Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dinkelland

Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Gemeente Dinkelland 2022

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDinkelland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Gemeente Dinkelland 2022
CiteertitelBeleidsregels bekostiging leerlingenvervoer gemeente Dinkelland 2022
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR663670/1
  2. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2022nieuwe regeling

07-12-2021

gmb-2021-454048

300170

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Gemeente Dinkelland 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland;

 

Wettelijke basis

Bepalingen van de Gewijzigde Verordening bekostiging leerlingenvervoer Gemeente Dinkelland 2021 (artikelen 1, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 14, 15, 17, 18, 19, 20, 21 en 23) en de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:81) .

 

Besluiten

Vast te stellen de Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer Gemeente Dinkelland 2022.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • AZC: asielzoekerscentrum;

  • COA: het Centraal orgaan opvang asielzoekers;

  • College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland;

  • Consulent: Medewerker van de gemeente Dinkelland belast met het leerlingenvervoer;

  • individuele reistijd: de tijd die een leerling in het voertuig doorbrengt vanaf het moment dat de leerling in het voertuig stapt tot het moment dat hij uitstapt bij het afzetadres (woon- of huisadres, dan wel uitstapplaats of school/stage);

  • concessievervoerder: met de concessie wordt het busvervoer in de Concessie Twente bedoeld, of de treinen NS, Keolis en Blauwnet (Arriva);

  • ISK: Internationale Schakelklassen;

  • Ov-abonnement: op dit moment is het goedkoopste ov-abonnement in de regio een jaarabonnement voor de bus van vervoerder Keolis;.

  • verordening: Gewijzigde verordening bekostiging leerlingenvervoer Dinkelland 2021;

  • VSO: Voortgezet speciaal onderwijs;

  • WEC: Wet op de expertisecentra;

  • WPO: Wet op het primair onderwijs.

Artikel 2. Stagevervoer (uitwerking artikel 15 van de verordening)

  • 1.

    Een verzoek om vervoer naar een stageplek gaat vergezeld van een stageovereenkomst en een stageplan. Voor het VSO is dit opgenomen in het Onderwijskundig Besluit WEC.

  • 2.

    Naar analogie van de ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’ hanteert het college het begrip ‘dichtstbijzijnde toegankelijke stage’. Het college gaat ervan uit dat scholen dit aspect mee laten wegen in de plaatsing van leerlingen en dat zij stageplekken zoveel mogelijk zoeken in de buurt van het woonadres van de leerling. Als dit niet lukt of mogelijk is, dan vindt er altijd vooraf overleg plaats tussen de school en de consulent.

  • 3.

    Het gehanteerde uitgangspunt houdt in dat het college alleen vervoer naar een stageplek buiten de gemeente bekostigt, als de school toereikend motiveert waarom in het betreffende geval een stage binnen de gemeente niet voldoet en een stage buiten de gemeente een duidelijke meerwaarde heeft voor de leerling. De motivering is specifiek op de betreffende leerling geschreven.

  • 4.

    Om het plannen van stageritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen plaats op vaste uren in de ochtend (tussen 07:30 uur en 09:00 uur) en de middag (tussen 15:00 uur en 17:30 uur) of aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen, met een marge van plus of min 30 minuten. Als deze tijdsblokken niet van toepassing zijn, omdat er sprake is van afwijkende begin- en eindtijden, dan wordt uitgegaan van het eerste en laatste lesuur.

  • 5.

    Bij afwijkende begin- en eindtijden van de stage – bijvoorbeeld stages in de horeca – vindt er altijd vooraf overleg plaats tussen de school en de medewerker leerlingenvervoer van de gemeente Dinkelland.

  • 6.

    Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties. Op het moment dat een school een studie(mid)dag heeft en de stage doorgang vindt, biedt het college vervoer naar het stageadres.

  • 7.

    Stagevervoer vindt in principe alleen plaats in het kader van een arbeidsgericht uitstroomprofiel. Als de leerling een ander, niet arbeidsgericht uitstroomprofiel volgt, vindt er overleg plaats met de consulent. De ouders zullen dan mogelijk een beroep doen op een andere (voorliggende) voorziening. De stage is in het uitstroomprofiel dagbesteding in tegenstelling tot het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht, niet verplicht. Wel is het gebruikelijk dat een leerling in het uitstroomprofiel dagbesteding in de loop van het schooljaar een paar keer gaat wennen op zijn nieuwe plek. De omvang daarvan ligt vast in het ontwikkelingsperspectief en de ondersteuningsbehoefte van de individuele leerling. In dat geval maakt de dagbesteding onderdeel uit van het onderwijs aanbod.

