Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Noordoostpolder

Verordening jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNoordoostpolder
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022
CiteertitelVerordening jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening Jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet
  5. artikel 156 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2022nieuwe regeling

29-11-2021

gmb-2021-468634

21.0005562

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022

De raad van de gemeente Noordoostpolder;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 september 2021, no. 21.0005562;

 

gezien het advies van de raadscommissie samenlevingszaken van 25 oktober 2021;

 

gezien het advies van Participatieraad Sociaal domein van 6 september 2021;

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet; alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

 

overwegende dat;

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouder(s) en de jeugdige zelf ligt; en

  • dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen maatwerkvoorziening met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening,

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen,

  • de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld,

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en

  • regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, en

  • dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

 

besluit vast te stellen de:

 

Verordening jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemene voorziening: een jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en/of ouder(s);

    • b.

      Andere voorziening: een voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • c.

      Besluit: een door het college vastgestelde regeling, waar op grond van deze verordening nadere regels zijn gesteld;

    • d.

      Budgethouder: de persoon aan wie het persoonsgebonden budget wordt toegekend;

    • e.

      Budgetplan: een plan met daarin de motivatie van ouders of jeugdigen waarom een persoonsgebonden budget gewenst is. In dit plan maken ouders of jeugdigen inzichtelijk welke jeugdhulp deze wil inkopen voor het beschikbare budget, het bedrag dat per ondersteuner besteed gaat worden, welke resultaten ouders of jeugdigen wil bereiken en hoe de jeugdhulp hieraan bijdraagt;

    • f.

      Cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

    • g.

      Gebruikelijke hulp: verzorging, begeleiding en opvoeding die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders aan hun kind;

    • h.

      Hulpvraag: een verzoek om jeugdhulp;

    • i.

      Maatwerkvoorziening: een individuele voorziening die op aanvraag wordt verleend, is toegesneden op de jeugdige en/of zijn ouder(s) en die in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • j.

      Professionele organisatie: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007 en/of bij de Kamer van Koophandel (KvK) als zijnde jeugdhulpverlener en die voldoet aan de geldende kwaliteitseisen voor in ieder geval de medewerkers die bij de organisatie in dienst zijn, waaronder de verplichte registratie jeugdprofessionals;

    • k.

      Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige en/of zijn ouder(s) een sociale relatie onderhoudt;

    • l.

      Onderzoeksverslag: het door het college opgestelde schriftelijke verslag over de uitkomsten van onderzoek;

    • m.

      Toezichthouder: de ambtelijke toezichthouder die belast is met het houden van toezicht ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik met inachtneming van paragraaf 6b van de Regeling Jeugdhulp;

    • n.

      Veilig Thuis Flevoland: het regionale Veilig Thuis als bedoeld in het Besluit jeugdwet;

    • o.

      Wet: Jeugdwet;

    • p.

      ZZP-er: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, is ingeschreven in het handelsregister conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007 en/of bij de KvK als zijnde jeugdhulpverlener en voldoet aan de geldende kwaliteitseisen. Waaronder de verplichte registratie voor jeugdprofessionals. Bij de vaststelling of er sprake is van een ondernemer gelden in ieder geval de volgende criteria:

      • 1°.

        niet werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 en volgende van het Burgerlijk Wetboek; en

      • 2°.

        door de Belastingdienst aangemerkt wordt als ondernemer voor de Inkomstenbelasting (voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden).

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de daarop gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval vrij toegankelijk beschikbaar:

    • a.

      Jeugdgezondheidszorg 0 – 19 jaar

    • b.

      Informatie en advies over opvoeden en opgroeien;

    • c.

      Lichte ondersteuning voor jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedvragen;

    • d.

      Preventieve Jeugd GGZ.

  • 2.

    De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar en worden op aanvraag verleend:

    • a.

      Begeleiding individueel basis, waaronder persoonlijke verzorging en opvoedondersteuning;

    • b.

      Begeleiding individueel specialistisch, waaronder persoonlijke verzorging en opvoedondersteuning;

    • c.

      Begeleiding groep basis;

    • d.

      Kortdurend Verblijf;

    • e.

      Ambulante Crisis Hulp;

    • f.

      Begeleiding groep specialistisch;

    • g.

      Basis GGZ;

    • h.

      Specialistische GGZ;

    • i.

      Specifieke Specialistische GGZ;

    • j.

