Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeentelijk Belastingkantoor Twente

Wijziging Leidraad invordering gemeentelijke belastingen per 1 juli 2021 (2e wijziging)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGemeentelijk Belastingkantoor Twente
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingWijziging Leidraad invordering gemeentelijke belastingen per 1 juli 2021 (2e wijziging)
CiteertitelWijziging leidraad invordering gemeentelijke belastingen 2021 (2e wijziging).
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-12-202101-07-2021gewijzigde regeling

17-12-2021

bgr-2021-1123

Tekst van de regeling

Intitulé

Wijziging Leidraad invordering gemeentelijke belastingen per 1 juli 2021 (2e wijziging)

Het dagelijks bestuur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente

 

Gelezen het voorstel van de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen van 17 december 2021,

 

besluit:

 

De Leidraad invordering gemeentelijke belastingen, vastgesteld bij besluit van 17 december 2020, DB2020062-3, wordt gewijzigd als volgt.

 

 

 

ARTIKEL I

 

A

Aan de derde alinea van artikel 14.2.9 wordt toegevoegd:

‘Bijvoorbeeld als de belastingdeurwaarder administratief beslag als bedoeld in artikel 442, eerste lid, Rv, heeft gelegd op een motorrijtuig of een aanhangwagen, en de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat de belastingdeurwaarder hem daartoe twee keer in de gelegenheid heeft gesteld.’

 

B

Na artikel 14.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat komt te luiden:

’14.2a. Administratief beslag op motorrijtuigen en aanhangwagens

1. De belastingdeurwaarder neemt zo nodig in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, een instructie op inzake het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen, als bedoeld in artikel 442, eerste lid, onder e, Rv. Daarin vermeldt de belastingdeurwaarder de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.

2. Als de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet inlevert volgens de in het eerste lid bedoelde instructie, stelt de belastingdeurwaarder eenmalig opnieuw een inlevermoment vast en stelt hij de geëxecuteerde hiervan schriftelijk op de hoogte. De belastingdeurwaarder vermeldt in de schriftelijke kennisgeving in ieder geval de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.’

 

C

In artikel 25.1.3 worden in de opsomming de onderdelen a tot en met o geletterd p en wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

 

a. het verzoek niet schriftelijk is ingediend, tenzij sprake is van een verzoek om uitstel als bedoeld in artikel 25.5.3 of 25.6.2d;

 

D

Artikel 25.7.5 komt te luiden:

 

25.7.5. Beroep, bezwaar, of nieuw verzoek om uitstel van betaling bij de ontvanger

1. De ontvanger merkt een door de belastingschuldige ingediend bezwaarschrift tegen de beslissing op het verzoek om uitstel aan als een beroepschrift. Dit geldt ook als de belastingschuldige een nieuw verzoek om uitstel indient voor dezelfde belastingschuld als waarvoor de ontvanger eerder een verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk had afgewezen, zonder daarbij andere feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

2. In de in het eerste lid bedoelde situaties geeft de ontvanger een nieuwe beschikking af, als hij op dat moment aanleiding ziet om een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing te nemen. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.

3. Als de belastingschuldige in zijn nieuwe verzoek om uitstel voor dezelfde belastingschuld andere feiten of veranderde omstandigheden vermeldt, beslist de ontvanger zelf op dat verzoek. Bij zijn beslissing houdt hij rekening met deze feiten of veranderde omstandigheden. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.

4. Als de belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel van betaling, ter zake van een belastingschuld waarvoor het college reeds op een administratief beroep afwijzend heeft beslist, zonder daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, wijst de ontvanger dit verzoek af onder verwijzing naar de uitspraak van het college. Als de belastingschuldige het met deze beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het college.

 

E

In artikel 26.1.9 wordt in de laatste zin van het elfde gedachtestreepje ‘eventueel ook’ vervangen door ‘naast de voorlopige aanslag’.

 

F

In artikel 26.2.2 vervalt de laatste zin.

 

G

In artikel 26.2.7 wordt 'mee in aanmerking genomen' vervangen door 'mede in aanmerking genomen'.

