, tegen het gereduceerde vervoerstarief gebruik kan maken van het aanvullend regiovervoer.

  • 3.

    Als aan cliënt in de loop van het kalenderjaar ondersteuning in de vorm van een Wmo-pas wordt toegekend dan wordt de omvang van het jaarbudget (het aantal kilometers) evenredig bepaald.

  • 4.

    Jaarlijks stelt het college de tarieven van het aanvullend regiovervoer voor cliënten met een Wmo-pas vast:

    • a.

      de hoogte van de jaarlijkse paskosten;

    • b.

      de hoogte van het gereduceerde tarief;

    • c.

      het opstaptarief;

  • 5.

    De maximale gesubsidieerde reisafstand bedraagt 25 kilometer. Tussen de 25 en 30 kilometer is het commerciële tarief verschuldigd.

  • 6.

    Reizigers met een inkomen tot 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kunnen voor de vergoeding van de jaarlijkse paskosten een beroep doen op het minimabeleid van de gemeente.

  • 7.

    Het college kan bestemmingen aanwijzen, gelegen op een afstand van meer dan 30 kilometer van het huisadres, waarvoor het gereduceerde tarief geldt.

Artikel 20 Regels voor een financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening moet een adequate bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van cliënt zoals vermeld in artikel 2.3.5 derde lid Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming is een forfaitair bedrag en hoeft niet volledig kostendekkend te zijn.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming is van toepassing op verhuiskosten, vervoer per eigen auto, (rolstoel)taxivervoer, een sportrolstoelvoorziening en overige sportvoorzieningen.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 5.

    Het abonnementstarief is niet van toepassing op de financiële tegemoetkoming.

Artikel 21 Hoogte financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening voor verhuizing en herinrichting wordt toegekend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 2.

    Een vervoerskostenvergoeding voor vervoer per eigen auto of (rolstoel)taxivervoer wordt toegekend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 3.

    Het college verstrekt een tegemoetkoming voor een sportvoorziening indien de voorziening noodzakelijk is om deel te nemen aan sportieve activiteiten.

  • 4.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming genoemd onder lid 1 t/m 3 van dit artikel wordt vastgesteld door het college.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de voorwaarden voor toekenning van een financiële tegemoetkoming.

Hoofdstuk 6 Eigen bijdrage in de kosten van Wmo-voorzieningen

Artikel 22 Regels voor de eigen bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en pgb’s (alleen Wmo)

  • 1.

    Dit artikel is alleen van toepassing op cliënten die een voorziening op grond van de Wmo 2015 ontvangen.

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 3.

    De hoogte van de eigen bijdrage is gelijk aan het abonnementstarief per maand. De hoogte van de totale bijdrage voor een hulpmiddel een woningaanpassing en de maatwerkvoorzieningen voor vervoer, overstijgen de kostprijs van de voorziening niet.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid van dit artikel is geen bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die een bijdrage plichtig inkomen heeft van minder dan 120% van de landelijk geldende bijstandsnorm;

    • b.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een bijdrage plichtig inkomen heeft van minder dan 120% van de landelijk geldende bijstandsnorm;

    • c.

      de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een gezamenlijk bijdrage plichtig inkomen heeft van minder dan 120% van de landelijk geldende bijstandsnorm.

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid van dit artikel is geen bijdrage verschuldigd voor:

    • a.

      een algemene voorziening;

    • b.

      een rolstoel voorziening.

  • 6.

    In afwijking van het derde lid van dit artikel is de hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer per rit gelijk aan het geldende openbaar vervoer tarief.

  • 7.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder en is in natura gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt;

    • b.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 8.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening bestaat uit:

    • a.

      de prijs waarvoor de gemeente de voorziening heeft ingekocht bij de aanbieder of leverancier;

    • b.

      onderhoudskosten;

    • c.

      de onderhoudsbijdrage;

    • d.

      verzekering.

  • 9.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 10.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (opvang), worden de bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of via een pgb vastgesteld en geïnd door de aanbieder die de opvang biedt.

  • 11.

    Het college kan de aanvrager vrijstellen van het betalen van een eigen bijdrage. Gronden hiervoor zijn:

    • a.

      onvoldoende betaalcapaciteit;

    • b.

      in het kader van een integrale persoonsgerichte aanpak bij mensen die met politie en justitie in aanraking zijn gekomen of zorg mijden ten gevolge van een psychische beperking.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit

Artikel 23 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt.

    • b.

      Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg.

    • c.

      Erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

    • d.

      Voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

    • e.

      Te voldoen aan de kwaliteitseisen zoals die zijn opgenomen in de inkoop- / aanbestedingsdocumenten op basis waarvan de gemeente met de aanbieder een overeenkomst is aangegaan.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 24 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorzieningen door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor door derden te leveren diensten, zoals maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermings-maatregelen of jeugdreclassering, als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo en artikel 2.11 van de Jeugdwet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo, en artikel 4.1.1 van de Jeugdwet;

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid van de Wmo en artikel 2.13 van de Jeugdwet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b van dit artikel, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid van dit artikel. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid van dit artikel hij een overeenkomst aangaat.

Hoofdstuk 8 Klachten, medezeggenschap en beleidsparticipatie

Artikel 25 Klachtenregeling bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders van voorzieningen op grond van de Wmo 2015 stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 26 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders van voorzieningen op grond van de Wmo 2015 stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 27 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

Hoofdstuk 9 Toezicht en calamiteiten

Artikel 28 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, verrekening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Een cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of pgb als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo 2015 of artikel 2.3 of 8.1.1 Jeugdwet.

  • 3.

    Het college kan een beslissing als bedoeld in de Wmo of Jeugdwet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      De cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

    • b.

      De cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen.

    • c.

      De maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten.

    • d.

      De cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden.

    • e.

      De cliënt gebruikt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel.

  • 4.

    Als het college een besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van het derde lid onderdeel a van dit artikel heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Als het college een besluit tot verlening van maatschappelijke ondersteuning op grond van het derde lid, onderdeel a van dit artikel, heeft herzien of ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 7.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 8.

    Voor het toezicht op rechtmatigheid van de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet heeft het college de sociale recherche Regio Rivierenland aangewezen.

  • 9.

    Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

  • 10.

    Voor het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van beschermd wonen en opvang gelden de criteria zoals opgenomen in de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Nijmegen en de hierop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels van de gemeente Nijmegen.

Artikel 29 Opschorting betaling uit pgb

Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting, voor ten hoogste dertien weken, van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wmo 2015 of artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e van de Jeugdwet.

Artikel 30 Meldingsregeling calamiteiten en geweld Wmo

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een Wmo-voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Wmo-aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo 2015, zorgt ervoor dat onderzoek wordt gedaan naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Voor de uitvoering van de meldingsregeling calamiteiten en geweld in het kader van beschermd wonen en opvang gelden de criteria zoals opgenomen in de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Nijmegen en de hierop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels van de gemeente Nijmegen.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 31 Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de client afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan de client duidelijk onrecht wordt aangedaan.

Artikel 32 Overgangsrecht

  • 1.

    Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuningen jeugdhulp West Betuwe totdat het college een nieuw besluit heeft genomen of er door het college een nieuw onderzoek is uitgevoerd.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuningen jeugdhulp West Betuwe, waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze Verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuningen West Betuwe.

  • 3.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuningen jeugdhulp West Betuwe, geschiedt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuningen jeugdhulp West Betuwe die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 4.

    Van het in lid 2 en lid 3 van dit artikel gestelde kan ten gunste van de inwoner worden afgeweken.

Artikel 33 Inwerkingtreding en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt, na bekendmaking, in werking per 1 januari 2022.

  • 2.

    Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de “Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe” ingetrokken.

Artikel 34 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022”.

Toelichting op de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp West Betuwe 2022

Algemene inleiding

Doel van deze toelichting op de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp West Betuwe 2022 is de regels die de gemeenteraad heeft vastgesteld zo begrijpelijk en inzichtelijk mogelijk maken voor inwoners, professionals en beleidsmakers. De toelichting volgt daarbij de opbouw van de verordening.

 

De verordening bevat gemeentelijke regels over twee hoofdonderwerpen die voor de inwoners van West Betuwe heel belangrijk zijn: het opgroeien van de kinderen en het wonen en participeren in de gemeente.

