Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Berkelland

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Berkelland 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBerkelland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Berkelland 2022
CiteertitelBeleidsregels Maatschappelijke ondersteuning en Jeugd Berkelland 2022
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en Jeugd gemeente Berkelland 2021.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. Jeugdwet
  3. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2022nieuwe regeling

14-12-2021

gmb-2021-460297

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Berkelland 2022

Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Berkelland;

 

Overwegende dat het de bevoegdheid heeft om beleidsregels te stellen voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van de Verordening Sociaal Domein Berkelland 2022, nader te noemen de Verordening.

 

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Besluit:

 

Vast te stellen de navolgende:

 

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Berkelland 2022

 

Inleiding

De gemeente Berkelland vindt het belangrijk dat inwoners actief kunnen meedoen in de samenleving. Ook is het belangrijk dat inwoners een eigen huishouding kunnen voeren en dat kinderen gezond en veilig opgroeien. Inwoners moeten in de eerste plaats daar zelf voor zorgen. Lukt dat niet, dan is het de taak van de gemeente om inwoners te helpen.

 

Het document dat u leest beschrijft de beleidsregels en de manier waarop de gemeente Berkelland werkt.

 

Deze beleidsregel geven algemene regels over de volgende onderwerpen:

  • Werken en meedoen in de samenleving (Wmo en Jeugd);

  • Gezond en veilig opgroeien (Jeugd);

  • Wonen in een veilige en gezonde omgeving (Wmo).

Waarom deze regels?

De beleidsregels vullen de wettelijke regels en de regels uit de Verordening sociaal domein Berkelland 2022 en het Financieel besluit maatschappelijk ondersteuning en jeugdhulp Berkelland 2022 aan. Het zijn algemene regels waarin bepaalde zaken uit de verordening en het besluit zijn uitgewerkt en die door de gemeente zijn vastgesteld. In onderstaande tabel is toegelicht welk type documenten er zijn, wat er in ieder document is geregeld en wie het document heeft vastgesteld.

 

Kernwaarden

In dit deel zijn de kernwaarden opgenomen die invulling geven aan wat de gemeente van inwoners verwacht en wat inwoners van de gemeente mogen verwachten. De kernwaarden geven de koers aan die de gemeente binnen het sociaal domein wil varen en zijn het eerste (afwegings)kader waarbinnen een hulpvraag beoordeeld wordt.

 

De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit past bij de bedoeling van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet.

 

  • 1.

    Iedere inwoner kan naar vermogen deelnemen aan de samenleving.

  • 2.

    Iedere inwoner heeft onderdak en een gezonde financiële huishouding.

  • 3.

    Kinderen groeien veilig en gezond op.

  • 4.

    De inwoner benut maximaal eigen mogelijkheden, talenten en zijn sociale netwerk (bijvoorbeeld familie, vrienden of het verenigingsleven).

  • 5.

    De hulpvraag staat centraal. De gemeente helpt bij het duidelijk maken van de hulpvraag.

  • 6.

    Vrij toegankelijke hulp gaat voor hulp-op-maat.

  • 7.

    De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is. Dit betekent niet dat de gemeente altijd met een oplossing komt.

Deze kernwaarden geven richting aan de uitvoering van de verordening en de beleidsregels. Het zijn geen regels, maar principes en overtuigingen. Die vormen de basis van de regels.

 

Hoofdstuk 1. Definities en begrippen

 

In het sociaal domein staat een aantal begrippen centraal: participatie, zelfredzaamheid, samenredzaamheid en eigen kracht. In het verlengde van de eigen kracht liggen de begrippen, algemeen gebruikelijke zaken, algemene voorzieningen, voorliggende voorzieningen en mantelzorg. In dit hoofdstuk worden deze begrippen uitgewerkt.

1.1 Definities

Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo 2015, de Jeugdwet, de Verordening sociaal domein Berkelland 2022, het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland en het Beleidskader samen denken samen doen.

 

Een aantal voorkomende begrippen zijn:

 

Aanbieder:

Organisatie die de maatwerkvoorziening biedt en hiervoor een contract heeft afgesloten met de regio Achterhoek;

 

Centrumgemeente:

Voor de taken van Beschermd Wonen is gemeente Doetinchem voor de Achterhoekse gemeenten door het ministerie van VWS aangewezen als centrumgemeente. Met ingang van 1 januari 2022 vormt de gemeente Berkelland zelf de toegang voor nieuwe casussen Beschermd Wonen. De gemeente Doetinchem is door de gemeente Berkelland nog gedeeltelijk gemandateerd voor de uitvoering van de lopende casussen Beschermd Wonen;

 

Gemeente

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland.

 

Hulp-op-maat

Een op de inwoner afgestemde voorziening.

  • o

    Als het gaat om een voorziening in het kader van de Wmo: een maatwerkvoorziening (in natura of als Pgb) als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo 2015.

  • o

    Als het gaat om een voorziening in het kader van de Participatiewet: een voorziening bij de arbeidsinschakeling die speciaal op de inwoner is afgestemd of bijzondere bijstand.

  • o

    Als het gaat om schuldhulpverlening als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening: op de inwoner afgestemde hulp bij het aflossen van schulden.

  • o

    Als het gaat om een voorziening in het kader van de Jeugdwet: een voorziening die op een jongere of zijn ouders is afgestemd (in natura of als Pgb) als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.

Jongere(n)

Als het gaat om de Jeugdwet: de jongere, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Als het om werk en inkomen gaat: personen die jonger zijn dan 27 jaar.

 

Kind(eren)

De minderjarige (0-18 jaar)

1.2 Algemeen gebruikelijke voorziening(en)

Van algemeen gebruikelijk is sprake als een voorziening of dienstverlening:

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;

  • financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

  • indien het – al dan niet deels – gaat om gebruikelijke vervanging of renovatie.

Voorbeelden zijn:

  • Kreuk en strijkvrije kleding

  • Fiets met of zonder trapondersteuning

  • Schoonmaakmiddelen

  • Wandelstok

  • Rollator

  • Wasdroger

  • Wasmachine

  • Vaatwasser

  • Boodschappendiensten

  • Inductiekookplaat

  • Maaltijdvoorzieningen

  • renovatie badkamer na 20 jaar, afhankelijk van de uitvoering (eenvoudig of luxueus);

  • renovatie keuken na 20 jaar, afhankelijk van de uitvoering (eenvoudig of luxueus);

  • dorpels in de woning verwijderen;

  • drempelhulpen plaatsen;

  • boodschappendiensten supermarkten;

  • kant- en klaar maaltijden, bijvoorbeeld verkrijgbaar bij de supermarkt en slager;

  • glazenwasser.

Bovenstaande voorzieningen kunnen op zichzelf algemeen gebruikelijk zijn. Per geval moet echter een beoordeling plaats vinden. Belangrijk is om op te merken dat de aanwezigheid van een medische noodzaak niet inhoudt dat de voorziening daarom niet algemeen gebruikelijk kan zijn. Daarnaast zal bijvoorbeeld van oudere inwoners of inwoners met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld verwacht worden dat zij anticiperen op de toekomst. Bij de keuze van een nieuw te betrekken woning mag uiteraard verwacht worden dat men rekening houdt met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Blijft men wonen in de huidige woning, dan wordt van de inwoner gevraagd te anticiperen op, en te reserveren voor de toekomst. Er zijn voorzieningen waarvan voorzienbaar is dat deze ooit nodig zullen zijn, en waarvoor men zelf moet zorgen. Dit zijn in principe ook algemeen gebruikelijke voorzieningen.

 

Tot het jaar 2020 was het begrip algemeen gebruikelijk niet opgenomen in de wet. Sinds 2020 is dit wel het geval. Voor de uitleg van het begrip verwijst de wetgever naar de jurisprudentie. Met de hierboven genoemde criteria sluiten we aan op de rechtspraak en laten we zien dat we ook de nieuwe koers van de hoogste rechter (ingezet op 20-11-2019, zie ECLI:NL:CRVB:2019:3535 en ECLI:NL:CRVB:2019:3690) volgen. Nieuw (geobjectiveerd) element is hetgeen financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. Hieronder verstaan we een inkomen op bijstandsniveau, in de zin van de Participatiewet. Met een uitkering algemene bijstand (levensonderhoud) wordt iemand in staat geacht te voorzien in de noodzakelijke algemene bestaanskosten, waaronder ook kosten die slechts incidenteel voorkomen. Bij de beoordeling of een voorziening of dienst algemeen gebruikelijk is, zoekt het college nadrukkelijk naar de link tussen de Wmo en de Participatiewet; doel hiervan is zo integraal mogelijke dienstverlening aan inwoners te bieden.

 

De memorie van toelichting van de Wmo 2015 omschrijft het als volgt: een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat uit zaken, diensten die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn; niet speciaal voor mensen met een beperking zijn ontworpen en niet aanzienlijk duurder zijn dan een vergelijkbaar product met hetzelfde doel (passend in een normaal aanschaffingspatroon bij een gelijke financiële positie).

1.3 Algemene voorzieningen

De gemeente kan algemene voorzieningen bieden aan ingezetenen die maatschappelijke ondersteuning behoeven. Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

 

Wanneer blijkt dat de inwoner niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, beoordeelt een medewerker van het Voormekaar team of er algemene voorzieningen zijn die de ondersteuningsbehoefte van de inwoner (gedeeltelijk) kunnen oplossen.

 

Inwoners kunnen ook rechtstreeks gebruik maken van algemene voorzieningen zonder een voorafgaand keukentafelgesprek. De toegang tot algemene voorzieningen is laagdrempelig. Voor het gebruik van algemene voorzieningen kan een bijdrage worden gevraagd.

 

De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen. Deze algemene voorzieningen zorgen voor een ondersteuningsaanbod waardoor meer mensen kunnen deelnemen aan het “gewone” maatschappelijke leven. Er moet altijd naar de individuele situatie worden gekeken of de voorziening voldoende compenserend is. Zijn er algemene voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Dan hoeft de gemeente (hierin) niet te ondersteunen.

 

Een voorbeeld van een algemene voorziening is de Mantelzorgregeling.

1.4 “Voorliggende” voorzieningen

Dit zijn voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens een maatwerkvoorziening wordt overwogen. Bijvoorbeeld op basis van een andere wet of verzekering. De algemene voorzieningen zijn ook onderdeel hiervan.

Zijn er voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Dan hoeft de gemeente (hierin) niet te ondersteunen.

 

Voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn:

  • -

    peuteropvang en scholen;

  • -

    algemeen maatschappelijk werk;

  • -

    Wet langdurige zorg

  • -

    Zorgverzekeringswet

1.4.1 Wet langdurige zorg (Wlz)

Bij het onderzoek door de gemeente moet beoordeeld worden of iemand in aanmerking komt voor een indicatie vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) of daarover al beschikt. Als dat zo is, kan een Wmo-maatwerkvoorziening, dus ook een vorm van dagopvang, op basis van artikel 2.3.5, lid 6 Wmo worden geweigerd. Die valt dan immers onder de Wlz. Ook wanneer de inwoner weigert mee te werken aan een onderzoek of er recht is op een Wlz-indicatie kan een voorziening vanuit de Wmo worden geweigerd. Het is goed om het recht op Wlz eerst te onderzoeken om onnodig onderzoek vanuit de gemeente te voorkomen. Voor gratis hulp bij het aanvragen van een Wlz indicatie kan gebruik worden gemaakt van cliëntondersteuning. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) verstrekt overigens de informatie over het Wlz-gerechtigd zijn als dat nodig is aan de gemeente. Wanneer duidelijk is dat de inwoner niet onder de Wlz valt, gaat het onderzoek naar de hulpvraag vanuit de gemeente verder. Bij het onderzoek naar wat de juiste plek voor de inwoner is mag het belang van de inwoner niet uit het oog worden verloren.

1.4.2 Zorgverzekeringswet (Zvw)

Bij het onderzoek door de gemeente moet ook beoordeeld worden of iemand in behandeling is vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). Een voorbeeld is dat de Zvw ook de mogelijkheid om dagbesteding te declareren financiert. Er kunnen vijf vormen van dagbesteding geregistreerd worden in de gespecialiseerde ggz. Doel is het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid van de patiënt. Dagbesteding vindt altijd plaats in het kader van de (psychiatrische) behandeling en is terug te vinden in het behandelplan van de patiënt. Dagbesteding vanuit de Wmo wordt dan geweigerd. Het gaat niet om het doel van de dagbesteding maar dat deze onderdeel is van de behandeling en noodzakelijk is om de behandeling te laten slagen. Pas wanneer er sprake is van afbouw en beëindiging van de behandeling gaat deze dagbesteding over naar de Wmo. In de overgangsfase kan er dus sprake zijn van dagbesteding vanuit de Wmo. We verliezen bij deze afweging het belang van de inwoner niet uit het oog.

1.4.3 Regresrecht

Wanneer een inwoner slachtoffer is van een ongeluk waarbij een andere partij aansprakelijk is voor de letselschade en een beroep doet op Wmo-voorzieningen, dan zal de gemeente de kosten hiervoor in kaart brengen voor de inwoner. De inwoner wordt dan geacht om de kosten voor de Wmo-voorzieningen mee te nemen bij het verhalen van de letselschade bij de aansprakelijke partij. Wanneer dit niet mogelijk is zijn de kosten van de Wmo-voorzieningen voor de gemeente. Voorheen werd dit collectief afgekocht door het Verbond van Verzekeraars en kon de gemeente dit niet individueel in rekening brengen.

1.4.4 Arbeidsvoorzieningen

Er zijn (wettelijke) arbeidsvoorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan voordat de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen. Op grond van de Ziektewet, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Wajong en Participatiewet zijn er namelijk mogelijkheden voor aangepast werk en trajecten die toe leiden naar werk. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor aangepast werk, een re-integratietraject of speciaal onderwijs op grond van de genoemde regelingen dan kan begeleiding groep (dagbesteding) worden overwogen.

1.4.5 Jeugdgezondheidszorg

In de Wet publieke gezondheid is het basispakket jeugdgezondheidszorg vastgesteld. De jeugdgezondheidszorg heeft o.a. als taak het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding over thema’s die betrekking hebben op opvoeden en opgroeien. Voorbeelden hiervan zijn het consultatiebureau, videotraining, taalstimulering, consult bij een schoolarts, etc.

1.4.6 Onderwijs

Vanuit de Wet passend onderwijs is het onderwijs ervoor verantwoordelijk om alle leerlingen een goede onderwijsplek te bieden. Ook voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Alle samenwerkende reguliere scholen in een regio bieden dezelfde basisondersteuning. In het ondersteuningsplan van het regionale samenwerkingsverband passend onderwijs staat wat onder de basisondersteuning valt. Naast de basisondersteuning bieden sommige reguliere scholen extra begeleiding aan leerlingen. Leerlingen die speciale of intensieve begeleiding nodig hebben, kunnen naar het speciaal onderwijs. Als toezicht en begeleiding van een kind meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht, kan hulp-op-maat worden ingezet.

1.4.7 Kinderopvang

Kinderen die extra ondersteuning nodig hebben, kunnen ook terecht op een kinderdagverblijf of bij een gastouder. Dit is geregeld in de Wet op de kinderopvang. Leidsters leren omgaan met een kind met een beperking wordt gerekend tot de gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan hulp-op-maat worden ingezet. Dit kan alleen in de situaties waarbij opvang niet het doel is, maar er sprake is van ontwikkelingsdoelstellingen. Daarbij kan gedacht worden aan (ernstige) gedragsproblematiek.

1.5 Gebruikelijke hulp

 

1.5.1 Algemeen

We kennen in de Wmo 2015 gebruikelijke hulp en niet-gebruikelijke hulp. Alles wat iedereen normaal gesproken voor een ander doet is gebruikelijk. Wat meer is, is niet-gebruikelijk. Maar ook bij niet-gebruikelijke hulp kan het soms gebruikelijk zijn dat dit wordt gegeven.

 

In de verordening is vastgelegd dat gebruikelijke hulp de hulp is die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld. Bij huisgenoten spelen de vragen; Kan hij het, heeft hij er de tijd voor en is hij niet overbelast? Als deze 3 vragen met ja beantwoord kunnen worden, dan kan verwacht worden dat ook niet-gebruikelijke hulp gewoon wordt gegeven. Lukt dat niet meer, dan komt de gemeente te hulp.

 

Voor zover gebruikelijke hulp kan worden verwacht, hoeft het college geen hulp-op-maat toe te kennen. Het college kan voor de niet-gebruikelijke hulp hulp-op-maat verlenen. Daar waar sprake is van overbelasting, zal hulp-op-maat niet op basis van een pgb worden verstrekt.

 

De vraag of en zo ja, welk onderdeel van de hulpvraag tot gebruikelijke hulp behoort, beoordeelt het college op grond van het afwegingskaders ‘Gebruikelijke hulp jeugd’ en ‘Gebruikelijke hulp maatschappelijke ondersteuning’.

 

Deze afwegingskaders dienen als uitgangspunt. In elke individuele situatie wordt op basis van dit toetsingskader een zorgvuldige individuele afweging gemaakt. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de jongere en zijn ouders of leefeenheid.

 

Zowel bij het afwegingskader ‘Gebruikelijke hulp jeugd’ als het afwegingskader ‘Gebruikelijke hulp maatschappelijke ondersteuning’ wordt uitgegaan van een onderscheid in kortdurende en langdurige zorgsituatie en de richtlijnen gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel.

1.5.1.a Onderscheid kortdurende en langdurige zorgsituatie

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.

  • Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.

  • Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan 3 maanden nodig zal zijn.

In kortdurende zorgsituaties kan van ouders en andere verzorgers/opvoeders (Jeugdwet) en echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (Wmo) worden verwacht dat ze alle persoonlijke verzorging en begeleiding zelf bieden. Dit betreft gebruikelijke hulp.

Alleen in langdurige zorgsituaties kan derhalve sprake zijn van niet-gebruikelijke hulp waarvoor het college hulp-op-maat moet inzetten. Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college hulp in kan zetten.

1.5.1.b Richtlijnen gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel

Kinderen

van 0 tot 3 jaar

* hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

* ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

* zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

* hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

* hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen

van 3 tot 5 jaar

* kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

* hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

* kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

* ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

* hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

* hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

* zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

* hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen

van 5 tot 12 jaar

* kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school,

oplopend van 22 tot 25 uur/week;

* kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

* hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

* hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

* zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen indien nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

* hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

* hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen

van 12 tot

18 jaar

* hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

* kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

* kunnen vanaf 16 jaar een dag en nacht alleen gelaten worden;

* kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

* hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

* hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

* hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling

(bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

* hebben t/m 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

1.5.2 Afwegingskader gebruikelijke hulp jeugd

Om vast te stellen welke hulp niet-gebruikelijk is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jongere met een normaal ontwikkelingsperspectief nodig heeft. Per leeftijdscategorie zijn hieronder richtlijnen daarvoor opgenomen.

 

Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt het college verschillende factoren. Deze factoren worden telkens in samenhang beoordeeld. En steeds wordt gekeken naar de individuele omstandigheden van de jongere en het gezin. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie) én meer tijd kosten (tijdsomvang). Waardoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

 

De volgende factoren worden in samenhang beoordeeld:

  • a.