 

H

Aan artikel 28.2 wordt het volgende onderdeel toegevoegd:

 

Daarnaast wordt invorderingsrente gecorrigeerd in de volgende gevallen:

– Voor zover na het in rekening brengen van de invorderingsrente een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen en geen rente wordt vergoed op grond van artikel 28b van de wet. Deze situatie zal zich voordoen:

– bij vermindering van belastingaanslagen, en;

– als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve belastingaanslag over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

 

I

Artikel 30.3 komt te luiden:

 

30.3 Betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

J

Artikel 49.8.1 komt te luiden:

 

49.8.1. Uitstel in verband met bezwaar tegen een beschikking aansprakelijkstelling

Het beleid voor uitstel van betaling verwoord in artikel 25.2 is van overeenkomstige toepassing:

a. als bezwaar wordt gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling;

b. als beroep wordt ingesteld tegen de uitspraak van de ontvanger op het bezwaarschrift tegen een beschikking aansprakelijkstelling, en;

c. als hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld tegen een rechterlijke uitspraak.

 

K

Na artikel 73.3 worden de volgende nieuwe artikelen ingevoegd:

 

73.3a. WHOA-akkoord

 

73.3a.1. Geldend beleid bij aangeboden WHOA-akkoord

Het beleid in deze leidraad en in de regeling dat ziet op kwijtschelding van belastingen is ook van toepassing op een verzoek om instemming met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, tenzij daarvan wordt afgeweken in de volgende artikelen.

 

73.3a.2. Voorwaarden WHOA-akkoord

1. De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

– het akkoord is schriftelijk aangeboden en voldoet aan de in artikel 375 FW gestelde eisen;

– de ontvanger is in de juiste klasse ingedeeld;

– het is aannemelijk dat het aangeboden akkoord, afgezien van de daarvoor nog te verrichten formaliteiten, door de rechtbank zou worden gehomologeerd.

2. De ontvanger houdt bij de beoordeling van een aan hem aangeboden bedrag in het kader van een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, rekening met de zogenoemde 20%-regel als bedoeld in artikel 374, tweede lid, FW.

3. De ontvanger kan ook instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370 FW, als dit niet ziet op alle schuldeisers van de belastingschuldige. De ontvanger kan eveneens instemmen met een akkoord als er nog een redelijke mogelijkheid is om een derde aansprakelijk te stellen. Zie in dit verband artikel 73.3a.3.

4. De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarbij een of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan, niet kwijtschelden maar omzetten in aandelen. De ontvanger stemt echter niet in met een akkoord als de betaling van het akkoordbedrag aan hem, geschiedt door omzetting van de belastingschuld in aandelenkapitaal of enige andere betalingsvorm van gelijke strekking.

5. Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvoor in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend.

 

73.3a.3. Gevolgen toetreding WHOA-akkoord

Als de ontvanger toetreedt tot een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.

De ontvanger kan voor belastingaanslagen waarvoor derden in redelijkheid aansprakelijk kunnen

worden gesteld toezeggen dat daarvoor ten aanzien van de belastingschuldige geen verdere invorderingsmaatregelen worden genomen in plaats van kwijtschelding te verlenen. De ontvanger vermeldt in dat geval in de beschikking dat hij zich het recht voorbehoudt om derden aansprakelijk te stellen voor de betreffende belastingaanslagen.

 

73.3a.4. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord

Als een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarmee de ontvanger niet heeft ingestemd, door de rechtbank wordt gehomologeerd, verleent de ontvanger voor het resterende deel van de belastingaanslagen geen kwijtschelding maar neemt hij geen verdere invorderingsmaatregelen.

De belastingvorderingen die resteren na homologatie van een akkoord zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen.

Belastingteruggaven die zijn vastgesteld na homologatie van een akkoord en materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak waarin het akkoord is gehomologeerd, zal de ontvanger verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd.

 

L

Artikel 73.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

1. In de alinea onder het kopje Schuldregelingsovereenkomst wordt in de aanhef 'voor een periode van maximaal 36 maanden' vervangen door 'voor een periode van, in beginsel, maximaal 36 maanden'.

 

2. Na 'Artikel 26.3.2 is hierbij van overeenkomstige toepassing.' wordt een nieuwe alinea ingevoegd, luidende:

 

De ontvanger kan in bijzondere omstandigheden een langere termijn voor uitstel van betaling toekennen dan 36 maanden. Daarbij gelden als voorwaarden dat de schuldhulpverlener daar schriftelijk om verzoekt en aannemelijk maakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere periode rechtvaardigen en dat de belangen van de belastingschuldige onevenredig worden geschaad als wordt vastgehouden aan de termijn van 36 maanden.

