Organisatie | Waterschap Noorderzijlvest |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening waterschap Noorderzijlvest 2022 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2022 | Algemene subsidieverordening waterschap Noorderzijlvest 2022 | 21-04-2021 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
subsidieverlening: het besluit waarbij de subsidie wordt toegekend voor een bepaalde - in het algemeen toekomstige - activiteit. Met de verlening krijgt de aanvrager aanspraak op financiële middelen, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht. Een bestuursorgaan gaat door subsidieverlening een financiële verplichting aan. Wordt de activiteit uitgevoerd en worden de verplichtingen nagekomen, dan kan het waterschap niet meer terugkomen op het verleningsbesluit, tenzij in dit geval een wettelijke uitzonderingsgrond van toepassing is.
a. het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en
b. de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend vóórdat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.
Artikel 1.7 Weigeren toekenning
Het dagelijks bestuur weigert in ieder geval subsidie:
a. Indien door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden;
b. indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd geen enkele relatie hebben met het waterschap, niet ten goede komen aan ingezetenen van het waterschap of niet op andere wijze het belang van het waterschap dienen;
c. indien de activiteiten waarvoor een aanvraag wordt ingediend in strijd zijn met wet- of regelgeving of met onderdelen van het waterschapsbeleid, dan wel dat het subsidiëren van deze activiteiten in strijd is met wet- of regelgeving;
d. voor zover de aanvrager naar het oordeel van het dagelijks bestuur op een andere manier de beschikking heeft of kan krijgen over de geldmiddelen die noodzakelijk zijn om de activiteiten op behoorlijke wijze te kunnen verrichten.
Bij het verstrekken van subsidies op grond van deze verordening, kunnen de volgende subsidiesoorten met de hierna aangegeven betekenis worden onderscheiden:
Een structurele subsidie voor de duur van max. 4 jaar welke wordt verleend op basis van vooraf met de (rechts)persoon afgesproken activiteiten, waarvan de beoogde resultaten aantoonbaar worden gemaakt in kwantitatieve en/of kwalitatieve zin, bestede tijd en/of ingezette middelen.
Een aanvraag van een subsidie wordt ingediend tenminste dertien weken voordat met de uitvoering van de activiteiten een begin wordt gemaakt, tenzij het dagelijks bestuur een andere termijn heeft aangegeven. Het dagelijks bestuur kan besluiten aanvragen die buiten de in vorige volzin bedoelde termijn zijn ingediend, niet te behandelen. Als een aanvraagformulier is vastgesteld geschiedt de aanvraag met gebruikmaking daarvan.
Bij de aanvraag worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:
a. een beschrijving van aard en omvang van de activiteiten en de daarmee beoogde doelstellingen;
b. een begroting van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voorzien van een toelichting waaruit onder meer blijkt welke eigen middelen de aanvrager voor de activiteiten beschikbaar stelt;
c. indien de aanvrager een privaatrechtelijk rechtspersoon is het KvK nummer en haar statuten, tenzij die al bij het dagelijks bestuur bekend zijn;
d. de laatst opgemaakte jaarrekening, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag;
e. de naam en het bankrekeningnummer waar de subsidie aan moet worden overgemaakt.
Het dagelijks bestuur kan voorschrijven dat een schriftelijke verklaring wordt overgelegd van een accountant als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde bescheiden, dan wel een mededeling dat van onjuistheden niet is gebleken.
Artikel 2.2 Ontvangstbevestiging
Het dagelijks bestuur zendt de aanvrager zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag van de subsidie een ontvangstbevestiging.
Het dagelijks bestuur beslist binnen acht weken na ontvangst op de aanvraag. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.
Artikel 3.4 Beschikking subsidievaststelling
Indien alleen een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven, is artikel 4:43, eerste lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.2 Informatievoorziening
De subsidieontvanger informeert het dagelijks bestuur over ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de gesubsidieerde activiteiten niet worden uitgevoerd of dat daaraan verbonden verplichtingen niet kunnen worden nagekomen en voorts over andere ontwikkelingen die van invloed zijn op de positie van de subsidieontvanger in relatie tot het doel van de subsidieverlening.
Artikel 5.2 Activiteitenverslag
Het activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, dat bij de uitvoering aan de opgelegde verplichtingen is voldaan en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen.