    Leeftijd van de jongere

  • b.

    Aard van de zorghandelingen

  • c.

    Frequentie en patroon van de zorghandelingen

  • d.

    Tijdsomvang van de zorghandelingen

  • e.

    Draagkracht / draaglast van de ouder(s)

a.Leeftijd van de jongere

Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jongeren in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij jongeren met een normaal ontwikkelingsprofiel van dezelfde leeftijd kan de ene jongere meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind.

 

Voorbeeld

Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet. Maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft. Deze stimulans en hulp mag je verwachten van ouders/verzorgers en is gebruikelijke hulp.

 

b.Aard van de zorghandelingen

Voor zorghandelingen die de jongere zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulp-handeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.

 

Voorbeeld

  • Het legen van een katheterzakje is een handeling die het verschonen kan vervangen. Als dat het geval is, is sprake van gebruikelijke hulp.

  • Oefenen met het gebruik van pictogrammen bij een jongere met een verstandelijke beperking is een handeling die oefenen met lezen of topografie kan vervangen. Dit is in dat geval gebruikelijke hulp.

 

c.Frequentie en patroon van de zorghandelingen

Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals 3 keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt.

Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.

 

Voorbeeld

  • Als een kind bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind en wordt dit als gebruikelijke hulp aangemerkt.

  • Het aanreiken van spullen of speelgoed bij kinderen met een lichamelijke beperking na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, past in een normaal patroon van dagelijkse zorg en is dus gebruikelijke hulp.

  • Als een ouder meerdere malen per nacht zorg moet bieden aan een ouder kind, lopen die handelingen niet mee in het normale patroon van dagelijkse zorg. Dit is geen gebruikelijke hulp.

 

d.Tijdsomvang van de zorghandelingen

De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.

 

Voorbeeld

 

Alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en aankleden. Als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.

 

e.Draagkracht / draaglast van de ouder

Bij het onderzoek naar de gebruikelijke hulp moet het college vaststellen of degene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden, of dat sprake is van (dreigende) overbelasting. Er moet aandacht zijn voor de draaglast en draagkracht van de ouder of verzorger/opvoeder. Het college moet bekijken of hij/zij naast zijn of haar werk en de te verlenen zorg fysiek en psychisch nog in staat is de gebruikelijke hulp te verlenen. Dit geldt ook als een ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp te bieden. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting, zal het college een voorziening moeten verstrekken. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

1.5.3 Afwegingskader gebruikelijke hulp maatschappelijke ondersteuning

De beoordeling of er sprake is van gebruikelijke hulp is gebaseerd op de volgende omstandigheden:

  • a.

    De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner.

  • b.

    De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner.

  • c.

    De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen.

  • d.

    De leerbaarheid van de inwoner en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

a.De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner

Het college inventariseert als eerste de hier genoemde omstandigheden.

 

De aard

De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De inwoner kan aangewezen zijn op hulp bij o.a.:

  • zelfzorg;

  • het plannen of ondernemen van (dagelijkse) activiteiten in het kader van participatie; of

  • bij problematisch gedrag.

De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de inwoner daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de inwoner wel zelf kan al dan niet met bijvoorbeeld hulp van anderen of met gebruikmaking van algemene voorzieningen. Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling van elkaar verwacht wordt geboden te worden. Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner’ van deze Beleidsregels.

 

De omvang

Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de inwoner zijn aangewezen op begeleiding bij of het overnemen van bepaalde activiteiten maar ook afhankelijk zijn van (volledig) toezicht. Naast de vraag of dit toezicht onder gebruikelijke hulp kan worden geschaard, kan het zware eisen stellen aan en/of een zware wissel trekken op de persoon die deze hulp biedt.

 

Ook kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte in de zelfredzaamheid met zich meebrengen dat niet volledig van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Het college neemt daarbij de uitstelbare en niet-uitstelbare hulp en/of planbare en niet-planbare hulp in aanmerking maar ook de mogelijkheid van redelijk te vergen oplossingen die een eventuele aanspraak op maatschappelijke ondersteuning kunnen voorkomen.

 

De omvang van de ondersteuning kan (deels) ook onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en/of klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, op familiebezoek gaan, et cetera. Dergelijke hulp kan volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer als gebruikelijk worden aangemerkt.

 

Huishoudelijke taken

Ook bij het overnemen van huishoudelijke taken wordt in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.

 

b.De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner

Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid kiezen ervoor om gezamenlijk een huishouden te voeren. Dat maakt hen gezamenlijk verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden.

Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de inwoner. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de inwoner.

 

Huishoudelijke taken

Ook bij het overnemen van huishoudelijke taken wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.

 

Algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer

Het college houdt bij de beoordeling of er sprake is van gebruikelijke hulp wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. De volgende voorbeelden worden genoemd:

  • Hulp bij een bezoek aan de familie, vrienden, huisarts, et cetera. Daaronder wordt ook het vervoer verstaan; het gaat immers om (incidentele) verplaatsingen die in het algemeen gepland kunnen worden. Het vervoer bij structurele verplaatsingen, waarbij rekening wordt gehouden met de intensiteit van de verplaatsingen en de reguliere daginvulling van de huisgenoot.

  • Hulp bij of het overnemen van taken die tot een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie.

  • Hulp aan anderen, die behoren tot de omgeving van de inwoner, in het (leren) omgaan met de beperkingen van de inwoner. Denk aan familie, vrienden, vrijwilligers, et cetera.

  • Hulp van ouders aan kinderen, waaronder ook toezicht, bij activiteiten zoals zwemmen of andere activiteiten die kinderen doen en waarbij zij normaal gesproken door hun ouders begeleid worden; (zie Richtlijnen gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel).

Echtgenoten/partners

Als uitgangspunt geldt dat wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer; de onderhoudsplicht die echtgenoten/partners naar elkaar toe hebben. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid. Bij een substantiële omvang in de ondersteuningsbehoefte kan dit er evenwel toe leiden dat sprake is van niet-gebruikelijke hulp.

 

Kinderen ten opzichte van ouders

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen aan hun ouders. Daarbij moet vooral gedacht worden aan het overnemen van de huishoudelijke taken. Voor kinderen ten opzichte van hun ouders kan het bieden van begeleiding als gebruikelijke hulp anders liggen. Het hoeft ook niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat meerderjarige inwonende kinderen hun ouder(s) individuele ondersteuning bieden. Het college zal dat in het individuele geval moeten beoordelen.

 

Huisgenoten ten opzichte van elkaar

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Voor huisgenoten ten opzichte van elkaar kan het bieden van begeleiding als gebruikelijke hulp anders liggen. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het ook zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat de ene huisgenoot de ander bijvoorbeeld aanspoort tot zelfzorg.

 

Ouders en kinderen

De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp/zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp/zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon, die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het tijdelijk overnemen van de gebruikelijke hulp/zorg van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.

 

c.De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen

Als de inwoner thuiswonende kinderen heeft, gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke taken. Dat beoordeelt het college in het individuele geval.

 

Kinderen binnen de leefeenheid

In geval de leefeenheid van de inwoner mede bestaat uit (pleeg en/of stief-)kinderen, gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassen huisgenoot van 21 jaar en ouder dient het huishouden in principe geheel over te nemen. Een 18- tot 21-jarige wordt verondersteld een huishouden te kunnen voeren. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder de omstandigheden in het individuele geval kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen.

Verder gelden de volgende uitgangspunten bij de huishoudelijke taken:

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

d.De leerbaarheid van de inwoner en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd

Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp van een huisgenoot kan worden verlangd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier gebruikelijke hulp kan of moet worden verleend, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een nog niet eerder aanwezige ondersteuningsbehoefte van de inwoner zoals bij een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie het geval kan zijn. Of een huisgenoot die nooit heeft geleerd huishoudelijke taken uit te voeren, maar die wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk hulp-op-maat inzetten om de ‘gebruikelijke hulp’ aan te leren. De ondersteuning kan dan ook gericht zijn op het leren om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de inwoner. Er moet in die gevallen wel sprake zijn van een noodzaak tot het verlenen van hulp-op-maat die in overwegende mate is gericht op de inwoner. Het spreekt voor zich dat hierbij de leerbaarheid van de inwoner ook een belangrijke rol kan spelen. Dat kan ook betrekking hebben op het (leren) accepteren van de te bieden gebruikelijke hulp.

 

Niet-gebruikelijke hulp

Het kan zijn dat de gebruikelijk hulp (substantieel) wordt overschreden. Denk bijvoorbeeld aan de situatie van een langdurige ondersteuningsbehoefte in combinatie met het uitvoeren van huishoudelijke taken en/of het bieden van noodzakelijke individuele ondersteuning. Ook de hulp/zorg van ouders voor kinderen kan niet-gebruikelijk zijn gelet op de omvang daarvan. In vergelijking met gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel kan deze hulp/zorg worden overschreden. Het is echter niet zo dat het college in Beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp precies gebruikelijk is te bieden. De medewerker Voormekaar moet daarvoor de omstandigheden van het individuele geval beoordelen. In voorkomende gevallen kan hulp-op-maat aangewezen zijn, tenzij (bij kinderen) aanspraak bestaat op begeleiding of persoonlijke verzorging op grond van de Jeugdwet of intensieve kindzorg op grond van de Zvw.

 

Uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp

In de volgende situaties gaat het college er in principe van uit dat de huisgenoot (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp biedt of kan bieden:

  • de huisgenoot is overbelast of dreigt te worden overbelast;

  • de huisgenoot heeft beperkingen en mist de kennis/vaardigheden om gebruikelijke hulp uit te voeren en kan deze vaardigheden niet aanleren;

  • de inwoner heeft een zeer korte levensverwachting;

  • de huisgenoot is regelmatig niet aanwezig, vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter. Hiermee wordt niet werk bedoeld. Van de huisgenoot wordt verwacht dat ook het werk wordt aangepast aan de situatie en/of omstandigheden van huisgenoten; of

  • er is naar het oordeel van het college sprake van bijzondere omstandigheden. Hieronder kan bijvoorbeeld een stapeling van ondersteunings- en/of zorgtaken worden verstaan.

Mantelzorg versus gebruikelijke hulp

Mantelzorg overstijgt in tijd en/of intensiteit, wanneer het door inwonende partners, kinderen of andere huisgenoten wordt geleverd, het niveau van gebruikelijke hulp. Anderzijds kan mantelzorg ook door niet inwonende familieleden of personen uit het netwerk van de persoon worden geleverd. Bijvoorbeeld door uitwonende kinderen, vrienden of andere personen uit het sociaal netwerk van de persoon.

1.6 Persoonlijke verzorging

 

1.6.1 Wat valt onder persoonlijke verzorging?

Jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet omvat onder andere het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging. De hulp is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij de jongere.

Persoonlijke verzorging betreft hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat dan onder andere om de volgende activiteiten (niet uitputtend):

  • wassen

  • aankleden en uitkleden

  • aanbrengen of aantrekken van hulpmiddelen, prothesen, elastische kousen

  • eten en drinken

  • toedienen van sondevoeding

  • zich verplaatsen (in/uit bed, in/uit bad, van bed naar stoel)

  • naar het toilet gaan (aanleggen van een urinaal, verwisselen van incontinentiemateriaal)

  • wisselen van lig- of zithouding

  • medicijnen innemen

  • opmaken van het bed van een bedlegerig kind

  • reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging, scheren, hand- en voetverzorging

  • schoonhouden en verzorgen van stoma en andere onnatuurlijke lichaamsopeningen

Een jongere kan ondersteuning krijgen bij deze ADL-activiteiten, maar de handelingen kunnen ook worden overgenomen. Het stimuleren van de jongere om de persoonlijke verzorging uit te voeren of aan te leren, kan ook onderdeel zijn van de in te zetten hulp.

 

Persoonlijke verzorging kan ook onder de Wmo 2015 vallen. Maar als er een “behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop” is, valt de zorg onder de Zvw. Bij 'een hoog risico' gaat het om inwoners die nog geen ziekte, aandoening of beperking hebben, maar wel een hoog risico hierop hebben. Dit kunnen bijvoorbeeld ouderen zijn met een lichamelijke beperking of met dementie. In het algemeen gaat het om inwoners bij wie de gezondheidssituatie snel kan veranderen. Meestal zijn dit inwoners die al veel te maken hebben met huisartsenzorg of ziekenhuiszorg.

 

De wijkverpleegkundige beoordeelt of er een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop is. Is dit zo? Dan bepaalt de wijkverpleegkundige ook de behoefte aan verpleging en verzorging van de verzekerde naar aard, inhoud en omvang. Is dit niet zo? Dan is het aan het college om te beoordelen of de inwoner in aanmerking komt voor hulp-op-maat. De hulp-op-maat bestaat dan uit hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat meestal niet om het daadwerkelijk douchen en aankleden van inwoners, maar om de begeleiding hierbij.

1.6.2 Persoonlijke verzorging en gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging als (niet-)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit 1.5.2 en 1.5.3. Er zijn enkele bijzondere situaties die specifiek voor persoonlijke verzorging gelden.

 

Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang

De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, kan het college een voorziening verstrekken. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.

 

Voorbeeld

  • Een baby krijgt bij de kinderopvang 3 keer per dag een flesje. Voor een baby valt het geven van een flesje onder normale dagelijkse zorg zoals kinderopvang die biedt. Nu kost het bij deze baby, vanwege ernstige slikproblemen, extra tijd om dat flesje te geven. Voor het geven van een flesje staat gemiddeld 20 minuten per keer en bij deze baby kost het 35 minuten per keer. De minuten meertijd komen voort uit aandoeninggerelateerde stoornissen en beperkingen. Voor de extra tijd die het kost om het flesje te geven, kan het college hulp inzetten: 3 keer 15 minuten = 45 minuten per dag dat het kind gebruik maakt van de kinderopvang. Deze extra tijd valt niet onder gebruikelijke hulp.

  • Wanneer de baby geen flesje zou krijgen maar sondevoeding, dan is de volledige tijd voor het toedienen van de sondevoeding tijdens de kinderopvang niet-gebruikelijke hulp en dus zorg waarvoor een voorziening kan worden verstrekt. Het geven van sondevoeding valt namelijk niet onder zorg zoals instanties voor kinderopvang die bieden.

 

Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare zorg geen verplichting voor de ouders of verzorgers/opvoeders om deze hulp op school te leveren. Dit wordt gezien als niet-gebruikelijke hulp. Voor deze hulp kan het college dus een voorziening toekennen.

 

Intieme persoonlijke verzorging voor een jongere ouder dan 12 jaar

Voor zover een jongere van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder of verzorger/opvoeder wordt geen bijdrage verwacht van die ouder/verzorger verwacht. Er is dan dus geen sprake van te verwachten gebruikelijke hulp.

1.7 Ondersteuning van Mantelzorg

Inwoners die ziek zijn of een beperking hebben, worden vaak geholpen door familieleden, vrienden of kennissen. Deze hulp wordt mantelzorg genoemd als de hulp langdurig en onbetaald wordt gegeven en verder gaat dan wat gebruikelijk is tussen mensen. Degene die deze hulp geeft is de mantelzorger. Mantelzorg is maatschappelijk van groot belang voor een leefbare samenleving en sociale samenhang.

 

Ondersteuning van mantelzorg moet de inwoner de mogelijkheid bieden in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen, als de mantelzorger zo zwaar belast is dat mantelzorgverlening in gevaar komt. Dat kan het geval zijn als de mantelzorger door verlening van mantelzorg in combinatie met diens eigen dagelijkse activiteiten overbelast raakt of dreigt te raken.

 

Relatie met Wlz

Als de mantelzorg erg zwaar is en ook als zodanig wordt ervaren kan het zijn dat het gaat om een inwoner die aangewezen is op verblijf en daarmee samenhangende Wlz-zorg. Kiest deze inwoner er voor zelfstandig te blijven wonen, dan zal de Wlz het kader zijn van waaruit ondersteuning bij mantelzorg geboden moet worden (Wmo, artikel 2.3.5, lid 6). Mantelzorgondersteuning die als algemene voorziening wordt geboden valt wel onder de Wmo. Bij een vraag om hulp-op-maat betreffende de ondersteuning van mantelzorg is de vraag dus of iemand aanspraak heeft op verblijf vanuit de Wlz of dat hij daar van het CIZ een indicatie voor kan krijgen.

 

Is er sprake van een Wlz-indicatie dan is er voor de gemeente geen taak. Opgemerkt moet worden dat het in artikel 2.3.5, lid 6 Wmo om een "kan" bepaling gaat. De gemeente kan dus een maatwerkvoorziening weigeren, maar kan ook besluiten wel iets te doen, al dan niet in de vorm van een hulp-op-maat. Het is niet zo dat er geen groep overblijft door deze regel. De groep dementerenden kan, zonder dat er een indicatie is voor verblijf in een instelling, een zware wissel trekken op de mantelzorger. Overbelasting van de mantelzorger moeten worden voorkomen. Het gaat er dus om de mantelzorger op een zodanig moment zoveel noodzakelijke hulp - in wat voor vorm dan ook - te geven dat het punt van dreigende overbelasting wordt voorkomen.

1.7.1 Afwegingskader inzet ondersteuning mantelzorger

Het is bij overbelasting van de mantelzorger van het grootste belang dat het onderzoek uitgevoerd wordt tijdens een gesprek waarbij de mantelzorger aanwezig is. Alleen in aanwezigheid van de mantelzorger kan een juist beeld ontstaan van de situatie, het stadium waarin de mantelzorger zich bevindt en de behoefte aan ondersteuning en de vorm waarin deze ondersteuning het beste gegeven kan worden.

 

De vraag of iemand de ontlasting van de mantelzorger zelfstandig, in deze situatie samen met de mantelzorger zal kunnen bereiken, is een belangrijke start. Er zijn veel mogelijkheden denkbaar om de mantelzorger te ontlasten. Er kan gekeken worden naar andere vormen van persoonlijke hulp of mantelzorg. In praktijk blijkt dat soms niet aan een bepaalde persoon uit het netwerk gedacht wordt als ondersteuning of als extra mantelzorger, waardoor deze persoon niet is gevraagd.

 

Als gebruikelijke hulp, (andere) mantelzorg, of het sociale netwerk geen mogelijkheden bieden, zal beoordeeld moeten worden of er (wettelijk) voorliggende voorzieningen zijn. Dat zou zowel binnen als buiten de Wmo kunnen zijn. Mogelijkheden via vrijwilligersorganisaties, dagopvang, dagbesteding, dagtherapie, of welke naam er ook voor bestaat kan hier onder gerekend worden. Veel dagopvang zal vallen onder de ondersteuning bij dagbesteding en daarom binnen de Wmo opgelost worden. Maar er kunnen andere mogelijkheden bestaan die op dit punt beoordeeld kunnen worden. Een wettelijke mogelijkheid hierbij is gelegen in de Wlz, zoals hierboven al besproken. Andere wettelijke voorliggende voorzieningen zijn niet waarschijnlijk. Ook algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen zullen hier niet gemakkelijk een totaaloplossing bieden, maar wellicht wel een bescheiden bijdrage bieden. Heeft geen van de beoordeelde mogelijkheden een (gedeeltelijke) oplossing geboden dan zal naar hulp-op-maat voor de mantelzorger gekeken moeten worden.