In West Betuwe vinden we het belangrijk dat:

  • -

    alle kinderen gezond, evenwichtig en veilig kunnen opgroeien;

  • -

    alle inwoners voor zichzelf kunnen zorgen en een eigen huishouding kunnen voeren (zelfredzaam zijn in een schoon en veilig huis) en dat zij actief mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven (participeren).

Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te ondersteunen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. De verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2022 is een uitwerking van deze twee wetten op lokaal niveau. Het gaat om de:

  • -

    Jeugdwet; en

  • -

    Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

Deze wetten staan niet op zichzelf. Het is van belang dat bij de uitvoering van deze wetten ook oog is voor de samenhang met de ontwikkelingen binnen de gezondheidszorg, veilig thuis, het onderwijs, justitie, werk en inkomen, etc. en hiermee afstemming te zoeken.

 

De Jeugdwet en de Wmo2015 schrijven voor dat de gemeenteraad de verordeningen opstelt en daarin ingaat op een aantal belangrijke zaken, zoals:

  • -

    de stappen van hulpvrager en college bij toegang;

  • -

    aanvraag voor een maatwerkvoorziening;

  • -

    criteria voor maatwerkvoorzieningen (zorg in natura en een persoonsgebonden budget);

  • -

    criteria voor mantelzorgwaardering en bijdrage meerkosten chronisch zieken;

  • -

    eigen bijdragen van inwoners bij de verstrekking van voorzieningen op grond van de Wmo2015;

  • -

    kwaliteit;

  • -

    herziening en terugvordering;

  • -

    beleidsparticipatie en

  • -

    toezicht & calamiteiten.

In de verordening is in sommige artikelen opgenomen dat het college de regels verder uitwerkt. Dit doet zij in beleidsregels.

 

Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente West Betuwe rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit recht doet aan die doelen. Daarnaast hanteren we de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het realiseren van de genoemde doelen.

  • 2.

    Inwoners zetten zich ervoor in om deze doelen te bereiken.

  • 3.

    De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor problemen, bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (het sociale en informele netwerk).

  • 4.

    Kwetsbare groepen, zoals kinderen en inwoners met een beperking, hebben extra ondersteuning nodig om volwaardig mee te doen aan de samenleving.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hieronder gaan we in op de begrippen die een nadere toelichting vragen.

 

  • 1

     

    • f.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de inwoner, aannemelijk is te achten dat deze daarover kan (zou kunnen) beschikken ook als hij geen beperkingen heeft. De in deze bepaling opgenomen criteria volgen uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Het is de vraag wat precies verstaan moet worden onder “een inkomen op bijstandsniveau”. Het is hierbij niet van belang dat de inwoner een inkomen op bijstandsniveau heeft. Het draait om de vraag of de kosten van de voorziening kunnen worden betaald door iemand met een inkomen op bijstandsniveau. In West Betuwe sluiten we bij te term “inkomen op bijstandsniveau” aan bij de inkomensgrenzen zoals we die hanteren bij het gemeentelijk minimabeleid en de regeling chronisch zieken (artikel 18 van deze Verordening).

    • g.

      Formele ondersteuning: wordt geboden door professionals die daarvoor opgeleid zijn en betaald worden.

    • j.

      Informele ondersteuning: wordt geboden door mantelzorgers en vrijwilligers.

    • o.

      Persoonlijk plan: in het plan beschrijft cliënt, al dan niet samen met zijn sociale netwerk, zijn ondersteuningsvraag. Hierbij geeft hij aan welke mogelijkheden en/of oplossingen hij zelf voor ogen heeft. De informatie uit het plan kan het college meenemen bij het onderzoek. Het opstellen van een persoonlijk plan versterkt de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van cliënt.

    • q.

      Tarief of kostprijs: hier gaat het om de kosten die de gemeente maakt voor de betreffende voorziening bij verstrekking van deze voorziening / ondersteuning in natura. Hierbij mogen eventuele kortingen die de gemeente krijgt worden meegenomen.

    • s.

      Sociaal netwerk: het sociale netwerk is een verzamelnaam voor de groep mensen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Mantelzorgers horen daarbij, net als (andere) familieleden, vrienden, buren en collega's. Deze kunnen dan zorgen voor praktische, sociale of emotionele steun.

Artikel 2 Vormen van maatschappelijke hulp en jeugdhulp

Om maatwerk te kunnen bieden voor de verschillende vragen van individuele inwoners en gezinnen, heeft de gemeente er voor gezorgd dat er een breed aanbod van voorzieningen beschikbaar is. Daarbij is er een duidelijk onderscheid tussen enerzijds voorzieningen die rechtstreeks toegankelijk zijn zonder een formeel toegangsbesluit van de gemeente (de algemene voorzieningen) en anderzijds voorzieningen waarvoor zo’n toegangsbesluit wel nodig is (maatwerkvoorzieningen).

Het gemeentelijk toegangsbesluit wordt in Nederland aangeduid met de term ‘beschikking’. Voor een deel van de ondersteuningsvragen kan worden volstaan met een algemene voorziening. Inwoners kunnen zich voor deze voorzieningen rechtstreeks tot de aanbieders wenden.

 

Er zijn in de gemeente West Betuwe veel verschillende algemene - en maatwerkvoorzieningen beschikbaar; een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg. Door de jaren heen vinden er voortdurend wijzigingen plaats in het aanbod. Dit betekent dat verschuivingen van maatwerkvoorzieningen naar algemene voorzieningen dan wel voorliggende voorzieningen (en v.v.) mogelijk is. Voor het aanbod aan jeugdhulp geldt dat er in de verordening een onderscheid moet worden gemaakt in algemene en individuele voorzieningen. Voor de Wmo geldt dit niet. Gelet op de verschuiving van maatwerkvoorzieningen naar algemene dan wel voorliggende voorzieningen hebben we, ook voor de jeugdhulp, geen splitsing aangebracht. Voorbeeld van algemene dan wel voorliggende voorzieningen in het kader van jeugdhulp zijn:

  • -

    advies, voorlichting en trainingen m.b.t. opgroeien en opvoeden;

  • -

    opvoed- en opgroeiondersteuning;

  • -

    jeugdgezondheidszorg (consultatiebureau, schoolarts, schoolverpleegkundige);

  • -

    schoolmaatschappelijk werk voortgezet onderwijs;

  • -

    praktijkondersteuners Jeugd-GGZ huisartsen.

De maatwerkvoorzieningen voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning maakt de gemeente

beschikbaar via een regionale inkoop, samen met vijf andere gemeenten uit de regio Rivierenland. Als in

uitzonderlijke gevallen blijkt dat de regionaal ingekochte producten niet passend zijn voor een

ondersteuningsvraag dan kan de gemeente West Betuwe bij andere aanbieders inkopen. Dit gebeurt in afstemming met de gemeentelijke contractbeheerder sociaal domein.

 

Hoofdstuk 2 Toegang maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente ondersteuning kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening. We beschrijven hoe de inwoner een ondersteuningsvraag kan stellen, hoe de ondersteuning in zijn werk gaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht. We hebben als uitgangspunt dat alle inwoners hun ondersteuningsvragen in één keer kunnen stellen en dat er één procedure is. Dit is onze standaardprocedure. Maar soms geldt voor bepaalde vragen een bijzondere route. Bij het behandelen van een ondersteuningsvraag in onze gemeentelijke toegang hanteren we de volgende uitgangspunten:

  • -

    de gemeente maakt ondersteuning makkelijk bereikbaar;

  • -

    de gemeente vraagt niet meer informatie dan nodig is;

  • -

    de gemeente gaat zorgvuldig om met de inwoner;

  • -

    de inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is;

  • -

    de eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

Voor jeugdigen en ouders met hulpvragen zijn er drie soorten toegang mogelijk:

  • a.

    de gemeentelijke toegang;

  • b.

    de huisarts, medisch specialist of jeugdarts;

  • c.

    de rechter of de gecertificeerde instelling.

De artikelen 3 tot en met 8 van deze Verordening gaan over de stappen in de gemeentelijke toegang (a). In de artikelen 9 en 10 van deze Verordening komen de andere twee soorten toegangen voor jeugdigen en ouders aan de orde (b en c).