Artikel 5.3 Vaststelling ten hoogste verleende subsidies
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven waarin een bedrag is vermeld waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, wordt deze vastgesteld op basis van de werkelijke kosten en baten van de activiteiten waarvoor deze is verleend.
Artikel 5.4 Verantwoording bij direct vastgestelde subsidie
Indien subsidie direct is vastgesteld, derhalve zonder dat daaraan voorafgaand een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, toont de subsidieontvanger binnen zes maanden na afloop van de activiteiten dan wel het tijdvak waarvoor subsidie is verstrekt, aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden voorwaarden. Hierbij legt subsidieontvanger de in artikel 5.1, tweede lid en derde lid genoemde stukken over.
Naast de gevallen genoemd in afdeling 4.2.6. van de wet kan het dagelijks bestuur de subsidieverlening met in achtneming van een redelijke termijn intrekken of wijzigen indien:
Tenzij het subsidiebedrag in gedeelten wordt betaald, vindt de betaling plaats binnen zes weken na de subsidievaststelling.
Indien voor het jaar voorafgaand aan het boekjaar reeds subsidie werd verkregen, kan de aanvraag tot en met 31 augustus worden ingediend, als deze in vergelijking met de subsidie voor het voorafgaande jaar niet meer dan een trendmatige wijziging inhoudt in verband met de algemene ontwikkeling van het loon- en prijspeil.
Het dagelijks bestuur beslist uiterlijk vier weken voor de aanvang van het boekjaar op de aanvraag van de subsidie. De beslissing kan voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.
Eenmaal in de vijf jaar wordt door het dagelijks bestuur een verslag aangeboden aan het algemeen bestuur over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk (artikel 4:24 van de wet). Dit verslag wordt gepubliceerd.
Het dagelijks bestuur kan van deze verordening afwijken, indien toepassing in een individueel geval leidt tot onevenredige onbillijkheid.
Bijlage 1 Toelichting Algemene subsidieverordening
De wettelijke grondslag van de algemene subsidieverordening wordt gevormd door zowel de Waterschapswet als de Awb.
In titel 4.2 van de Awb heeft de wetgever regels die in de jurisprudentie met betrekking tot subsidiëring zijn gegroeid, gecodificeerd en geeft daarmee een wettelijk kader voor alle, als subsidie in de zin van de wet, aan te merken financiële aanspraken en bevat regels die bij iedere subsidieverhouding aan de orde zijn. Volgens de Memorie van Toelichting zijn de doelstellingen van titel 4.2:
Voor de vraag aan welke eisen een beschikking tot subsidieverstrekking moet voldoen, moeten niet alleen de bepalingen van titel 4.2 worden geraadpleegd, maar bijvoorbeeld ook titel 4.1 (algemene bepalingen over beschikkingen), afdeling 3.2 (zorgvuldigheid en belangenafweging) en afdeling 3.6 (bekendmaking en mededeling van besluiten).
De reikwijdte van de subsidietitel wordt bepaald door de hierboven vermelde definitie van het begrip subsidie in artikel 4:21.
Het stelsel van subsidieverstrekking beslaat – als regel – vier fasen:
De subsidiërende overheid kan bepalen dat in bepaalde gevallen de beschikking tot verlening van subsidie (fase 1) achterwege blijft (4:29). In de wet vinden we de volgende uitgangspunten terug:
* de afwijzing van een aanvraag om subsidieverlening (4:35);
* de voorwaarden (4:33), voorschriften en beperkingen (afdeling 4.2.4) die aan de subsidieontvanger kunnen worden opgelegd;
* de intrekking en wijziging van de subsidieverlening en -vaststelling (afdeling 4.2.6);
* de stopzetting van betalingen (4:56) en de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten en subsidiebedragen (4:57).
Tenslotte bevat afdeling 4.2.8 een standaardregeling voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. In die afdeling staan regels ter uitwerking van en aanvulling op de regels van de overige afdelingen van de subsidietitel, toegesneden op de vermelde specifieke subsidiesoort. Het staat de subsidiërende overheid vrij om deze afdeling al of niet van toepassing te verklaren. Overigens is ook op sommige andere plaatsen in titel 4.2 facultatief recht te vinden. De betreffende bepalingen zijn dan alleen van toepassing, indien dit expliciet is bepaald. De wet (artikel 4:21) definieert het begrip subsidie als de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten.