1.7.2 mogelijkheden ondersteuning mantelzorger

  • a.

    De inwoner die mantelzorg ontvangt kan in aanmerking komen voor respijtzorg als dit niet vanuit een voorliggende voorziening of andere wetgeving wordt verstrekt. Respijtzorg is het logeren in een accommodatie van een instelling of in een logeergezin. Respijtzorg heeft als doel het tijdelijk ontlasten van de mantelzorger of zijn omgeving, of om ontsporing van de situatie te voorkomen.

  • b.

    De mantelzorger kan voor (specialistische) vragen op het gebied van mantelzorg terecht bij de aandachtsfunctionaris mantelzorg van het Voormekaarteam.

  • c.

    De jonge mantelzorger kan voor (specialistische) vragen op het gebied van mantelzorg terecht bij de aandachtsfunctionaris mantelzorg van het Voormekaarteam of bij de jeugd-jongerenwerker van de Jimmy’s.

  • d.

    De mantelzorger kan een beroep doen op de algemene voorziening “Mantelzorgregeling Berkelland 2022”. Mantelzorgers die een beroep doen op deze voorziening kunnen huishoudelijke ondersteuning krijgen in hun eigen huishouden. De huishoudelijke ondersteuning kan alleen in de gemeente Berkelland worden geleverd.

  • e.

    De gemeente verstrekt jaarlijks mantelzorgwaardering op grond van artikel 5.5.2. in de verordening.

  • f.

    Ondersteuning bij plaatsing mantelzorgwoning

1.8 Begeleiding

 

1.8.1 Wat valt onder begeleiding?

De hulp-op-maat is gericht op het vergroten dan wel behouden van de zelfredzaamheid en de deelname aan de samenleving.

 

Begeleiding wordt ingezet om de inwoner te ondersteunen, voor het stimuleren van praktische vaardigheden die nodig zijn in het dagelijks leven, de eigen regie te vergroten, zelfredzaamheid te vergroten en maatschappelijk te participeren.

 

Bij jongeren wordt (een beperking in de ) zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ kind van dezelfde leeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijnen in bijlage I. Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:

 

  • het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen, zoals leren om dagelijkse handelingen als wassen en aankleden zelfstandig te kunnen doen.

  • het oefenen met aanbrengen van structuur, bijvoorbeeld hulp bij plannen van activiteiten en dag structureren

  • ondersteuning bij het sociaal functioneren en maatschappelijk participeren (psychosociale zelfredzaamheid), zoals thuis, bij winkelen of vrijetijdsbesteding.

  • het overnemen van handelingen en regie

  • het overnemen van toezicht op de jongere

  • ingrijpen bij gedragsproblemen

1.8.2 Begeleiding en gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van begeleiding als (niet)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit artikel 1.5.

 

Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor begeleiding vanuit Jeugdhulp gelden.

 

  • a.

    De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen

  • Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt geen bijdrage van hem verwacht.

 

  • b.

    Begeleiding gedurende werk of studie ouders/verzorgers

  • Wanneer ouders of verzorgers werken of studeren, blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken of studeren niet als voorziening worden toegekend. Alleen voor niet-gebruikelijke begeleiding kan het college een voorziening verstrekken.

 

  • c.

    Begeleiding tijdens onderwijs

  • Als een kind, vanwege een aandoening, stoornis of beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Het gaat daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Een concentratieprobleem van een kind kan op zichzelf dus geen reden zijn voor inzet van begeleiding. In het kader van passend onderwijs voorziet een school in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. Ook remedial teaching of huiswerkbegeleiding richten zich op het helpen van kinderen met leerproblemen. Dit zijn onderwijs gebonden problemen en behoren tot het domein van het onderwijs.

  •  

  • Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan wel begeleiding in de vorm van toezicht aangewezen zijn. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij ‘vrije’ of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym. Bij dit type lessen/activiteiten is er sprake van een minder strakke structuur en een ander type (leer)omgeving. Dit is vaak van invloed op het gedrag van het kind met een zorgvraag. Essentieel is dat het leren voor iedereen doorgang kan vinden. Ook bij de omgang met andere kinderen en/of bij spel kan het gedrag om toezicht en/of interventie vragen. Dit is niet-gebruikelijk toezicht waarvoor begeleiding ingezet kan worden.

  •  

  • d.

    Ouderlijk toezicht

  • Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt.

Niet-gebruikelijke begeleiding bij kinderen tot 3 jaar komt in de praktijk niet vaak voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan niet-gebruikelijke toezicht aan de orde zijn. Niet-gebruikelijke toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.

 

Voorbeeld

  • bij kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel is pedagogische correctie op gedrag gebruikelijk. Bij een cognitief beperkt kind met gedragsproblemen kan het zijn, dat er meer dan gebruikelijk correctie en aansturing van gedrag en vaak ook meer aandacht voor vaste structuur nodig is.

  • Begeleiding naar ziekenhuis: als een kind vanwege bijvoorbeeld nierdialyse meerdere keren per week naar het ziekenhuis moet, is het gebruikelijk dat een ouder of verzorger meegaat. Hiervoor hoeft het college geen voorziening toe te kennen. Deze uren worden wel meegewogen in de weging van de over)belasting van ouders/verzorgers voor de zorg van hun kind vanwege de aandoening.

  • Begeleiding naar zwemles: hiervoor hoeft het college geen voorziening toe te kennen. Het is gebruikelijk dat ouders met hun kind meegaan naar zwemles.

1.9 Medisch advies

Uit Wmo-jurisprudentie van de CRvB blijkt inmiddels ook dat de medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal-medisch adviseur van cruciaal belang kan zijn. Onder de Wmo 2015 en de Jeugdwet kan ook een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit hangt af van de aard van de hulpvraag.

 

Waar het altijd om gaat is dat, waar nodig, deskundigheid wordt ingeschakeld om op zorgvuldige wijze en dus op basis van voldoende en adequate gegevens, te kunnen besluiten. Het uitgangspunt is daarbij dat de adviseur onafhankelijk is en er is dan geen sprake van een cliënt/patiëntrelatie.

 

Advies kan bijvoorbeeld worden gevraagd bij een inwoner die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij de gemeente. Het belang van een medisch advies in een dergelijke situatie is dat er voor de gemeente een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin (medisch) geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de inwoner (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is.

Daarnaast kan een advies voor de consulent zinvol zijn om te beoordelen wat de grondslag voor de aanvraag is en voor het in kaart brengen van de behandel- en ontwikkelingsmogelijkheden van de inwoner.

 

Het verstrekken van voorzieningen zonder een objectieve bepaling van de huidige (uitgangs)situatie brengt het risico met zich mee dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen verstrekking plaats had kunnen vinden, bijvoorbeeld omdat verstrekking van een voorziening anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt, toch voorzieningen worden verstrekt. Voorzieningen kunnen dan –goed onderbouwd- worden geweigerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak LJN BH1077). Een kostenafweging kan ook reden zijn om (medisch) advies te vragen. Het kan dan gaan om een aanschafbedrag van een voorziening en/of een geschat bedrag dat de gemeente denkt per jaar kwijt te zijn aan bijvoorbeeld hulp bij het huishouden of begeleiding. Daarnaast wordt de medisch adviseur om een advies gevraagd als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen. Tot slot kan de gemeente aanleiding zien om medisch advies te vragen bij bijvoorbeeld een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

 

De gemeente beoordeelt het medisch advies en neemt dit advies mee in de beoordeling van de melding. Wanneer een inwoner zelf een medisch advies, bijvoorbeeld als second opinion, wil aanvragen, kan hij dit via de eigen zorgverzekering doen. Dit advies wordt dan tevens meegenomen in het onderzoek.

1.10 Vervanging

Als een voorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

  • 1.

    tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen;

  • 2.

    tenzij de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

  • 3.

    als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 2. Hulp-op-maat dienstverlening Jeugd en Wmo

2.1 Algemeen

Als hulp-op-maat in de vorm van dienstverlening aan de orde is, worden de volgende afwegingskaders gebruikt om de meest passende ondersteuning te kiezen:

  • Begeleiding individueel Wmo en Jeugd

  • Persoonlijke verzorging Wmo en Jeugd

  • Behandeling individueel Jeugd

  • Begeleiding groep Wmo en Jeugd

  • behandeling groep jeugd

  • Vervoer naar ondersteuning groep

  • Overige vormen van Jeugdhulp

  • Logeren Wmo en Jeugd

  • Beschermd Wonen Wmo

  • Het voeren van een huishouden Wmo

In hoofdstuk 3 vindt u de overige hulp-op-maat Wmo.

2.2 Afwegingskaders hulp-op-maat ondersteuning en begeleiding Wmo en Jeugd

 

2.2.1 Ondersteuning individueel gericht op ontwikkeling en stabilisatie

Deze ondersteuning is zowel voor jeugdigen (conform Jeugdwet) als volwassenen.

Ondersteuning individueel bestaat uit begeleiding individueel, persoonlijke verzorging en behandeling individueel. Behandeling individueel is alleen van toepassing voor ondersteuning op basis van de Jeugdwet. De ondersteuning is gericht op het aanleren, oefenen en bestendigen van vaardigheden en gedrag.

 

Ondersteuning individueel, in de vorm van Begeleiding individueel, is gericht op het vergroten dan wel behouden van de zelfredzaamheid en de deelname aan de samenleving.

We onderscheiden de volgende vormen van Begeleiding individueel:

Gericht op ontwikkeling (doorstroom en uitstroom)

  • Ontwikkelen

  • Ontwikkelen Plus

Gericht op stabiliseren (voorkomen van achteruitgang).

  • Stabiliseren en helpen bij (gericht op stabiel houden en voorkomen van achteruitgang);

  • Stabiliseren en overnemen;

  • Stabiliseren Plus

De ondersteuning individueel die zich richt op stabiliseren kan niet worden ingezet vanuit de Jeugdwet, aangezien we bij jeugdigen altijd willen uitgaan van de mogelijkheden tot ontwikkelen.

 

Begeleiding wordt ingezet om de inwoner te ondersteunen, voor het stimuleren van praktische vaardigheden die nodig zijn in het dagelijks leven, de eigen regie te vergroten, zelfredzaamheid te vergroten en maatschappelijk te participeren.

Bij begeleiding gaat het om de volgende activiteiten:

  • a.

    Het verder verbeteren van het praktisch handelen/regievoeren en het gedrag door oefening/inslijten en bijsturen/correctie in het dagelijks leven;

  • b.

    Het onderhouden ervan door herhaling, bijsturen en correctie;

  • c.

    Het overnemen van handelingen en regie;

  • d.

    Ingrijpen bij gedragsproblemen.

Wat onder andere niet onder begeleiding individueel valt is vrij toegankelijke ondersteuning bijvoorbeeld begeleiding bij vrijetijdsactiviteiten, huiswerkondersteuning, mantelzorgondersteuning en begeleide omgangsregeling.

De hulp-op-maat Begeleiding Individueel wordt toegekend in uren/minuten.

2.2.1.1.a Begeleiding Individueel – ontwikkelen (Wmo en Jeugd)

De inwoner en/ of zijn opvoeders ervaart/ ervaren op één of meerdere levensgebieden problemen bij het opgroeien, de zelfredzaamheid en/ of deelname aan de samenleving. Door het aanleren van en oefenen met vaardigheden en gedrag kan de inwoner en/ of zijn opvoeders de problemen oplossen of zodanig verbeteren dat inwoner en/ of gezin weer zelfstandig kan functioneren, dan wel om kan gaan met de gevolgen van de (gedrags-)problemen, veilig kan opgroeien en mee kan doen in de samenleving. Indien het opvoedondersteuning ten behoeve van minderjarige kinderen betreft, kan dit via de Jeugdwet verstrekt worden.

 

De inwoner beschikt over voldoende verandercapaciteit en heeft voldoende mogelijkheden tot ontwikkelen van vaardigheden. Het vergroten van de eigen kracht kan bij deze inwoner veelal een positief effect hebben op alle leefgebieden. Vaak is in het begin de Ondersteuning van intensievere aard, voor het aanleren van vaardigheden. De inwoner (en zijn omgeving) leert (leren) vaardigheden om voldoende te participeren, dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en het persoonlijke leven te structureren en daar zoveel mogelijk regie over te voeren. De inwoner is leerbaar en de Ondersteuning is in principe eindig en relatief kort en kan overgaan in een lichtere vorm van begeleiding zoals begeleiding gericht op stabilisatie.

2.2.1.1.b Begeleiding Individueel – ontwikkelen Plus (Wmo en Jeugd)

Anders dan en Aanvullend op Begeleiding individueel ontwikkelen geldt dat bij Ontwikkelen Plus het altijd gaat om constant onvoorspelbaar gedrag, (reële kans op) agressief gedrag (verbaal of fysiek), forse psychiatrie, hardnekkige patronen of de veiligheid van de persoon zelf of de directe omgeving komt in het geding. Beschreven gedrag heeft invloed op (bijna) alle leefgebieden en belemmert de zelfredzaamheid en participatie ernstig. Daarnaast is er altijd sprake van gedragsproblemen. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie. De inwoner is bereid om de situatie aan te pakken.

2.2.1.1.c Begeleiding individueel – stabiliseren en helpen bij (Wmo)

De inwoner ervaart op één of meerdere levensgebieden problemen bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine. Zij zijn bij het voorkomen en/of oplossen van problemen en het nemen van besluiten afhankelijk van anderen voor structuur en regie.

 

De inwoner beschikt op dat moment over beperkte verandercapaciteit. De Ondersteuning kan overgaan naar andere vormen van Ondersteuning. Het kan ook zijn dat de inwoner het maximaal haalbare heeft bereikt (situatie is stabiel).

De (vaak structurele) begeleiding van de inwoner is gericht op het activeren, stimuleren, vinger-aan-de-polsbegeleiding, samen doen, oefenen, structuur bieden, ventileren, overvraging voorkomen en de doorontwikkeling/verdieping van reeds aangeleerde vaardigheden. Incidentele overname of overname op één of enkele leefgebieden past hier ook onder. Afhankelijk van de problematiek en doelen wordt de duur bepaald. De inzet van de professional kan variëren.

Het vergroten van de eigen kracht kan bij deze inwoners een veelal stabiliserend tot beperkt positief effect hebben op één of meerdere leefgebieden.

 

De Ondersteuning kan langdurig zijn, kan overgaan in een situatie waarbij de inwoner samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende Ondersteuning, of overgaan naar “stabiliseren en overnemen”, of de situatie kan zodanig verslechteren dat een intramurale setting noodzakelijk is.

2.2.1.1.d Begeleiding individueel – stabiliseren en overnemen (Wmo)

Aanvullend op stabiliseren en helpen bij geldt hier dat de inwoner op meerdere levensdomeinen afhankelijk is (of zijn) van anderen. De inwoner kan taken en vaardigheden op meerdere levensdomeinen niet meer zelfstandig of slechts met hulp uitvoeren.

 

Hierdoor moeten taken en vaardigheden worden overgenomen. Afhankelijk van de problematiek en doelen wordt de duur bepaald. De inzet van de professional kan variëren. Toename van de zelfredzaamheid kan mogelijk zijn en kan overgaan in een andere vorm van Ondersteuning.

Deze ondersteuningsbehoefte kan ook blijvend zijn. Met name het begeleiden van achteruitgang staat dan centraal.

 

De begeleidingsvraag komt veelal voort uit een (chronische) aandoening. Een (progressieve) achteruitgang kan aan de orde zijn, net als fluctuerende intensiteit van ernst, en “goede” en “slechte” periodes. De inzet van de professional kan hierdoor ook fluctueren. Ondersteuning draagt bij aan het ontlasten van de mantelzorger.

2.2.1.1.e Begeleiding individueel – stabiliseren en overnemen Plus (Wmo)

In tegenstelling tot begeleiding gericht op stabiliseren en helpen bij, of overnemen geldt dat het bij stabiliseren en overnemen Plus gaat om constant onvoorspelbaar gedrag, (reële kans op) agressief gedrag (verbaal of fysiek), zorgmijders, forse psychiatrie, hardnekkige patronen of de veiligheid van de persoon zelf of de directe omgeving komt in het geding. Beschreven gedrag heeft invloed op (bijna) alle leefgebieden en belemmert de zelfredzaamheid en participatie ernstig. Er is altijd sprake van gedragsproblemen. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie.

2.2.1.2. Persoonlijke Verzorging

Persoonlijke verzorging richt zich op algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl), persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg om een tekort aan zelfredzaamheid op dit gebied op te lossen door het aanleren dan wel overnemen van taken zodat de inwoner zo lang mogelijk zelfredzaam is en deel kan nemen aan de samenleving.

 

De gemeente Berkelland is voor alle inwoners, alleen verantwoordelijk voor het gedeelte van persoonlijke verzorging dat niet onder voorliggende wetgeving zoals de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg valt. Voor inwoners jonger dan 18 jaar waarbij de verzorgende handelingen gericht zijn op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), valt die zorg onder de Jeugdwet.

Wanneer de persoonlijke verzorging gericht is op geneeskundige zorg of een hoog risico daarop dan is de Zorgverzekeringswet van toepassing (artikel 2.10 Besluit zorgverzekering).

 

Persoonlijke verzorging bestaat uit:

  • Persoonlijke verzorging – ontwikkelen (gericht op doorstroom en uitstroom);

  • Persoonlijke verzorging – stabiliseren (gericht op stabiel houden en voorkomen van achteruitgang).

2.2.1.2.a Persoonlijke verzorging – ontwikkelen

Persoonlijke verzorging– ontwikkeling is gericht op het aanleren en verbeteren van vaardigheden rondom persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg zodat de inwoner deze taken (weer) zelfstandig of met behulp van zijn/ haar omgeving kan uitvoeren.

De Ondersteuning is gericht op het aanleren, oefenen en bestendigen van vaardigheden en gedrag. De inwoner is leerbaar en de Ondersteuning is in principe eindig, of kan overgaan in een lichtere vorm van Ondersteuning zoals Persoonlijke verzorging– stabiliseren.

2.2.1.2.b Persoonlijke verzorging – stabiliseren

Bij Persoonlijke verzorging–stabiliseren bestaat de Ondersteuning vooral uit het helpen bij, inslijten en of (deels) overnemen van taken in de persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg. De aard van de vraag komt veelal voort uit een (chronische) aandoening.

De inwoner is beperkt leerbaar. De Ondersteuning kan bij verbetering overgaan in een situatie waarbij de inwoner samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende Ondersteuning. Bij verslechtering kan in samenspraak met de wijkverpleging worden beoordeeld of er sprake is van zorg waar de Zorgverzekeringswet (of Wlz) van toepassing is.