 

Artikel 3 Melding ondersteuningsvraag

Inwoners die ondersteuning nodig hebben kunnen zich melden bij de gemeente. In tegenstelling tot de Wmo kent de Jeugdwet geen meldingsprocedure. Als een jeugdhulpaanvraag voldoet aan de eisen van artikel 4:1 en 4:2 van de Awb is er sprake van een jeugdhulpaanvraag. Deze aanvraag wordt afgewikkeld op basis van artikel 8 van deze Verordening.

 

We kennen dus alleen een meldingsprocedure binnen de Wmo. De inwoner kan de melding op de volgende manieren doen:

  • telefonisch;

  • digitaal.

In een telefonisch contact onderzoekt de medewerker van de gemeente op hoofdlijnen de vraag van de inwoner en zorgt vervolgens voor een passende vervolgactie. Als de ondersteuning door een algemene (bijvoorbeeld welzijnswerk) of een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld langdurige zorg of verzekerde medische zorg) kan worden geleverd verwijst de medewerker daarnaar. Als er ondersteuning vanuit de gemeente nodig lijkt, dan leidt de medewerker de vraag door naar het meest passende vervolg. Dat kan een dossieronderzoek zijn, een telefonisch onderzoek of een gesprek.

 

Na de melding neemt de gemeente de ondersteuningsvraag van de inwoner binnen twee weken in behandeling. De gemeente bevestigt dat door de melding per brief/e-mail aan de inwoner, registreert de melding en nodigt de inwoner dan meestal uit voor een gesprek met een medewerker.

Dat kan ook een telefonisch gesprek zijn. In de uitnodiging maakt de gemeente duidelijk waar en wanneer het gesprek plaatsvindt en waarover dit gaat. Ook geeft de gemeente informatie over:

  • -

    de mogelijkheid om iemand mee te nemen naar het gesprek, bijvoorbeeld een vriend, een familielid of iemand anders die helpt of ‘mantelzorgt’;

  • -

    de mogelijkheid gratis hulp te krijgen door een onafhankelijk deskundige (cliëntondersteuner, zie artikel 4 van deze Verordening);

  • -

    de mogelijkheid om zelf een persoonlijk plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag. Voor het proces is het wenselijk dat de inwoner zijn persoonlijk plan tijdens het gesprek met de medewerker heeft opgesteld. Dit kan dan gelijk worden doorgenomen en worden betrokken bij het vervolgproces.

Als de uitkomst van de normale procedure voor een aanvraag om ondersteuning niet afgewacht kan worden is er sprake van een spoedeisende casus. De gemeente zorgt er dan voor dat de inwoner de ondersteuning krijgt die nodig is, zonder dat de normale procedure wordt gevolgd. Deze ondersteuning is dan tijdelijk in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

 

Een inwoner kan de algemene voorziening zelf benaderen. Dit is ook mogelijk na een gesprek met een

medewerker van de gemeente (zie artikel 6 van deze Verordening) of na een gesprek met de huisarts (zie artikel 9 van deze Verordening). Bij het benaderen van een algemene voorziening kan de inwoner zich ook laten bijstaan door een cliëntondersteuner (zie artikel 4 van deze Verordening).

 

Artikel 4 Cliëntondersteuner en vertrouwenspersoon

Een inwoner kan gratis ondersteuning krijgen van een cliëntondersteuner (een onafhankelijke ondersteuner). Het staat in de Wmo2015 dat de gemeente daar voor moet zorgen. Maar cliëntondersteuning is in onze gemeente ook toegankelijk voor jeugdigen en ouders. Het staat in deze verordening omdat het belangrijk is om een compleet overzicht van rechten en plichten van inwoners te geven. Het betreft hulp, informatie en advies bij ondersteuningsvragen in brede zin. Na de melding van de ondersteuningsvraag licht de gemeente de inwoner in over de mogelijkheid van deze gratis cliëntondersteuning.

 

Inwoners kunnen ook een beroep doen op een vertrouwenspersoon. In de Jeugdwet (artikel 1.1, definitie vertrouwenspersoon) heeft deze een rol in o.a. de jeugdhulp aanvraagprocedure. Deze vertrouwenspersoon is een onafhankelijke functionaris werkzaam binnen de jeugdhulp. Aan inwoners anders dan jeugdigen en ouders kan de gemeente West Betuwe ook een vertrouwenspersoon binnen de Wmo aanbieden. De vertrouwenspersoon binnen de Wmo heeft alleen een functie daar waar het gaat om Veilig Thuis meldingen (artikel 1.1.1. definitie vertrouwenspersoon, onderdeel 1 Wmo2015). De vertrouwenspersonen zijn onafhankelijk en toegankelijk.

 

Artikel 5 Onderzoek

Het onderzoek is de kern van de aanvraagprocedure. Om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen is het belangrijk dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke ondersteuningsvraag onderzocht worden.

Daarom:

  • Benadert de gemeentelijk medewerker de vraag met een open en brede attitude. Hij mag niet van tevoren de uitkomst al bepalen.

  • Bereidt de gemeentelijk medewerker het onderzoek in samenspraak met de inwoner goed voor. Als de inwoner bekend is bij de gemeente wordt in verband met de actuele ondersteuningsvraag dossieronderzoek gedaan door de medewerker.

Voor of tijdens het gesprek kan de medewerker op basis ook al wat concrete vragen stellen of aan de inwoner verzoeken om nog een aantal stukken op te sturen naar de gemeente, zodat:

  • Een goede afstemming met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen kan plaatsvinden.

  • De medewerker kan beoordelen of er misschien een andere, voorliggende voorziening is die

passend is.

De regels met betrekking tot de privacy van de inwoner en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop overeenkomstig van toepassing. Als gegevens nodig zijn waar de medewerker geen toegang tot heeft in verband met de privacyregels, kan de medewerker de inwoner, de jeugdige of zijn ouders om toestemming vragen om deze op te vragen of in te zien.

 

Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs, zoals een geldig paspoort, ID-kaart, rijbewijs, een document op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De gemeente is in het kader van de rechtmatigheid wettelijk verplicht om de identiteit vast te stellen van de inwoner aan wie zij een dienst verleent. Het vaststellen van de identiteit is voldoende. Er hoeft geen kopie van het identiteitsbewijs aan het dossier te worden toegevoegd.

 

Artikel 6 Gesprek

Een inwoner die zich heeft gemeld bij de gemeente, krijgt binnen de totale onderzoekstermijn van zes weken, na de melding, een uitnodiging voor een persoonlijk gesprek met een medewerker van de gemeente. Let op alleen binnen de Wmo kennen we een onderzoekstermijn van maximaal zes weken, na melding. Dit gesprek kan ook telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is, tenzij de inwoner aangeeft dat hij de voorkeur heeft voor een gesprek thuis. Het doel van het gesprek is een beeld te krijgen van:

  • -

    het effect dat de inwoner, met de gevraagde ondersteuning wil bereiken en;

  • -

    van zijn persoonlijke situatie.

Onder lid 2 sub a tot en met i van dit artikel staan diverse gespreksonderwerpen opgesomd. Deze zijn te clusteren in vijf onderdelen:

  • -

    Het verloop en vervolg van het gesprek (procedure).

  • -

    De huidige situatie (problemen, klachten, ondersteuningsbehoefte).

  • -

    De gewenste situatie (resultaten, doelen, effecten).

  • -

    De aanpak (plan, maatregelen, voorzieningen, activiteiten).

  • -

    De keuze in de verstrekking van de maatwerkvoorziening tussen zorg in natura (ZIN) en een persoonsgebonden budget (pgb), waarbij de medewerker van de gemeente de inwoner in begrijpelijke bewoordingen inlicht over de gevolgen van die keuze.

Daarnaast geeft de medewerker informatie over:

  • -

    De eigen bijdrage (het abonnementstarief) als de inwoner ondersteuning op grond van de Wmo2015 aanvraagt.

  • -

    Het minimabeleid van de gemeente.

  • -

    De bezwaar- en klachtenprocedure.

De medewerker vraagt alleen die gegevens die belangrijk en nodig zijn voor de aanvraag en de beoordeling.

 

De medewerker licht de inwoner duidelijk en zorgvuldig voor over de gang van zaken tijdens en na het gesprek. Zo vermeldt hij wanneer de inwoner het ondersteuningsplan ontvangt en op welke manier de inwoner hierop kan reageren. Verder wijst hij de inwoner op zijn rechten en plichten. Ook vraagt de medewerker toestemming aan de inwoner om zijn persoonsgegevens te verwerken. De gemeente verwerkt alleen persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de behoefte aan ondersteuning.