Deze definitie geeft aan de subsidietitel een ruim bereik. De wet verplicht ertoe om voor elke subsidiëring een wettelijke grondslag vast te stellen. Zo wordt duidelijkheid geschapen over de rechten en plichten van subsidieverstrekker en -ontvanger. Tegelijk wordt de subsidieverstrekkende overheid gedwongen zich terdege af te vragen welke doelen met de subsidie worden nagestreefd en welke voorschriften en bevoegdheden noodzakelijk zijn om die doelen te bereiken.
Subsidies kunnen in verband met de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven uitsluitend voor bepaalde tijd worden verstrekt. Aldus wordt de subsidieverstrekker gedwongen bij afloop van de termijn stil te staan bij de wenselijkheid van voortzetting van de subsidie.
De wet kent de mogelijkheid tot vaststelling van een subsidieplafond. Dit middel geeft de overheid, tezamen met het aloude middel van het begrotingsvoorbehoud, de mogelijkheid om de uitgaven voor subsidiëring, althans voor zover subsidieverstrekking plaatsvindt op basis van een verordening, binnen de begrote posten te houden. Is voor een subsidieregeling geen plafond vastgesteld, dan heeft zij een open eind en kan het tekortschieten van de beschikbare middelen niet als afwijzingsgrond worden gehanteerd. De vaststelling van een begrotingspost betekent overigens niet tevens de vaststelling van het subsidieplafond. De vaststelling van het plafond moet plaatsvinden bij een afzonderlijk besluit. Aldus is het ook mogelijk om het plafond op een lager bedrag vast te stellen dan het bedrag van de begrotingspost.
Het bestuur is verplicht tot periodieke evaluatie van en rapportage over de doeltreffendheid en de effecten van de op de verordening(en) berustende subsidies. Ook deze verplichting kan worden gezien in het licht van het beheersen van overheidsuitgaven.
De term ‘ verlenen’ is gereserveerd voor het besluit, waarbij de subsidie wordt toegekend voor een bepaalde – in het algemeen toekomstige – activiteit. Met de verlening krijgt de aanvrager aanspraak op financiële middelen, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht. ‘ Verlenen’ is daarmee gelijk aan ‘ toekennen’ . Een bestuursorgaan gaat door subsidieverlening een financiële verplichting aan. Wordt de activiteit uitgevoerd en worden de verplichtingen nagekomen, dan kan het waterschap niet meer terugkomen op het verleningsbesluit.
Bij het ‘ vaststellen’ gaat het om het vaststellen van het bedrag van de subsidie en het verschaffen van aanspraak op betaling van dit bedrag. Het gaat hierbij om het besluit, waarbij definitief wordt beslist dat de aanvrager de subsidie krijgt ter hoogte van een bepaald bedrag. Voordat dat besluit genomen is zal het nodig zijn om vast te stellen of de activiteiten zijn verricht en opgelegde verplichtingen zijn nagekomen.
Op grond van artikel 4:21, derde lid, Awb, is titel 4.2 niet van toepassing op krachtens wettelijk voorschrift verstrekte subsidies die alleen aan overheden kunnen worden verstrekt. Voor zover dergelijke bij hogere regelgeving geen regels zijn gesteld, dient het waterschap deze regels zelf in het leven te roepen. In de verordening is titel 4.2 Awb overeenkomstig van toepassing verklaard voor de verstrekking van subsidies, waarvoor uitsluitend overheden in aanmerking kunnen komen. De vermogenstoets van artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene subsidieverordening waterschap Noorderzijlvest 2022 (Asv) is niet van toepassing op de subsidies die alleen aan overheden kunnen worden verstrekt. (art. 1.2 Asv).
Behoudens het geval dat de bevoegdheid tot subsidieverstrekking bij een bijzondere wet aan een ander bestuursorgaan is toebedeeld, komt zij volgens de Waterschapswet toe aan het algemeen bestuur. Op grond van deze verordening wordt het dagelijks bestuur vervolgens hiertoe bevoegd verklaard (art. 1.3 Asv).
Op grond van art. 4:25 en 4:26 in relatie tot artikel 4:22 van de Awb, kan bij wettelijk voorschrift (verordening) worden bepaald dat een subsidieplafond kan worden vastgesteld.