2.2.1.3 Behandeling individueel jeugd

Behandeling individueel is gericht op het verbeteren van opvoed- of opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen. De inwoner is leerbaar, de ondersteuning is in principe kortdurend en eindig of zal, zo mogelijk, overgaan in een lichtere vorm van ondersteuning zoals Begeleiding.

Behandeling bestaat uit twee varianten:

  • Behandeling individueel – ontwikkelen

  • Behandeling individueel – ontwikkelen Plus

Behandeling is alleen van toepassing voor ondersteuning op basis van de jeugdwet. Behandeling van volwassenen valt onder de Zorgverzekeringswet.

 

Behandeling is gericht op:

  • -

    herstel van de problematiek,

  • -

    het voorkomen van verergering van de problematiek en/of

  • -

    het voorkomen van het ontstaan of verergering van een met de problematiek samenhangende stoornis,

al dan niet door het aanleren van vaardigheden/gedrag.

 

Voor behandeling in het kader van de Jeugdwet gelden alle volgende criteria:

  • a.

    Het moet gericht zijn op het aanleren van vaardigheden of gedrag;

  • b.

    Er moet een concreet en haalbaar behandeldoel zijn waardoor blijvende verbetering in het functioneren wordt bereikt/verwacht, of waardoor beperkingen die op basis van de aandoening ontstaan zich minder ernstig voordoen;

  • c.

    De inwoner (of als de behandeling is gericht op de directe omgeving van de inwoner de ouder(s)/verzorger(s)) moet(en) leerbaar/trainbaar zijn;

  • d.

    De te geven behandeling moet goed omschreven, onderbouwd en bij voorkeur bewezen effectief zijn volgens de databank van het NJI. Zorg die niet voldoet aan de eis van de wetenschap en praktijk en interventies die niet bewezen effectief zijn kunnen niet als doelmatige zorgverlening gelden;

  • e.

    De behandeling wordt (in ieder geval deels) gegeven door een persoon op (minimaal) het niveau van een gedragswetenschapper of hbo-er met een specifieke post hbo-Opleiding. De behandelaar bezit specifieke kennis, opleiding, competenties en ervaring met de problematiek en de doelgroep;

  • f.

    Naar aard en inhoud mag de beoogde behandeling niet onder de Zvw-aanspraken vallen.

2.2.1.3.a Behandeling individueel – ontwikkelen

Behandeling individueel – ontwikkeling betreft intensieve Jeugdhulpinterventies waarvoor specifieke kennis, Opleiding en ervaring nodig is. De effectief bewezen interventies volgens de databank van het NJI kunnen hieronder vallen, bijvoorbeeld MDFT.

2.2.1.3.b Behandeling individueel – ontwikkelen Plus

Dit betreft intensieve Jeugdhulpinterventies – diagnose en/of therapie. Hieronder valt ook vraagverduidelijking bij Jeugdigen gericht op passende behandeling.

2.2.2 Ondersteuning groep gericht op ontwikkeling en stabilisatie

Deze ondersteuning bestaat uit begeleiding groep en behandeling groep, waarbij begeleiding groep voor zowel jeugdigen (conform Jeugdwet) als volwassenen is en behandeling groep alleen van toepassing is voor ondersteuning op basis van de Jeugdwet.

 

Begeleiding groep bestaat uit groepsgewijze ondersteuning die gericht is op zinvolle daginvulling door niet loonvormende activiteiten.

 

Begeleiding groep is gericht op:

  • aanbrengen van een gezond dag- en nachtritme en dagstructuur;

  • stimuleren van sociale contacten;

  • voorkomen van sociaal isolement

  • ontlasten van mantelzorgers;

  • structureren van de dag;

  • leren omgaan met fysieke en/of cognitieve beperkingen;

  • handhaven en bevorderen van zo zelfstandig mogelijk functioneren;

  • voorkomen van achteruitgang in fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele vaardigheden;

  • aanleren en/of onderhouden van arbeidsvaardigheden afgestemd op de interesses en mogelijkheden van de betrokkenen.

We onderscheiden de volgende vormen van Begeleiding groep:

Gericht op ontwikkeling (doorstroom en uitstroom)

  • Ontwikkelen

  • Ontwikkelen Plus

Gericht op stabiliseren (voorkomen van achteruitgang)

  • Stabiliseren en helpen bij (gericht op stabiel houden en voorkomen van achteruitgang);

  • Stabiliseren en overnemen;

  • Stabiliseren Plus

Hulp-op-maat Begeleiding Groep wordt toegekend in dagdelen en er kan per voorziening een opslag toegekend worden voor individueel vervoer of rolstoelvervoer. De omvang wordt mede afgestemd op de behoefte van de Inwoner en zijn mantelzorger(s). Voor groepsgewijze ondersteuning geldt een maximum van 9 dagdelen per week. Een dagdeel bedraagt 4 uur. Het maximum aantal dagdelen is afgeleid van het gemiddeld aantal uren dat een gezond persoon naar school gaat, studeert of betaalde arbeid verricht. Bij gebruik van twee dagdelen op één dag wordt een maaltijd verstrekt. Voor deze maaltijd mag geen extra eigen bijdrage worden gevraagd, alleen als er ook een luxe of aanvullende maaltijd geboden wordt.

 

Behandeling groep is alleen van toepassing voor ondersteuning op basis van de Jeugdwet. Behandeling van volwassenen valt onder de Zorgverzekeringswet.

Behandeling bestaat uit twee varianten:

  • Behandeling groep – ontwikkelen

  • Behandeling groep – ontwikkelen Plus

2.2.2.1.a Begeleiding groep – ontwikkelen

De inwoner ervaart een verandering bij of in het leven die invloed heeft op één of meerdere levensgebieden, waarbij nieuwe vaardigheden aangeleerd moeten worden.

 

De inwoner leert in groepsverband nieuwe vaardigheden om voldoende te participeren, dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en het persoonlijke leven te structureren en daar zoveel mogelijk regie over te voeren. Het resultaat is gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en de deelname aan de samenleving. Hierbij is het belangrijk om de samenwerking op te zoeken met partijen die verantwoordelijk zijn op grond van andere wet- en regelgeving om samen tot één plan van aanpak voor de inwoner te komen.

 

De ondersteuning is gericht op door- of uitstroom richting scholing, werk of vrijwilligerswerk. Uitstroom naar werk kan ook zijn uitstroom naar deels loonvormend werk.

De inwoner is leerbaar en de ondersteuning is eindig en relatief kort en kan overgaan in een lichtere vorm van ondersteuning zoals Begeleiding groep gericht op stabilisatie of de inwoner heeft geen ondersteuning meer nodig.

2.2.2.1.b Begeleiding groep – ontwikkelen plus

Anders dan en aanvullend op Ontwikkelen geldt dat bij Ontwikkelen Plus het altijd gaat om constant onvoorspelbaar gedrag, (reële kans op) agressief gedrag (verbaal of fysiek), forse psychiatrie, hardnekkige patronen of de veiligheid van de persoon zelf of de directe omgeving komt in het geding. Beschreven gedrag heeft invloed op (bijna) alle leefgebieden en belemmert de zelfredzaamheid en participatie ernstig. Er is altijd sprake van gedragsproblemen. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie. De inwoner is bereid om de situatie aan te pakken.

2.2.2.1.c Begeleiding groep – stabiliseren en helpen bij

De inwoner ervaart op een of meerdere levensgebieden problemen bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden, de dagelijkse routine of ervaart problemen bij het opvoeden en opgroeien. Inwoners zijn bij het voorkomen en/of oplossen van problemen en het nemen van besluiten afhankelijk van anderen voor structuur en regie. De inwoner beschikt op dat moment over beperkte verandercapaciteit maar kan wel zelf om ondersteuning vragen. Met name bij jong volwassenen kan wel sprake zijn van doorontwikkeling, verdieping of het behoud van de aangeleerde vaardigheden en daardoor het voorkomen van achteruitgang.

 

De Ondersteuning draagt bij aan het ontlasten van de mantelzorger of thuissituatie.

De (vaak structurele) begeleiding van de inwoner is gericht op het activeren, stimuleren, vinger-aan-de-polsbegeleiding, samen doen, oefenen, structuur bieden, ventileren, overvraging voorkomen en de doorontwikkeling/verdieping van reeds aangeleerde vaardigheden. Incidentele overname of overname op één of enkele leefgebieden past hier ook onder.

 

Het vergroten van de eigen kracht kan bij deze inwoners een veelal stabiliserend tot beperkt positief effect hebben op een of meerdere leefgebieden.

 

Deze vorm van ondersteuning kan alleen onder de Jeugdwet vallen indien de ondersteuning uitsluitend gericht is op het ontlasten van de thuissituatie/respijtzorg. In dat geval is het mogelijk dat de inwoner (=jeugdige) geen beperkingen ervaart.

De ondersteuning kan overgaan naar andere vormen van ondersteuning. Het kan ook zijn dat de inwoner het maximaal haalbare heeft bereikt (situatie is stabiel) of de inwoner kan uitstromen naar een situatie waarbij de inwoner samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende Ondersteuning.

2.2.2.1.d Begeleiding groep – stabiliseren en overnemen

Aanvullend op Begeleiding groep – stabiliseren en helpen bij geldt hier dat de inwoner op meerdere levensdomeinen afhankelijk is van anderen en er is structureel ondersteuning en toezicht nodig.

De inwoner kan taken en vaardigheden op meerdere leefgebieden niet zelfstandig uitvoeren. Hierdoor moeten taken en vaardigheden worden overgenomen. Afhankelijk van de problematiek en doelen wordt de duur bepaald. De inzet van de professional kan variëren. Toename van de zelfredzaamheid kan mogelijk zijn en kan overgaan in een andere vorm van Ondersteuning.

Deze ondersteuningsbehoefte kan ook blijvend zijn. Met name het voorkomen of begeleiden van achteruitgang staat dan centraal.

 

De ondersteuning draagt bij aan het ontlasten van de mantelzorger.

2.2.2.1.e Begeleiding groep – stabiliseren plus

Anders dan en aanvullend op Begeleiding groep – stabiliseren en helpen bij en Begeleiding groep – stabiliseren en overnemen geldt dat het bij stabiliseren Plus gaat om constant onvoorspelbaar gedrag, (reële kans op) agressief gedrag (verbaal of fysiek), forse psychiatrie, hardnekkige patronen of de veiligheid van de persoon zelf of de directe omgeving komt in het geding. Beschreven gedrag heeft invloed op (bijna) alle leefgebieden en belemmert de zelfredzaamheid en participatie ernstig. Er is altijd sprake van gedragsproblemen. De inwoner kan een prikkelarme omgeving nodig hebben. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie.

2.2.2.2.a. Behandeling groep – ontwikkelen

Groepsgewijs wordt er gewerkt aan het verbeteren van de aandoening of stoornis, vaardigheden en gedrag om de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving te vergroten.

Ondersteuning is in principe kortdurend en eindig of zal, zo mogelijk, overgaan in een lichtere vorm van Ondersteuning zoals begeleiding groep.

 

De jongere is leerbaar. Het is nodig dat een gerichte professionele interventie wordt ingezet, waarvoor specifieke kennis, opleiding en ervaring nodig is op het niveau van medicus of vaktherapeut en, waarbij een gedragswetenschapper een deel van de hulp aan de jongere zelf uitvoert. Het betreft gerichte professionele interventies, waarvoor expertise noodzakelijk is op het niveau van een specifiek medicus (bijvoorbeeld psychiater, arts verstandelijk gehandicapten), specifieke vak-therapeut of gedragswetenschapper is.

2.2.2.2.a Behandeling groep – ontwikkelen Plus

Dit betreft intensieve Jeugdhulpinterventies – diagnose en/ of therapie - die worden uitgevoerd door een gedragswetenschapper of specifiek medicus, gericht op passende behandeling.

 

De jongere is leerbaar. Het is voor die gezinnen/jongeren waarvoor een intensieve Jeugdhulpinterventie (diagnose en/of therapie) die wordt uitgevoerd door een gedragswetenschapper of specifiek medicus nodig is. Hieronder valt ook vraagverduidelijking.

 

Het is nodig dat er wordt gewerkt met een systematische en methodische werkwijze op basis van wetenschappelijke evidentie, ingegeven doorontwikkelingspsychologie of orthopedagogiek.

2.2.3 Vervoer naar Begeleiding/Behandeling groep

Indien de inwoner en zijn sociale omgeving geen mogelijkheid heeft om de locatie van de groepsbegeleiding/groepsbehandeling te bereiken kan er een indicatie voor vervoer worden toegekend. De gemeente bepaalt wanneer vervoer onderdeel uitmaakt van de Ondersteuning.

De aanbieder mag aan de inwoner geen bijdrage voor het vervoer vragen.

Indien de ondersteuningsvraag van de inwoner vereist dat deze individueel vervoerd moet worden of met rolstoelvervoer, dient door de aanbieder daarvoor passend (individueel) vervoer geregeld te worden.

 

Vervoer wordt geïndiceerd per etmaal (dag). Vervoer met gebruik van de Regiotaxi-pas (ZOOV) is niet toegestaan.

2.2.4 Overige vormen van jeugdhulp

 

2.2.4.a Jeugdhulp met verblijf en jeugdhulp crisis

Jeugdhulp met Verblijf is hulpverlening waarbij jeugdigen, in vrijwillig of gedwongen kader, (tijdelijk) dag en nacht buiten hun eigen (leef)omgeving verblijven.

Verblijf omvat verblijf in een accommodatie van een instelling of gezinsvervangende setting met samenhangende zorg bestaande uit verblijf (met mogelijkheid tot overnachting) persoonlijke verzorging (zoals voeding), indien nodig begeleiding en behandeling. Veelal gaat het om jeugdigen die niet veilig thuis kunnen wonen of die de veiligheid thuis in gevaar brengen, of om jeugdigen waarvoor de zorg te intensief is.

 

De doelgroep bestaat uit jeugdigen tot 18 jaar, met of zonder verstandelijke en/of lichamelijke beperking, die volgens het woonplaatsbeginsel onder de verantwoordelijkheid vallen van deze gemeente. De indicatie of verwijzing naar Jeugdhulp met Verblijf dient voor het 18e levensjaar van de jeugdige te worden gesteld. De hulp kan bij een indicatie voor het 18e jaar in uitzonderingssituaties worden verlengd in de uitvoering tot uiterlijk 23 jaar

 

Schoolgang jeugdigen

Iedere jeugdige van 5 tot 16 jaar valt in Nederland onder de leerplicht. Vanaf 16 tot 18 jaar geldt de kwalificatieplicht en is de jeugdige ook schoolgaand tot een diploma is behaald. Indien er geen sprake is van schoolgang en er dagbesteding moet worden ingezet, wordt dit opgelost in samenspraak met het onderwijs.

 

Doel van Jeugdhulp met Verblijf

Het doel van Jeugdhulp met Verblijf is het bieden van een veilige en stabiele opgroeiomgeving, in combinatie met verblijf, wanneer daar in de thuissituatie geen invulling aan kan worden gegeven. De jeugdige wordt professionele ondersteuning geboden, naar gelang zijn behoefte en/of beperking. Voor alle producten is het belangrijk te melden dat aangesloten wordt bij de transformatie van Jeugdhulp. Dit betekent dat jeugdigen zoveel mogelijk thuis opgevangen worden in een vertrouwde omgeving.

 

Deze ondersteuning beperkt zich tot de Jeugdhulp met Verblijf inclusief pleegzorg en gezinshuizen. Voor logeren wordt verwezen naar de paragraaf over Wonen en logeren.

Voor Beschermd Wonen voor jeugd wordt verwezen naar de paragraaf over Wonen.

Pleegzorg, zonder pleegzorgcontract met een pleegzorgaanbieder valt hier tevens niet onder.

2.2.4.b Generalistische basis JGGZ

Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) voor jeugdigen omvat zorg en Ondersteuning die gericht is op het herstel of voorkoming van (verergering van) een psychische stoornis.

Jongeren bij wie een (vermoeden is van) een DSM IV/V benoemde stoornis; en matige of (hoog) ernstige psychische klachten waarbij sprake is van een matige complexiteit van de klachten, een beperkt risico en het beloop van de klachten beantwoordt aan de criteria van de DSM IV/V.

2.2.4.c Specialistische JGGZ

Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) voor jeugdigen omvat zorg en Ondersteuning die gericht is op het herstel of voorkoming van verergering van een psychische en/of psychiatrische stoornis.

De SGGZ omvat de behandeling van jeugdigen met ernstige of complexe psychische problemen. Naar de S-JGGZ wordt verwezen als er (een vermoeden van) een DSM benoemde stoornis bestaat, met een hoge mate van complexiteit en/ of hoog risico. Onder complexiteit wordt verstaan samengaan van verschillende stoornissen (co morbiditeit) zoals psychiatrische problematiek in relatie tot een lichamelijke ziekte, verslaving, angst, depressie in combinatie met een persoonlijkheidsstoornis. Ook interferentie van kind problematiek met ouder- of systeemproblematiek valt onder het begrip complexiteit. De diagnostiek in de S-JGGZ is veelal multidisciplinair van aard gezien de complexiteit van de problematiek. De behandelcomponenten (bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie, EMDR, mediatietherapie met ouders) zijn voor een deel overeenkomstig met die in de Generalistische Basis JGGZ. Qua frequentie en intensiteit kunnen deze echter wel verschillen.

2.2.4.d Specialistische JGGZ – verblijf

Onder het perceel Specialistische GGZ valt niet alleen ambulante zorg (al dan niet op locatie van de aanbieder), maar ook de verblijfsfunctie. Hierin is wel eten, drinken, verpleging en verzorging meegenomen, maar niet de behandeling. Bij de registratie van verblijf wordt daarnaast onderscheid gemaakt tussen verblijf met overnachting en verblijf zonder overnachting.

2.2.4.e Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED)

Dyslexie is een term die in de wetenschap gebruikt wordt voor ernstige problemen met het kunnen lezen van woorden. Onderzoek heeft uitgewezen dat dyslexie een neurologische oorzaak heeft. Dyslexie is een neurobiologische, eenduidige stoornis die zichtbaar is in de hersenen. Ook al zijn er talrijke varianten en oorzaken voor dyslexie. In veel gevallen zijn de hersenen niet goed in staat visuele of auditieve informatie te interpreteren. Dyslexie is aangeboren en onafhankelijk van intelligentie. Het kan de schoolprestaties ernstig belemmeren waardoor jeugdigen met dyslexie op school vaak onder hun niveau presteren.

 

Voor het verkrijgen van dyslexiezorg bouwt school een leesdossier op, op basis van het protocol “Leesproblemen en dyslexie”. Samen met de ouders wordt vervolgens het formulier “Verklaring aanvraag toelating vergoede dyslexiezorg” ingevuld en ondertekend. Hiermee kunnen de ouders zich melden bij het Voormekaarteam en vervolgens bij een aanbieder die gecontracteerd is voor dyslexiezorg. Deze dyslexiezorg wordt door de gemeente, op basis van populatiebekostiging, vergoed.

 

Deze ondersteuning is voor jongeren van 7 tot en met 12 jaar, waarbij voldaan is aan de afspraken opgenomen in het protocol dyslexie. Het doel van de behandeling is het behalen van een functioneel niveau van technisch lezen en spellen.