 

M

In artikel 75.6 komt de tekst van het tweede gedachtestreepje te luiden:

 

Voor zover na het in rekening brengen van de kosten een afname van de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot stand is gekomen. Deze situatie zal zich voordoen:

– bij vermindering van belastingaanslagen;

– als een positieve belastingaanslag wordt gevolgd door een negatieve belastingaanslag over dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak;

 

ARTIKEL II

 

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de 2e dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 juli 2021, met dien verstande dat:

a. artikel I, onderdelen A en B terugwerken tot en met 1 april 2021.

 

2. Dit besluit wordt aangehaald als: Wijziging leidraad invordering gemeentelijke belastingen 2021 (2e wijziging).

 

 

Hengelo, 17 december 2021

Het dagelijks bestuur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente,

de secretaris, de voorzitter,

……………………………………. ………………………………………

De heer R.H.J. Tijink de heer A.L. Langius

TOELICHTING

 

Artikel I, onderdelen A en B, houden verband met de inwerkingtreding van artikel 442 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) op 1 april 2021 . Dit betreft de invoering van het zogeheten administratief beslag op motorrijtuigen, als sluitstuk van de Wet herziening beslag- en executierecht .

 

Artikel I, onderdeel A, betreft een wijziging van artikel 14.2.9. Deze wijziging maakt duidelijk dat de belastingdeurwaarder een motorrijtuig of aanhangwagen die op de voet van artikel 442 Rv, eerste lid, Rv, in beslag is genomen, in beginsel mag wegvoeren (artikel 446 Rv) als de geëxecuteerde dat motorrijtuig of die aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat hij daar twee keer toe in de gelegenheid is gesteld. Er is immers al sprake van onttrekking van een goed aan het beslag als het goed bij de eerste gelegenheid daartoe niet is ingeleverd.

 

Artikel I, onderdeel B, introduceert een nieuw artikel, 14.2a, in de Leidraad. Omdat het nieuwe artikel ziet op de toepassing van een nieuwe vorm van beslag, het zogeheten administratief beslag op motorrijtuigen, is ervoor gekozen dit artikel afzonderlijk te positioneren in de Leidraad, zodat het artikel duidelijk is te onderscheiden.

 

Het nieuwe artikel 14.2a, houdt in het bijzonder verband met het bepaalde in artikel 442, eerste lid, onder e, Rv. Daarin is opgenomen dat in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, zo nodig instructies kunnen worden opgenomen voor het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen aan de deurwaarder ten behoeve van de executie. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat het motorrijtuig of de aanhangwagen daadwerkelijk aanwezig zal zijn bij de verkoop.

 

Het eerste lid van het nieuwe artikel 14.2a bepaalt in lijn met de wettekst van artikel 442, eerste lid, onderdeel e, Rv, dat de belastingdeurwaarder dergelijke instructies zo nodig opneemt in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen. Een instructie is bijvoorbeeld nodig als een motorrijtuig of aanhangwagen op een door de belastingdeurwaarder te bepalen locatie executoriaal zal worden verkocht.

 

Verder regelt het tweede lid dat de belastingdeurwaarder de geëxecuteerde, voorafgaande aan de executoriale verkoop eenmalig opnieuw de gelegenheid biedt om het motorrijtuig of de aanhangwagen in te leveren, in het geval de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet op het eerste inlevermoment heeft ingeleverd. Daarnaast regelt het tweede lid dat de belastingdeurwaarder het tweede inlevermoment schriftelijk kenbaar maakt aan de geëxecuteerde. De belastingdeurwaarder vermeldt in die kennisgeving wederom de inleverinstructies. Hiermee wordt beoogd contact tussen de gemeente/belastingdeurwaarder en geëxecuteerden te bevorderen en geëxecuteerden voldoende in de gelegenheid te stellen om te voldoen aan hun verplichting om een, op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, in beslag genomen motorrijtuig of aanhangwagen in te leveren ten behoeve van een executoriale verkoop.