Artikel 3. Werkwijze als ware sprake is van een school

  • 1.

    Er kan sprake zijn dat er formeel geen schoollocatie is, maar dat het in de praktijk wel bedoeld is voor leerlingen die, in het kader van passend onderwijs, een lessenaanbod of programma volgen op een andere locatie dan waar ze zijn ingeschreven. Dit kan gaan om dislocaties en nevenvestigingen, zoals beschreven in de verordening, artikel 1, lid 17°.

  • 2.

    Het gaat specifiek bijvoorbeeld om een tussenvoorziening: een locatie behorend bijeen school(bestuur) of een samenwerkingsverband waar voortijdig schooluitval van een leerling wordt voorkomen, maar deze locatie valt formeel niet binnen de beleidscategorieën voor een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs en Wet op de expertisecentra. Een samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor de inrichting van deze locatie(s);

  • 3.

    De feitelijke locatie van deze tussenvoorziening die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’. Er zijn twee soorten tussenvoorzieningen, te weten die:

    • a.

      tijdens de voortgezet onderwijs (hierna: VO) periode worden ingezet. Deze voorzieningen worden door een school of het samenwerkingsverband verzorgd en zijn toegankelijk voor alle leerlingen in de regio Twente die naar het VO gaan. Dit geldt ook voor praktijkonderwijs(hierna: pro) en voortgezet speciaal onderwijs (hierna: VSO). Plaatsing in de voorziening leidt niet tot een andere schoolinschrijving. De voorzieningen worden niet altijd op een formele schoollocatie aangeboden en kennen daarom geen BRIN nummer. De voorzieningenzijn bedoeld voor jongeren met allerlei persoonlijke en gedragsmatige problemen die zo zwaar zijn dat ze in een regulier setting niet naar school kunnen gaan.

    • b.

      die na het VSO of pro worden ingezet voorafgaand aan de start op het middelbaar beroepsonderwijs(hierna mbo). Deze zijn voor leerlingen voor wie een overgang vanuit het VSO of pro naar het mbo een te grote stap is.

  • 4.

    Tussenvoorzieningslocaties zijn bijvoorbeeld: de Link, het Fundament of Novo Ego. Er kunnen locaties in de loop van de tijd bijkomen of verdwijnen.

  • 5.

    De werkwijze voor tussenvoorzieningen, als bedoeld in artikel 1, lid 17°, is als volgt:

    • a.

      De leerling is ingeschreven bij regulier voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs;

    • b.

      De leerling kan vanwege de beperking (bijvoorbeeld angststoornissen) of persoonlijke situatie tijdelijk geen lessen op de eigen locatie volgen. Het samenwerkingsverband adviseert daarom om de leerling lessen te laten volgen op een tussenvoorzieningslocatie.

    • c.

      De leerling blijft ingeschreven bij de oorspronkelijke school en volgt lessen op de tussenvoorziening locatie;

    • d.

      De aanvraag leerlingenvervoer wordt beoordeeld, als een aanvraag voor het bezoeken van de dichtstbijzijnde voortgezet onderwijs school of voortgezet speciaal onderwijs.

  • 6.

    De werkwijze voor tussenvoorzieningen, als bedoeld in artikel 1, lid 17°, is als volgt:

    • a.

      Zolang de leerling is ingeschreven bij de VO-school, kan er bekostiging van het leerlingenvervoer worden toegekend.

    • b.

      Zodra de leerling is ingeschreven bij het mbo, dan geldt een studentenreisproduct via DUO.

Artikel 4. Toegankelijke school (uitwerking artikel 8 van de verordening)

Wanneer ouders van mening zijn dat een dichterbij gelegen school of scholen niet toegankelijk is/zijn, tonen zij dit aan door een door de school of het samenwerkingsverband afgegeven verklaring waarin staat dat de betreffende leerling niet is toegelaten.

Artikel 5. Taalklas/Het Palet/De Globe/De Bongerd (uitwerking artikel 8 van de verordening)

  • 1.

    Voor kinderen die in een AZC verblijven en een buiten het AZC gelegen school bezoeken, bestaat de "Richtlijn schoolvervoer asielzoekers". Deze richtlijn houdt in dat het AZC het vervoer van het AZC naar de school betaalt uit de middelen die het via het COA ontvangt. Statushoudersleerlingen die niet in een AZC verblijven, vallen onder de verordening.

  • 2.

    Een taalklas bij een basisschool is een klas waarin leerlingen extra les krijgen in taal, lezen en nieuwe woordenschat.

  • 3.