2.2.4.f Kindergeneeskunde (curatieve GGZ door kinderartsen)

Curatieve GGZ zorg door kinderartsen in dit onderdeel heeft betrekking op diagnosestelling en behandeling van jeugdigen met ADHD. Behandeling vindt plaats door een kinderarts, diagnosestelling vindt multidisciplinair plaats door een kinderarts in samenspraak met een Regiebehandelaar zoals bijvoorbeeld een psycholoog of orthopedagoog. Voor diagnose en behandeling verwijzen wij naar de “Multidisciplinaire richtlijn ADHD” van het Trimbos instituut (2005).

 

Daarnaast kan de curatieve GGZ zorg door kinderartsen in dit perceel betrekking hebben op de kortdurende behandeling van of onderzoek naar niet nader geduide psychosociale problematiek door kinderartsen van jeugdigen. De behandeling/het onderzoek is kortdurend omdat het dient te worden gezien als het voortraject van onder andere een behandeling door een psychiater of een doorverwijzing naar het lokale team.

2.2.5 logeren

Deze ondersteuning is zowel voor jeugdigen (conform Jeugdwet) als volwassenen.

Logeren (kortdurend verblijf of respijtzorg) is het logeren in een accommodatie van een Instelling of in een logeergezin met als doel het tijdelijk ontlasten van de mantelzorger en/of de omgeving en/of ter preventie van ontsporing. Indien er ook sprake is van ondersteuning vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) zoals persoonlijke verzorging en verpleging, wordt nauw samengewerkt met partners vanuit deze ondersteuning, zodat deze Ondersteuning geleverd blijft worden (werk volgt inwoner).

 

Inwoners hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Het product logeren geldt voor de tijd tussen 17:00 uur en 9:00 uur (dit is een richtlijn) en voorziet niet in dag-invulling van de tijd tussen 09:00 en 17:00 uur. Als dag-invulling in die periode niet geregeld is en wel gewenst, kan het product logeren worden aangevuld met een vorm van begeleiding groep. Afhankelijk van de zorgvraag van de inwoner en de gestelde doelen kan logeren voor de dag-invulling ook worden aangevuld worden met individuele begeleiding.

Deze begeleiding kan door een andere organisatie worden geboden.

2.2.6 Beschermd wonen Wmo

De wet omschrijft Beschermd Wonen als: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

 

Voor de taken van Beschermd Wonen is gemeente Doetinchem voor de Achterhoekse gemeenten door het ministerie van VWS aangewezen als centrumgemeente. Met ingang van 1 januari 2022 vormt de gemeente Berkelland zelf de toegang voor nieuwe casussen Beschermd Wonen. De gemeente Doetinchem is door de gemeente Berkelland nog gedeeltelijk gemandateerd voor de uitvoering van de lopende casussen Beschermd Wonen.

2.2.6.1 Doelgroep

De inwoner behoort tot de specifieke doelgroep van Beschermd Wonen wanneer deze 18 jaar of ouder is en sprake is van complexe psychische en/of psychosociale problematiek op meerdere levensterreinen. Het uitgangspunt is dat (enige tijd) wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en/of begeleiding noodzakelijk is. Echter, om (op- en) afschalen makkelijker mogelijk te maken, zijn er ook een aantal “tussenvarianten” beschikbaar. Voor het toekennen van Beschermd Wonen gaat het om een inwoner die niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de maatschappij en waarbij het niet mogelijk is dat de inwoner dat met gebruikelijke hulp of mantelzorg zelf kan oplossen. Gezien de aard van de problematiek dient het toezicht en de begeleiding professioneel te zijn. De inwoner kan zijn zorgvraag niet (uit)stellen. Hierdoor heeft de inwoner 24-uurs toezicht of bereikbaarheid van een professionele organisatie nodig. Vast staat dat zelfstandig wonen (nog) geen optie is en dat tevens vast staat dat opname op basis van de Zvw of de Wlz niet noodzakelijk is. Zolang intramurale behandeling niet centraal staat, kan ambulante behandeling (bekostigd vanuit de Zorgverzekeringswet) naast Beschermd Wonen bestaan.

De psychische en/of psychosociale problematiek uit zicht in problemen op het gebied van:

  • Structuur aanbrengen

  • Plannen

  • Problemen oplossen

  • Besluiten nemen

  • Houden van overzicht/hebben van regie

  • Dagelijkse routine regelen

  • Zinvolle invulling van de dag

  • Communicatie/ gedrag

  • Bewegen en verplaatsen

  • (gevaar van/tot) verslaving

Gezien bovenstaande problematiek is het het uitgangspunt dat Beschermd Wonen niet in de vorm van een pgb kan worden verstrekt.

Zolang intramurale behandeling niet centraal staat, kan ambulante behandeling naast Beschermd Wonen bestaan. Ambulante behandeling wordt bekostigd vanuit de Zorgverzekeringswet.

2.2.6.2 Beoogd resultaat

Het beoogde resultaat van Beschermd Wonen is het realiseren van een situatie, waarin de inwoner in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven of, indien dit niet mogelijk is, zich met een toenemende mate van zelfredzaamheid in de samenleving te handhaven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende hoofddoelen:

  • a.

    herstel en uitstroom;

  • b.

    herstel en stabilisatie.

Onder deze hoofddoelen vallen verschillende subdoelen:

  • -

    het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie;

  • -

    het bevorderen van het psychisch en psychosociaal functioneren;

  • -

    stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld;

  • -

    het bieden van een veilige woonomgeving;

  • -

    het voorkomen van verwaarlozing, maatschappelijke overlast en het afwenden van gevaar voor de inwoner of voor de anderen.

2.2.6.3 Varianten

De wettelijke definiëring van Beschermd Wonen wordt gehanteerd. Het gaat daarbij om het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding. Wonen in een accommodatie van een instelling wordt hierbij breed geïnterpreteerd. Het verblijf kan worden geboden in een accommodatie van een instelling of de inwoner heeft eigen woonruimte maar wel een noodzaak tot professionele 24 uurs ondersteuning.

Wonen is gericht op ontwikkelen of stabiliseren. De volgende verschillende varianten van Wonen zijn:

  • -

    Wonen omklapwoning (met 24-uurs bereikbaarheid)

  • -

    Wonen beschut ambulant (met 24-uurs bereikbaarheid)

  • -

    Wonen beschut exclusief woonkosten (met 24-uurs bereikbaarheid)

  • -

    Wonen beschermd exclusief woonkosten (met 24-uurs toezicht)

Bij bovenstaande vormen van Wonen zitten de woonkosten niet in het tarief, inwoners betalen deze zelf.

 

Bij onderstaande vormen van Wonen zitten de woonkosten wel in het tarief:

  • -

    Wonen beschut inclusief woonkosten (met 24-uurs bereikbaarheid)

  • -

    Wonen beschermd inclusief woonkosten gericht op ontwikkeling (met 24-uurs toezicht)

  • -

    Wonen beschermd inclusief woonkosten gericht op stabiliseren (met 24-uurs toezicht)

Woonkosten bestaan uit ‘wonen’, ‘verblijf’ en ‘voeding’.

  • Wonen: omvat de kosten van de huur en vaste lasten: hierbij geldt dat de woonaccommodatie moet voldoen aan alle wettelijke eisen. De prijs ervan moet voldoen aan de normen van de rijksoverheid, vallen binnen de huurtoeslaggrens en passen bij de leeftijd van de inwoner.

  • Verblijf: omvat hotelmatige taken (horeca, was- en strijkservice en huishoudelijke dienst).

  • Voeding: betreft de gebruikelijke voeding: drie maaltijden, waaronder één warme maaltijd, per dag en voldoende drinken, zoals koffie, thee en frisdranken. Ook fruit en tussendoortjes horen daarbij. Als de bewoner een (medisch noodzakelijk) dieet moet volgen, zorgt de organisatie voor Beschermd Wonen daarvoor.

Bij ieder van deze varianten hoort Woonzorg. Woonzorg bestaat uit:

  • -

    24-uurs toezicht of 24-uurs begeleiding waarmee ongeplande ondersteuning wordt geleverd. Bij 24-uurs toezicht is 24 uur per dag een hulpverlener aanwezig op de woonlocatie. Bij 24-uurs begeleiding kan een hulpverlener binnen 20 minuten ter plaatse aanwezig zijn.

  • -

    Indirecte uren, bijvoorbeeld rapportage, telefonisch contact, scholing, organisatieoverleg, pauzes, intervisie, productontwikkeling, vakliteratuur lezen en reistijd.

  • -

    Basis contactmomenten (stimulering tijdens algemene dagelijkse levensverrichtingen, toezicht op de groep, begeleiding bij gezamenlijk eten), evenals het onderhoudscontact: bijvoorbeeld wekelijks samen boodschappen doen, post doornemen en ondersteuning bij de huishouding.

In Bijlage 2 staat een overzichtstabel van de diverse varianten van Beschermd Wonen.

2.2.6.3.a Wonen omklapwoning

Een omklapwoning is bedoeld voor inwoners die door psychische en/of psychosociale problemen (tijdelijk) niet zelfstandig kunnen wonen en waarbij een aanbieder de inwoner (enige tijd) in een ‘gecontroleerde’ omgeving opvangt. De verwachting is dat ze dit binnen maximaal een jaar wel zullen kunnen. De inwoner dient alle woonkosten voor huur, vaste lasten, voeding etc. zelf te betalen. Hij heeft nog wel ondersteuning nodig op verschillende levensterreinen. De inwoner kan zijn ondersteuningsvraag meestal uitstellen, maar heeft de zekerheid van 24-uurs bereikbaarheid van begeleiding nodig om zo nodig op terug te kunnen vallen. Deze begeleiding moet binnen 20 minuten ter plaatse kunnen zijn.

Een omklapwoning betreft een zelfstandige woning die door de aanbieder van een woningcorporatie wordt gehuurd. Hierbij wordt de afspraak gemaakt om deze uiterlijk na één jaar om te klappen tot een zelfstandige woning op naam van de inwoner.

Deze woonvorm kan uitgebreid worden met op de inwoner afgestemde Ondersteuning op het gebied van:

  • a.

    Ondersteuning individueel gericht op Ontwikkeling en/ of Stabilisatie;

  • b.

    Ondersteuning groep gericht op Ontwikkeling en/ of Stabilisatie.

  • c.

    Persoonlijke verzorging.

2.2.6.3.b Wonen Beschut Ambulant

Wonen Beschut Ambulant is bedoeld voor inwoners die door psychische en/of psychosociale problemen (tijdelijk) niet zelfstandig kunnen wonen en waarbij een aanbieder de inwoner (enige tijd) in een beschermende omgeving opvangt. De inwoner heeft dagelijks een gevraagd of ongevraagd contactmoment met de begeleiding nodig. Dit contact dient gerelateerd te zijn aan de hulpvraag van de inwoner en gericht op het waarborgen van de veiligheid of het voorkomen van achteruitgang. De inwoner wordt het benodigde face-to-face contact aangeboden, ander contact kan ook telefonisch of digitaal plaatsvinden. De inwoner is gebaat bij woonzorg om de gezondheid en veiligheid te waarborgen.

 

De inwoner heeft de wens zelfstandig te wonen en dient alle kosten voor huur, vaste lasten, voeding, etc. zelf betalen. De inwoner woont in een zelfstandige woning. De woning huurt de inwoner zelfstandig van een woningcorporatie of van de aanbieder of de woning is eigendom van de inwoner. De inwoner kan zijn ondersteuningsvraag niet uitstellen en heeft de zekerheid van 24-uurs bereikbaarheid nodig om op terug te kunnen vallen om te voorkomen dat de situatie verergerd of escaleert. Deze begeleiding moet binnen 20 minuten ter plaatse kunnen zijn.

2.2.6.3.c Wonen Beschut

Wonen Beschut is bedoeld voor inwoners die door psychische en/of psychosociale problemen (tijdelijk) niet zelfstandig kunnen wonen en waarbij een aanbieder de inwoner (enige tijd) in een beschermende omgeving opvangt. De aanbieder biedt geclusterde zelfstandige appartementen per inwoner of een gedeelde woning met eigen zit-/slaapkamer. De inwoner heeft behoefte aan sociale contacten in het kader van zijn problematiek. Een gemeenschappelijke ruimte voor het ontmoeten van anderen is hierbij een voorwaarde. De aanbieder biedt deze ruimte aangrenzend aan de geclusterde appartementen of in de woonvorm.

De inwoner kan zijn ondersteuningsvraag niet uitstellen en heeft de zekerheid van 24-uurs bereikbaarheid nodig om op terug te kunnen vallen. Deze begeleiding moet binnen 20 minuten ter plaatse kunnen zijn.

Inwoner heeft geen 24-uurs toezicht nodig.

 

Bij Wonen Beschut bestaan twee varianten:

  • Wonen Beschut inclusief woonkosten (woonkosten worden door de gemeente betaald)

  • Wonen Beschut exclusief woonkosten. (woonkosten worden door de inwoner betaald)

De consulent van de gemeente bepaalt samen met de inwoner welke woonvariant passend is bij de hulpvraag van de inwoner. Hierbij wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening.

2.2.6.3.d Wonen Beschermd

Wonen Beschermd is bedoeld voor inwoners die door psychische en/of psychosociale problemen (tijdelijk) niet zelfstandig kunnen wonen en waarbij een aanbieder de inwoner (enige tijd) in een beschermende omgeving opvangt. Inwoners hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. De aanbieder is verantwoordelijk voor coördinatie en regie van de totale (individuele- en groeps-) ondersteuning, ook al is de dagbesteding bij een andere aanbieder ondergebracht. Meestal is sprake van (ernstige) gedragsproblemen en kan de inwoner moeilijk of geen hulp vragen wanneer dat nodig is. Hierdoor is 24-uurs toezicht op locatie aanwezig, voor signalering en om zo nodig bijtijds bij te kunnen sturen noodzakelijk.

 

Bij Wonen Beschermd bestaan de volgende varianten:

  • -

    Wonen Beschermd gericht op ontwikkeling

    • inclusief woonkosten: de aanbieder biedt woonruimte, hoteldiensten, toezicht en begeleiding. (woonkosten worden door de gemeente betaald)

    • exclusief woonkosten: de Opdrachtnemer biedt woonruimte, toezicht en begeleiding. (woonkosten worden door de inwoner betaald)

  • -

    Wonen Beschermd gericht op stabiliseren

    • inclusief woonkosten: de aanbieder biedt woonruimte, hoteldiensten, toezicht en begeleiding. (woonkosten worden door de gemeente betaald)

    • exclusief woonkosten: de Opdrachtnemer biedt woonruimte, toezicht en begeleiding. (woonkosten worden door de inwoner betaald)

‘Wonen Beschermd gericht op stabiliseren’ is gelijk aan ‘Wonen Beschermd gericht op ontwikkeling’ uitgezonderd dat:

  • -

    de woonzorg intensiever is dan bij ‘Wonen beschermd gericht op ontwikkeling’;

  • -

    de ondersteuning vooral gericht is op stabiliseren en dat ontwikkeling nog niet aan de orde is en

  • -

    de inwoner niet of nauwelijks leerbaar is.

2.2.6.3.e Aanvullende ondersteuning

De aanvullende ondersteuning wordt ingezet, afgestemd op de behoefte van de inwoner. Hierbij wordt eerst gekeken welke ondersteuningsvragen opgelost kunnen worden binnen de woonzorg van de woonvarianten. Wanneer er sprake is van een grotere ondersteuningsbehoefte dan er met woonzorg kan worden opgelost, dan kunnen hier in samenspraak tussen inwoner en de consulent individuele uren/dagdelen voor worden toegekend. De individuele uren/dagdelen zijn gericht op de leerdoelen van de inwoner.

 

Deze ondersteuning kan bestaan uit:

  • -

    Begeleiding individueel gericht op ontwikkeling of stabilisatie;

  • -

    Begeleiding groep gericht op ontwikkeling of stabilisatie;

  • -

    Vervoer, alleen in combinatie met begeleiding groep;

  • -

    Persoonlijke verzorging, wanneer deze niet onder voorliggende wetgeving valt.

De beschrijving van deze vormen van ondersteuning vindt u in eerder in dit hoofdstuk.

 

Bij elk van de ondersteuningsvormen geldt dat de aanbieder die het wonen biedt verantwoordelijk is voor coördinatie en regie van de totale ondersteuning (individuele en groepsbegeleiding). Dit is ook het geval wanneer de groepsbegeleiding bij een andere organisatie is ondergebracht. De aanbieder wordt geacht nauw samen te werken met andere bij de inwoner betrokken hulpverleners en naasten van de inwoner.

 

De duur van de aanvullende ondersteuning hoeft niet gelijk te zijn aan de duur van de indicatie voor Beschermd Wonen. De consulent maakt in overleg met inwoner (en vertegenwoordiger) een inschatting van de benodigde aanvullende ondersteuning en de lengte van de periode waarin deze zal worden geboden. Naar gelang de ondersteuningsbehoefte van de inwoner zal de aanvullende ondersteuning uit een combinatie van verschillende ondersteuningsvormen bestaan.

 

De consulent bepaalt op basis van onderzoek welke variant van Beschermd Wonen en welke ondersteuning het meest passend zijn. Hierbij wordt uitgegaan van maatwerk.

 

Wanneer de verwachting is dat de behoefte aan aanvullende ondersteuning zal variëren, kan de consulent een gemiddeld aantal uren indiceren. Voor de aanvullende ondersteuning worden specifieke doelen afgesproken.

2.2.6.4 Duur toekenning

De decentralisatie van Beschermd Wonen heeft onder andere tot doel mensen niet langer dan nodig in een instelling en beschermd te laten wonen. Door het stimuleren van de eigen kracht en het uitgaan van de eigen mogelijkheden van de inwoner kan de huidige gemiddelde verblijfsduur mogelijk worden bekort. Daarom is de indicatie voor Beschermd Wonen in beginsel voor maximaal twee jaar. Dit om sturing te geven aan het structureel begeleiden van mensen in Beschermd Wonen en daar waar het kan mensen daadwerkelijk de kans te geven door/uit te stromen.

 

Dat een indicatie een einddatum heeft betekent niet dat na afloop van de indicatie geen Beschermd Wonen meer mogelijk is. Indien blijkt dat na deze periode een maatwerkvoorziening (Beschermd Wonen of ambulante ondersteuning) nodig blijft, wordt door de aanbieder of de inwoner een nieuwe melding gedaan. Dit moet minimaal acht weken voor afloop van de indicatie worden gedaan. Een melding kan bij de (centrum)gemeente worden gedaan. Indien de inwoner minder dan acht weken voor afloop van de indicatie een melding doet, kan het zijn dat de nieuwe indicatie niet direct aansluit op de oude.