 

 

Artikel I, onderdeel C, betreft een wijziging van artikel 25.1.3. Met deze wijziging wordt de eis dat een verzoek om uitstel van betaling schriftelijk moet worden ingediend beleidsmatig vastgelegd in de Leidraad. Dit is gebeurd om eventuele onduidelijkheden hierover weg te nemen. Deze eis geldt niet voor een verzoek om uitstel van betaling als bedoeld in de artikelen 25.5.3, respectievelijk, 25.6.2D.

 

Artikel I, onderdeel D, wijzigt artikel 25.7.5. Hiermee wordt beoogd de werkwijze duidelijker te maken in het geval een belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel van betaling voor dezelfde belastingschuld als waar hij eerder om heeft verzocht en welk verzoek door de ontvanger is afgewezen. Uitgangspunt daarbij is dat de ontvanger toetst of de belastingschuldige in het herhaalde verzoek om uitstel andere feiten of veranderde omstandigheden aanvoert (artikel 4:6, eerste lid, Awb). In die situatie beoordeelt de ontvanger het verzoek inhoudelijk en neemt hij een nieuwe voor administratief beroep vatbare beschikking. Het gaat hierbij om nieuw aangemelde feiten of omstandigheden die bij de ontvanger niet bekend waren bij het nemen van de eerdere beschikking. Het kan dus ook gaan om feiten of omstandigheden die reeds ten tijde van de eerste beschikking hebben plaatsgevonden, maar niet door de ontvanger zijn meegewogen.

Als de belastingschuldige zich niet beroept op andere feiten of veranderde omstandigheden, toetst de ontvanger eerst of hij alsnog een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing kan nemen. Als hij die mogelijkheid niet ziet, merkt hij het herhaalde verzoek om uitstel van betaling aan als een beroepschrift.

In het geval een belastingschuldige opnieuw verzoekt om uitstel terwijl de directeur reeds op een beroepschrift tegen de beslissing van de ontvanger op een verzoek om uitstel heeft beslist, zonder daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, kan de ontvanger het verzoek afwijzen en daarbij verwijzen naar de beslissing van de directeur. De afwijzing is een voor administratief beroep vatbare beslissing. Dit houdt in dat de directeur enkel zal beoordelen of de ontvanger terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.

 

Artikel I, onderdeel E, betreft een redactionele wijziging van artikel 26.1.9. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel F, betreft een wijziging van artikel 26.2.2 om dit artikel in overeenstemming te brengen met artikel 12, tweede lid aanhef en onder a, van de regeling.

 

Artikel I, onderdeel G, betreft een redactionele wijziging van artikel 26.2.7. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel H, betreft een maatregelen ter verbetering van de toepassing van de regeling rondom invorderingsrente. Deze maatregel heeft de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst aangekondigd in zijn brief aan de kamer van 19 februari 2021 , waarin hij onder meer heeft gemeld dat sprake was van een onjuiste toepassing van de regeling rondom invorderingsrente. Een van de twee onderkende situaties was het niet herrekenen van invorderingsrente na vermindering van een belastingaanslag bij een betaling na het verstrijken van de betalingstermijn.

Als een belastingschuldige na de geldende betalingstermijn betaalt, wordt invorderingsrente in rekening gebracht over het op dat moment openstaande bedrag van de belastingaanslag. Als de belastingaanslag daarna wordt verminderd moet de invorderingsrente worden herrekend naar de nieuwe, verlaagde hoofdsom. Gebleken is dat deze herrekeningen in het verleden ten onrechte niet hebben plaatsgevonden, waardoor te veel invorderingsrente in rekening is gebracht.

Om deze problematiek te voorkomen, wordt artikel 28.2 gewijzigd, zodat het voor de ontvanger en belastingschuldigen duidelijk is in welke gevallen invorderingsrente wordt herrekend. Dat zal gebeuren, indien en voor zover na het in rekening brengen van invorderingsrente het bedrag, waarover de invorderingsrente wordt berekend, wordt verlaagd, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening en voor zover geen rente wordt vergoed op grond van artikel 28b van de wet.

