Organisatie | Tubbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Gemeente Tubbergen 2022 |
Citeertitel | Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer gemeente Tubbergen 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2022 | nieuwe regeling | 07-12-2021 | 298457 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen;
Bepalingen van de Gewijzigde Verordening bekostiging leerlingenvervoer Gemeente Tubbergen 2021 (artikelen 1, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 14, 15, 17, 18, 19, 20, 21 en 23) en de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:81) .
Vast te stellen de Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Gemeente Tubbergen 2022.
Artikel 2. Stagevervoer (uitwerking artikel 15 van de verordening)
Naar analogie van de ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’ hanteert het college het begrip ‘dichtstbijzijnde toegankelijke stage’. Het college gaat ervan uit dat scholen dit aspect mee laten wegen in de plaatsing van leerlingen en dat zij stageplekken zoveel mogelijk zoeken in de buurt van het woonadres van de leerling. Als dit niet lukt of mogelijk is, dan vindt er altijd vooraf overleg plaats tussen de school en de consulent.
Het gehanteerde uitgangspunt houdt in dat het college alleen vervoer naar een stageplek buiten de gemeente bekostigt, als de school toereikend motiveert waarom in het betreffende geval een stage binnen de gemeente niet voldoet en een stage buiten de gemeente een duidelijke meerwaarde heeft voor de leerling. De motivering is specifiek op de betreffende leerling geschreven.
Om het plannen van stageritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen plaats op vaste uren in de ochtend (tussen 07:30 uur en 09:00 uur) en de middag (tussen 15:00 uur en 17:30 uur) of aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen, met een marge van plus of min 30 minuten. Als deze tijdsblokken niet van toepassing zijn, omdat er sprake is van afwijkende begin- en eindtijden, dan wordt uitgegaan van het eerste en laatste lesuur.
Stagevervoer vindt in principe alleen plaats in het kader van een arbeidsgericht uitstroomprofiel. Als de leerling een ander, niet arbeidsgericht uitstroomprofiel volgt, vindt er overleg plaats met de consulent. De ouders zullen dan mogelijk een beroep doen op een andere (voorliggende) voorziening. De stage is in het uitstroomprofiel dagbesteding in tegenstelling tot het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht, niet verplicht. Wel is het gebruikelijk dat een leerling in het uitstroomprofiel dagbesteding in de loop van het schooljaar een paar keer gaat wennen op zijn nieuwe plek. De omvang daarvan ligt vast in het ontwikkelingsperspectief en de ondersteuningsbehoefte van de individuele leerling. In dat geval maakt de dagbesteding onderdeel uit van het onderwijs aanbod.
Artikel 3. Werkwijze als ware sprake is van een school
Er kan sprake zijn dat er formeel geen schoollocatie is, maar dat het in de praktijk wel bedoeld is voor leerlingen die, in het kader van passend onderwijs, een lessenaanbod of programma volgen op een andere locatie dan waar ze zijn ingeschreven. Dit kan gaan om dislocaties en nevenvestigingen, zoals beschreven in de verordening, artikel 1, lid 17°.
Het gaat specifiek bijvoorbeeld om een tussenvoorziening: een locatie behorend bijeen school(bestuur) of een samenwerkingsverband waar voortijdig schooluitval van een leerling wordt voorkomen, maar deze locatie valt formeel niet binnen de beleidscategorieën voor een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs en Wet op de expertisecentra. Een samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor de inrichting van deze locatie(s);
De feitelijke locatie van deze tussenvoorziening die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’. Er zijn twee soorten tussenvoorzieningen, te weten die:
tijdens de voortgezet onderwijs (hierna: VO) periode worden ingezet. Deze voorzieningen worden door een school of het samenwerkingsverband verzorgd en zijn toegankelijk voor alle leerlingen in de regio Twente die naar het VO gaan. Dit geldt ook voor praktijkonderwijs(hierna: pro) en voortgezet speciaal onderwijs (hierna: VSO). Plaatsing in de voorziening leidt niet tot een andere schoolinschrijving. De voorzieningen worden niet altijd op een formele schoollocatie aangeboden en kennen daarom geen BRIN nummer. De voorzieningenzijn bedoeld voor jongeren met allerlei persoonlijke en gedragsmatige problemen die zo zwaar zijn dat ze in een regulier setting niet naar school kunnen gaan.
Artikel 4. Toegankelijke school (uitwerking artikel 8 van de verordening)
Wanneer ouders van mening zijn dat een dichterbij gelegen school of scholen niet toegankelijk is/zijn, tonen zij dit aan door een door de school of het samenwerkingsverband afgegeven verklaring waarin staat dat de betreffende leerling niet is toegelaten.
Artikel 5. Taalklas/Het Palet/De Globe/De Bongerd (uitwerking artikel 8 van de verordening)
Voor kinderen die in een AZC verblijven en een buiten het AZC gelegen school bezoeken, bestaat de "Richtlijn schoolvervoer asielzoekers". Deze richtlijn houdt in dat het AZC het vervoer van het AZC naar de school betaalt uit de middelen die het via het COA ontvangt. Statushoudersleerlingen die niet in een AZC verblijven, vallen onder de verordening.
Bij de plaatsing van kinderen in een taalklas houdt het samenwerkingsverband zoveel als mogelijk rekening met de school die het dichtste bij de verblijfplaats van het kind ligt. Echter door de urgentie die vaak bij een plaatsing aan de orde is, lukt dat niet altijd. Er ontstaat dan een beroep op het leerlingenvervoer op basis van het afstandscriterium. Betreffende leerlingen komen in aanmerking voor leerlingenvervoer voor de kortst mogelijke periode. Op het moment dat een plek vrijkomt op een dichterbij gelegen taalklas en daarmee geen beroep meer nodig is op het leerlingenvervoer, veronderstelt het college dat de ouders hiervan gebruik maken. Als een plek dichterbij beschikbaar is, vervalt de aanspraak op leerlingenvervoer naar de verder weg gelegen taalklas. Bij oudere kinderen kijkt het college actief of zij geen gebruik kunnen gaan maken van het openbaar vervoer, bijvoorbeeld door middel van een persoonlijk vervoersplan (pvp).
Artikel 6. Illegale leerlingen (uitwerking artikel 1 van de verordening)
Het recht op onderwijs voor illegaal in ons land verblijvende leerlingen, is gebaseerd op het principe dat de overheid jongeren, waar ook ter wereld, toerust om aan het maatschappelijke leven deel te nemen. Nederland is hiertoe ook internationale verdragsrechtelijke verplichtingen aangegaan. Scholen en gemeenten mogen leerplichtige leerlingen niet vragen naar de verblijfsstatus.
Artikel 7. Hoogbegaafde leerlingen (uitwerking artikel 8 van de verordening)
Hoogbegaafdheid alleen is voor het college geen reden om vervoer naar een verder weg gelegen school voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs te verstrekken. Vervoer van hoogbegaafde leerlingen is alleen mogelijk als de ouders kunnen aantonen dat de leerling is aangewezen op voltijds hoogbegaafdenonderwijs én als aan de overige vereisten van de verordening is voldaan. Tevens is een advies van het samenwerkingsverband noodzakelijk. Het college verleent het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school.
Als het kind een verder weg gelegen school bezoekt, tonen de ouders door een verklaring van het schoolbestuur van de dichtstbijzijnde gelegen school/scholen aan dat hun kind niet tot het onderwijs op de dichtstbijzijnde toegankelijke school is toegelaten, dan wel dat deze school niet kan bieden wat de leerling nodig heeft.
Artikel 8. Medische behandeling en zorg (uitwerking artikelen 3 en 6 van de verordening)
Het komt voor dat ouders verzoeken om bekostiging van vervoer naar instellingen waar kinderen dagbehandeling(en) (zorg) krijgen, al dan niet in combinatie met onderwijs. Het leerlingenvervoer betreft slechts het vervoer van en naar scholen in de zin van de onderwijswetgeving. Zorginstellingen (bv. een zorgboerderij), medisch kinderdagverblijven en dergelijke vallen hier niet onder.
Volgt een kind ook onderwijs op of nabij een zorglocatie, dan kunnen de ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming voor het leerlingenvervoer krijgen, als het kind voor meer dan 50% van de reguliere onderwijstijden (op basis van de schoolgids/website van de school) onderwijs ontvangt en aan de overige eisen van de verordening is voldaan.
Artikel 9. Woning (uitwerking artikelen 1, 3 en 9 van de verordening)
Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat als een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, de ouders in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aanvragen.
Indien een leerling bij pleegouders c.q. in een internaat verblijft buiten de eigen gemeente dan wordt bij de gemeente waarin de leerling structureel verblijft leerlingenvervoer naar zijn/haar school aangevraagd. De gemeente waarin de ouders verblijven vragen dan weekeind- of vakantievervoer aan zodat het kind op de vrijdagmiddag naar ouders vervoerd wordt en maandag van ouders naar school, c.q. internaat of pleegouders.
Artikel 10. Tweede opstap- of afzetadres (uitwerking artikel 3 van de verordening)
Het college verstrekt alleen bekostiging van een tweede opstap- of naar een tweede afzetadres als is voldaan aan de volgende criteria:
Artikel 11. Twee woningen (uitwerking artikelen 1, 3 en 9 van de verordening)
Een leerling kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind beurtelings bij de ene en de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter zake, doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling.
Artikel 12. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente (uitwerking artikel 14 van de verordening)
Als vooraf vaststaat dat een leerling als gevolg van een crisissituatie gedurende een korte periode (niet meer dan zes weken) in een andere gemeente (B) verblijft en zijn oude school blijft bezoeken, merkt het college dit verblijf aan als verblijf in de oorspronkelijke gemeente (A). Deze gemeente (A) zal dan ook het vervoer gedurende deze weken blijven verzorgen. Hierbij gaat het college ervan uit dat het kind naar zijn eigen school blijft gaan. Ligt de afstand van het tijdelijk verblijf van de leerling naar de school onder de kilometergrens die gemeente A hanteert, dan bestaat er uiteraard geen (tijdelijke) aanspraak op bekostiging van vervoerkosten.
Artikel 13. Afstand (uitwerking artikelen 9 en 10 van de verordening)
Het college meet de afstand langs de kortste, voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg. Het college meet de afstand met de ANWB Routeplanner, met de optie ‘kortste route’ (per auto). Als de afstand tussen de woning en school onder de voor de leerling geldende afstandsgrens (meer dan 6 kilometer, dus vanaf 6,1 kilometer) ligt, stuurt het college bij de beschikking op de aanvraag een uitdraai van deze routeplanner mee.
Als de afstand van de heenreis en de terugreis verschillend is, gaat het college bij het meten van de afstand niet uit van de gemiddelde afstand van de heenweg (’s morgens) en de terugweg (’s middags). Als de reisafstand op de heenweg onder de in de verordening gestelde grens ligt, maar de reisafstand op de terugweg daarboven, of omgekeerd, dan verstrekt het college – mits er wordt voldaan aan de overige eisen uit de verordening - een gedeeltelijke bekostiging: alleen de heen- of alleen de terugreis.
Als de leerling jonger is dan negen jaar en de ouders bij het college kunnen aantonen dat hun kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:
Artikel 14. Fietsafstand (uitwerking artikelen 9 en 17 van de verordening)
Als tijdens de behandeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer de vraag aan de orde komt of een kind of een ouder het vervoer naar school per fiets kan doen, gelden de volgende uitgangspunten:
Artikel 16. Bekostiging van openbaar vervoer, centrale opstapplaatsen en openbaar vervoer met begeleiding(uitwerking artikelen 10 en 18 van de verordening)
Het college berekent de kosten van de trajectafstand of het goedkoopst mogelijke, adequate abonnement met behulp van de reisplanner op www.9292.nl of de 9292-app en de informatie die de concessievervoerder verstrekt op haar eigen website.
Om te bepalen of het tijdscriterium van anderhalf uur zoals bepaald in artikel 19, onder a, van de verordening is overschreden, is slechts van belang dat via individuele meting de conclusie valt te trekken dat de totale reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer is terug te brengen. Is hiervan sprake dan kunnen ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer.