      Diagnostiek en behandeling Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) voor jeugdigen die basisonderwijs volgen;

    • k.

      Pleegzorg;

    • l.

      Residentieel verblijf: begeleiding of behandeling op een groep of gezinshuis, waaronder crisisopvang;

    • m.

      Vervoer van de jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke andere algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen er beschikbaar zijn.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor de continuïteit van noodzakelijke hulp waaronder jeugdhulp wanneer de jeugdige is aangewezen op verlengde jeugdhulp.

HOOFDSTUK 2 TOEGANG TOT JEUGDHULP

§ 1. Clientondersteuning en vertrouwenspersoon

Artikel 2.1 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van jeugdigen en ouders uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders voorafgaande aan het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.

  • 3.

    Het college stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen als bedoeld in paragraaf 4.1 van het Besluit Jeugdwet.

  • 4.

    Het college wijst jeugdigen, ouders en pleegouders op de mogelijkheid om, zonder tussenkomst van derden, contact te hebben met een vertrouwenspersoon.

     

§ 2. Wettelijke verwijzers

Artikel 2.2 Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts.

  • 2.

    Het college legt de te verlenen maatwerkvoorziening vast in een besluit als ouders of jeugdigen daarom verzoeken.

     

§ 3. Via de gemeente

Artikel 2.3 Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de jeugdige of de ouder(s) bij het college worden gemeld.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid onder b, van de wet:

    • a.

      verstrekt het college (na de melding) zo spoedig als nodig een passende tijdelijke maatregel; of

    • b.

      vraagt het college een machtiging voor gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet,

    in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    Alvorens een machtiging te vragen als bedoeld in het tweede lid onder b, kan gebruik worden gemaakt van de Jeugd Bescherming Tafel.

  • 4.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

  • 5.

    Het college maakt afspraken met Veilig Thuis Flevoland over de toegang tot of toeleiding naar algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen.

Artikel 2.4 Identificatie

Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5 van de verordening, stelt het college de identiteit van de jeugdige en zijn ouder(s) vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

 

§ 3. Aanvraag

Artikel 2.5 Aanvraag, onderzoek en onderzoeksverslag

  • 1.

    Ouders of jeugdigen kunnen een aanvraag voor een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college nodigt de ouder(s) en de jeugdige na de melding van de hulpvraag of schriftelijke aanvraag zo spoedig mogelijk uit voor een onderzoek.

  • 3.

    Bij het onderzoek staat het belang van de jeugdige centraal.

  • 4.

    Het college vraagt de ouder(s) en/of de jeugdige, als dat nodig is, om toestemming voor het verwerken of het uitwisselen van zijn persoonsgegevens.

  • 5.

    Het college stelt van de uitkomsten van het onderzoek een onderzoeksverslag op en betrekt daarbij, voorzover aanwezig, het familiegroepsplan.

  • 6.

    Een door ouders of jeugdigen ondertekend onderzoeksverslag merkt het college aan als aanvraag.

  • 7.

    Het college kan de beslistermijn van de aanvraag opschorten als dat voor de beoordeling van de aanvraag nodig is.

  • 8.

    De bevoegdheid als bedoeld in het vorige lid is ook van toepassing als de jeugdige en/of zijn ouder(s) geen of onvoldoende gegevens heeft verstrekt dan wel medewerking is verleend.

     

§ 4. Advisering

Artikel 2.6 Advisering

  • 1.

    Het college kan om aanvullend deskundigenadvies vragen voor zover dit noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 2.

    De jeugdige en/of ouder(s) verleent zijn medewerking aan het onderzoek.

  • 3.

    In principe geldt als uitgangspunt dat de jeugdige altijd wordt gezien en als dat aangewezen is, wordt gesproken.

HOOFDSTUK 3 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK OP MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Weigeringsgronden

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor zover:

  • a.

    er sprake is van een voorziening als bedoeld in artikel 1.2 van de wet;

  • b.

    de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) naar oordeel van het college toereikend zijn, waaronder in ieder geval gebruikelijke hulp en het gebruik maken van een afgesloten aanvullende zorgverzekering wordt verstaan;

  • c.

    het gebruik van een andere voorziening en/of algemene voorziening de vastgestelde behoefte aan jeugdhulp in voldoende mate kan wegnemen.