 

Artikel I, onderdeel I, betreft een wijziging van artikel 30.3. In artikel 30.3 wordt geregeld dat de ontvanger overeenkomstig de voorschriften van het Besluit beroep in belastingzaken 2005 handelt. Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Artikel I, onderdeel J, wijzigt artikel 49.8.1, zodat een verzoek om uitstel van betaling in verband met bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling op gelijke wijze wordt behandeld als een verzoek om uitstel van betaling in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag. Hiermee wordt beoogd een meer eenduidig beleid te voeren ten aanzien van het verlenen van uitstel van betaling in verband met bezwaar. Daarnaast wordt de regel van paragraaf 50.2.6 van de instructie invordering en belastingdeurwaarders beleidsmatig vastgelegd in de Leidraad. Op grond van die regel was voor uitstel van betaling reeds een afzonderlijk verzoek nodig als een aansprakelijkgestelde in beroep ging tegen de uitspraak van de ontvanger op het bezwaarschrift tegen een beschikking aansprakelijkstelling, of hoger beroep of beroep in cassatie instelde tegen een rechterlijke uitspraak.

 

Artikel I, onderdeel K, introduceert vier nieuwe artikelen, respectievelijk 73.3a.1, 73.3a.2, 73.3a.3 en 73.3a.4, in de Leidraad. De nieuwe artikelen houden verband met de inwerkingtreding van de Wet homologatie onderhands akkoord (hierna: WHOA) op 1 januari 2021 . Deze artikelen geven richtlijnen voor de beoordeling van een aan de ontvanger aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW (hierna: WHOA-akkoord).

Daarbij geldt ten eerste als uitgangspunt dat de relevante bepalingen uit de leidraad en de regeling onverkort van toepassing zijn, tenzij daarvan in de Leidraad wordt afgeweken. Met de introductie van artikel 73.3a.2 wordt daarnaast verduidelijkt wanneer de ontvanger akkoord kan gaan met een aan hem aangeboden WHOA-akkoord.

In de eerste plaats zal een WHOA-akkoord schriftelijk moeten worden aangeboden en voldoen aan de eisen van artikel 375 FW. Daarnaast is het van belang dat in het aangeboden WHOA-akkoord, bij de klassenindeling, rekening wordt gehouden met de juiste positie van de ontvanger. De ontvanger houdt rekening met de zogenoemde 20% regeling, bedoeld om kleine schuldeisers te ontzien. Dit kan er onder omstandigheden toe leiden dat bij de verdeling van het akkoordbedrag concurrente ‘kleinere’ MKB-schuldeisers minimaal 20% van het bedrag van hun vordering aangeboden krijgen, tenzij daartegen zwaarwegende gronden zijn. Dit betekent dat de ontvanger slechts voor het resterende deel van de uitkering (na aftrek van de uitkering op grond van de 20%-regel) de gebruikelijke voorwaarden stelt.

Verder zal het aannemelijk moeten zijn dat de ontvanger met het akkoord beter af is dan met een faillissement en dat het aangeboden akkoord naar verwachting door de rechtbank zou worden gehomologeerd. De ontvanger zal met een WHOA-akkoord in beginsel beter af zijn als het daarin aangeboden akkoordbedrag meer is dan wat de ontvanger naar verwachting uitgekeerd zal krijgen in een faillissement van de betreffende belastingschuldige. Of een aangeboden akkoord naar verwachting door de rechter zou worden gehomologeerd zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Daarvoor is het nodig dat het akkoord in ieder geval voldoet aan alle daaraan te stellen formele eisen, het in lijn is met het doel en strekking van de WHOA en zich geen van de afwijsgronden voordoet, genoemd in artikel 384, tweede lid, FW.

Anders dan bij een reguliere sanering, zal de ontvanger ook kunnen instemmen met een aan hem aangeboden WHOA-akkoord, dat niet ziet op alle schuldeisers van de belastingschuldige of waarbij de ontvanger nog een redelijke mogelijkheid heeft om een derde aansprakelijk te stellen. Daarnaast kan een WHOA-akkoord ook worden toegepast op belastingaanslagen waarvoor in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend. Tot slot kan de ontvanger ook instemmen met een WHOA-akkoord waarin een of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan niet kwijtschelden, maar omzetten in aandelen. Zo wordt de kans om tot een WHOA-akkoord te komen vergroot.