 

Artikel 7 Ondersteuningsplan

De medewerker maakt een verslag van het onderzoek in de vorm van een ondersteuningsplan met daarin opgenomen de ondersteuningsvraag en de persoonlijke situatie van de inwoner. De medewerker schrijft op wat de inwoner wil bereiken (ondersteuningsdoelen bij het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie dan wel gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en/of voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren) en hoe dat kan worden gerealiseerd (afspraken, plan van aanpak). Daarbij is aandacht voor de korte en de lange termijn. Een goede, objectieve weergave is wenselijk voor een inzichtelijke communicatie met de inwoner en helpt de medewerkers om, namens het college, een juiste beslissing te nemen te nemen op een eventuele aanvraag.

 

Als de inwoner aan het eind van het onderzoek vindt dat een passende ondersteuning te verkrijgen is door een algemene voorziening (voor iedereen toegankelijk zoals het welzijnswerk of ondersteuning door het Team Sociaal) dan is een maatwerkvoorziening niet nodig. De medewerker schrijft dat dan op in het ondersteuningsplan. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in artikel 8 van deze Verordening is dan niet nodig.

Als de cliënt aan het eind van het onderzoek vindt dat een maatwerkvoorziening het meest passend is voor zijn ondersteuningsbehoefte, dan is een aanvraag zoals bedoeld in artikel 8 van deze Verordening wel nodig. De medewerker van de gemeente betrekt het ondersteuningsplan dan bij de besluitvorming over de aanvraag.

 

Als de cliënt opmerkingen of latere aanvullingen heeft over het ondersteuningsplan of het niet eens is met de inhoud, dan kan hij dat binnen redelijke termijn op het ondersteuningsplan schrijven en dan maakt dit deel uit van het ondersteuningsplan. Afhankelijk van hetgeen de inwoner aangeeft op het ondersteuningsplan heeft dit al dan niet invloed op de besluitvorming. Het kan nl. aan de orde zijn dat de inwoner tijdens het gesprek niet de ruimte heeft gevoeld om alle noodzakelijke informatie te delen. Als er relevante aanvullende informatie aan het ondersteuningsplan is toegevoegd dan kan een nader gesprek met de inwoner volgen. Het kan overigens ook nuttig zijn dat de inwoner na het gesprek enkele dagen bedenktijd heeft en nader onderzoekt of er nog andere opties wat betreft ondersteuning zijn, bijvoorbeeld in zijn omgeving.

 

Artikel 8 Aanvraag

De aanvragen op grond van de Jeugdwet en op grond van de Wmo 2015 zijn niet gelijk. In lid 1 van dit artikel staat beschreven dat een inwoner, 18 jaar en ouder een Wmo maatwerkvoorziening kan aanvragen, nadat het onderzoek is uitgevoerd. Deze bepaling geldt ook als er een Wmo-voorziening voor een jeugdige wordt aangevraagd. Dit is gebaseerd om artikel 2.3.2 lid 9 van de Wmo 2015. Voor jeugdigen en ouders die toegang wensen tot jeugdvoorzieningen geldt dit niet. Zij kunnen een aanvraag doen op grond van de Jeugdwet doen zonder dat er een onderzoek gaat plaatsvinden of heeft plaatsgevonden. Jeugdigen en ouders mogen, op grond van de Jeugdwet, te allen tijde een aanvraag indienen.

 

In de Wmo kennen we een onderzoeksperiode van zes weken na melding. Als deze zes weken zijn verstreken en het onderzoek is nog niet afgerond, dan kan de cliënt een aanvraag doen. Deze aanvraag moet dan ook behandeling worden genomen. Dit wil niet zeggen dat er dan ook positief op een aanvraag wordt besloten. Het is aan de medewerker van de gemeente om de cliënt goed mee te nemen in het onderzoeksproces. Als blijkt dat de onderzoekstermijn van zes weken te kort is voor het onderzoek dan kan deze termijn worden verlengd. De medewerker van de gemeente informeert cliënt hier schriftelijk over waarbij ook wordt aangegeven wat de reden van verlenging is.

 

In artikel 2.3.1 Wmo 2015 is bepaald dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Dus ook jongeren kunnen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo. denk hierbij aan bijvoorbeeld een rolstoel of woningaanpassing. De jeugdige dient deze aanvraag niet zelf in. Een aanvraag voor een Wmo-maatwerkvoorziening voor een inwoner jonger dan 18 jaar kan worden gedaan door een wettelijk vertegenwoordiger (ouder met gezag of voogd).

Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een maatwerkvoorziening te krijgen. Het doel van de aanvraag is het bepalen of de gemeente ondersteuning gaat verlenen en zo ja hoe die eruit gaat zien.

 

De identificatieplicht is alleen een wettelijke verplichting binnen de Wmo 2015. Gezien de wettelijke formulering, is het vaststellen van de identiteit van de inwoner door het college tijdens het onderzoek en het door de cliënt tijdens de aanvraag verstrekken van een identificatiedocument een verplichting.

Juridisch gezien is de identificatieplicht voor de Wmo dus vrij strikt, er dient een geldig identiteitsbewijs overlegd te worden. De gemeente kan hier, in het kader van de hulpverlening aan de inwoner, aan voorbij gaan, vooral als duidelijk is dat de ondersteuning nodig is en er geen twijfels zijn over zijn/haar identiteit. Zijn er wel twijfels over de identiteit, maar is duidelijk dat ondersteuning nodig is. Dat kan de gemeente er voor kiezen het onderzoek toch in gang te zetten en cliënt ondertussen een identificatiedocument te laten aanvragen. De Jeugdwet kent geen identificatieplicht voor de toegangsfase.

Wel volgt uit de Jeugdwet dat het vaststellen van het BSN verplicht is. Hoe dat wordt vastgesteld, staat vrij. De gemeente stelt het BSN nummer vast op basis van het identiteitsbewijs. Van belang is dat de hulpverlening op gang kan komen.

 

Artikel 9 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de jongere jeugdhulp krijgt, als de huisarts, jeugdarts of medisch specialist de jongere doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder. De Jeugdwet voorziet hier in. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders dat wensen, legt de gemeente de te verlenen maatwerkvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

  • 3.

    Na een verwijzing van de huisarts, medisch specialist of jeugdarts kan het voorkomen dat de jeugdige en zijn ouders het niet eens zijn met de voorgestelde vorm van jeugdhulp. Omdat er bij deze verwijzingen geen beschikkingen meer afgegeven worden door de gemeente is het onduidelijk waar zij terecht kunnen als zij het niet eens zijn met (de omvang van) de geboden vorm van jeugdhulp. De jeugdige en zijn ouders moeten bezwaren namelijk doorgeven aan de gemeente en niet aan de jeugdhulpaanbieder. Hierover is goede voorlichting nodig.

  •  

  • Als het college na verwijzing de ondersteuning in de vorm van een pgb toekent leggen we dit vast via een beschikking. Dit omdat de verwijzers zoals genoemd in dit artikel zelf geen bevoegdheden hebben om een pgb aanvraag te beoordelen en om de hoogte van het pgb te bepalen. Het is aan de gemeente om te toetsen of aan de pgb voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 10 Toegang jeugdhulp via gecertificeerde instelling

De gemeente zorgt ervoor dat de jongere jeugdhulp krijgt, als de rechter of de gecertificeerde instelling de jongere doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder.

 

Dit is naast de gemeentelijke toegang en de toegang via de huisarts, medisch specialist en de jeugdarts, een derde ingang tot jeugdhulp. Deze toegang wordt in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder niet terug in deze verordening. De gemeente verwacht van de gecertificeerde instelling om bij het besluit om jeugdhulp in te zetten (in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering) te overleggen met de gemeente. De gemeente is op haar beurt vervolgens verplicht de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt.

 

Hoofdstuk 3 Besluitvorming maatwerk

Artikel 11 Criteria voor een maatwerkvoorziening

De gemeente beoordeelt de aanvraag om een maatwerkvoorziening en neemt daarbij het ondersteuningsplan als uitgangspunt.