Artikel 3.2 Uitgangspunten maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college weigert een maatwerkvoorziening, al dan niet in de vorm van een persoonsgebonden budget, als deze is gerealiseerd voor de melding van de hulpvraag dan wel voordat het college heeft beslist op de aanvraag, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend.

  • 2.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) melden zich binnen drie maanden na de besluitdatum bij een jeugdhulpaanbieder.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget wordt binnen drie maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verstrekking heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.3 Criteria algemeen

  • 1.

    De maatwerkvoorziening is gericht op het realiseren van een situatie, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening, waarin de jeugdige in staat wordt gesteld tot:

    • a.

      gezond en veilig op te groeien;

    • b.

      te groeien naar zelfstandigheid, en

    • c.

      voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

  • rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

  • 2.

    Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover deze als de goedkoopst passende maatwerkvoorziening is aan te merken.

Artikel 3.4 Criteria vervoer

  • 1.

    De jeugdige kan in aanmerking komen voor het vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden conform het bepaalde in artikel 2.3, tweede lid, van de wet.

  • 2.

    Het vervoer als bedoeld in het eerste lid wordt noodzakelijk geacht als naar oordeel van het college:

    • a.

      de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) ontoereikend is;

    • b.

      de jeugdige niet met hulp van personen uit diens sociale netwerk en/of vrijwilligers veilig kan reizen of op een andere manier door hen naar de locatie kan worden begeleid.

HOOFDSTUK 4 AFSTEMMING MET ANDERE VOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Afstemming algemeen

  • 1.

    Om te zorgen dat de toegang tot en een maatwerkvoorziening kan worden afgestemd op andere voorzieningen draagt het college zorg voor afspraken met onder meer:

    • a.

      instellingen die voorschoolse voorzieningen bieden;

    • b.

      onderwijsinstellingen voor primair-, voortgezet- en speciaal onderwijs;

    • c.

      partijen in het kader van gezondheidszorg;

    • d.

      gecertificeerde instellingen;

    • e.

      de betreffende gemeentelijke afdelingen over de afstemming met de Wmo 2015, de Participatiewet (werk en inkomen) en Schulddienstverlening,

  • waarbij het belang van de jeugdige en/of ouder(s) centraal staat gelet op de behoefte aan jeugdhulp en het college zondig gebruik maakt van het Kwaliteitskader Jeugd (afwegingskader).

  • 2.

    Het college stemt de jeugdhulp, als daar aanleiding voor is, integraal af op andere voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.2 Gecertificeerde instellingen

Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

  • a.

    het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de jeugdbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 eerste lid van de wet;

  • b.

    het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de jeugdbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

  • c.

    de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;

  • d.

    hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling van oordeel is dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

Artikel 4.3 Domein Justitie

Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 tweede lid onderdeel b van de wet.

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 5.1 Algemeen

  • 1.

    Het college verstrekt een persoonsgebonden budget in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet en het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    Voor de jeugdige of zijn ouder(s) die in aanmerking wenst te komen voor een persoonsgebonden budget geldt de verplichting een Budgetplan op te stellen. Het college stelt een format voor dit Budgetplan beschikbaar.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget mag slechts worden besteed aan ouders en personen uit het sociaal netwerk als dit naar oordeel van het college leidt tot aantoonbare betere en effectievere ondersteuning en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van behandeling of specialistische ondersteuning mag niet worden besteed aan ouder(s) en/of personen uit het sociaal netwerk.

Artikel 5.2 Regels persoonsgebonden budget algemeen

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget mag in ieder geval niet worden besteed aan:

    • a.

      hulp die naar oordeel van het college valt binnen de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en jeugdigen;

    • b.

      de ouder(s) dan wel personen uit het sociaal netwerk die overbelast zijn of dreigen te geraken.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan de kosten voor:

    • -

      bemiddeling (tussenpersonen of belangbehartigers),

    • -

      het voeren van een pgb-administratie,

    • -

      ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het persoonsgebonden budget,

    • -

      contributie voor lidmaatschappen (bijvoorbeeld van Per Saldo),

    • -

      het volgen van cursussen over het persoonsgebonden budget,

    • -

      van informatiemateriaal,

    • -

      bijkomende zorgkosten,

    • -

      feestdagen uitkering,

    • -

      overlijdensuitkering.

  • 3.

    Declaraties op basis van een vast bedrag per maand zijn niet toegestaan.

  • 4.

