Organisatie | Hellendoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels uitvoering Participatiewet gemeente Hellendoorn 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels uitvoering Participatiewet gemeente Hellendoorn 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Beleidsregels Participatiewet |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2022 | nieuwe regeling | 30-11-2021 | 2021-028617 |
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
als een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, bestaande uit de rioolrechten, het eigenaarsgedeelte van de onroerendezaakbelasting, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor groot onderhoud;
De schadevergoeding die de uitkeringsgerechtigde ontvangt voor materiële schade wordt vrijgelaten, tenzij de schadevergoeding als compensatie is bedoeld voor het verlies van arbeidsvermogen. In dat geval zal de schadevergoeding als inkomen worden aangemerkt voor de periode waarop de vergoeding ziet.
Artikel 4 Inkomsten (onder)huur en kostganger
Bij toepassing van de kostendelersnorm wordt het gedeelte van de inkomsten uit (onder)huur of het hebben van één of meer kostganger(s) waarmee nog geen rekening is gehouden bij de kostendelersnorm aangemerkt als inkomen, tenzij deze inkomsten specifiek worden gebruikt voor de betaling van de hogere vaste lasten.
Inkomsten uit (onder)huur of het hebben van één of meer kostganger(s) worden als inkomen aangemerkt als daarmee nog geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de norm. In het geval van inkomsten uit (onder)huur wordt een bedrag van 30% van de huurprijs met een minimum van 10% van de gehuwdennorm als inkomen aangemerkt. In het geval van inkomsten uit het hebben van een kostganger wordt het kostgeld dat door hem wordt betaald als inkomen aangemerkt.
Artikel 5 Verlaging van de norm
De verlaging in verband met de woonsituatie, zoals bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet, bedraagt:
Artikel 6 Overbruggingsuitkering
Recht op een overbruggingsuitkering heeft de belanghebbende die over geen of onvoldoende middelen beschikt om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien vanaf de aanvang van de bijstandsverlening tot de eerste uitbetaling van de algemene bijstand. De kosten die zijn ontstaan waarin niet kan worden voorzien, waren niet op voorhand te voorzien en niet te voorkomen.
De hoogte van de overbruggingsuitkering wordt als volgt vastgesteld:
Eén keer de van toepassing zijnde bijstandsnorm verminderd met het bedrag aan vakantietoeslag, het beschikbare inkomen en het beschikbare vermogen dat meer dan anderhalf keer de van toepassing zijnde bijstandsnorm is en waarover belanghebbende redelijkerwijs direct kan beschikken.
De interingsperiode wordt berekend door de vermogensoverschrijding (totale vermogen verminderd met het vrij te laten vermogen volgens artikel 34, tweede en derde lid van de Participatiewet) te delen door 1,5 keer de van toepassing zijnde bijstandsnorm, vermeerderd met de te betalen maandelijkse zorgpremie en eventueel aanwezige bijzondere kosten.
Er kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afgeweken worden van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikelsgewijze toelichting Beleidsregels uitvoering Participatiewet gemeente Hellendoorn 2021
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 31, tweede lid onder m van de Participatiewet beschrijft dat een gift en een materiële en immateriële schadevergoeding niet als middel worden aangemerkt voor zover deze naar het oordeel van het college uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.
De gift die in het kader van bijstandsverlening binnen de gemeente Hellendoorn als verantwoord wordt aangemerkt, wordt vastgesteld op een maximum bedrag van € 1.200,- op jaarbasis.
Een gift of de optelsom van giften word(t)(en) vrijgesteld van de middelentoets bij de bepaling van de bijstandsuitkering wanneer deze het bedrag van € 1.200,- niet overschrijdt. Hierbij wordt alvast aangesloten op de in de Tweede Kamer ingediende motie 24 515 , nr 580 waarmee men een landelijke vrijstelling van giften ter hoogte van € 1.200,- per jaar wil realiseren. Dit komt overeen met de gedachte dat het geven van een gift niet ontmoedigd moet worden.
Giften met een terugkerend of periodiek karakter kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Daarom worden deze giften als inkomen aangemerkt (tweede lid). Onder periodieke giften wordt verstaan dat een bedrag één keer in de twee maanden of vaker wordt ontvangen. Ook een eenmalig ontvangen bedrag, dat naar zijn aard hiermee overeenkomt, kan als inkomen worden aangemerkt. Hierbij zal onder meer bepalend zijn wat de bron van deze gift is en of deze vergelijkbaar is met de in artikel 32, eerste lid van de Participatiewet genoemde inkomensbronnen. In alle andere gevallen zal de gift in aanmerking worden genomen als vermogen.
De gift, die wordt ontvangen als compensatie voor het verlies in arbeidsvermogen (vierde lid), wordt op het inkomen in mindering gebracht. Indien blijkt dat de vergoeding niet wordt aangewend om de geleden schade weg te nemen, dan wordt het resterende bedrag als vermogen in aanmerking genomen.
De vrijlating van 1/3e deel van de immateriële schadevergoeding (vijfde lid) is gebaseerd op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 06-07-1999, nr. 97/5510 NABW en CRvB 13-09-2005, nr. 04/1980 NABW). Er zal daarnaast altijd onderzoek worden gedaan naar de individuele omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat er een groter gedeelte vrij gelaten dient te worden (dit gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3892).
Bij de vrijlating van giften wordt geen onderscheid gemaakt tussen giften van charitatieve instellingen en giften van personen (zesde lid). Door de giften niet volledig in aanmerking te nemen, wordt voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen. Uitgangspunt is dat particulier en georganiseerd initiatief zoveel mogelijk wordt gerespecteerd.
In artikel 19a, eerste lid onder b en c van de Participatiewet wordt bepaald dat de kostendelersnorm niet van toepassing is als er sprake is van (onder)huur of kostgangers met wie is afgesproken dat die persoon zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als belanghebbende en hiervoor een commerciële prijs is overeengekomen. Voor de uitleg van het begrip commerciële huurprijs is aansluiting gezocht bij de minimale huurprijzen die in de artikelen 16 en 17 van de Wet op de huurtoeslag worden genoemd. Als de huurprijs gelijk is of hoger is dan de minimale huurprijs, zoals bedoeld in artikel 17, tweede en derde lid van de Wet op de huurtoeslag, wordt er uitgegaan van een commerciële huurprijs en is de kostendelersnorm niet van toepassing.
Artikel 4 Inkomsten (onder)huur en kostganger
Bij toepassing van de kostendelersnorm wordt het gedeelte van de inkomsten uit (onder)huur of het hebben van een of meer kostgangers waarmee nog geen rekening is gehouden bij de kostendelersnorm aangemerkt als inkomen, tenzij deze inkomsten specifiek worden gebruikt voor de betaling van de vaste lasten. Dit laatste gelet op de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 21 april 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:3527.
Artikel 5 Verlaging van de norm
Als belanghebbende uitzonderlijk lage (of geen) woonlasten heeft, kan dat aanleiding zijn om met toepassing van artikel 27 van de Participatiewet de bijstand lager vast te stellen. In de Participatiewet wordt overigens niet het begrip ‘woonkosten’ of ‘woonlasten’ gehanteerd, maar ‘lagere noodzakelijke kosten van het bestaan als gevolg van de woonsituatie’. Daarbij moet wel nagegaan worden of er kosten voor water, gas, licht en dergelijke voor belanghebbende verschuldigd zijn gebleven. Het voorgaande is nadrukkelijk niet bedoeld voor de situaties waarin sprake is van inwoning bij de ouder(s), familie, kennissen en dergelijke en de belanghebbende geen bijdrage levert in de woonlasten. De verlaging wordt evenmin toegepast als de woning door aflossingen van de belanghebbende hypotheekvrij is geworden.