 

Wanneer bij een herindicatie de inwoner en de consulent Beschermd Wonen vaststellen dat Beschermd Wonen niet meer aan de orde is, wordt een indicatie voor Beschermd Wonen van maximaal zes maanden afgegeven. In de indicatie worden afspraken vastgelegd over de verwachte inspanningen van de inwoner en aanbieder om een woning te vinden. Ook worden indien nodig afspraken gemaakt over de overdracht van de inwoner naar de aanbieders voor ambulante ondersteuning. De aanbieder bereidt volwassenen voor op uitstroom uit beschermd wonen. Zijn doen dit tijdig, reeds voordat tot daadwerkelijke uitstroom wordt overgegaan. Deze werkwijze is vastgelegd in afstemming met de woningcorporaties uit de regio. In het plan van aanpak van de inwoner, zijn afspraken opgenomen over inkomen, uitkering en dagbesteding.

 

Wanneer duidelijk is dat de inwoner niet binnen de gestelde tijd kan uitstromen wordt contact opgenomen met de gemeente om te bespreken of verlenging van de indicatie mogelijk en nodig is.

2.2.6.5 Bijzondere omstandigheden

 

2.2.6.5.a Wanneer Beschermd Wonen niet direct beschikbaar is.

Wanneer de inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen, maar het nog niet bekend is vanuit welke aanbieder de ondersteuning geboden kan worden, wordt er een beschikking ‘advies beschermd wonen’ toegekend. In deze beschikking wordt in ieder geval opgenomen:

  • -

    De duur van de indicatie;

  • -

    Op welke wijze bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

Wanneer een passende plek nog niet beschikbaar is wordt de inwoner op de wachtlijst van de instelling geplaatst. De inwoner is hier mede verantwoordelijk voor in samenspraak met de betrokken consulent en indien nodig in overleg met de aanbieder die reeds betrokken is. Met hem wordt besproken hoe de periode tot plaatsing kan worden overbrugd.

 

Wanneer de inwoner ter overbrugging naar de beschermd wonen plek begeleiding nodig heeft kan er worden besloten om overbruggingszorg toe te kennen. In bepaalde situaties heeft de inwoner al ambulante ondersteuning welke geïndiceerd is door de gemeente. Voorwaarde voor overbruggingszorg is dat de ondersteuning gericht is op het voorbereiden en toewerken naar de beschermd wonen plek. Er is sprake van overbruggingszorg als dit wordt geboden door de aanbieder waar de inwoner ook wil gaan wonen, of een andere beschermd wonen aanbieder.

2.2.6.5.b Tijdelijk verblijf naar een andere regio

Het kan voorkomen dat een inwoner uit de gemeente Berkelland tijdelijk in een instelling in een andere gemeente/regio moet verblijven wanneer er geen passend aanbod in de eigen gemeente is. ‘Tijdelijk verblijf’ is verblijf van maximaal één jaar, waarbij vanaf het begin de intentie aanwezig is om de inwoner terug te laten keren naar de gemeente Berkelland. In dergelijke gevallen zal er door de gemeente met de (centrum)gemeente van plaatsing onderling worden afgestemd en afspraken worden gemaakt.

2.2.6.5.c Tijdelijke afwezigheid bij instelling

Indien een inwoner, tijdelijk als gevolg van een behandeling in een ziekenhuis of behandelcentrum of detentie elders wordt opgenomen, moet dit binnen een week na vertrek bij de aanbieder bij de gemeente worden gerapporteerd door de aanbieder Beschermd Wonen. Dit geldt ook wanneer de inwoner op eigen initiatief de beschermde woonplek heeft verlaten.

 

De beschermde woonplek bij een organisatie wordt door de gemeente voor een maximum van 14 etmalen bekostigd, als ware de inwoner verblijft bij de aanbieder. Vervolgens mag een aanbieder gedurende maximaal tien weken de woonkosten nog declareren.

 

Wanneer duidelijk wordt dat de inwoner langer dan twaalf weken elders zal verblijven, zal in principe zijn plek bij de aanbieder vervallen. Wanneer de inwoner na deze periode weer beschermd wil gaan wonen, kan de inwoner hiervoor een melding doen bij het Voormekaarteam. De inwoner kan in overleg met de consulent ervoor kiezen zijn ondersteuning bij een andere aanbieder voor Beschermd Wonen te verzilveren. De inwoner kan pas weer

instromen bij de aanbieder als er plaats is.

2.2.7 Het voeren van een huishouden

Hulp-op-maat in de vorm van huishoudelijke ondersteuning bevat de volgende resultaten:

  • Schoon en leefbaar huis

  • Wasverzorging

  • Maaltijden

  • Boodschappen

  • Advies, instructie en voorlichting

  • Kindzorg

Voor het bepalen van de omvang van de ondersteuning, maken we gebruik van het HHM normenkader. Het normenkader en een toelichting daarop vind u in bijlage 1. Met dit normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon, opgeruimd en georganiseerd huishouden worden gerealiseerd. Hiervan kan op individueel niveau in het kader van maatwerk worden afgeweken.

2.2.7.1 Schoon en leefbaar huis

Definitie van het resultaat:

Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

 

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het schoonmaken van de badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de overige ruimten. Dat zijn de ruimten die, conform het normenkader HHM in bijlage 1, voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Soms maken individuele kenmerken en –behoeften van de Inwoner het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

 

Onder schoon en leefbaar huis kan ook het aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van activiteiten vallen. Dit wordt (tijdelijk) ingezet indien de client of de partner leerbaar wordt geacht. Voor activiteiten voor advies, instructie en voorlichting is een aparte normtijd opgenomen in het normenkader HHM in bijlage 1.

2.2.7.1.a Afwegingskader

  • Het resultaat “een schoon en leefbaar huis” omvat alle activiteiten die erop gericht zijn het huis, exclusief balkon, berging en tuin schoon en leefbaar te houden. Het beperkt zich tot de binnenzijde van de woning.

  • Een inwoner kan in aanmerking komen voor huishoudelijke hulp als er is sprake van:

    • o

      beperkingen die geheel of gedeeltelijk het voeren van een huishouden) belemmeren

    • o

      en waarbij uit onderzoek conform artikel 2.3.2 Wmo 2015 is gebleken dat de inwoner aangewezen is op een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden.

  • Uitgangspunt is dat de inwoner en/of een meerderjarige huisgenoot zelf de regie heeft over het huishouden en deze regie kan uitvoeren. Is dit niet het geval dan kan het nodig zijn om ook ondersteuning te leveren in de dagelijkse organisatie van het huishouden.

  • Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat met de Inwoner heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Een voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening is een wasmachine, wasdroger of vaatwasser. Ook een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant is algemeen gebruikelijk. Zie hiervoor ook paragraaf 1.2.

  • Vervolgens beoordeelt het college of de Inwoner andere eigen mogelijkheden heeft om zijn huis schoon te krijgen. Die mogelijkheden zijn:

    • o

      De aanschaf van een robotstofzuiger indien de persoon alleen hulp voor het zware werk nodig heeft. Een robotstofzuiger is een algemeen gebruikelijke voorziening

    • o

      De situatie waarin de Inwoner al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, kan het oordeel luiden dat er geen maatwerkvoorziening nodig is, omdat er al een oplossing is voor het schoonmaken van het huis. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er sprake is van een zodanige daling van het inkomen als gevolg van de beperking dat het redelijkerwijs niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

    • o

      Heeft de Inwoner een latrelatie, dan beoordeelt het college in hoeverre deze partner bij kan dragen aan het huishouden.

    • o

      De beschikbaarheid van voorzieningen in de markt zoals commerciële thuiszorgaanbieders, zorgverzekeraars die gemaksdiensten aanbieden, een particuliere schoonmaakkracht.

  • Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp.

  • Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Zie hiervoor ook paragraaf 1.5.

  • Als het voorafgaande niet geleid heeft tot het bereiken van het resultaat of als de gemeente geen voorzieningen heeft, moet het college een hulp-op-maat verstrekken. Meestal gaat het dan om een vraag voor intensieve huishoudelijke hulp zoals ondersteuning bij een ontregeld huishouden of zorg voor kinderen.

  • Huishoudelijke ondersteuning wordt alleen toegekend voor noodzakelijke activiteiten.

    • o

      Er wordt in principe niet meer geïndiceerd dan nodig is om verantwoorde huishoudelijke hulp te bieden in de essentiële woonfuncties van de aanvrager en de andere inwoners (partner/kinderen).

    • o

      Alleen de ruimtes die door de bewoner(s) in gebruik zijn worden schoongemaakt/gehouden. Hieronder verstaan we limitatief de volgende ruimtes: - sanitaire ruimte(s), - keuken, - woonkamer, - de door de bewoner(s) gebruikte slaapkamer(s), de hal/trap die toe leidt naar bovengenoemde ruimtes.

  • We gaan uit van het principe ‘zorgen dat’ in plaats van ‘zorgen voor’. Dit betekent dat we daar waar mogelijk stimuleren dat de inwoner zelf huishoudelijke activiteiten uit blijft voeren. Bijvoorbeeld door indiceren in combinatie met het Deense concept van Re-ablement (herstelgericht werken). Dit houdt in dat de eerste weken de huishoudelijke ondersteuning gericht is op de inwoner weer te motiveren, te trainen en te stimuleren tot het zelfstandig verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, eventueel in combinatie met een ergotherapeut. Na een periode van 6 tot 12 weken wordt definitief bepaald wat de benodigde professionele inzet is. Dit kan op den duur ervoor zorgen dat inwoners zelfstandig worden en blijven.

  • Wanneer er naar de mening van de arts nog behandelmogelijkheden zijn voor aandoeningen die de oorzaak vormen voor het niet zelf kunnen voeren van het huishouden, wordt in de regel geen Hulp bij het huishouden toegekend. Huishoudelijke hulp kan in een dergelijke situatie immers anti-revaliderend werken. Wel kan huishoudelijke hulp naast een te volgen behandeling of revalidatie worden toegekend. Hierover is (met toestemming van de inwoner) afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijk indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

  • Een extreem bewerkelijke inrichting van de woning leidt in principe niet tot de toekenning van extra ondersteuning. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. De inwoner wordt geacht zelf bij te dragen aan het efficiënt kunnen uitvoeren van de ondersteuningsactiviteiten. De inrichting van de woning is namelijk een keuze waar de inwoner invloed op kan uitoefenen.

  • De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna pgb). Het bedrag van het pgb is de tegenwaarde van de hulp in natura. Om het bedrag van het pgb vast te stellen hanteert het college verschillende tarieven. Zie hiervoor het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Berkelland 2022.

  • Bij huishoudelijke hulp kent het college hulp toe in uren /minuten. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 1 Normenkader huishoudelijke ondersteuning

  • Ook mantelzorgers kunnen problemen krijgen met het schoonhouden van hun huis. Mantelzorgers hebben een zelfstandig recht op compensatie, maar hun draagkracht moet bij de afweging wel betrokken worden. Zie hiervoor ook paragraaf 1.7. Komt de mantelzorger, wegens het verlenen van de zorg, aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van het eigen huishouden, dan zou dit het gevolg kunnen zijn van (dreigende) overbelasting. Men zou kunnen spreken van de Inwoner met de beperking afgeleid recht op compensatie. Dan kan op naam van de mantelzorger huishoudelijke hulp worden geïndiceerd. Hiervoor heeft het college de Mantelzorgregeling Berkelland 2022 vastgesteld.

2.2.7.2 Wasverzorging

 

2.2.7.2.a Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van strijkvrije kleding en beddengoed kan hier rekening mee worden gehouden. Wat betreft het strijken van de was worden geen beddengoed, handdoeken, washandjes, theedoeken, vaatdoeken, zakdoeken, ondergoed en onderkleding gestreken. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. Voor het verstellen van kleding kan gebruik gemaakt worden van bedrijven die deze service bieden. Het plaatsen van de wasmachine en droger op een verhoging is de verantwoordelijkheid van de inwoner. Daarnaast wordt van de inwoner verwacht al het mogelijke te doen om het ontstaan van extra was te beperken. Door bijvoorbeeld incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.

2.2.7.2.b Afwegingskader

  • Allereerst beoordeelt het college of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij.

  • Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger, een wasmachineverhoger en/of strijkvrije kleding en beddengoed.

  • Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Voor een verdere toelichting gebruikelijke zorg zie paragraaf 1.5. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met hulp-op-maat.

  • Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

  • Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting.

  • De normtijden hiervoor zijn weer de normen uit het normenkader HHM genoemd in bijlage 1.

2.2.7.3 Maaltijden en boodschappen

 

2.2.7.3.a Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De eventuele maatwerkvoorziening is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen zoals apparaten.

Het is gebruikelijk dat mensen éénmaal per week een grote voorraad boodschappen in huis halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. De meeste supermarkten hebben inmiddels een dergelijke service. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er bijvoorbeeld kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

2.2.7.3.b Afwegingskader

  • Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

  • Allereerst beoordeelt het college of algemene voorzieningen een oplossing kunnen zijn.

  • Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.

  • Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

  • Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp. Zie hiervoor paragraaf 1.5. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met hulp-op-maat.

  • Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

  • De normtijden hiervoor zijn weer de normen uit het normenkader HHM genoemd in bijlage 1.

  • Deze normen worden uitgedrukt in uren en/of minuten.

  • Het resultaat: boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen, als hulp-op-maat, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

  • Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Is er sprake van (dreigende) overbelasting, kan de voorziening niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

2.2.7.4 Thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

 

2.2.7.4.a Inleiding

De zorg voor minderjarige kinderen die tot het gezin/huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Werkende ouders hebben de verantwoordelijkheid te regelen dat er op tijden dat zij beiden werken er opvang voor de kinderen is. Hoe zij die opvang regelen is hun eigen keuze (oppasoma, kinderopvang, gastouderschap). Deze verantwoordelijkheid geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een, al dan niet tijdelijke, oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

2.2.7.4.b Afwegingskader

  • “Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren” omvat het tijdelijk opvangen van kinderen in een acute probleemsituatie waardoor ouders de mogelijkheid krijgen om een tijdelijke of permanente oplossing te vinden.

  • Allereerst beoordeelt het college of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.

  • Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof bij beide ouders.

  • Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college hulp-op-maat bieden.

  • Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.

  • Bij de toekenning bepaalt het college de duur van de tijdelijke opvang en legt in de beschikking vast op welke termijn de Inwonern een definitieve oplossing moeten vinden .

  • Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

  • De normtijden hiervoor zijn weer de normen uit het normenkader HHM genoemd in bijlage 1.

2.2.7.5 Voortzetten hulp na overlijden

Als een inwoner met een indicatie voor Huishoudelijke Ondersteuning overlijdt, dan mag de toegekende indicatie voor de duur van maximaal 6 weken na de overlijdensdatum worden voortgezet in het geval het huishouden meerdere huisgenoten betreft. Door een medewerker van het Voormekaar team zal opnieuw worden bekeken of er nog steeds ondersteuning nodig is en voor wie. Bij een alleenstaande wordt de ondersteuning per direct beëindigd. De inning van de eigen bijdrage door het CAK stopt de maand na de datum van overlijden. Dit betekent, dat over de periode na het overlijden geen eigen bijdrage wordt betaald door de nabestaanden van de inwoner.

Hoofdstuk 3. Overige hulp-op-maat Wmo

3.1 Woonvoorzieningen

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning binnen de gemeente) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. Ons uitgangspunt is dat inwoners eerst zelf zorg dienen te dragen voor een woning. Inwoners hebben een eigen verantwoordelijkheid in de keuzes die zij maken in hun wooncarrière. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Ondanks dat hier rekening mee gehouden is, kan het voorkomen dat door veranderende omstandigheden ondersteuning nodig is in de vorm van een woonvoorziening. Daarnaast gelden de regels uit het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

 

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • niet bouwkundige (losse) woonvoorzieningen: voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel);

  • bouwkundige woonvoorzieningen; nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of het rolstoeltoegankelijk maken van een badkamer).

  • bezoekbaar maken van woning, tijdelijke huisvesting, verwijderen van aanpassingen, ondersteuning bij verhuizing en inrichting.

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleenpunten van de Ziektekostenverzekeraar. Niet bouwkundige voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet en meestal voordeliger zijn. Deze zijn vaak voor meerdere doeleinden bruikbaar (bijvoorbeeld: een douchestoel ook te gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en ze kunnen meegenomen worden in geval van verhuizing. Niet bouwkundige voorzieningen zijn daarom voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen.

Voor alle woonvoorzieningen wordt het abonnementstarief geïnd door het CAK. Niet bouwkundige woonvoorzieningen en hulpmiddelen worden in bruikleen verstrekt. Van de inwoner wordt verwacht dat hij zorgvuldig met de voorziening omgaat zodat de normale afschrijvingsduur niet verkort wordt.

3.1.1 Primaat verhuizing

Onder het primaat van verhuizen verstaan wij dat de verlening van de voorziening voor verhuizing en inrichting voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizing is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan (goedkoopst compenserende voorziening). Het onderzoek richt zich op de beperkingen van de inwoner, de bouw- en woontechnische kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de kosten van de aanpassing op dat moment, maar ook naar de nog te verwachten kosten voor aanpassingen in de (nabije) toekomst. Een medewerker van het Voormekaar team inventariseert deze feiten en omstandigheden en gaat na hoe de voorliggende verhuizing naar een passende woning dan wel een woningaanpassing zich verhoudt tot de kenmerken van de inwoner, zijn beperkingen en zijn woonbehoeften, een en ander tegen de achtergrond van de vraag welke woonvoorziening in het concrete individuele geval leidt tot het behouden of het bevorderen van de zelfredzaamheid van de inwoner en zijn deelname aan het maatschappelijke verkeer. Bij de belangenafweging die de medewerker van het Voormekaar team moet maken gelden nog meer aspecten.

 

Enkele aspecten zijn:

  • De aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen.

  • De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost.

    • Een belangrijk aspect is de termijn waarbinnen de verhuizing kan plaatsvinden en of die termijn medisch aanvaardbaar is. Indien binnen de medisch aanvaardbare termijn geen woning beschikbaar is, is de verhuizing niet de compenserende oplossing.

  • De sociale omstandigheden.

    • De binding die de inwoner heeft met de buurt waarin hij woont, de aanwezigheid van familie en/of vrienden, de mantelzorg die door verhuizing mogelijk zou wegvallen en de aanwezigheid en afstand tot verschillende voorzieningen als winkels spelen een rol bij de belangenafweging.

  • Een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Bij het maken van een kostenvergelijking moeten alle kosten worden betrokken. Dat houdt in dat de aanpassingskosten van de huidige woning afgezet moeten worden tegen de financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting, het eventueel aanpassen van de nieuwe woning, het eventueel vrijmaken van de nieuwe woning en een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving;

  • Integrale afweging verschillende (maatwerk)voorzieningen.

    • Voor het maken van de keuze tussen verhuizing of aanpassing is ook de afstemming met overige (maatwerk)voorzieningen van belang. Vooral de afstemming met eventuele vervoersvoorzieningen kan van groot belang zijn. Hoe is de afstand tot het openbaarvervoer en de aanwezigheid van winkels, ziekenhuizen etc.? Als een woning dicht bij dergelijke voorzieningen ligt, kan het adequater en goedkoper zijn om de huidige woning aan te passen dan de ondersteuningsvrager te laten verhuizen;

  • Het feit dat een aan te passen koopwoning waarschijnlijk minder kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen.

  • Volkshuisvestelijke afwegingen.

    • Als een aangepaste woning beschikbaar is, kan het ondoelmatig zijn om tevens een andere woning aan te passen. Niet alle aangepaste woningen zullen even goed verhuurbaar zijn;

  • De werksituatie.

    • Verhuizing kan tot gevolg hebben dat de inwoner dichter bij zijn werk kan komen te wonen. Echter andersom kan ook. Als de inwoner zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden.

  • De woonlastenconsequenties.

    • Bij de afweging wordt rekening gehouden met de woonlastenconsequenties van de verschillende opties. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt tussen de woonlasten bij het aanpassen van en blijven wonen in de huidige woningen het verhuizen naar een andere woning. Daarbij geldt dat de financiële gevolgen van een verhuizing binnen aanvaardbare grenzen moeten vallen;

  • Is de inwoner huurder of eigenaar van de woning.

    • Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Indien de inwoner, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de inwoner ook problemen hebben met verhuizen.

  • De wil van de inwoner om te verhuizen.

    • Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de inwoner als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt een medewerker van het Voormekaar team of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.

3.1.2 Mantelzorgwoning

Een mantelzorgwoning is tijdelijke woonruimte op het erf van een inwoner, en is bedoeld om goede mantelzorg mogelijk te maken. De mantelzorgwoning kan bewoond worden door de mantelzorger of door de inwoner die mantelzorg ontvangt.

Als er sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning wordt er uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren over de mogelijkheden van- en ondersteunen bij de plaatsing van een mantelzorgwoning.

3.1.3 Woningaanpassing

Een woningaanpassing heeft als doel normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn, zoals slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het kunnen verplaatsen in de primaire leefruimtes in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft.

 

Belangrijk! Woningaanpassingen die na 1 januari 2015 zijn geplaatst worden in principe niet door de gemeente verwijderd (zie artikel 2.3.7 lid 3 van de Wmo 2015). Er kunnen afspraken zijn met de leverancier over het hergebruik van trapliften waarbij de traplift wel in opdracht van de gemeente wordt verwijderd door de leverancier.

 

Inpandige aanpassing

Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal de gemeente allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt. Bij deze beoordeling worden ook de verwachte kosten voor de aanpassingen meegenomen om een totale afweging te kunnen maken.

 

Aanbouw

Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit de gemeente op grond van financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als van tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kan bij eigen woningen ook worden bezien of het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit de goedkoopste oplossing is.

 

Aanpassing gemeenschappelijke ruimten

Over het algemeen zal de woningcorporatie danwel de VVE een verantwoordelijkheid hebben. Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten betreffen meestal (het verbeteren van de toe- en doorgankelijkheid van) entrees en portieken, maar ook stallings- en oplaadfaciliteiten zijn denkbaar. Voorwaarde is dat de voorzieningen voor de inwoner noodzakelijk zijn om de woning te kunnen bereiken. Dat hoort immers bij het normale gebruik van de woning. Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten mogen geen overlast opleveren voor overige bewoners en moeten voldoen aan bouwvoorschriften. Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten beoordeelt de gemeente of het verantwoord is voorzieningen op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt de gemeente naar zaken als slijtage door weer en wind.

 

Grote bouwkundige aanpassingen

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt de gemeente altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig een bouwkundige calculatie wordt opgevraagd bij een deskundige.

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen, voor zover van toepassing, in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de kosten van de maatwerkvoorziening dan wel vaststelling van het persoonsgebonden budget (pgb):

  • a.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • b.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • c.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen. Hierbij wordt de inwoner gevraagd minimaal 2 offertes te laten opstellen, waarbij de hoogte van de vergoeding maximaal ten bedrage van de laagste offerte zal zijn;

  • d.

    De door de gemeente (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • e.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • f.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening.

N.B. De gemeente is niet verantwoordelijk om te zorgen dat de aanwezige kinderen in de leefsituatie van de inwoner beschikken over hun eigen slaapkamer in de aan te passen woning.

 

Doelgroepgebouwen

Bij het aanpassen van doelgroepengebouwen wordt, gezien de aard van het gebouw en de groep bewoners, verondersteld dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn en de woningen geschikt zijn. In bepaalde gevallen kunnen toegankelijkheidsvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten algemeen gebruikelijk zijn, zie bijvoorbeeld de uitspraak LJN BD0268.

 

Begunstigde in geval bouwkundige aanpassing

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing kan zowel aan de eigenaar als aan de huurder worden toegekend. Net als de eigenaar kan ook een huurder een pgb voor een woningaanpassing krijgen.

 

Voorzieningen speciaal voor professionals

De gemeente kan voorzieningen verstrekken voor de inwoner. Voorzieningen die speciaal bedoeld zijn voor gebruik door (bijvoorbeeld via een pgb-ingehuurde) professionals, omdat die ook beperkingen hebben, worden niet verstrekt.

Bij het plaatsen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt de gemeente rekening met de kenmerken van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

 

In de situatie dat inwoners met een MPT of VPT extramuraal verblijven op een speciaal door de woningcorporatie daarvoor aangewezen locatie, kan van de woningcorporatie verwacht worden dat deze locaties bouwkundig geschikt zijn voor deze doelgroep.

 

Woningsanering

Een maatwerkvoorziening voor woningsanering is mogelijk in gevallen waarin dit als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (Chronic Obstructive Pulmonary Disease = COPD) noodzakelijk is. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het leefpatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden bepaald en op basis van een onafhankelijk deskundig medisch advies. Verwacht wordt dat de inwoner zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat inwoner zelf maatregelen treft ter voorkoming van COPD-klachten. In de regel kan hiervoor een maatwerkvoorziening worden verstrekt indien:

  • a.

    er een duidelijke recente diagnose door de huisarts of de longarts is;

  • b.

    de inwoner bij de aanschaf van de woning of voorziening niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan/verergeren;

  • c.

    vervanging van de voorziening medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is;

  • d.

    de woningsanering betreft in de regel het vervangen van gestoffeerde gebruiksruimten waar mensen vaak of langere tijd achtereen verblijven, zoals de woon- en slaapkamer;

  • e.

    de inwoner verhuist, wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt omdat het algemeen gebruikelijk is dat bij verhuizing nieuwe vloerbedekking wordt aangeschaft;

  • f.

    de te vervangen stoffering nog niet afgeschreven is, zie algemeen gebruikelijk.

Uitraasruimte

Bepaalde stoornissen van inwoners (met een verstandelijk beperking) bijvoorbeeld hyperactiviteit en moeilijkheden in het doseren van omgevingsprikkels, kunnen aanleiding geven tot problemen bij het verblijf in de woning. Deze problemen kunnen worden opgevangen door in de woning over een uitraaskamer te beschikken. Onder een uitraaskamer wordt verstaan een verblijfsruimte waarin een inwoner die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Indicaties waaruit blijkt dat iemand aangewezen kan zijn op een uitraaskamer zijn:

  • a.

    De inwoner beschadigt zichzelf (zelfverwonding);

  • b.

    De inwoner beschadigt de omgeving (vernielzucht);

  • c.

    Er is sprake van niet corrigeerbaar gedrag door ongecontroleerde driftbuien of overmatige apathie.

Het gaat om een maatwerkvoorziening of pgb voor (aanpassen van) een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog is hierbij van belang en verplicht) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten in de woning worden aangepast.

 

In sommige situaties kan het verstandig zijn om bij wijze van proef, eerst een tijdelijke mobiele uitraaskamer te plaatsen.

3.1.4 Voorzienbaarheid

Van inwoners mag verwacht worden dat ze bij het betrekken van een nieuwe woning rekening houden met hun beperkingen. In CRvB 28-10-2015, nr. 14/3463 WMO oordeelt de CRvB dat het college de woningaanpassing terecht heeft afgewezen, aangezien de inwoner al ten tijde van de verhuizing naar de huidige woning heeft kunnen voorzien dat op een zeker moment aanpassingen nodig zouden zijn. Door een niet rolstoeltoegankelijke woning te betrekken heeft de inwoner niet adequaat ingespeeld op haar beperkingen en de als gevolg daarvan te verwachten belemmeringen in het betreden van de woning.

Het is niet mogelijk om een voorziening af te wijzen omdat het in zogenoemde algemeen gebruikelijke verhuizing betreft. Het weigeren van een woonvoorziening omdat de verhuizing in verband met de overgang naar een volgende levensfase als algemeen gebruikelijk bestempeld wordt, is een uitsluitingsgrond die niet in de Wmo genoemd wordt. Dit leidt tot een generieke uitsluiting van de compensatieplicht die zo niet door de wetgever bedoeld is.

3.2 Verhuis- en herinrichtingskosten

Als een inwoner verhuist in het kader van een normale wooncarrière hoeft geen verhuiskostenvergoeding verstrekt te worden. Denk hierbij aan voor het eerst zelfstandig gaan wonen, verhuizingen vanwege gezinsuitbreiding, echtscheiding enz. Een verhuiskostenvergoeding is dan niet aan de orde omdat ook personen zonder beperkingen deze kosten hebben. Wel blijft een compensatieplicht bestaan voor eventueel noodzakelijke woningaanpassingen in de nieuwe woning.

Als de inwoner ten gevolge beperkingen met een verhuizing wordt geconfronteerd (dit blijkt uit een urgentieverklaring) dan kan een financiële tegemoetkoming verstrekt worden in de kosten van verhuizing en (her)inrichting.

 

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten is opgenomen in de verordening sociaal domein Berkelland 2022.

 

Inboedelkosten (meubels, lampen, apparatuur) worden niet vergoed. De inwoner dient zelf te zoeken naar een geschikte woonruimte. Een medewerker van het Voormekaar team kan hierbij, indien nodig, ondersteuning bieden. Aangepaste woningen onder de huurtoeslaggrens melden de corporaties leeg bij de gemeente. Een medewerker van het Voormekaar team bekijkt wie er wacht op een aangepaste woning en voor wie de woning (bijvoorbeeld gezien het aantal kamers) geschikt zou zijn. Een medewerker van het Voormekaar team bezichtigt samen met inwoner de woning om te beoordelen of deze geschikt is. Uiteraard beslist inwoner zelf of hij de woning wil aanvaarden. Het weigeren van een geschikte woning kan echter wel effect hebben op de mogelijkheid om nog een beroep te doen op de Wmo voor een geschikte woning.

3.3 Ondersteuning bij het lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Voor de inwoner moet de inzet van deze vorm van ondersteuning bijdragen aan hun zelfredzaamheid, de mogelijkheid om zelf regie te voeren over hun eigen leven en om mee te doen aan de samenleving. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer Valys. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Ook personen zonder beperkingen betalen de kosten voor hun vervoer.

 

Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) is in de gemeente geregeld via “ZOOV”. ZOOV is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi's dat vervoer van deur tot deur biedt. De inwoner kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. ZOOV is een gezamenlijk initiatief van de Achterhoekse gemeenten en heeft prioriteit als ondersteuningsmogelijkheid.

 

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft bijvoorbeeld al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) is er normaliter geen noodzaak om een maatwerkvoorziening te verstrekken omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen bijvoorbeeld ook het inkomen daalt. Een auto (al dan niet in deelgebruik) kan doorgaans als een algemeen gebruikelijke oplossing worden gezien.

3.3.1 Afwegingskader bij het lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Alternatieve mogelijkheden

Om voor een maatwerkvoorziening voor lokaal verplaatsen in aanmerking te komen gaat de gemeente eerst na of in het onderzoek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke. Het gewone openbaar vervoer, de buurtbus of dorpsauto kunnen ook voorliggend zijn, voor alle of voor bepaalde verplaatsingen op langere afstanden. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheden om mee te rijden met huisgenoten, mantelzorgers of vrijwilligers. Ook het zelf “leren” reizen kan de voorkeur hebben boven het verstrekken van een maatwerkvoorziening.

 

Omvang en vorm van de vervoersbehoefte

Als de gemeente een maatwerkvoorziening moet verstrekken zal allereerst gekeken worden waaruit de vervoersbehoefte van de inwoner bestaat. Daarbij wordt gekeken naar de persoonskenmerken en (vervoers)behoefte op de korte en lange afstanden, de frequentie en het motief van de verplaatsingen en eventuele bijzondere eisen, zoals het meenemen van kinderen, van spullen. Ook wordt gekeken naar en eventuele (loop)hulpmiddellen voor het lokaal verplaatsen in plaats van een vervoersvoorziening.

 

Ook bewoners van een Wlz-instelling kunnen een vervoersbehoefte hebben die onder de Wmo valt. Vaak hebben zij een beperkte vervoersbehoefte, soms door hun beperkingen, maar ook door het feit dat zij geen boodschappen hoeven te doen. Bij het bepalen van de vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak de inwoner een bepaalde bestemming wil kunnen bereiken, maar hoe vaak hij bestemmingen moet kunnen bereiken om deel te nemen aan het leven van alle dag en om de wezenlijke contacten die daarvan deel uit maken te kunnen onderhouden. Daarnaast is het van belang hoe de inwoner zich tot nu toe heeft gered, al dan niet met behulp van anderen en wat hij daarbij als belemmeringen heeft ondervonden.

 

Leeftijd en vervoersbehoefte

Er bestaat een duidelijke relatie tussen de leeftijd van een inwoner en diens verplaatsingsgedrag. Kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte. Uitzonderingen worden in verband met het bieden van maatwerk individueel beoordeeld. Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben geen zelfstandig verplaatsingsgedrag maar wel in toenemende mate een individuele vervoersbehoefte voor deelname aan het maatschappelijk verkeer (dit is verplaatsingsgedrag naast het reguliere woon-schoolverkeer). Kinderen van 12 jaar en ouder hebben over het algemeen een beperkt zelfstandig verplaatsingsgedrag. De verplaatsingen spelen zich veelal af binnen de mogelijkheden van de fietsafstand of openbaar vervoer. Vanaf de volwassen leeftijd van 18 jaar kan sprake zijn van een individueel vervoersprobleem. In elke situatie geldt echter een individuele beoordeling van die specifieke situatie zodat een oplossing op maat geboden kan worden.

 

Loopafstand

Aan de hand van de vastgestelde vervoersbehoefte zal de gemeente beoordelen of deze behoefte bij een inwoner met een maximale loopafstand van 800 meter opgelost kan worden door gebruik van ZOOV. Hierbij houdt de gemeente rekening met de individuele situatie, de persoonskenmerken en de behoeften van de inwoner.

 

Doel van het vervoer

Relevant is voor de Wmo het zogenaamde sociaal vervoer, oftewel vervoer in het kader van het leven van alledag in de eigen woon- of leefomgeving. Het gaat niet alleen om het vervoer van A naar B, maar ook vervoer om sociale contacten te onderhouden en een sociaal isolement te voorkomen. Vervoer in verband met werk en het volgen van onderwijs hoort daar niet bij, vervoer in verband met bezoek aan (para-)medische behandelaars in de eigen regio wel. Voor noodzakelijk vervoer in verband met dagbesteding gelden afwijkende regels, deze verantwoordelijkheid ligt bij de leverancier indien hiervoor door de gemeente een indicatie wordt gegeven. ZOOV mag dus niet worden ingezet voor woonwerk-verkeer en het reizen naar dagbesteding, tenzij gereisd wordt op basis van het OV-tarief (dus zonder korting).

 

Reikwijdte ondersteuningsplicht

Lokaal vervoer is een wettelijk uitgangspunt. In bijzondere gevallen van (dreigende) vereenzaming kan de ondersteuningsverplichting van de gemeente op dit terrein verder gaan. Of er sprake is van dreigende vereenzaming wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • er is sprake is van dusdanig wezenlijke -uitsluitend door persoonlijk bezoek te onderhouden- contacten, dat zonder die contacten een sociaal isolement ontstaat;

  • er zijn bijzondere omstandigheden waardoor bijvoorbeeld ouders hun volwassen kind niet kunnen bezoeken, zoals een slechte gezondheid waardoor men moeilijk of niet kan reizen.

Bepalend voor het beoordelen van de aanvraag is de psychosociale betekenis van het weekendbezoek aan ouders en familie.

 

Ernstig beperkte mobiliteit

Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter en een relevante vervoersbehoefte op korte afstanden zal de gemeente beoordelen of naast een voorziening als ZOOV ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. In veel gevallen zal men overigens kunnen volstaan met een verstrekte rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

 

Collectief vervoer is voorliggend

Indien het collectief vervoer van ZOOV een passende oplossing kan bieden, heeft die oplossing voorrang. Indien collectief vervoer geen adequate ondersteuning biedt of niet beschikbaar is, kan de gemeente een andere maatwerkvoorziening of een pgb te besteden aan een vervoersvoorziening verstrekken. Welke voorziening dat is, hangt helemaal af van de vervoersbehoefte op korte en langere afstanden, en de fysieke en geestelijke mogelijkheden van de inwoner. Het kan bijvoorbeeld – in zeer uitzonderlijke situaties- gaan om een aangepaste auto, maar ook om een scootmobiel, een aangepaste fiets of andere hulp-op-maat voor lokaal verplaatsen.

 

Kilometerbudget ZOOV

Met collectief vervoer of met een andere maatwerkvoorziening of combinatie van maatwerkvoorzieningen moet in beginsel tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar kunnen worden afgelegd. Het jaarlijkse maximum kilometerbudget van ZOOV is 2000 kilometer. Binnen dit kilometerbudget kan iemand met korting reizen. Buiten dit budget betaalt iemand het reguliere OV-tarief.

 

Het reisbereik tegen Wmo-tarief bedraagt 20 kilometer per rit. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere verstrekte voorziening zoals een scootmobiel meegenomen worden, hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers. De volgende budgetten zijn mogelijk:

  • Jaarlijkse standaard maximum kilometerbudget voor Wmo-geïndiceerden van 2.000 kilometer;

  • Als de inwoner in het bezit is van een andere passende vervoersvoorziening (vanuit de Wmo) zoals een scootmobiel, driewielfiets, etc., bedraagt het jaarlijkse maximum kilometerbudget 1.000 kilometer;

  • Afhankelijk van de situatie kan (enkel in zéér uitzonderlijke gevallen) dit aantal naar boven of beneden worden bijgesteld door de consulenten.

Persoonlijke puntbestemmingen ZOOV

Een geïndiceerde inwoner kan 2 persoonlijke puntbestemming toegewezen krijgen. Deze mogen 1x per jaar worden gewijzigd. Te denken valt aan situaties waarin iemand met grote regelmaat naar een bestemming net iets verder dan 20 kilometer moet reizen en Valys niet voldoet (i.v.m. zone-indeling), met een maximale afstand van 40 kilometer.

 

Begeleiding bij vervoer ZOOV

Er kan voor twee soorten begeleiding een indicatie worden toegekend voor ZOOV: medische begeleiding en sociale begeleiding. De gemeente betaalt daarvoor een opslag aan de vervoerder.

 

Verplichte/medische begeleiding

Van medische begeleiding is sprake als de inwoner vanwege medische of andere redenen (zoals vanwege psychiatrische, psychische of psychogeriatrische problematiek) niet in staat is zelfstandig te reizen. Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarbij de begeleider moet kunnen ingrijpen tijdens de rit.