In artikel 1.4 Asv wordt de vaststelling van een plafond voor subsidieregelingen verplicht gesteld. Open- eindregelingen worden zo voorkomen. Tezamen met de mogelijkheid van artikel 4:28 Awb om in geval van subsidieverstrekking voorafgaand aan de vaststelling van de begroting een begrotingsvoorbehoud te maken, is de beheersbaarheid van de waterschappelijke subsidie-uitgaven daarmee optimaal geregeld.
Het dagelijks bestuur moet het subsidieplafond vaststellen en ook de wijze van verdeling. Dat dient te geschieden in de vorm van beleidsregels. De bevoegdheid tot het opstellen van dergelijke regels wordt bij het dagelijks bestuur neergelegd. De beleidsregels vormen naast de algemene verordening het feitelijke toetsingskader voor verzoeken. (art. 1.4 Asv)
De volgende prioriteringsmethodiek is uitgangspunt voor de verdeling van subsidiegelden: de subsidie gaat in principe naar die activiteiten die het meeste bijdragen aan de doelstelling van de subsidieregeling. Als deze methodiek niet toepasbaar is, omdat de aanvragen verspreid binnen komen en geen onderlinge weging kan worden gemaakt, geldt de ‘ die-het-eerst-komt-het-eerst-maalt-methode’ (art. 1.5 Asv ).
Bij de te subsidiëren activiteit moet het belang van het waterschap ‘betrokken’ zijn. Voor activiteiten, die in strijd zijn met nader aangewezen onderdelen van het waterschapsbeleid, is het mogelijk subsidie te weigeren. Ook is de vermogenstoets opgenomen als weigeringsgrond (art. 1.7 Asv).
Als regel geldt het tweetraps-subsidiesysteem en volgt op een subsidieaanvraag dus een verleningsbesluit en, na afloop van de activiteit of het boekjaar, een vaststellingsbesluit. De keuze voor het tweetraps-systeem als uitgangspunt sluit aan bij de structuur van de regeling van de Awb, tenzij hiervoor geen aanleiding bestaat en er, gelet ook op het bepaalde in artikel 3.4 van de verordening, volstaan kan worden met het eentraps-subsidiesysteem. Het streven is er op gericht is om waar mogelijk, hierbij onder meer in aanmerking nemende de hoogte van het subsidiebedrag, de doelgroep, het doel dat met de subsidieverstrekking wordt nagestreefd en de wenselijk geachte controle-intensiteit, volgens het eentraps-systeem te subsidiëren (art. 3.1 Asv). Ook in de verantwoording (art. 5.1 Asv) komt dit principe tot uiting.
Subsidies worden verleend voor een bepaald tijdvak. De verordening stimuleert het bestuursorgaan tot periodiek onderzoek van de wenselijkheid van voortzetting van een subsidie. In de verordening is het tijdvak in principe vastgesteld op ten hoogste vier jaar. Hiervan kan het dagelijks bestuur afwijken. Meerjarige subsidies kunnen betrekking hebben op bijvoorbeeld Individuele Behandeling Afvalwater (IBA’ s), stedelijk waterbeheer en sanering risicovolle overstorten. (art. 3.3 Asv)
Uitgangspunt is dat subsidies die tot een bepaald maximum zijn verleend, altijd worden vastgesteld op basis van de werkelijke kosten. Aan de betreffende activiteit verbonden inkomsten worden dus, ook als daarmee in de aanvraag of de verlening niet uitdrukkelijk rekening is gehouden, in principe altijd afgetrokken. (art. 5.4 Asv)
Volgens artikel 4:66 Awb kan de subsidie ex afdeling 4.2.8 alleen aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegd worden toegekend. De Memorie van Toelichting zegt dat rechtspersonen zonder volledige rechtsbevoegdheid – en dan gaat het met name om verenigingen zonder notarieel vastgestelde statuten – onvoldoende doorzichtig zijn voor toepassing van de afdeling. In de verordening is de afdeling niettemin – zoveel mogelijk – van overeenkomstige toepassing verklaard op dergelijke ‘ informele’ rechtspersonen. Aan het bezwaar van de Memorie van Toelichting kan tegemoet worden gekomen door op basis van artikel 2.1 en, voor zover nog nadere gegevens benodigd zijn, op basis van artikel 4:2 van de wet, voorafgaand aan de subsidieverlening, al die informatie over te laten leggen die benodigd is om vast te kunnen stellen hoe de betreffende rechtspersoon functioneert. (art. 8.1 Asv)
De omschrijving van het begrip ‘ subsidie’ maakt duidelijk dat deze verordening bijvoorbeeld niet van toepassing is op de zogeheten Groen-Blauwe diensten, juist door het dienstaspect hierbij.