De ontvanger zal overigens niet instemmen met een aan hem aangeboden WHOA-akkoord als de betaling van het aan hem aangeboden akkoordbedrag plaatsvindt door omzetting van de belastingschuld in aandelenkapitaal of enige andere betalingsvorm van gelijke strekking. Dit past namelijk niet bij de rol van de ontvanger en de ontvanger is niet bevoegd hiertoe.

Verder regelt het nieuwe artikel 73.3a.3 de gevolgen van toetreding tot een WHOA-akkoord door de ontvanger. In beginsel zal de ontvanger kwijtschelding verlenen voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft na ontvangst van het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt en is voldaan aan eventuele andere door de ontvanger gestelde voorwaarden.

Gelet op het bepaalde in artikel 370, tweede lid, FW, kan de ontvanger ervoor kiezen om voor belastingaanslagen waarvoor hij derden in redelijkheid aansprakelijk kan stellen, in plaats van kwijtschelding te verlenen, toe te zeggen geen verdere invorderingsmaatregelen te nemen. In deze gevallen zal de ontvanger in de beschikking vermelden dat hij zich het recht voorbehoudt om derden aansprakelijk te stellen voor de belastingschuld in kwestie, maar zal hij in beginsel niet verrekenen met belastingteruggaven. Voor de belastingschuldige heeft een dergelijke beslissing materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding en de ontvanger kan zo trachten meer van de onbetaald gebleven belastingschuld te innen.

Daarnaast kan het voorkomen dat de ontvanger niet wenst mee te werken aan een WHOA-akkoord, dat later door de rechtbank wordt gehomologeerd. De ontvanger verleent in zulke gevallen geen kwijtschelding voor het resterende deel van de belastingschuld, maar zal daar geen verdere invorderingsmaatregelen voor nemen. Dit heeft als gevolg dat de belastingvorderingen die resteren na het gehomologeerde akkoord, natuurlijke verbintenissen worden. De ontvanger zal in deze gevallen belastingteruggaven die zijn vastgesteld na homologatie van een akkoord en materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak waarin het akkoord is gehomologeerd, verrekenen met vorderingen die een natuurlijke verbintenis zijn geworden. Dit wordt geregeld door de introductie van artikel 73.3a.4.

 

Artikel I, onderdeel L, betreft een technische wijziging van artikel 73.5.1. Daarmee wordt het voor de ontvanger expliciet mogelijk om een langere periode toe te staan voor een schuldregeling in de Minnelijke Schuldsanering voor natuurlijke personen (hierna: MSNP). In de praktijk is namelijk gebleken dat de in het beleid genoemde maximale termijn van 36 maanden als een knelpunt kon worden ervaren in bepaalde situaties. Hierdoor kon het voorkomen dat een voor het overige kansrijk voorstel voor een MSNP-schuldregeling werd afgewezen waardoor het kon voorkomen dat belastingschuldigen langer problematische schulden bleven houden. Dat is niet wenselijk.

Met deze wijziging heeft de ontvanger expliciet meer ruimte om in bijzondere omstandigheden een langere schuldregeling toe te staan dan 36 maanden. Wat onder bijzondere omstandigheden wordt verstaan zal van geval tot geval worden beoordeeld. In zijn algemeenheid zal daar sprake van zijn als het strikt vasthouden aan de periode van 36 maanden, vanwege hoofdzakelijk factoren waar de belastingschuldige geen invloed op heeft, voor de belastingschuldige leidt tot onevenredige gevolgen die niet in verhouding staan tot het belang van de ontvanger bij het vasthouden aan de termijn van 36 maanden.

 

Artikel I, onderdeel M, wijzigt artikel 75.6, mede als gevolg van het lopende ‘project vervolgingskosten’ waarover de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de Kamer in zijn brief van 19 februari 2021 informeerde. Tijdens dat project is gebleken dat in de praktijk onduidelijkheid was over wanneer reeds in rekening gebrachte vervolgingskosten opnieuw berekend moeten worden. Dat had onder meer als gevolg dat de ontvanger in bepaalde gevallen vervolgingskosten niet opnieuw berekende, terwijl dit wel redelijk is. Door deze wijziging zal de ontvanger in meer situaties vervolgingskosten herrekenen dan voorheen. Deze wijziging is bedoeld om onduidelijkheden weg te nemen en misverstanden in de toekomst te voorkomen.

 

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingen. Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling.