Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Putten

Beleidsregels buitenrijbanen - Westelijk Buitengebied gemeente Putten

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatiePutten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels buitenrijbanen - Westelijk Buitengebied gemeente Putten
CiteertitelBeleidsregels buitenrijbanen - Westelijk Buitengebied gemeente Putten
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpRuimtelijke ordening, ontsluiting en exploitatie van gronden, volkshuisvesting

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 4:83 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-08-2014Nieuw

11-08-2014

Puttens nieuwsblad

365836

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels buitenrijbanen - Westelijk Buitengebied gemeente Putten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten;

 

gelezen het voorstel van 17 juli 20214, nr. 365836;

 

gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

 

besluit:

 

vast te stellen de Beleidsregels buitenrijbanen - Westelijk Buitengebied gemeente Putten

 

Regeling in het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied

 

Omdat een buitenrijbaan een niet direct passend, opvallend element in het landschap kan zijn heeft de gemeenteraad van Putten ervoor gekozen hier apart beleid voor op te stellen in het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied. De regeling in het bestemmingsplan is als volgt.

In de begripsbepalingen is een definitie opgenomen van een buitenrijbaan:

een stuk land met een bewerkte of aangepaste bodem, al dan niet voorzien van een omheining en lichtmasten, voor gebruik als uitloop voor paarden, dan wel als trainings- en dresseerruimte ten behoeve van de paardenhouderij;

 

Voor het aanleggen van een buitenrijbaan buiten een bouwvlak (bijvoorbeeld een agrarisch bouwvlak of een bouwvlak met een woonbestemming) is een omgevingsvergunning nodig. De omgevingsvergunning ziet op het onderdeel aanleg en in de meeste gevallen ook op het onderdeel bouwen, indien er hekwerken en / of lichtmasten worden geplaatst.

 

De vergunning kan slechts worden verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1.

    de oppervlakte van de buitenrijbaan bedraagt maximaal 1.200m2;

  • 2.

    de afstand van de buitenrijbaan tot woningen van derden bedraagt minimaal 50 meter (met lichtmasten) of 30 meter (zonder lichtmasten);

  • 3.

    de afstand tot het eigen bouwvlak bedraagt maximaal 10 meter;

  • 4.
    • a.

      door de uitvoering van het werk of werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvende afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden (bijvoorbeeld landschappelijke inpassing) voldoende tegemoet kan worden gekomen.

    • b.

      bij de afweging als bedoeld onder a wordt in ieder geval betrokken de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming alsmede de waarden die op de als bijlage 8 opgenomen kaart 'Natuur- en landschapswaardering' zijn aangegeven.

 

Voor lichtmasten gelden nog de volgende nadere voorwaarden:

  • 1.

    de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 meter;

  • 2.

    de afstand tussen een lichtmast en woningen van derden bedraagt minimaal 50 meter;

  • 3.

    de verlichting dient gericht te zijn op de buitenrijbaan (zo min mogelijk verstrooiing van licht naar de omgeving toe)

 

Voor hekwerken rondom buitenrijbanen geldt een maximale hoogte van 2 meter.

 

Inpassing in het landschap

Een buitenrijbaan dient te passen binnen het landschapstype waarin ze wordt aangelegd. De rijbaan dient zoveel mogelijk op te gaan in het landschap en zo min mogelijk als storend element ervaren te worden. Om dit te bereiken kunnen eisen worden gesteld aan de ligging van de baan, aan de omvang, aan het hekwerk, het bodemmateriaal en de verlichting. Daarnaast kunnen eisen opgenomen worden voor het aanbrengen van beplanting rondom.

 

1.Ligging

Een buitenrijbaan dient in principe (zoveel mogelijk) binnen het bouwvlak aangelegd te worden. Binnen een agrarisch bouwvlak is dat vaak makkelijker dan binnen een woonbestemming, omdat de agrarische bouwvlakken meestal veel ruimer zijn. Als de aanvraag ziet op een buitenrijbaan buiten het bouwvlak, moet in ieder geval duidelijk zijn dat binnen het bouwvlak geen ruimte / concrete mogelijkheid is voor de aanleg van de rijbaan. De afstand tussen (het begin van) de rijbaan en het bouwvlak van de betreffende eigenaar mag maximaal 10 meter zijn. Dit om te voorkomen dat de rijbaan 'midden in het weiland' komt te liggen; de rijbaan moet zoveel mogelijk bij het erf en bij de bebouwing aangelegd worden. Waar mogelijk kan de rijbaan aangelegd worden in de nabijheid van bestaande landschapsstructuren, zoals een houtwal.

De rijbaan mag niet aangelegd worden binnen een natuur- of bosbestemming. In principe mogen er ten behoeve van de rijbaan geen bomen gekapt worden. De rijbaan dient zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg aangelegd te worden. Dit kan bijvoorbeeld door de rijbaan achter de bebouwing op het perceel aan te leggen. De rijbaan dient in principe achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning aangelegd te worden. Het heeft de voorkeur dat de rijbaan achter (het verlengde van) de achtergevel van de woning aangelegd wordt.

In het bestemmingsplan is opgenomen dat de afstand tot woningen van derden minimaal 30 meter moet bedragen. Als er lichtmasten worden gerealiseerd, dient een afstand van minimaal 50 meter aangehouden te worden.

 

2.Omvang

In het bestemmingsplan is een maximale oppervlakte opgenomen voor een buitenrijbaan, namelijk 1.200m2. Deze maat komt uit de handreiking 'Paardenhouderij Gelderse Vallei/Utrecht Oost'. Het betreft_de inwendige maatvoering. Hiermee wordt bedoeld de maatvoering gemeten op de bodem onder aan de hoefslagkering. Voor wedstrijdmenners en in sommige gevallen voor bedrijfsmatige activiteiten kan een grotere maatvoering noodzakelijk zijn. Verzoeken om een buitenrijbaan groter dan 1.200m2 zijn echter (buiten het bouwvlak) niet toegestaan. Dergelijke grote, bedrijfsmatige bakken zullen binnen een agrarisch bouwblok geplaatst moeten worden.

 

3.Hekwerk

De rijbaan dient in een visueel zo open mogelijke constructie te worden uitgevoerd. Er moet sprake zijn van een ingetogen en natuurlijk materiaalgebruik en uitvoering in gedekte tinten. De kleuren dienen te harmoniëren met de natuurlijke omgeving. Er wordt ook gekeken naar de kleur van de eventuele linten die toegepast worden. Het hekwerk wordt voorgelegd aan welstand. Het hekwerk mag maximaal 2 meter hoog zijn. Eventueel kan in bepaalde gevallen gewerkt worden met een grondwalletje rondom de rijbaan, om het hekwerk visueel te verlagen.

 

4.Bodemmateriaal

Meestal wordt bij een buitenrijbaan zand toegepast. Als de bodem niet bewerkt wordt, is er geen vergunning plicht (zie begripsbepaling). Dit is bijvoorbeeld het geval als men er voor kiest gewoon op het gras te rijden. Voor een eventueel hekwerk is dan mogelijk wel een vergunning nodig. Als de bodemverstoring diep gaat, bijvoorbeeld als drainage wordt aangelegd, dient goed gelet te worden op eventuele archeologische waarden. Dit is geregeld middels de dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan.

Er kan zand in verschillende kleuren worden toegepast. Wit zand valt het meeste op. Dit mag niet toegepast worden in het polderlandschap. Sowieso heeft een andere, minder opvallende kleur in alle gevallen de voorkeur. Mocht men wel wit zand willen toepassen, dan zullen strengere eisen aan landschappelijke inpassing worden gesteld. Dit is overigens ook afhankelijk van de locatie van de rijbaan; ligt de rijbaan erg in het zicht of niet. In bepaalde gevallen kan ook een grondwalletje rondom de rijbaan een oplossing bieden.

 

5.Verlichting

De lichtmasten mogen maximaal 8 meter hoog zijn. Waar nodig kan de voorwaarde worden gesteld dat de masten in een donkere, onopvallende kleur uitgevoerd moeten worden. Om lichthinder voor de omgeving (zowel voor mensen als voor dieren) zoveel mogelijk te voorkomen is het belangrijk om met gericht licht te werken. De armatuur van de lamp moet daarom klasse G5 of G6 hebben, of vergelijkbaar qua type lamp. Het resultaat moet zijn dat de verlichting niet verstrooid naar de omgeving toe. Dit resultaat kan in bepaalde gevallen wellicht ook bereikt worden door te werken met led verlichting / gedimd licht. Dit dient ter beoordeling aan de gemeente te worden voorgelegd.

De ecologische waarden nabij bosgebied zijn weliswaar hoger dan in het 'open buitengebied', maar in het open buitengebied valt verlichting weer meer op. Daarom wordt deze eis aan de lichtmasten in alle gebieden gesteld.

De verlichting dient om uiterlijk 23:00uur uitgeschakeld te worden. Dit is het begin van de nachtperiode.