    Het college maakt geen gebruik van een verantwoordingsvrij bedrag.

Artikel 5.3 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    Voor de goedkoopst passende maatwerkvoorziening hanteert het college gedifferentieerde tarieven die zijn afgeleid van de tarieven waarvoor het college de geïndiceerde jeugdhulp heeft ingekocht, waaronder een toepasselijk (gemiddeld) uurtarief, dagdeeltarief of etmaaltarief (hierna: het tarief).

  • 2.

    Voor maatwerkvoorzieningen geldt:

    • a.

      90% van het tarief voor jeugdhulpverleners die in dienst zijn van een professionele organisatie;

    • b.

      80% van het tarief voor jeugdhulpverleners die als ZZP-er werkzaam zijn;

    • c.

      35% van het tarief voor personen uit het sociaal netwerk of die niet als personen onder a of b kunnen worden aangemerkt.

  • 3.

    Het college stelt de tarieven die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) jeugdhulpaanbieders vast in het Besluit en voor zover dat niet mogelijk is in het individuele toekenningsbesluit.

HOOFDSTUK 6 WAARBORGEN VERHOUDING PRIJS EN KWALITEIT

Artikel 6.1 Verhouding prijs en kwaliteit

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven voor de te leveren jeugdhulp of uit te voeren jeugdbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d.

    reis en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

HOOFDSTUK 7 REGELS BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 7.1 Bevoegdheid

  • 1.

    Ter voorkoming van het onterecht ontvangen van maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budgetten, en ter bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet is het college bevoegd controles uit te voeren die betrekking hebben op de naleving van:

    • a.

      de regels uit de wet, tenzij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd bevoegd is;

    • b.

      de regels uit deze verordening;

    • c.

      de voorwaarden die voortvloeien uit overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders.

  • 2.

    Onverminderd paragraaf 6b van de Regeling Jeugdwet kunnen de controles als bedoeld in het eerste lid betrekking hebben op de rechtmatigheid als ook op de kwaliteit en effectiviteit van de geboden jeugdhulp door derden in geval van een persoonsgebonden budget.

  • 3.

    Het college wijst een toezichthouder aan voor de controle als bedoeld in dit hoofdstuk.

  • 4.

    Het college kan:

    • a.

      de besteding van persoonsgebonden budgetten, al dan niet steekproefsgewijs, controleren en beoordelen of de budgethouder nog voldoet aan de voorwaarden om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen;

    • b.

      bij de controle als bedoeld in onderdeel a kan ook de derde worden betrokken aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan;

    • c.

      de jeugdhulp geboden door jeugdhulpaanbieders, al dan niet steekproefsgewijs, controleren en beoordelen of wordt voldaan aan de contractuele eisen die daaraan gesteld zijn.

  • 5.

    Voor de controle als bedoeld in het eerste lid heeft het college geen specifieke aanleiding nodig. Het college kan bij de controles een thematische aanpak hanteren.

  • 6.

    De controles kunnen worden uitgevoerd door het college of de toezichthouder.

  • 7.

    In dit hoofdstuk van de verordening worden onder de budgethouder en/of de derde ook de ouder(s) van de jeugdige verstaan.

Artikel 7.2 Informatieplicht college

Het college informeert ouders en jeugdigen in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening (in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 7.3 Medewerkingsplicht

De jeugdhulpverlener, budgethouder en/of derde aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed zijn desgevraagd verplicht aan het college en/of de toezichthouder verantwoording af te leggen over de geboden jeugdhulp. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan.

Artikel 7.4 Kwaliteitseisen

  • 1.

    De kwaliteitseisen die gelden voor de door het college gecontracteerde jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpverleners zijn ook van toepassing op de derde aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed.

  • 2.

    De kwaliteitseisen als bedoeld in het eerste lid zijn niet van toepassing op personen uit het sociaal netwerk, tenzij het een Verklaring Omtrent Gedrag betreft als bedoeld in artikel 4.16 van de wet.

Artikel 7.5 Opschorting betaling persoonsgebonden budget aan Sociale Verzekeringsbank

  • 1.

    Het college kan de betaling van het persoonsgebonden budget aan de Sociale Verzekeringsbank of de derde geheel of gedeeltelijk opschorten voor ten hoogste 13 weken als er een gegrond vermoeden bestaat dat niet of onvoldoende wordt voldaan aan verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8.1.4, eerste lid aanhef e onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Een gegrond vermoeden als bedoeld in het eerste lid kan betrekking hebben op de budgethouder als ook op de derde aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan.