Volgens het eerste lid is de verordening van toepassing op alle door het waterschap te verstrekken subsidies, voor zover hiervan niet uitdrukkelijk bij bijzondere regeling is afgeweken. Om redenen van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid zal niet lichtvaardig van deze bevoegdheid gebruik moeten worden gemaakt. Op grond van artikel 4:21, derde lid, Awb, is titel 4.2 niet van toepassing op krachtens wettelijk voorschrift verstrekte subsidies, waarvoor uitsluitend overheden in aanmerking kunnen komen. Voor zover voor de verstrekking van dergelijke subsidies bij hogere regelgeving geen regels zijn gesteld, dient het waterschap deze regels zelf in het leven te roepen. In de verordening is daarin voorzien door van overeenkomstige toepassing verklaring van titel 4.2 Awb. Voor zover deze regeling voor specifieke subsidies te zwaar is, of anderszins niet passend, kunnen bij bijzondere verordening afwijkende bepalingen worden gesteld. Het derde lid verklaart de vermogenstoets van artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, niet van toepassing op de subsidies die alleen aan overheden kunnen worden verstrekt.
Deze bepaling regelt de bevoegdheidsoverdracht van het algemeen bestuur aan het dagelijks bestuur. Behoudens het geval dat de bevoegdheid tot subsidieverstrekking bij een bijzondere wet aan een ander bestuursorgaan is toebedeeld, komt zij volgens de Waterschapswet toe aan het algemeen bestuur. Op grond van deze verordening wordt het dagelijks bestuur bevoegd verklaard om nadere (subsidie)regelingen vast te stellen. Verder is zij verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken.
Op grond van art. 4:25 en 4:26 in relatie tot artikel 4:22 van de Awb kan bij wettelijk voorschrift (verordening) worden bepaald dat met betrekking tot subsidies die krachtens een subsidieregeling worden verstrekt, een subsidieplafond kan worden vastgesteld. Open- eindregelingen worden zo voorkomen. Het algemeen bestuur stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het dagelijks bestuur vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen. Tezamen met de mogelijkheid van artikel 4:28 Awb om in geval van subsidieverstrekking voorafgaand aan de vaststelling van de begroting een begrotingsvoorbehoud te maken, is de beheersbaarheid van de waterschappelijke subsidie-uitgaven daarmee optimaal geregeld.
In artikel 1.3 wordt de bevoegdheid tot het verstrekken van subsidies opgedragen aan het dagelijks bestuur. Dit betekent onder meer, dat het dagelijks bestuur het subsidieplafond vaststelt en ook de wijze van verdeling. Dat dient te geschieden in de vorm van beleidsregels, die worden bekendgemaakt. De beleidsregels vormen naast de algemene verordening het feitelijke toetsingskader voor verzoeken. Bij de bekendmaking wordt, behalve de wijze van verdelen, indien van toepassing tevens gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen.
Volgens deze bepaling is de prioriteringsmethodiek uitgangspunt voor de verdeling van subsidiegelden: de subsidie gaat in principe naar die activiteiten die het meeste bijdragen aan de doelstelling van de subsidieregeling. Als deze methodiek niet toepasbaar is, omdat de aanvragen verspreid binnen komen en geen onderlinge weging kan worden gemaakt, geldt de ‘ die-het-eerst-komt-het-eerst-maalt-methode’.
Subsidie vindt plaats aan rechtspersonen. Subsidie is bedoeld voor maatschappelijke initiatieven of activiteiten met een algemeen belang. Bij een rechtspersoon biedt de beschrijving van de doelstelling van de rechtspersoon handvatten voor de beoordeling of het initiatief echt een maatschappelijk initiatief of van algemeen belang is. Een rechtspersoon bestaat vaak uit meerdere personen, zodat er minder snel sprake zal zijn van een initiatief dat zich richt op een privébelang.
Initiatieven zullen vaker een duurzaam karakter hebben of een langere spin-off krijgen doordat zij zijn ingebed in een organisatie. Mocht om welke reden dan ook de subsidie teruggevorderd moeten worden, dan kan deze worden opgelegd aan een rechtspersoon en niet aan een natuurlijk persoon die anders met zijn of haar privévermogen aansprakelijk gesteld moet worden. Aangezien sommige subsidies, bijvoorbeeld in het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, ook aan boeren of landbouwers wordt verstrekt en deze niet altijd rechtspersoon zijn is bepaald dat op grond van een bijzondere regeling van de hoofdlijn kan worden afgeweken zodat bijvoorbeeld IB ondernemers hier ook onder vallen.
Het tweede lid biedt een kapstok om bijvoorbeeld organisaties die aanzetten tot vreemdelingenhaat, van subsidie uit te sluiten. Weigering van subsidie op deze grond eist het nodige van het waterschapsbestuur op het punt van de motivering en de beslissing.
Het eerste lid, onderdeel a, geeft aan dat een ingesteld subsidieplafond niet overschreden mag worden. Een subsidieverlening wordt geweigerd als met de verlening het subsidieplafond overschreden zou worden. Het eerste lid, onderdeel b, eist dat bij de te subsidiëren activiteit het belang van het waterschap ‘betrokken’ moet zijn. Die betrokkenheid is hier nader geconcretiseerd.
Onderdeel c van het eerste lid biedt grondslag om subsidieaanvragen te weigeren die in strijd zijn met wet- of regelgeving (bijvoorbeeld verboden staatssteun), maar ook om voor activiteiten, die in strijd zijn met onderdelen van het waterschapsbeleid, subsidie te weigeren. Onder waterschapsbeleid wordt verstaan: al die activiteiten binnen het beheergebied die aansluiten bij de doelstellingen van het waterschap, zoals omschreven in onder meer het waterbeheerplan.
In onderdeel d van het eerste lid is de vermogenstoets opgenomen als weigeringsgrond. Afwijken van de vermogenstoets kan volgens het derde lid alleen om zwaarwegende motieven.
Er wordt een beperkt aantal subsidiesoorten onderscheiden. Elke subsidiesoort kent zijn eigen toepassingsgebied en procedure.
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de Asv, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5).
Wordt een subsidieaanvraag niet tijdig ingediend, dan kan het dagelijks bestuur op grond van artikel 4:5 Awb besluiten de aanvraag niet te behandelen. Het kan maar hoeft dus niet. Het betreft een facultatieve bepaling. In het tweede lid, sub a tot en met e, wordt voorgeschreven welke informatie bij de aanvraag dient te worden overgelegd. In het derde lid is bepaald dat het DB ontheffing kan verlenen van het bepaalde onder c (KVK nummer en/of statuten) en d (jaarrekening). Bijvoorbeeld bij subsidies van geringe hoogte (lager dan € 5.000,-).
In de bepaling is vastgelegd dat het tweetraps-subsidiesysteem geldt, tenzij hiervoor geen aanleiding bestaat en er, gelet ook op het bepaalde in artikel 3.4 van de verordening, volstaan kan worden met het eentraps-subsidiesysteem. Als regel volgt op een subsidieaanvraag dus een verleningsbesluit en, na afloop van de activiteit of het boekjaar, een vaststellingsbesluit. De keuze voor het tweetraps-systeem als uitgangspunt sluit aan bij de structuur van de regeling van de Awb. Het streven is er echter op gericht is om waar mogelijk, hierbij onder meer in aanmerking nemende de hoogte van het subsidiebedrag, de doelgroep, het doel dat met de subsidieverstrekking wordt nagestreefd en de wenselijk geachte controle-intensiteit, volgens het eentraps-systeem te subsidiëren. Dat wil zeggen, dat verlening en vaststelling in één besluit worden vervat.
Dit systeem kan het doelmatig werken door de subsidieontvanger bevorderen. Voor het waterschap kan het eentraps-systeem een zekere beperking van de uitvoeringslasten als voordeel hebben. De toetsing achteraf bij deze subsidies is doorgaans minder intensief dan bij de tweetraps-subsidies. Wel moet worden bedacht, dat bij de eentraps-subsidies het voorwerk van de besluitvorming veelal omvangrijker is. Het wegvallen van de correctiemogelijkheid op basis van de rekening noodzaakt tot een dieper gaande begrotingstoetsing en, indien op basis van eenheden product wordt gesubsidieerd, tot bewaking van de kostennormen. Bij eentraps-subsidiëring op basis van eenheden product kan bovendien de productdefiniëring een gecompliceerde, arbeidsintensieve aangelegenheid zijn. Onvoldoende mogelijkheden voor een min of meer precieze kostenraming van activiteiten maakt doorvoering van het eentraps-systeem over de hele linie niet haalbaar. Per specifieke subsidie moet worden bezien wat het risico van over subsidiëring is wanneer de vaststelling achteraf achterwege blijft. Goede beheersing van de overheidsuitgaven als doelstelling van de derde tranche zou bij een te royaal gebruik van het eentraps-systeem in het gedrang kunnen
Wanneer de aanvraag niet compleet is kan de beslissingstermijn van acht weken met toepassing van artikel 4:15 van Awb worden opgeschort totdat de aanvraag is aangevuld.