 

Als er medische redenen zijn, kan de gemeente een indicatie afgeven voor verplichte/medische begeleiding. De ZOOV-reiziger met verplichte/medische begeleiding mag niet alleen reizen. De medische begeleider is ten minste 12 jaar oud, is in staat om hulp te verlenen als dat nodig is en gebruikt zelf geen rolstoel. Ze reizen gezamenlijk van A naar B. De medische begeleider betaalt geen reizigersbijdrage. De indicatie wordt verwerkt als een toeslag van 10% op de reiseenheden van de rit van de wmo-reiziger. Voor de begeleider worden geen aparte reiseenheden bij de gemeente in rekening gebracht.

 

Sociale begeleiding

In gevallen waar de inwoner (zo goed als) structureel zowel thuis als op de locatie van bestemming ondersteuning nodig heeft van een begeleider kan er een indicatie voor sociale begeleiding worden toegekend. Er hoeft hierbij geen sprake te zijn van acuut handelen om medische redenen.

 

De begeleider betaalt hetzelfde reizigerstarief als de inwoner met een indicatie. Zij reizen gezamenlijk van A naar B. De indicatie wordt verwerkt als een toeslag van 10% op de reiseenheden van de rit van de ZOOV-reiziger. Voor de begeleider worden geen aparte reiseenheden bij de gemeente in rekening gebracht. Een begeleider die hierbij meereist zonder indicatie van de gemeente, reist als ov-reiziger mee en betaalt het ov-tarief.

3.3.2 Berekening bijdrage in de kosten collectief vervoer van ZOOV

We hanteren 3 categorieën bij het opleggen van de jaarlijkse bijdrage in de kosten (artikel 3.6.3 uit de Verordening Sociaal Domein 2022):

  • 1.

    Bestaande gebruikers: gebruikers die op de peildatum 1 januari in het systeem staan, ontvangen een nota van € 60,- om hun jaarbijdrage te voldoen;

  • 2.

    Nieuwe gebruikers: het jaarbedrag van wordt berekend aan de hand van de maand waarin de toekenning wordt gestuurd; € 5,- voor iedere resterende maand van het jaar. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking vóór de 15e van de maand wordt gestuurd.;

  • 3.

    Tijdelijke gebruiker: deze categorie betaalt afhankelijk van de duur van de indicatie een bedrag in de kosten, op basis van € 5,- per maand. Deze bijdrage wordt ineens geïnd.

Restitutie bij stopzetting van de indicatie vindt niet plaats, tenzij de gebruiker is overleden.

 

Let op! Voor minderjarigen is er geen bijdrage voor ZOOV verschuldigd.

3.3.3 Vervoersmiddelen voor inwoners met een beperking

Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, die tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan inwoners worden aangeboden. Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden, mensen kunnen zelf kiezen hoeveel ze eraan willen besteden. Steeds meer van deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en komen dus niet meer voor een vergoeding in aanmerking. Een goed advies over waar op te letten bij de aanschaf en het wijzen op de mogelijkheden van rijles e.d. kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn.

 

Een aantal veelgevraagde vervoersmiddelen voor inwoners met een beperking zijn:

  • Aangepaste fietsen. Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd.

  • Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer over de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer.

  • Als een inwoner zonder autoaanpassingen langdurig geen gebruik kan maken van zijn auto en het openbaar en collectief vervoer niet voldoet, en het vervoer met de auto voor inwoner noodzakelijk is voor het behoud van zelfredzaamheid en participatie, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise control). In de Wmo werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 5 jaar van de aanpassingen; dit is in de praktijk een redelijke termijn gebleken waarop nieuwe aanpassingen kunnen worden verstrekt (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan).

3.3.4 Vervoer Begeleiding Groep Wmo/Jeugd

Indien de inwoner en zijn sociale omgeving geen mogelijkheid heeft om de locatie van de groepsbegeleiding/ groepsbehandeling te bereiken kan er een indicatie voor Vervoer worden toegekend. Het college bepaalt wanneer vervoer onderdeel uitmaakt van de Ondersteuning. Wanneer een inwoner in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is, zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. Vervoer wordt geïndiceerd per etmaal (dag). Vervoer naar dagbesteding met gebruik van de Wmo- pas is niet toegestaan. Er kan per voorziening een opslag toegekend worden voor individueel vervoer (bijvoorbeeld in verband met beperking en/of gedragsproblemen) of rolstoelvervoer.

3.3.5 Rolstoelvoorziening

Dat inwoners zich in en om hun woning kunnen verplaatsen, is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie. Dit verplaatsen kan op verschillende manieren plaatsvinden: bijvoorbeeld met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, maar ook met een rolstoel. Inwoners die voor het dagelijks verplaatsen, zijn aangewezen op een rolstoel voor gebruik langer dan een half jaar kunnen deze voorziening aanvragen bij de Wmo. Het gaat hier dan om een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Rolstoelen voor het zogenaamde incidenteel en kortdurend gebruik worden in principe niet verstrekt; de incidentele rolstoel is bedoeld voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de uitleenservice en/of de verhuurservice. Een sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het dagelijks verplaatsen.

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor het dagelijks verplaatsen langer dan een half jaar, zal via een medisch en/of ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld. Een rolstoel wordt in principe in bruikleen verstrekt en hierbij vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Ten aanzien van mantelzorgers wordt rekening gehouden met hun belangen. Bij een verstrekking als pgb wordt de rolstoel die inwoner zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

 

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • handmatig voortbewogen rolstoel

  • elektrisch voortbewogen rolstoel

Daarnaast kan het zijn dat er aanpassingen moeten worden gedaan aan een rolstoel. Het gaat hier niet enkel om extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten zoals comfort beensteunen of een werkblad. Voor rolstoelen geldt geen eigen bijdrage. Een rolstoel voor het dagelijks gebruik die korter dan een half jaar nodig is, is te leen via de Ziektekostenverzekeringswet.

3.4 Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de inwoner zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan eens in de 3 jaar een financiële bijdrage voor een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan voor een sportrolstoel zijn, maar ook voor een ander hulpmiddel. De inwoner moet aantonen dat er sprake is van een actieve, niet beroepsmatige, sportbeoefening. Voor de hoogte van de bijdrage wordt aansluiting gezocht bij de kosten van het hulpmiddel, maar is niet hoger dan het vastgestelde maximale bedrag van de financiële vergoeding. Het maximale bedrag dat wordt verstrekt is vastgesteld in de verordening en is dus per definiete niet kostendekkend.

 

De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Tijdens de onderzoeksfase worden mogelijkheden van sponsering of fondsenwerving in kaart gebracht. Als de voorziening ook middels sponsoring aangeschaft kan worden, dan valt dit onder de eigen kracht van inwoner. Inwoner kan dan zijn beperkingen op eigen kracht oplossen door gebruik te maken van de sponsoring.

Hoofdstuk 4. Regels voor een persoonsgebonden budget bij hulp-op-maat.

 

Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag bedoeld om zelf een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. De inwoner wordt door een medewerker van het Voormekaar team geïnformeerd over de mogelijkheden en voorwaarden van zowel zorg in natura als pgb en informeert de inwoner over de voorwaarden waaraan de zorgovereenkomst moet voldoen (zie 4.3). Daarnaast informeert een medewerker van het Voormekaar team de inwoner over het budget dat voor de ondersteuning waarvoor hij een pgb wil aanvragen van toepassing is, alsmede de eisen die worden gesteld aan professionele of niet-professionele hulp. De medewerker van het Voormekaar team onderzoekt daarnaast of de inwoner zal kunnen voldoen aan de eisen die aan de ondersteuning met een pgb worden gesteld.

4.1 Eisen aan een persoonsgebonden budget

In artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 en in 8.3. van de Verordening sociaal domein Berkelland 2022 is opgenomen dat indien de inwoner dit wenst, hij de ondersteuning kan ontvangen in de vorm van een pgb, dat de inwoner in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de hulp-op-maat behoren, van derden te betrekken. De inwoner moet voldoen aan de in de artikelen genoemde criteria om in aanmerking te komen voor een pgb en dient een pgb-plan op te stellen

 

Onderdeel van de procedure voor het verkrijgen van een pgb is een bewustkeuzegesprek. Tijdens het bewustkeuzegesprek wordt de inwoner geïnformeerd over de taken en verantwoordelijkheden die horen bij het beheren van een pgb en wordt geconstateerd of de inwoner hiertoe in staat is.

 

Naast het pgb-plan moet de inwoner ook de zorgovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) invullen. Hierin worden afspraken.

4.2 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s voor de inkoop van dienstverlening uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Voor het trekkingsrecht dient de inwoner een zorgovereenkomst af te sluiten met de zorgverleners die hij daarvoor in wenst te schakelen.

4.3 Zorgovereenkomst

De inwoner is verplicht voor de dienstverlening die hij wenst in te kopen met een pgb een schriftelijke zorgovereenkomst af te sluiten met de zorgverleners die hij daarvoor in wenst te schakelen. Deze zorgovereenkomst dient te voldoen aan het format, zoals dat door de SVB ter beschikking wordt gesteld. De budgethouder en de zorgverlener leggen in deze zorgovereenkomst afspraken vast over het aantal te leveren uren en uurtarieven. Eventuele wijzigingen in het volume en de inhoud van de geleverde ondersteuning moeten worden doorgeven aan de SVB.

4.4 Hoogte pgb

Het pgb-bedrag voor voorzieningen dient toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De wijze van vaststellen van de hoogte van tarieven is vastgelegd in artikel 8.3.3. de Verordening sociaal domein Berkelland 2022 De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen, zonder daarbij voor de gemeente geldende kortingen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het pgb betaald worden. Het pgb kent geen vrij besteedbaar bedrag en geen eenmalige uitkering.

 

Kosten die de ondersteuner bij een budgethouder in rekening brengt in verband met een opzegtermijn zijn niet te verhalen op de gemeente. Ook kosten die de ondersteuner de budgethouder in rekening brengt voor het niet nakomen van een afspraak kunnen niet

worden verhaald op de gemeente.

4.5 Omzetting pgb in voorziening in natura

Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura, tijdens de toegekende periode, is niet meer mogelijk nadat het pgb is besteed aan een voorziening.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

5.1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2022.

5.2 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning en Jeugd Berkelland 2022.

5.3 Intrekking

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en Jeugd gemeente Berkelland 2021 worden ingetrokken.

5.4 Overgangsbepaling

Op een aanvraag die is ingediend voor de datum van inwerkingtreding zijn de bepalingen van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2021 van toepassing, tenzij de toepassing van de bepalingen van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en Jeugd gemeente Berkelland 2022 gunstiger is.

Aldus vastgesteld te Berkelland op 14 december 2021,

Burgemeester en wethouders van gemeente Berkelland,

de secretaris

M.N.J. Broers

de burgemeester

drs. J.H.A. van Oostrum

BIJLAGE 1 | Toelichting en Normenkader huishoudelijke ondersteuning

Toelichting normenkader

In het normenkader wordt per onderdeel de frequentie en/of de benodigde tijd genoemd dat toegekend kan worden. Iedere individuele situatie wordt separaat onderzocht en als die situatie erom vraagt dan wordt van onderstaande richtlijn afgeweken. Het college kan afwijken met zowel op- als neerwaartse bijstellingen. Dit kan alleen als gemotiveerd aangegeven wordt waarom de verhoging of verlaging noodzakelijk is. Voor alles geldt dat als maatwerk vraagt om hiervan af te wijken, dit voorgaat op de richtlijn.

 

Gemiddeld huishouden

Dit normenkader is van toepassing op een gemiddeld huishouden. Door uit te gaan van een gemiddelde situatie krijgen de normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. Onder een gemiddelde situatie wordt verstaan:

  • -

    een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

  • -

    wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;

  • -

    er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;

  • -

    de inwoner kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

  • -

    de inwoner heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • -

    er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • -

    er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de inwoner die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

  • -

    de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.

Niet-gemiddeld huishouden

Een aantal factoren kan maken dat een situatie niet gemiddeld is, maar dat een andere inzet nodig is door een andere frequentie van activiteiten of een andere tijdbesteding.

 

  • 1.

    Kenmerken inwoner

     

    • o

      Mogelijkheden inwoner zelf. De fysieke mogelijkheden van de inwoner om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de inwoner mee.

    • o

      Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers De hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de inwoner en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.

    • o

      Beperkingen en belemmeringen van de inwoner die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. Leidend is de hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is; niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:

    • o

      Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremoren, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).

    • o

      Het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Ter voorkoming van problemen bij de inwoner voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem, COPD.

 

  • 2.

    Kenmerken huishouden

     

    • o

      Samenstelling van het huishouden

    • Het aantal personen en leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet per se extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke hulp). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.

    • o

      Huisdieren

    • Door de aanwezigheid van één of meer huisdieren in het huishouden, kan door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Dit staat los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier vraagt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de inwoner moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente komen. Het uitgangspunt is dat de gevolgen van huisdieren op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager behoort.

 

  • 3.

    Kenmerken woning

     

    • o

      Inrichting van de woning

    • Extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties, waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt.

    • o

      Bewerkelijkheid van de woning

    • Extra inzet nodig door bouwkundige en externe factoren, bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes.

    • o

      Omvang van de woning

    • Een grote woning kan, maar hoeft niet per sé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.

Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning

 

Normenkader basisactiviteiten

Activiteiten benodigd voor een schoon en leefbaar huis

 

Factoren voor meer inzet van hulp: Maximaal 20 – 30 min extra maximaal 3 x per week:

  • -

    PG-problematiek/ communicatie problemen

  • -

    de aanwezigheid van kinderen onder de 12 jaar.

  • -

    bij COPD-problematiek of allergie voor huisstofmijt in een gesaneerde woning

  • -

    ernstige beperking in gebruik van armen en handen

  • -

    incontinentie of chemo, en daarmee extra schoonmaak van toilet/badkamer

Frequentie structurele basisactiviteiten

Frequenties benodigd voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten)

 

Frequentie incidentele activiteiten

Frequentie benodigd voor een schoon en leefbaar huis incidentele activiteiten

 

Frequentie en activiteiten van verschillende onderdelen

 

Wasverzorging

Wordt wasverzorging geïndiceerd dan wordt verkend welk aandeel van de inwoner en/of mantelzorger verwacht mag worden in de was- en droogcyclus i.v.m. de praktische haalbaarheid betreffende de aanwezigheid van de hulp.

Het strijken van kleding betreft alleen bovenkleding en het aantal dat redelijkerwijs verwacht worden.

 

Factoren voor meer inzet van hulp:

  • -

    bedlegerige inwoners 30 min per week

  • -

    extra wassen i.v.m. overmatig transpiratie, incontinentie, ongeveer 30 min per week.

In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.

 

Boodschappen

In beginsel wordt deze activiteit niet geïndiceerd, omdat hiervoor gebruik gemaakt kan worden van een boodschappendienst vanuit voorliggend veld of van supermarkten.

Er wordt geen rekening gehouden met voorkeuren van de inwoner, wel als er een aantoonbare medische redenen is.

Factoren voor indicatie kunnen zijn:

  • -

    het huishouden bestaat uit meer dan 4 personen en er zijn kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig

* Activiteiten en frequenties benodigd voor de boodschappen

 

Maaltijden

Als er jonge kinderen woonachtig zijn in het huishouden, kan het bereiden van de warme maaltijd geïndiceerd worden. Uit jurisprudentie (Rechtbank ’s Hertogenbosch 25-10-2012, nr. AWB 12/1795) blijkt dat twee broodmaaltijden en één warme maaltijd per dag adequaat kan worden geacht.

 

Factoren voor meer of minder inzet van hulp:

  • -

    Bij de aanwezigheid van kinderen die jonger dan 12 jaar zijn, kan 20 minuten per keer extra geïndiceerd worden.

  • -

    Of minder als de inwoner hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.

Activiteiten en frequenties benodigd voor de maaltijden

 

Verzorging minderjarige kinderen

 

Het gaat hier om verzorging van gezonde kinderen, waarbij de ouder door beperkingen de verzorging/opvang niet uit kan voeren.

Onder ‘verzorging van de kinderen’ valt ook: sfeer scheppen, spelen en opvoedingsactiviteiten.

Er wordt in totaal maximaal 40 uur per week geïndiceerd. Factoren meer hulp kunnen hier nog bovenop komen. Waar mogelijk worden activiteiten gecombineerd. Dit betekent dat als een activiteit plaatsvindt voor meerdere personen en dit te combineren valt (bv. kinderen in bad doen of naar bed of school brengen), dan wordt het aantal minuten eenmaal geïndiceerd en niet per persoon. Het is mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.

 

Factoren voor meer inzet van hulp:

  • -

    Aantal kinderen

  • -

    Leeftijd kinderen

  • -

    Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten

  • -

    Aanwezigheid gedragsproblematiek

Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen

 

Dagelijkse organisatie gericht op het huishouden (AIV)

 

Het gaat hierbij om maximaal 1 x per week 30 min.

Gericht op het huishouden, en wordt alleen ingezet als inwoner leerbaar wordt geacht.

Activiteiten voor advies, instructie en voorlichting

BIJLAGE 2 | Overzichtstabel Beschermd Wonen

 

Woonvariant

Woonkosten

24 - uurs

Toezicht

24 - uurs

Bereikbaarheid

Wonen

Verblijf

Voeding

Wonen

Omklapwoning

Nee

Nee

Nee

Nee

Ja

Wonen

Beschut

Ambulant

Nee

Nee

Nee

Nee

Ja

Wonen Beschut inclusief

woonkosten

Ja

Ja

Ja

Nee

Ja

Wonen Beschut exclusief woonkosten

Nee

Nee

Nee

Nee

Ja

Wonen

Beschermd – Ontwikkelen inclusief

woonkosten

Ja

Ja

Ja

Ja

Nee

Wonen

Beschermd – Ontwikkelen exclusief woonkosten

Nee

Nee

Nee

Ja

Nee

Wonen

Beschermd – Stabiliseren inclusief

woonkosten

Ja

Ja

Ja

Ja

Nee

Wonen

Bescherm – Stabiliseren exclusief woonkosten

Nee

Nee

Nee

Ja

Ja

 

Dit kan worden aangevuld met:

Begeleiding Individueel

Gericht op ontwikkeling:

  • -

    Ontwikkelen en coachen bij

  • -

    Ontwikkelen Plus

Gericht op stabiliseren:

  • -

    Stabiliseren en helpen bij

  • -

    Stabiliseren en overnemen

  • -

    Stabiliseren Plus

Ondersteuning Groep

Gericht op ontwikkeling:

  • -

    Ontwikkelen en coachen bij

  • -

    Ontwikkelen Plus

Gericht op stabiliseren:

  • -

    Stabiliseren en helpen bij

  • -

    Stabiliseren en overnemen

  • -

    Stabiliseren Plus

Persoonlijke Verzorging

Gericht op ontwikkeling

Gericht op stabilisatie

Vervoer

Vervoer

Rolstoel-/Individueel vervoer