 

In de volgende situaties overweegt de gemeente een besluit tot een maatwerkvoorziening:

  • a.

    Als de inwoner door beperkingen niet in staat is om zelfstandig of met hulp van zijn omgeving mee te doen aan de samenleving.

  • b.

    Als de inwoner kampt met psychische of psychosociale problemen of de thuissituatie heeft moeten verlaten, bijvoorbeeld als gevolg van huiselijk geweld of schuldenproblematiek.

  • c.

    Als er sprake is van hulpvragen bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen is stoornissen bij jeugdigen en belemmeringen zijn bij het gezond en veilig opgroeien.

Het moet duidelijk zijn dat de inwoner zijn ondersteuningsvraag niet op een andere manier kan oplossen bijvoorbeeld door algemeen gebruikelijke voorzieningen. Als deze andere mogelijkheden onvoldoende zijn om de ondersteuningsvraag op te lossen dan neemt de gemeente na het onderzoek en op basis van de aanvraag een besluit over een passende maatwerkoplossing.

Bij de besluitvorming is het uitgangspunt dat er sprake is van maatwerk. Elke vraag om een voorziening of ondersteuning vraagt om een individuele inhoudelijke beoordeling door de gemeente. De gekozen voorziening sluit zoveel mogelijk aan bij de situatie van de inwoner. Niet iedereen is gelijk en dat betekent dat niet iedereen hetzelfde krijgt ook al lijken situaties, op het eerste oog, gelijk aan elkaar te zijn. Of de inwoner krijgt wat hij aan de gemeente vraagt is afhankelijk van onder andere zijn gezinssituatie, sociale netwerk en wat er aan andere passende voorzieningen in de eigen woonomgeving is.

 

Voor inwoners met psychische of psychosociale problemen of inwoners die door dergelijke problemen niet beschikken over huisvesting, is er de mogelijkheid van beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Deze inwoners kunnen (tijdelijk) niet zelfstandig kunnen wonen. Het aanbod beschermd wonen en maatschappelijke opvang, is gericht op zoveel mogelijk herstel: zelfredzaamheid en participatie. Hoewel elke gemeente vanuit de Wmo 2015 verantwoordelijk is voor deze taak, is deze op dit moment nog ondergebracht bij centrumgemeenten. Voor inwoners uit West Betuwe organiseert de centrumgemeente Nijmegen deze maatwerkvoorzieningen en de toegang daartoe. Daarom verwijzen we naar de van kracht zijnde verordening van Nijmegen.

Met ingang van 2022 komt hier verandering in, in de zin dat via het Regioplan beschermd wonen (dat op 29 juni 2021 is vastgesteld) is besloten dat aan de samenwerking tussen Nijmegen, gemeenten Rijk van Nijmegen en gemeenten Regio Rivierenland een centrumregeling ten grondslag komt te liggen. Met deze centrumregeling hebben de gemeenten meer invloed op de beleidsontwikkeling.

 

Het kan zijn dat een inwoner zich met een vraag om een Wmo-voorziening of Wmo- ondersteuning bij de gemeente meldt en uit het gesprek blijkt dat het gevraagde redelijk te voorzien was. Voorbeeld hiervan is: een inwoner is aangewezen op een rolstoel en hij koopt een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht. In deze situatie had de inwoner er voor kunnen kiezen om een (meer) geschikte woning te kopen. Een ander voorbeeld is dat een inwoner uit een aangepaste woning, naar een niet aangepaste woning verhuist en bij de gemeente een aanvraag indient voor een woningaanpassing.

Voorzienbaarheid kan dus in individuele gevallen een rol spelen. De gemeente moet echter wel altijd een inhoudelijke afweging maken voordat zij voorzienbaarheid als afwijzingsgrond gebruikt.

 

Als aan een inwoner een voorziening is verstrekt en deze meldt zich bij de gemeente voor vervanging, dan wordt er een nieuwe inhoudelijke afweging gemaakt.

 

Als de conclusie van de gemeente is dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is dan kijkt de gemeente wat de goedkoopst adequate oplossing is. Bijvoorbeeld als een standaard-rolstoel als oplossing voldoet, maar cliënt wil een rolstoel met specifieke, meer dure wielen, dan zal de gemeente de standaard betalen en kan de inwoner er voor kiezen om de meerkosten van de speciale wielen zelf te betalen.

 

Artikel 12 Afwijzingscriteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Op basis van de inhoudelijke afweging kan de gemeente besluiten om een aanvraag voor een voorziening of ondersteuning af te wijzen. Daarvoor kunnen diverse redenen zijn:

    • -

      Er is een andere (voorliggende) voorziening die in voldoende mate bijdraagt aan de oplossing van het probleem zoals gebleken is na onderzoek. Voorbeelden van andere oplossingen zijn:

      • een inwoner vraagt een vervoersvoorziening aan, maar kan gebruik maken van het openbaar vervoer;

      • een inwoner vraagt een voorziening aan die valt onder de ziektekostenverzekering.

    • -

      Als de aangevraagde maatwerkvoorziening naar het oordeel van de gemeente niet bijdraagt aan

      • a.

        zelfredzaamheid of participatie of zelfs ongewenste neveneffecten heeft; 

      • b.

        gezond en veilig op te groeien;

      • c.

        te groeien naar zelfstandigheid, en

      • d.

        voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

    • -

      Als de aanvrager voor een Wmo-voorziening dan wel ondersteuning op het gebied van de Jeugdwet geen inwoner is van de gemeente West Betuwe. Hou bij aanvragen op het gebied van de Jeugdwet rekening met het woonplaatsbeginsel.

    • -

      Als de gevraagde ondersteuning niet langdurig noodzakelijk is. Bij de term “langdurig” gaan we uit van minimaal zes maanden.

  • 2.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt :

    • a.

      Als er in de verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de huidige problemen en is men dus verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Er wordt een uitzondering gemaakt als een belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is afhankelijk van een weging van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de voorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vragen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen (CRvB 21-05-2012, nr. 11/5321 WMO). Dit heeft de CRvB geoordeeld onder de Wmo 2007 (ECLI:NL: CRVB:2012:BW6810). Bij de beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden, is dus van belang of de cliënt mogelijkheden had om zelf voor een oplossing te zorgen. Wanneer een cliënt voor het eerst zelfstandig gaat wonen, hoeft de gemeente in veel gevallen geen woonvoorziening toe te kennen. De verhuizing zal dan namelijk niet het gevolg zijn van beperkingen in het normale gebruik van de woning (in het ouderlijk huis), maar vanwege de wens om zelfstandig te gaan wonen. Hier hoeft de Wmo niet in te voorzien.

    • b.

      Als een cliënt verhuist, moet hij zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die hier normaal gesproken aan voorafgaan, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond is het belangrijk dat de gemeente zicht heeft op de aangepaste of eenvoudig aan te passen woningvoorraad. Daarnaast moet de gemeente inwoners goed informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat sprake is van een verhuizing naar de voor de situatie van cliënt meest geschikte woning. Er is sprake van een omkering van de bewijslast indien cliënt verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf tot het college heeft gewend om alternatieven te bespreken of om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden is het aan de cliënt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning beschikbaar was. Dit volgt uit CRvB 13-04-2011, nr. 09/3047 WMO.

    • c.

      Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen of als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of aan de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de cliënt goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder weg te laten nemen. Een uitzondering is ook mogelijk als er gelet op de gezondheidstoestand van de cliënt geen zicht is op opheffing van de gebreken binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek.

    • d.

      Het college treft alleen een voorziening in of aan een woning waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft. Dit betekent dat als de cliënt over meerdere woningen beschikt, er maar één woning wordt aangepast. Dit kan alleen anders zijn als sprake is van co-ouderschap. In dat geval kan een cliënt twee hoofdverblijven hebben, namelijk in de woning van zowel moeder als vader.