Bij de reistijd telt het college vijf minuten wachttijd bij de bushalte per rit op. Bij de bepaling van de reistijd van het openbaar vervoer gaat het college uit van de dienstregeling zoals deze is vermeld op www.9292.nl.
Artikel 17. Eigen vervoer in de vorm van auto of (brom)fiets (uitwerking artikel 20 van de verordening)
Het college oordeelt dat voor het stimuleren van zelfredzaamheid eigen vervoer de aangewezen vervoersvorm is, mits de ouders in staat zijn eigen vervoer te organiseren en de leerling in staat is daarvan gebruik te maken. Het college bepaalt of eigen vervoer voor de gemeente de goedkopere wijze van vervoer is.
Artikel 18. Aangepast vervoer (uitwerking artikel 19 van de verordening)
Bij aangepast vervoer haalt de vervoerder de leerlingen aan huis op, tenzij de leerling een opstapplaats is aangewezen. Aan huis ophalen betekent dat de vervoerder de leerling ophaalt bij de voordeur. Bij een flat of instelling geldt de hal of centrale receptie als ophaalplaats. Voor alle schoollocaties geldt dat per school is bepaald waar de vervoerder de leerlingen afzet, bijvoorbeeld bij de toegang van het schoolterrein of in de centrale hal van de school.
Het is mogelijk dat een individuele leerling begeleiding nodig heeft. In dat geval verzorgt de ouder, of iemand namens de ouder, de begeleiding. Het college bepaalt of het mogelijk is begeleiding in te zetten. Wanneer is besloten tot inzet van een ouder als begeleider, houdt de vervoerder rekening met deze extra zitplaats.
Voor de begeleider geldt dat het ophaal- en brengadres gelijk is aan het adres van de te begeleiden leerling. De vervoerder brengt de begeleider bij een heenrit na afloop naar huis of de opstapplaats terug. Bij een retourrit haalt de vervoerder de begeleider eerst op het thuisadres of de opstapplaats.
Artikel 19. Persoonlijke vervoersontwikkelingsplannen (uitwerking artikel 4 van de verordening)
Het college hanteert de methodiek van persoonlijke vervoersontwikkelingsplannen (pvp). Per schooljaar wordt gekeken of er onder de tot het leerlingenvervoer toegelaten leerlingen, leerlingen zijn die in aanmerking komen voor een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan. Dit gebeurt in nauw overleg met de ouders. Het doel van een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan is dat de leerling wordt begeleid naar en voorbereid op zelfstandig reizen. Tevens vergroot het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan de zelfredzaamheid van de leerling.
Artikel 20. Aangepaste vormen van vervoer (uitwerking artikelen 19 en 21 van de verordening)
Het college zet maatwerkvervoer (een-op-een-vervoer of in een rustige bus) in als een leerling om medische en/of psychosociale redenen uitsluitend met een gelimiteerd aantal andere leerlingen kan reizen. Dit komt slechts in uitzonderlijke gevallen voor. Het college kent dit type vervoer alleen toe als dit op basis van een onafhankelijk medisch onderzoek nodig blijkt. Het college kan een dergelijke indicatie jaarlijks opnieuw toetsen bij de ontvangst van een nieuwe aanvraag.
Per school gaat het college voor het vervoer uit van de vaste aanvang- en eindtijden zoals aangegeven in de schoolgids. Het gaat hierbij om het vaste rooster voor een schooltype. Afwijkingen hierop zijn alleen toegestaan in overleg met en na goedkeuring van het college en mits door de ouders tijdig aangemeld.
Bij een gewijzigde eindtijd door onder andere lesuitval, is de school of de ouder/verzorger verantwoordelijk voor opvang van de leerlingen. Als een leerling bijvoorbeeld tijdens het onderwijs of de lessen ziek wordt of naar de tandarts of huisarts gaat, zijn de ouders verantwoordelijk voor het vervoer.