  • 3.

    Gedurende de periode waarin de betaling van het persoonsgebonden budget is opgeschort voert het college en/of de toezichthouder een onderzoek uit.

Artikel 7.6 Verzoek aan Sociale Verzekeringsbank opschorting betaling persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank verzoeken tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste 13 weken van een betaling uit het persoonsgebonden budget als er een gegrond vermoeden bestaat dat niet of onvoldoende wordt voldaan aan verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8.1.4, eerste lid aanhef e onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Een gegrond vermoeden als bedoeld in het eerste lid kan betrekking hebben op de budgethouder als ook op de derde aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed. Onder de derde wordt tevens een aan die derde gelieerde (rechts)persoon verstaan.

  • 3.

    Gedurende de periode waarin de betaling van het persoonsgebonden budget is opgeschort voert het college en/of de toezichthouder een onderzoek uit.

Artikel 7.7 Opschorting levering maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college kan de levering van een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk opschorten voor ten hoogste 13 weken als er een gegrond vermoeden bestaat dat door de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet of onvoldoende wordt voldaan aan verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8.1.4, eerste lid aanhef e onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Gedurende de periode waarin de levering van de maatwerkvoorziening is opgeschort voert het college en/of de toezichthouder een onderzoek uit.

HOOFDSTUK 8 BEËINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 8.1 Beëindiging van besluiten

Behoudens artikel 8.1.4 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk beëindigen, als:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld op grond van de wet of bij of krachtens de verordening;

  • b.

    de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan de maatwerkvoorziening of die rechtstreeks voortvloeien uit het toegekende persoonsgebonden budget;

  • c.

    de gemeente Noordoostpolder op grond van het woonplaatsbeginsel niet meer verantwoordelijk is voor het bieden van jeugdhulp.

Artikel 8.2 Herzien of intrekken van besluiten

  • 1.

    Naar analogie van artikel 8.12 van de wet, doet de jeugdige en/of zijn ouder(s) aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten of omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van een besluit.

  • 2.

    Het college kan een besluit herzien of intrekken als blijkt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet of onvoldoende heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de wet of die bij of krachtens deze verordening van toepassing zijn waaronder inbegrepen het niet nakomen van de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    Het college kan een pgb-besluit intrekken als daar, met betrekking tot de derde, op grond van het bepaalde in hoofdstuk 7 van de verordening aanleiding voor is.

  • 4.

    Het college bepaalt op welke datum de beslissing in werking treedt en besluit tevens of wordt overgaan tot terugvordering.

Artikel 8.3 Terugvordering

  • 1.

    Het college kan de kosten van een maatwerkvoorziening dan wel het persoonsgebonden budget terugvorderen als het besluit is herzien of ingetrokken op grond van artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de kosten van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget van de jeugdige en/of zijn ouder(s) terugvorderen in geval van een onverschuldigde betaling.

  • 3.

    Het college kan de terugvordering als bedoeld in het eerste lid invorderen bij dwangbevel overeenkomstig artikel 8.1.4, derde lid, van de wet.

HOOFDSTUK 9 INSPRAAK EN KLACHTENAFHANDELING

Artikel 9.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    De wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij het beleid is neergelegd in de Verordening cliëntenparticipatie sociaal domein Noordoostpolder.

Artikel 9.2 Regeling voor klachtenafhandeling

Het college ziet toe dat jeugdaanbieders een regeling vaststellen voor de registratie en afhandeling van klachten van jeugdigen of ouders ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afwijken van hetgeen in deze verordening is bepaald, voor zover toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en de op deze verordening berustende vigerende Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.

Artikel 10.3 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid zoals is neergelegd in het plan als bedoeld in artikel 2.2 van de wet wordt periodiek geëvalueerd. Als de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college rapporteert voor de evaluatie over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 10.4 Overgangsrecht

  • 1.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening Jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2019 ingetrokken met dien verstande dat besluiten welke zijn genomen op grond van die verordening met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het toekenningsbesluit van de maatwerkvoorziening wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens deze verordening.

Artikel 10.5 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2022.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als Verordening jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2022.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 29 november 2021.

De griffier,

de voorzitter,