    • De CRvB heeft echter geoordeeld dat een cliënt niet in meerdere gemeenten tegelijkertijd woonplaats kan hebben (CRvB 22-9-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO0285). Het juridische hoofdverblijf wordt meestal door de rechter bepaald en vastgelegd in het ouderschapsplan. Als het hoofdverblijf niet is vastgesteld, dan kan gekeken worden naar het feitelijk verblijf. In de praktijk kan het voorkomen dat het feitelijk verblijf evenredig is verdeeld. Nu de CRvB heeft geoordeeld dat een cliënt niet in meerdere gemeenten tegelijkertijd woonplaats kan hebben, geeft volgens ons de inschrijving van het kind in het BRP de doorslag. Voor wat betreft woningaanpassingen heeft dit tot gevolg dat slechts één woning hoeft te worden aangepast. Het is de vraag of dit niet in strijd is met artikel 1:247 lid 4 BW en artikel 3 Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). In artikel 1:247 lid 4 BW is gewaarborgd dat het kind recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. En uit artikel 3 IVRK volgt dat het belang van het kind voorop moet staan bij alle maatregelen die kinderen aangaan. In het belang van het kind bij co-ouderschap is het zowel van belang om in een (aangepaste) woning van de moeder als in een (aangepaste) woning van de vader te kunnen wonen. Er kunnen daarom zowel bij de moeder als bij de vader een woningaanpassing worden aangebracht.

    • e.

      Op basis van deze bepaling hoeft het college geen woningen aan te passen aan de beperkingen van een tijdelijk verblijvende bewoner. Hierbij kan gedacht worden aan het verblijf in hotels/pensions, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen. Het categorisch uitsluiten van aanpassingen in woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning, is toegestaan volgens rechtbankuitspraken (ECLI:NL: RBARN:2008:BH0126 en ECLI:NL: RBROE:2010:BM6304).

    • g.

      Er worden geen voorzieningen verstrekt die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen. Met ‘zonder noemenswaardige meerkosten” wordt bedoeld dat het aanbrengen van voorzieningen geen of zeer geringe kosten met zich meebrengt.

    • h.

      Het college verstrekt geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan de in deze bepaling genoemde voorzieningen.

  • 3.

    Het tarief dat we als gemeente aan het collectief vraagafhankelijk vervoer betalen bestaat niet alleen uit een bedrag per gereisde kilometer, maar bevat ook een opslag voor de overhead kosten die maandelijks kunnen verschillen. Dit tarief is derhalve niet om te rekenen naar een pgb tarief. Artikel 15 lid 3 sub f van deze Verordening gaat in op het pgb.

Artikel 13 Advisering

Zorgvuldigheid is belangrijk bij de beoordeling van ondersteuningsvragen van inwoners. Wanneer de gemeente zelf niet voldoende kennis en deskundigheid beschikbaar heeft voor de beoordeling van de specifieke vraag, dan wint ze onafhankelijk, extern advies in bij deskundigen. De inwoner kan zo nodig aanvullende informatie geven die van belang is voor een goede beoordeling van de beperkingen, de mogelijkheden en de eventuele noodzakelijke ondersteuning. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om medische expertise. Het is belangrijk dat de externe adviseur een heldere vraag van de gemeente krijgt zodat voor de inwoner en de adviseur duidelijk is welk aanvullend onderzoek nodig is en waarvoor. De inwoner is verplicht de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is om tot het advies te komen en de gemeente te op de hoogte te stellen van de uitkomsten daarvan.

 

Artikel 14 Inhoud beschikking

De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel staat wat in ieder geval in de beschikking moet worden opgenomen.

 

Hoofdstuk 4 Besluitvorming persoonsgebonden budget (pgb)

 

Algemeen

In dit hoofdstuk wordt uitleg gegeven op welke wijze de gemeente het pgb aan een inwoner verstrekt om hiermee:

  • -

    zelf ondersteuning in te kopen;

  • -

    een hulpmiddel aan te schaffen;

  • -

    de zorgaanbieder(s) te selecteren en;

  • -

    onder welke voorwaarden de inwoner het pgb kan besteden.

Als de gemeente besluit om een maatwerkvoorziening te verstrekken dan is er vanuit de wet een keuzevrijheid tussen de twee leveringsvormen: pgb en zorg in natura. De ondersteuning die de gemeente geeft is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat de ondersteuning wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld huishoudelijke ondersteuning of begeleiding), maar het is ook mogelijk dat er een hulpmiddel wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). Als de inwoner dat wenst en daartoe in staat is, kan de gemeente de ondersteuning in de vorm van geld geven: een persoonsgebonden budget (pgb). Een pgb kan de zelfregie en de grip op het eigen leven bij de inwoner versterken. Er zijn echter nogal wat regels en voorwaarden aan de verstrekking van een pgb verbonden. Artikel 15 van deze Verordening gaat daar nader op in.

Het is belangrijk dat een inwoner die een pgb voor een maatwerkvoorziening overweegt dat in een gesprek met de medewerker van de gemeente (zie hoofdstuk 2 van deze Verordening) goed bespreekt:

  • -

    Hoe werkt een pgb: wat zijn de mogelijkheden en voordelen en wat zijn de vereisten en nadelen?

  • -

    Bekwaamheid: de vraag of iemand in staat is zelf, of met behulp van anderen, de taken en verantwoordelijkheden die horen bij een pgb uit te voeren en de vraag welke competenties daarvoor van belang zijn. Een pgb is lang niet voor alle hulpvragers geschikt.

  • -

    De rol van personen uit het eigen netwerk bij het beheren van het budget, het maken van een budgetplan en het uitvoeren van het plan (bieden van niet-gebruikelijke hulp).

Artikel 15 Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)

Het college kan een persoonsgebonden budget verstrekken. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij op grond van lid 2 van dit artikel een budgetplan opstellen. De achterliggende gedachte hiervan is dat de cliënt zijn ondersteuningsvraag, het beoogde resultaat van de inzet van het pgb helder verwoord en hierbij ook zicht krijgt op alle verplichtingen die uit een pgb voortvloeien. Opstellen van een budgetplan maakt de cliënt bewust van alles wat een pgb met zich meebrengt. Dit budgetplan vormt de basis voor het gesprek.

Het Ministerie heeft een handreiking voor toetsing op minimale pgb-vaardigheid ontwikkeld. Hierin staat opgenomen welke kennis en vaardigheden een budgethouder dan wel een vertegenwoordiger moet hebben om een pgb te beheren. Deze is te vinden op https://www.pgb.nl/pgb/keuze-pgb/ben-je-pgb-vaardig.

 

Niet alle kosten mogen uit het pgb worden betaald. Uitgezonderd zijn de kosten zoals opgenomen in lid 5 van dit artikel.

 

Het uitgangspunt is dat het pgb gemaximeerd is op de kosten die we kwijt zijn als de ondersteuning / voorziening in natura wordt verstrekt. De cliënt moet dan wel met het pgb voor hetzelfde tarief bij een aanbieder / leverancier terecht kunnen. Is dat niet het geval dan is het pgb niet toereikend.

 

Artikel 16 Onderscheid formele en informele ondersteuning

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt het hogere pgb-tarief en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.

 

Van formele hulp is sprake als de ondersteuning wordt verleend in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De ondersteuning wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP-er). Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1ste of 2de graad (o.a. ouders, broers, zussen en kinderen). Bij ondersteuning door een bloed- of aanverwant in de 1ste of 2de graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een zorgverlener die voldoet aan de criteria genoemd in lid 2 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

 

Informele hulp is alle ondersteuning die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1ste of 2de graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig ondersteuning verlenen. In de praktijk gaat het dan meestal om personen uit het sociale netwerk.

Bloedverwanten

Bloedverwantschap ontstaat door:

  • geboorte;

  • afstamming van dezelfde voorvader;

  • erkenning;

  • gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;

  • adoptie.

Bloedverwanten zijn in de:

eerste graad:

  • (adoptie)ouders;

  • (adoptie)kinderen.

tweede graad:

  • grootouders;

  • kleinkinderen;

  • broers en zussen.

Hoofdstuk 5 Overige voorzieningen

Algemeen

De inwoner kan in sommige gevallen op een andere manier maatschappelijke ondersteuning van de gemeente krijgen. In West Betuwe kennen we vier mogelijkheden:

  • 1.

    jaarlijkse waardering mantelzorger;

  • 2.

    bijdrage of tegemoetkoming voor mensen met een chronische ziekte of beperking;

  • 3.

    aanvullend regiovervoer (Versis);

  • 4.

    een financiële tegemoetkoming.

Deze voorzieningen zijn in de vorm van beleidsregels nader uitgewerkt. De artikelen in dit hoofdstuk bepalen de hooflijnen van deze voorzieningen.