De verlening van bijstand aan een belanghebbende zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geschiedt op grond van artikel 40, eerste en tweede lid van de Participatiewet en artikel 11 van het Besluit Participatiewet door de aangewezen centrumgemeenten. Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van de Participatiewet. Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.
Op grond van artikel 27 Participatiewet kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gehuwden of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
In deze beleidsregel is bepaald dat de norm wordt verlaagd met de basishuur indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze beleidsregels is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan:
indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.
Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:
als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 Participatiewet (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).
Overigens kan het college als een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen ook lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18, eerste lid van de Participatiewet.
Artikel 6 Overbruggingsuitkering
Het uitgangspunt is dat er in beginsel geen overbruggingsuitkering wordt toegekend voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, omdat de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geacht toereikend te zijn. Als een belanghebbende tot de ingangsdatum van het recht op een bijstandsuitkering, een andere uitkering of andere inkomsten ontvangt (hiermee wordt niet bedoeld zak- en kleedgeld van COA), bestaat er geen recht op een overbruggingsuitkering.
Een overbruggingsuitkering wordt alleen ingezet als een belanghebbende een bijstandsuitkering aanvraagt en op de datum van aanvraag niet beschikt over inkomsten uit arbeid of een andere uitkering die betrekking heeft op de periode voorafgaande aan de aanvraagdatum c.q. voldoende vermogen. Bijvoorbeeld statushouders en ex-partners die tijdens hun huwelijk of samenwonen geheel of gedeeltelijk afhankelijk waren van het inkomen van hun toenmalige partner.
De overbruggingsuitkering is eenmalig in te zetten en is bedoeld voor die situaties die onvoorzien en niet te voorkomen waren. Het voorziet in het voorkomen van dubbele lasten en ontstaan van betalingsachterstanden.
De overbruggingsuitkering is een extra uitkering naast het mogelijke recht op bijstand en de mogelijkheid tot het verstrekken van een voorschot op grond van artikel 52 van de Participatiewet. De bijstandsuitkering wordt namelijk achteraf betaald. Dit betekent dat een belanghebbende tot de eerste betaling van de uitkering mogelijk niet over (voldoende) middelen beschikt. Hoewel de mogelijkheid bestaat tot het verstrekken van een voorschot op grond van artikel 52 van de Participatiewet, is dit niet in alle gevallen een voldoende oplossing. Een voorschot wordt namelijk verrekend met de eerstvolgende uitbetaling van de bijstandsuitkering, waardoor een belanghebbende mogelijk opnieuw niet over voldoende middelen beschikt om de periode tot de volgende betaling te overbruggen. Daarom wordt alleen in de hiervoor genoemde situatie een eenmalige overbruggingsuitkering verstrekt.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 8 Vaststelling vermogen
De vaststelling van vermogen bij aanvang van en tijdens de bijstandsperiode wordt in deze toelichting uitgewerkt.
Het vermogen wordt exact vastgesteld. Dit betekent bijvoorbeeld dat de banksaldi worden teruggerekend naar de ingangsdatum van de uitkering. Er wordt geen saldo vrijgelaten in verband met lopende uitgaven.
De schadevergoeding (tegemoetkoming) die een belanghebbende ontvangt in verband met het herstel van toeslagen (toeslagenaffaire) mag niet worden meegeteld als middel voor de algemene bijstand en bij de vaststelling van het vermogen. Dit volgt uit artikel 31, tweede lid onderdeel I van de Participatiewet en artikel 7 onderdeel p van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Als van de schadevergoeding spullen worden gekocht, heeft dit geen gevolgen voor het recht op bijstand. Het gaat om een vrij te besteden vergoeding. Dus als bijvoorbeeld een auto wordt gekocht, wordt de auto niet meegenomen bij de beoordeling van het vermogen voor de bijstand.
Formeel geldt voor de besteding van de tegemoetkoming geen inlichtingenplicht. Maar met het oog op rechtmatigheidsonderzoeken in de toekomst, wordt van een belanghebbende wel gevraagd dit soort bestedingen te melden. Dit om te voorkomen dat het in de toekomst voor een belanghebbende lastig is om aan te tonen van welk geld de bestedingen zijn aangeschaft.