Artikel 21. Begeleiding in het openbaar vervoer of bij het fietsen (uitwerking artikelen 18 en 19 van de verordening)
Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als ouders dit niet zelf kunnen verzorgen, zorgen zij zelf voor een oplossing. Indien de leerling in een instelling woont, blijven ouders en instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van de leerling naar school en terug.
Van een ernstige benadeling van het gezin is in ieder geval sprake als de begeleider voor het begeleiden van leerlingen van het basisonderwijs meer dan drie uur reistijd openbaar vervoer per dag heeft of voor het begeleiden van leerlingen van het speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet (speciaal) onderwijs, meer dan drie uur reistijd openbaar vervoer heeft.
Artikel 22. Drempelbedrag en draagkracht (uitwerking artikel 23 van de verordening)
Het college berekent de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 23 van de verordening bepaalde afstand van 6 kilometer, op basis van de informatie van de lokale openbaar vervoerder. Het tarief dat geldt op het moment van aanvraag, geldt voor (de rest van) het schooljaar waarvoor de ouder bekostiging vraagt.
Als het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen is bepaald, en het jaar waarin de aanvraag is ingediend, op een structurele wijze is gedaald, vindt het college het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 23 van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen.
Artikel 23. Wijzigingen en terugvordering (uitwerking artikel 7 van de verordening)
Het college kan (geheel of gedeeltelijk) afzien van terugvordering of invordering, als:
Er sprake is van dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terug- of invordering voor de ouders of meerderjarige handelingsbekwame leerlingen. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij terug- of invordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de ouders of meerderjarige handelingsbekwame leerlingen.
Artikel 24. Ontzegging toegang tot leerlingenvervoer/aangepast vervoer (uitwerking artikel 7, lid 4, onder d, van de verordening)
Als de conclusie van het onderzoek van het college is dat het voorval is terug te voeren op een ernstige verstandelijke beperking van de leerling en dus de leerling niet kan worden toegerekend, zoekt het college met de vervoerder, ouders en eventueel de school een passende oplossing (bijvoorbeeld begeleiding in het aangepast vervoer, eigen vervoer).
Als de conclusie van het onderzoek van het college is dat het voorval niet terug te voeren is op een ernstige verstandelijke beperking van de leerling, dan rekent het college de leerling het ongewenste gedrag toe. Het college beslist dan over het wel of niet sanctioneren en over de hoogte van de eventuele sanctie. Als bij het incident leerlingen van verschillende gemeenten zijn betrokken, overleggen de colleges van die gemeenten met elkaar voordat een sanctie wordt opgelegd.
De brief met de tijdelijke uitsluiting stuurt het college als er sprake is van herhaald gedrag en dit leidt tot een eerste tijdelijke uitsluiting. Als er in het eerstvolgende schooljaar na de eerste waarschuwingsbrief opnieuw ongewenst gedrag plaatsvindt, vindt een onderzoek plaats als hiervoor beschreven. Als de conclusie van het onderzoek van het college is dat het ongewenste gedrag aan de leerling is toe te rekenen, vindt er een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling of de meerderjarige leerling en het college. Daarna ontvangen de ouders of meerderjarige leerling onder verwijzing naar de eerste waarschuwingsbrief een tweede brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat de leerling vanwege de herhaling van het ongewenste gedrag:
Als er opnieuw ongewenst gedrag plaatsvindt binnen hetzelfde schooljaar na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als hiervoor beschreven. Is de conclusie van het onderzoek van het college dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vindt er een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling of de meerderjarige leerling en het college. Daarna ontvangen de ouders of meerderjarige leerling onder verwijzing naar de eerste en de tweede (waarschuwings-)brief een derde brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat:
Valt het einde van het schooljaar binnen de termijn waarvoor de maatregel is opgelegd, dan geldt de uitsluiting voor de van toepassing zijnde periode exclusief de zomervakantie. Dit betekent dat de uitsluiting ook gedeeltelijk in het nieuwe schooljaar kan vallen. Loopt de sanctie af in een volgend schooljaar, dan dienen ouders of meerderjarige leerling een aanvraag in voor leerlingenvervoer voor dit nieuwe schooljaar.