 

6.Beplanting

Als de buitenrijbaan middels bovenstaande punten onvoldoende landschappelijk ingepast kan worden c.q. te opvallend blijft in het landschap is een landschappelijk inpassingsplan noodzakelijk. Afhankelijk van de mate van opvallendheid van de rijbaan dient dit plan opgesteld te worden door een landschapsdeskundige, in opdracht van de aanvrager, of door de aanvrager zelf of een hovenier o.i.d.. Er dient in alle gevallen gewerkt te worden met inheemse beplanting en er dient aangesloten te worden bij de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Putten.

 

Wanneer welk inpassingplan vereist?

Er wordt wat betreft landschappelijk inpassingsplan gewerkt met drie 'gradaties':

  • a.

    Als de buitenrijbaan achter bestaande bebouwing wordt aangelegd en de buitenrijbaan in zijn geheel NIET zichtbaar is vanaf de openbare weg, wordt geen landschappelijke inpassing geëist. Omdat punt 1 van bovenstaande aspecten, de ligging, dan al optimaal is, worden er minder strenge eisen gesteld op de aspecten 3, 4, 5 en 6. Dit betekent dat de kleur zand wit mag zijn (behalve in de polder) en dat er geen nadere eisen worden gesteld wat betreft de kleur van de masten en de kleur en materiaal van de hekwerken. Andere aspecten blijven wel onverlet gelden, zoals de maximale omvang van de buitenrijbaan, de hoogte van de lichtmasten & hekwerken en gebruik maken van gericht licht.

  • b.

    Als de buitenrijbaan (gedeeltelijk) zichtbaar is vanaf de openbare weg, maar ACHTER de voorgevel lijn van de woning ligt, dient de rijbaan goed ingepast te worden. Dit kan bereikt worden door bijvoorbeeld het toepassen van een onopvallende kleur zand, en onopvallende hekwerken en lichtmasten. Als er wit zand wordt toegepast OF er zijn opvallende hekwerken OF er zijn opvallende lichtmasten dan dient er met landschappelijke inpassing gewerkt te worden waardoor de rijbaan ruimtelijk acceptabel wordt gemaakt. Met een opvallend hekwerk of lichtmasten wordt bedoeld dat dit niet past in de omgeving, dat het hekwerk bijvoorbeeld anders is qua kleur of materiaal of omvang dan de normale (erf/weiland)afscheidingen in het gebied. Samengevat: aspect 1 de ligging is hier niet optimaal zodat de inpassing van de rijbaan middels een verbetering van de aspecten 3, 4 en 5 moet plaatsvinden. Als dit niet lukt, moet het middels het aan planten van beplanting. Het inpassingplan mag eventueel opgesteld worden door de aanvrager zelf, bijvoorbeeld in overleg met een plaatselijke hovenier. Er dient in alle gevallen gewerkt te worden met inheemse beplanting en er dient aangesloten te worden bij de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Putten.

  • c.

    Als de buitenrijbaan VOOR de voorgevel lijn van de woning ligt, dient te allen tijde een landschappelijk inpassingsplan opgesteld te worden, door een landschapsdeskundige. Deze deskundige dient te kijken naar de structuur van het landschap, en het passend maken van de rijbaan in deze structuur.

Bovenstaande tekst is schematisch weergegeven in de bijlage.

 

In principe is per perceel één buitenrijbaan toegestaan. De buitenrijbaan dient hoofdzakelijk gebruikt te worden door de bewoners van het perceel. Uitzondering hierop is een paardenbedrijf (bestemming agrarisch bedrijf) of een manege (bestemming dagrecreatie). Bij dergelijke bedrijven mag een buitenrijbaan door derden worden gebruikt.

In deze notitie wordt uitgegaan van voor/achter de voorgevel lijn van de woning. Indien er vóór de woning nog andere bebouwing staat kan deze bebouwing eventueel als richtlijn worden aangehouden.

  • Voor voorbeelden, bijvoorbeeld de impact van hekwerken en een grondwalletje, wordt verwezen naar de bij deze beleidsregels gevoegde brochure "De paardenhouderij in beeld, inspirerende voorbeelden van paardenhouderij met landschappelijke kwaliteit" van Alterra Wageningen. Het gaat dan met name om paragraaf 3, een goede land- schappelijke inpassing. Hier wordt ook een onderscheid gemaakt naar verschillende landschapstypen.

In geval van bijzondere omstandigheden kan het college afwijken van deze beleidsregels.

 

Putten, 11 augustus 2014

Burgemeester en wethouders van Putten

de secretaris

mr. G.J. Pekelsma

de burgemeester

H.A. Lambooij