 

Artikel 17 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers voor inwoners en wil het belang van mantelzorgers voor de samenleving te onderstrepen. Mantelzorgers van inwoners in de gemeente West Betuwe kunnen door middel van een aanvraag bij de Stichting Welzijn West Betuwe voorgesteld worden voor een jaarlijkse waardering in de vorm van het mantelzorgcompliment. De Stichting Welzijn West Betuwe is de uitvoerder van het compliment.

De mantelzorger hoeft niet in de gemeente West Betuwe te wonen om voor de waardering in aanmerking te komen. De persoon waaraan mantelzorg wordt verleend moet wel ingezetene van de gemeente West Betuwe zijn.

 

Artikel 18 Tegemoetkoming neerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 18 lid 3

Aan lid 3 een nieuw sub a, c en f toegevoegd. De aanvragen voor deze tegemoetkoming worden beoordeeld op basis van ons minimabeleid. Een minderjarig kind kan geen zelfstandig beroep doen op onze minimaregelingen. De ouder doet dit namens het kind. Gelet op de verantwoordelijk van de ouder wordt diens inkomen en vermogen in aanmerking genomen bij de beoordeling van de aanvraag.

Met het begrip ouder wordt aangesloten bij de begripsbepaling zoals opgenomen in de Jeugdwet.

 

Artikel 19 Aanvullend regiovervoer (Versis)

Een cliënt, van 18 jaar of ouder, die op grond van beperkingen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel gebruik wil maken van aanvullend vervoer kan een Wmo-pas aanvragen bij de gemeente. Op basis van het onderzoek en gesprek zoals bedoeld in artikel 5 en 6 van deze Verordening wordt vastgesteld of aanvrager hiervoor in aanmerking komt.

Voor de Wmo-pas is cliënt een jaarlijkse bijdrage in de kosten van de pas verschuldigd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het abonnementstarief van Automobiel. De jaarlijkse bijdrage in de paskosten kan een belemmering vormen voor inwoners met een inkomen tot 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Om het aanvullend regiovervoer ook voor hen bereikbaar te houden kunnen zij voor de jaarlijkse paskosten een beroep doen op ons gemeentelijk minimabeleid.

 

Als aan cliënt in de loop van het kalenderjaar ondersteuning in de vorm van een Wmo-pas wordt toegekend dan wordt de omvang van het jaarbudget (het aantal kilometers) evenredig bepaald. Voorbeeld: cliënt krijgt een toekenning aanvullend regiovervoer per 1 mei dan heeft deze de beschikking over 3000 : 12 X 8 = 2000 kilometer voor het betreffende kalenderjaar.

 

Uitzonderingen op de maximale reisafstand van 30 kilometer, tegen het gereduceerde tarief, zijn bestemmingen gelegen op meer dan 30 kilometer vanaf het huisadres. Dan gaat het om bepaalde ziekenhuizen, verpleeghuizen en/of grote winkelcentra in de omliggende regio’s. Het college bepaalt welke bestemmingen hieronder vallen. Deze bestemmingen worden puntbestemmingen genoemd.

 

Artikel 19 lid 5

Voor afstanden vanaf 25 kilometer vanaf het woonadres kan een reiziger gebruik maken van Valys. De ervaring leert dat de maximale afstanden waarvoor Versis wordt gebruikt tussen de 25 en 30 kilometer ligt. Om er voor te zorgen dat gebruikers voor het deel tussen de 25 en 30 kilometer niet over hoeven te stappen op Valys hanteren we voor de tussenliggende 5 kilometer het reguliere tarief. Voordeel voor de reiziger:

  • -

    Niet voor een afstand van enkele kilometers over moeten stappen naar een ander vervoerssysteem wat zijn eigen voorwaarden kent.

  • -

    Het kilometer budget van Valys kan de reiziger inzetten voor de lange afstanden.

Artikel 20 Regels voor een financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn, maar moet wel in de buurt komen van de daadwerkelijk te maken kosten.

 

Artikel 21 Hoogte financiële tegemoetkoming

De gemeente West Betuwe kent een financiële tegemoetkoming voor de volgende kosten:

  • -

    verhuizing en herinrichting van de woning;

  • -

    vervoer per eigen auto of (rolstoel)taxivervoer;

  • -

    sportvoorziening.

De hoogte van de financiële tegemoetkomingen wordt nader uitgewerkt in een beleidsregel. Vaststelling van deze beleidsregel is een collegebevoegdheid.

 

Hoofstuk 6 Eigen bijdrage in de kosten van Wmo-voorzieningen

Algemeen

In de uitvoering van de Wmo kan een gemeente regels stellen voor bijdrage in de kosten van algemene

voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en pgb’s. Er zijn twee doelen van een eigen bijdrage (abonnementstarief):

  • 1.

    Een eigen bijdrage maakt inwoners bewust dat ondersteuning geld kost. Inwoners kunnen de afweging maken wat het kost om voor een bepaald bedrag bijvoorbeeld huishoudelijke ondersteuning af te nemen via de gemeente (Wmo) of juist door eigen inhuur.

  • 2.

    Een gemeente ontvangt hiermee, naast rijksmiddelen, extra middelen om goede ondersteuning in te kopen.

De hoogte van de eigen bijdrage hing altijd af van onder andere leeftijd, inkomen, vermogen, samenstelling van het huishouden en eventuele andere hulp die een inwoner krijgt. Het eigen bijdrage beleid is echter sterk veranderd door invoering van het abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen per 2019. In het verlengde hiervan bepaald de rijksoverheid de hoogte van het maximaal op te leggen abonnementstarief. Als gemeente sluiten we hierbij aan. Huishoudens met een inkomen tot 120% van het bijstandsniveau hoeven het abonnementstarief niet te betalen. Dit is opgenomen artikel 22, lid 4 van deze Verordening.

 

Hoe verhoudt de eigen bijdrage (abonnementstarief) voor beschermd wonen en Wmo-ondersteuning zich?

In artikel 3.8 lid 3 onderdeel a Uitvoeringsbesluit Wmo staat opgenomen dat “geen eigen bijdrage in de kosten is verschuldigd als de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 dan wel een bijdrage ingevolge de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is”. Artikel 3.11 verwijst naar de eigen bijdrage in het kader van beschermd wonen.

Gelet op het gestelde in artikel 3.8 lid 3 onderdeel a Uitvoeringsbesluit Wmo hoeft de gemeente in de verordening niet vast te leggen dat de eigen bijdrage voor beschermd wonen voor gaat op het abonnementstarief voor een Wmo maatwerkvoorziening / pgb.

 

Artikel 22 Regels voor de eigen bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen (alleen Wmo) en pgb’s (alleen Wmo)

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. We gaan wel even in op sub 11 van dit artikel. Hierin is opgenomen dat het college een aanvrager kan vrijstellen van het abonnementstarief (eigen bijdrage). Hiervoor zijn twee gronden opgenomen. De achterliggende gedachte is dat deze gronden geen belemmering mogen zijn voor de inzet van noodzakelijke ondersteuning. Om te kunnen bepalen of er sprake is van onvoldoende betaalcapaciteit is inzage in het inkomen en uitgavenpatroon van aanvrager noodzakelijk. Als er sprake is van schulden is het aan de medewerker van de gemeente (consulent team sociaal) om aanvrager te wijzen op de mogelijkheden van schuldhulpverlening.

Als het CAK het abonnementstarief bij een cliënt oplegt en deze geeft aan dit niet te kunnen betalen, omdat zijn inkomenspositie is gewijzigd dan kan client een aanpassing van de eigen bijdrage aanvragen bij het CAK ( https://www.hetcak.nl/zelf-regelen/aanpassing-van-de-eigen-bijdrage-aanvragen).

 

Als er sprake is van zorg mijdend gedrag waarbij het opleggen van het abonnementstarief een extra belemmering vormt om de noodzakelijke ondersteuning in te zetten dan kan worden besloten om af te zien van het opleggen hiervan. Het is aan de medewerker van de gemeente (consulent Team Sociaal) om gemotiveerd aan te geven waarom hiervan wordt afgezien.

 

Hoofdstuk 7 Kwaliteit

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van ondersteuning en hulpmiddelen ligt bij de gemeente en de aanbieders. De gemeente moet in de verordening regelen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten (artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c Wmo en hoofdstuk 2 en 4 Jeugdwet). Ook is de gemeente verplicht om in de verordening regels te stellen die een goede verhouding waarborgen tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening (artikel 2.6.6 Wmo en hoofdstuk 2 en 4 Jeugdwet). In dit hoofdstuk wordt hier invulling aan gegeven.

 

Artikel 23 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Er zijn tenminste vijf kwaliteitseisen waar de voorzieningen en ondersteuningsvormen aan moeten voldoen:

  • a.

    passen bij de behoefte van de inwoner; ze zijn veilig, geschikt en bruikbaar voor de inwoner;

  • b.

    zijn afgestemd op andere diensten of producten die aan de inwoner worden geleverd;

  • c.

    voldoen aan normen en eisen die door de beroepsgroep of in het vakgebied algemeen zijn aanvaard (zogeheten professionele standaarden);

  • d.

    respecteren de rechten van de inwoner;

  • e.

    zijn geleverd volgens een bepaalde opzet die op tijd aan de inwoner wordt meegedeeld.

De gemeente moet er voor te zorgen dat alle voorzieningen en ondersteuning die de gemeente in het kader van deze verordening aanbiedt van goede kwaliteit zijn. Dit doet zij op de volgende manieren:

  • Het stellen van kwaliteitseisen bij de inkoop van diensten en producten.

  • Het voeren van periodieke overleggen met de aanbieders.

  • Het houden van een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • Zo nodig samen met de inwoner controleren of de voorzieningen uitgevoerd worden zoals afgesproken.

Artikel 24 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorzieningen door derden

De gemeente kan de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet door aanbieders laten verrichten, zoals bijvoorbeeld het leveren van huishoudelijke ondersteuning en begeleiding. Voor het vaststellen van de prijs (het tarief) wordt rekening gehouden met de vastgestelde kwaliteit van de dienst en de continuïteit in de relatie tussen inwoner en hulpverlener. Verder moeten deze aansluiten bij de behoefte van de inwoner, degelijk zijn en goed bruikbaar door de inwoner.

 

Hoe komt de gemeente tot een prijs die past bij de gevraagde kwaliteit?

De gemeente houdt in ieder rekening met de gevraagde deskundigheid van de beroepskrachten en de

arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn. Als er ondersteuning / een hulpmiddel wordt verstrekt dan dient deze kwalitatief te voldoen. De vastgestelde prijs van de ondersteuning / een hulpmiddel krijgt een plaats in een aanbestedingsprocedure en in de overeenkomst met de aanbieder.

 

Behalve een aanbestedingsprocedure is het ook mogelijk om op basis van een programma van eisen een offerte op te vragen bij een of meerdere aanbieders. Deze werkwijze zien we met name terug bij aanvragen voor een (grote) woningaanpassing.

Bij de inkoop van voorzieningen en ondersteuning zijn de volgende stukken van belang:

  • a.

    het gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid;

  • b.

    de Wmo- / Jeugdwet;

  • c.

    het Uitvoeringsbesluit Wmo2015;

  • d.

    de Aanbestedingswet;

  • e.

    de Algemene wet bestuursrecht.

Wat verstaat de gemeente onder continuïteit in de relatie tussen inwoner en hulpverlener?

De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe heeft uitgevoerd over de overname van personeel.

 

Hoofstuk 8 Klachten, medezeggenschap en beleidsparticipatie

 

Algemeen

De toezicht op het hebben van een klachtregeling (artikel 25 van deze Verordening) of medezeggenschapswerkwijze (artikel 26 van deze Verordening) ligt vanuit de Jeugdwet bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Ten aanzien van Wmo-aanbieders ligt het toezicht in handen van de gemeente.

 

Artikel 25 Klachtenregeling bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

De cliënt die een klacht heeft over het gedrag van een persoon of organisatie die door de gemeente is ingezet voor de levering van ondersteuning dan wel een hulpmiddel, moet zijn klacht eerst indienen bij die persoon of organisatie. Die persoon of organisatie moet een klachtenregeling hebben en deze met de gemeente hebben gedeeld.

De gemeente controleert of de klachtenregeling van personen of instanties die zijn ingezet wordt

nageleefd. Als de inwoner niet tevreden is over de manier waarop de klacht door de ingezette persoon of organisatie is afgehandeld, kan de inwoner een klacht indienen bij de gemeente.

 

Artikel 26 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Leveranciers zijn verplicht om inwoners die gebruikmaken van hun diensten, inspraak te geven en daarover regels te maken. De gemeente bepaalt over welke onderwerpen de inspraak gaat en welke vorm de inspraak heeft.

De gemeente controleert of de zorgaanbieder of leverancier zich houdt aan de regels voor inspraak. De leverancier moet in ieder geval jaarlijks een onderzoek doen naar de ervaringen van zijn klanten. Naast dit cliëntervaringsonderzoek voert de gemeente ook een cliëntervaringsonderzoek uit.

 

Artikel 27 Betrekken van ingezeten bij het beleid

De gemeente zorgt voor goede inspraak en doet dat op de volgende manieren:

  • Het moment waarop inspraak kan worden gegeven, geeft inwoners voldoende mogelijkheid om invloed te hebben op plannen van de gemeente over beleid, regels over de maatschappelijke ondersteuning.

  • De inwoners worden deskundig ondersteund, zodat de inspraak volwaardig is.

  • De inwoners kunnen deelnemen aan overleg met de gemeente. De inwoners kunnen onderwerpen die zij willen bespreken aandragen.

  • De inwoners krijgen op tijd en voldoende informatie om goede inbreng te kunnen geven.

Van belang is dat er oog is op de diversiteit van de doelgroep die we betrekken.

 

Hoofdstuk 9 Toezicht en calamiteiten

 

Algemeen

Het toezicht op de kwaliteit van Wmo-zorg is in de regio Rivierenland geborgd door deze taak te delegeren aan de GGD Gelderland-Zuid. Toetsing of de aanbieders van jeugdhulp aan de kwaliteitseisen voldoen is de taak van de landelijke inspecties (de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid en Justitie). Dit toezicht op de jeugdhulp is risico-gebaseerd. Dit houdt in dat het toezicht wordt uitgevoerd op die plaatsen waar volgens inschatting van de inspecties de risico’s van kwaliteitstekorten en/of onveiligheid voor jeugdigen het grootst zijn.

 

Het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet is een verantwoordelijkheid van de gemeente. Zij moet het ten onrechte ontvangen van een maatwerk-voorziening of een pgb zien te voorkomen en bestrijden. Zij moet meldingen van fraude en/of onregelmatigheden adequaat afhandelen. De gemeente onderzoekt regelmatig, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

De gemeente West Betuwe heeft de medewerkers van de sociale recherche van Regio Rivierenland aangewezen als toezichthouders rechtmatigheid Wmo 2015 en Jeugdwet.

Ook ten aanzien van het voorkomen en bestrijden van calamiteiten en geweldsincidenten hanteert de gemeente een regionaal opgestelde werkwijze. In de regio werken de gemeenten met het 'Protocol melding calamiteiten/geweld Jeugdhulp Gelderland-Zuid en Mook en Middelaar.

 

Artikel 28 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, verrekening, intrekking en terugvordering

Anders dan de Wmo kent de Jeugdwet geen terugvorderingsgrond. Wel is in artikel 8.1.4 lid 3 Jeugdwet een invorderingsgrond opgenomen. In het verlengde hiervan kan worden veronderstelt dat er in het artikel 8.1.4 lid 3 Jeugdwet genoemde geval ook kan worden teruggevorderd. De invorderingsbevoegdheid in de Jeugdwet is beperkt tot de situatie zoals omschreven in artikel 28 lid 4 van deze Verordening.

 

Artikel 29 Opschorting uitbetaling pgb

De gemeente kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) verzoeken om betalingen te stoppen. Dit kan voor maximaal 13 weken. De gemeente moet een ernstig vermoeden hebben dat de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven.

 

Artikel 30 Meldingsregeling calamiteiten en geweld Wmo

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 31 Nadere regels en hardheidsclausule

De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt.

 

De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de Wmo 2015, de Jeugdwet, en de Gemeentewet of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.

 

Artikel 32 Overgangsrecht

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 33 Inwerkingtreding en intrekking oude verordening

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 34 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.