Als het vermogen bij aanvang van de bijstand niet definitief kan worden vastgesteld, dan wordt dit voorlopig vastgesteld. Er wordt een heronderzoek gepland voor definitieve vaststelling op de termijn waarop verwacht wordt dat deze vaststelling kan plaatsvinden (beoordeling door de consulent). Dit is bijvoorbeeld het geval als er een boedelscheiding moet plaatsvinden.
Pensioenafkoop, afkoop levensverzekering en andere vergelijkbare ontvangsten tot een bedrag van € 125,- per jaar worden als kruimelbedragen aangemerkt. Hiervoor geldt geen meldingsplicht en is schending van de inlichtingenplicht dus niet aan de orde.
Spaargeld opgebouwd tijdens uitkering mag gebruikt worden voor goederen. Dit wordt niet gezien als vermogen mits niet buitensporig.
Artikel 9 Vrijlating vermogen auto
De waarde van een auto of gemotoriseerd voertuig tot € 4.500,- wordt buiten beschouwing gelaten bij de vermogenstoets. Het bezit van een auto of motor wordt hierbij als algemeen gebruikelijk bezit in natura aangemerkt (artikel 34, tweede lid onder a van de wet). Als de waarde van de auto meer bedraagt dan € 4.500,-, wordt het meerdere als vermogen in aanmerking genomen. Voor een tweede auto of gemotoriseerd voertuig geldt een vrijlating van € 500,- op de gehele waarde. De vrijlating van € 4.500,- is van toepassing op de auto of gemotoriseerd voertuig die de belanghebbende het langst in zijn/haar bezit heeft. In uitzonderlijke situaties waarbij eerst een motor of scooter is aangeschaft en daarna een auto kan hiervan worden afgeweken.
Als een auto of gemotoriseerd voertuig tijdens de bijstandsperiode wordt vervangen, dient belanghebbende daar te allen tijde melding van te doen. Als het vervangende voertuig een waarde heeft die hoger is dan € 4.500,- zal het meerdere worden meegenomen bij de vaststelling van het vermogen.
Vermogen verkregen door verkoop van een bestaande auto waar al rekening mee is gehouden bij de aanvraag van de bijstand, wordt niet als inkomen of vermogen aangemerkt. Hiervan wordt afgeweken indien er aantoonbare verschillen zijn tussen de vastgestelde waarde van de auto en de opbrengst bij verkoop. Het meerdere zal dan worden meegenomen bij de vaststelling van het vermogen.
In principe wordt de waarde van een auto of gemotoriseerd voertuig vastgesteld aan de hand van de dagwaarde op de ANWB koerslijst. Als er echter voldoende andere gegevens voorhanden zijn waaruit volgt dat de waarde afwijkt van de waarde van de ANWB Koerslijst, kan van die andere waarde worden uitgegaan.
Wanneer de toepasselijke vermogensgrens wordt overschreden, bestaat er geen recht op algemene bijstand. Het bedrag waarmee de vermogensgrens wordt overschreden, zal eerst opgemaakt moeten worden (ook wel interen genoemd). Wanneer na intering op het vermogen een belanghebbende opnieuw een aanvraag om algemene bijstand indient, zal het college beoordelen of de belanghebbende op een verantwoorde manier heeft ingeteerd. Dit bepaalt het college aan de hand van de interingsnorm, zoals geformuleerd in het tweede lid. Als tijdens de bijstandsverlening blijkt dat de belanghebbende zijn inlichtingenplicht heeft geschonden voor wat betreft het vermogen waarover hij beschikte op het moment van de aanvraag, zal het college aan de hand van de interingsnorm van het tweede lid bepalen hoeveel maanden te vroeg deze belanghebbende ten onrechte aanspraak heeft gekregen op recht op bijstand. Vervolgens zal de ten onrechte uitgekeerde bijstand over deze maanden worden teruggevorderd.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.