Artikel 4:32 Awb bepaalt, dat meerjarige subsidies (zogenaamde duursubsidies) niet voor onbepaalde tijd mogen worden verleend. Subsidies worden verleend voor een bepaald tijdvak. Dit artikel stimuleert het bestuursorgaan tot periodiek onderzoek van de wenselijkheid van voortzetting van een subsidie. In de verordening is het tijdvak in principe vastgesteld op ten hoogste vier jaar. Hiervan kan het dagelijks bestuur afwijken. Meerjarige subsidies kunnen betrekking hebben op bijvoorbeeld Individuele Behandeling Afvalwater (IBA’ s), stedelijk waterbeheer en sanering risicovolle overstorten. Het aantal aanvragen kan op gespannen voet staan met een vastgesteld subsidieplafond. Het is denkbaar dat in een dergelijke situatie gezocht wordt naar een alternatieve financieringsbron. Daarnaast is het denkbaar dat voor meerjarige subsidies andere regels worden gesteld. Vandaar dat in het tweede lid hierover een bepaling is opgenomen.
Artikel 4:35 Awb bevat een aantal gronden voor weigering van verlening van subsidie. Teneinde deze gronden ook tot afwijzingsgrond te maken voor subsidies die alleen worden vastgesteld (waarvoor dus het eentraps-systeem geldt), is artikel 4:43 van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard.
De wet somt in artikel 4:37 een aantal verplichtingen op die in de vorm van een voorschrift aan de subsidiebeschikking kunnen worden verbonden. In artikel 4.1 wordt – op grond van artikel 4:38 Awb – geregeld dat ook andere dan de opgesomde verplichtingen aan de subsidie kunnen worden verbonden. Voorwaarde is wel dat de verplichtingen moeten strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.
Artikel 4:37 van de wet bevat de mogelijkheid aan de subsidieontvanger verplichtingen op te leggen met betrekking tot de administratie van aan de gesubsidieerde activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven en het afleggen van rekening en verantwoording. Artikel 4.2 bevat op dit punt een standaard-verplichting. Het creëert ook een inzagerecht voor de subsidieverschaffer, zodat deze desgewenst via de boeken controle kan uitoefenen op de besteding van de subsidiegelden.
Met name in de gevallen, waarin de subsidieontvanger in het kader van het afleggen van rekening en verantwoording geen accountantsrapport behoeft over te leggen, kan dit inzagerecht van belang zijn.
Om de administratieve lasten rond de verantwoording in verhouding te laten blijven met de toegekende subsidie wordt in dit artikel een onderscheid gemaakt, gerelateerd aan de hoogte van het subsidiebedrag. De omschreven verantwoording kan worden gekenschetst als melding. In het tweede lid (€ 5.000,- tot € 50.000,-) is sprake van prestatieverantwoording en in derde lid (vanaf € 50.000,-) gaat het om een uitgebreide verantwoording. Het vierde lid geeft het college de mogelijkheid om vooraf en achteraf aanvullende voorwaarden te stellen ten aanzien van de wijze van verantwoording. Voor een melding opent deze bepaling bijvoorbeeld de mogelijkheid om steekproefsgewijs nadere informatie op te vragen, zoals bij de prestatieverantwoording op grond hiervan gevraagd kan worden om meer gegevens te overleggen. Bij de uitgebreide verantwoording kan op basis hiervan bijvoorbeeld worden voorgeschreven dat een accountantsverklaring wordt overgelegd bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
Uit het activiteitenverslag moet duidelijk worden wat het effect is (geweest) van de verstrekte subsidie.
Uitgangspunt is dat subsidies die tot een bepaald maximum zijn verleend, altijd worden vastgesteld op basis van de werkelijke kosten. Aan de betreffende activiteit verbonden inkomsten worden dus, ook als daarmee in de aanvraag of de verlening niet uitdrukkelijk rekening is gehouden, in principe altijd afgetrokken. Is subsidie niet tot een bepaald maximum verleend, dan zijn de mogelijkheden tot vaststelling van de subsidie op een lager bedrag dan het verleende bedrag beperkt. Artikel 4:46 van de wet somt limitatief op onder welke omstandigheden vaststelling op een lager bedrag mogelijk is. Daartoe behoort niet de situatie dat de subsidieontvanger de activiteit heeft gerealiseerd tegen lagere kosten en/of met een hogere opbrengst dan begroot. Het verschil tussen het batig saldo van de activiteit en de verleende subsidie kan in dat geval niet worden teruggehaald. Bij niet tot een maximum verleende subsidies is het dan ook belangrijk dat de aanvraag met bijbehorende stukken nauwkeurig wordt getoetst.
Dit artikel heeft betrekking op subsidies waarbij niet eerst een verleningsbeschikking is genomen maar die gelijk zijn vastgesteld. In beginsel heeft het eerst nemen van een vaststellingbeschikking de voorkeur maar er kunne omstandigheden zijn waarbij het is aangewezen of logischer is gelijk een vaststellingbesluit te nemen. Uiteraard moet er in deze gevallen nog wel verantwoording achteraf plaatsvinden. Daartoe dient dit artikel, waarbij er voor de lagere subsidies (tot € 5.000) kan worden volstaan met een melding.
Intrekking en wijziging worden altijd getoetst aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dus onder andere aan rechtsgelijkheid en aan het motiveringsbeginsel. Het waterschapsbestuur dient derhalve zorgvuldig hiermee om te gaan. In afdeling 4.2.6 Awb staan de gevallen genoemd waarin het bestuursorgaan de afgegeven beschikking kan wijzigen of intrekken. Deze bepaling doelt op artikel 4:50, eerste lid onderdeel c Awb, dat het mogelijk maakt de reeds in de wet (met name in artikel 4:48 en 4:50 Awb) genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden bij wettelijk voorschrift aan te vullen.
Afdeling 4.2.8 Awb is bedoeld als uitwerking van en aanvulling op de overige afdelingen van titel 4.2 Awb. Deze bevat facultatief recht, dat wil zeggen dat de subsidieverstrekkende overheid haar kan toepassen, maar daartoe in principe niet verplicht is. Bij artikel 8.1 van de verordening wordt de toepasselijkheid van afdeling 4.2.8 voor het dagelijks bestuur tot regel verheven. Volgens artikel 4:66 Awb kan de subsidie ex afdeling 4.2.8 alleen aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegd worden toegekend. De Memorie van Toelichting zegt dat rechtspersonen zonder volledige rechtsbevoegdheid – en dan gaat het met name om verenigingen zonder notarieel vastgestelde statuten – onvoldoende doorzichtig zijn voor toepassing van de afdeling. In het tweede lid van artikel 8.1 is de afdeling niettemin – zoveel mogelijk – van overeenkomstige toepassing verklaard op dergelijke ‘ informele’ rechtspersonen. Aan het bezwaar van de Memorie van Toelichting kan tegemoet worden gekomen door op basis van artikel 2.1 en, voor zover nog nadere gegevens benodigd zijn, op basis van artikel 4:2 van de wet, voorafgaand aan de subsidieverlening, al die informatie over te laten leggen die benodigd is om vast te kunnen stellen hoe de betreffende rechtspersoon functioneert. Of een zekere mate van continuïteit is gewaarborgd en of hij in staat kan worden geacht de activiteit, waarop de aanvraag betrekking heeft, uit te voeren. De door het Burgerlijk Wetboek gegeven persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders geeft bij deze rechtspersonen een extra waarborg tegen oneigenlijk gebruik van subsidiegelden.
Voor boekjaarsubsidies geldt dat zij vóór 1 april van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar moeten worden aangevraagd, zodat ze volledig in het afwegingsproces van de begroting meegenomen kunnen worden. Voor tweede en volgende aanvragen, waarbij in vergelijking met de voorheen ontvangen subsidie geen substantiële verhoging wordt gevraagd, doet de noodzaak daartoe zich minder voor. Daarom is in het tweede lid de bepaling opgenomen dat dergelijke aanvragen uiterlijk op 31 augustus moeten worden ingediend.