    Bij de plaatsing van kinderen in een taalklas houdt het samenwerkingsverband zoveel als mogelijk rekening met de school die het dichtste bij de verblijfplaats van het kind ligt. Echter door de urgentie die vaak bij een plaatsing aan de orde is, lukt dat niet altijd. Er ontstaat dan een beroep op het leerlingenvervoer op basis van het afstandscriterium. Betreffende leerlingen komen in aanmerking voor leerlingenvervoer voor de kortst mogelijke periode. Op het moment dat een plek vrijkomt op een dichterbij gelegen taalklas en daarmee geen beroep meer nodig is op het leerlingenvervoer, veronderstelt het college dat de ouders hiervan gebruik maken. Als een plek dichterbij beschikbaar is, vervalt de aanspraak op leerlingenvervoer naar de verder weg gelegen taalklas. Bij oudere kinderen kijkt het college actief of zij geen gebruik kunnen gaan maken van het openbaar vervoer, bijvoorbeeld door middel van een persoonlijk vervoersplan (pvp).

  • 4.

    In aanvulling op de vorige leden van dit artikel kan een leerling uitsluitend een beroep doen op leerlingenvervoer voor vervoer naar de taalklas als:

    • het ouders niet lukt om zelf het vervoer van de leerling naar de locatie te verzorgen;

    • het niet lukt om een beroep te doen op het sociaal netwerk van leerling en/of ouders om het vervoer te verzorgen;

    • het niet mogelijk is om zelfstandig dan wel onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen;

    • het niet mogelijk is om zelfstandig dan wel onder begeleiding per fiets of e-bike naar de taalklas te fietsen;

    • er geen sprake is van een toegekend ov-abonnement of fiets op grond van het beleid voor minima en/of statushouders van de gemeente Dinkelland.

Artikel 6. Illegale leerlingen (uitwerking artikel 1 van de verordening)

Het recht op onderwijs voor illegaal in ons land verblijvende leerlingen, is gebaseerd op het principe dat de overheid jongeren, waar ook ter wereld, toerust om aan het maatschappelijke leven deel te nemen. Nederland is hiertoe ook internationale verdragsrechtelijke verplichtingen aangegaan. Scholen en gemeenten mogen leerplichtige leerlingen niet vragen naar de verblijfsstatus.

Artikel 7. Hoogbegaafde leerlingen (uitwerking artikel 8 van de verordening)

  • 1.

    Hoogbegaafdheid alleen is voor het college geen reden om vervoer naar een verder weg gelegen school voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs te verstrekken. Vervoer van hoogbegaafde leerlingen is alleen mogelijk als de ouders kunnen aantonen dat de leerling is aangewezen op voltijds hoogbegaafdenonderwijs én als aan de overige vereisten van de verordening is voldaan. Tevens is een advies van het samenwerkingsverband noodzakelijk. Het college verleent het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school.

  • 2.

    Als het kind een verder weg gelegen school bezoekt, tonen de ouders door een verklaring van het schoolbestuur van de dichtstbijzijnde gelegen school/scholen aan dat hun kind niet tot het onderwijs op de dichtstbijzijnde toegankelijke school is toegelaten, dan wel dat deze school niet kan bieden wat de leerling nodig heeft.

Artikel 8. Medische behandeling en zorg (uitwerking artikelen 3 en 6 van de verordening)

  • 1.

    Het komt voor dat ouders verzoeken om bekostiging van vervoer naar instellingen waar kinderen dagbehandeling(en) (zorg) krijgen, al dan niet in combinatie met onderwijs. Het leerlingenvervoer betreft slechts het vervoer van en naar scholen in de zin van de onderwijswetgeving. Zorginstellingen (bv. een zorgboerderij), medisch kinderdagverblijven en dergelijke vallen hier niet onder.

  • 2.

    Volgt een kind ook onderwijs op of nabij een zorglocatie, dan kunnen de ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming voor het leerlingenvervoer krijgen, als het kind voor meer dan 50% van de reguliere onderwijstijden (op basis van de schoolgids/website van de school) onderwijs ontvangt en aan de overige eisen van de verordening is voldaan.

  • 3.

    Hierbij geldt dat het college leerlingenvervoer aanbiedt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids. Krijgen kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandeling(en), dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer.

Artikel 9. Woning (uitwerking artikelen 1, 3 en 9 van de verordening)

  • 1.

    Onder ‘woning’ verstaat het college: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden, de plaats van waaruit de leerling de school bezoekt. In deze is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of de leerling staan ingeschreven.

  • 2.

    Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat als een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, de ouders in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aanvragen.

  • 3.

    Indien een leerling bij pleegouders c.q. in een internaat verblijft buiten de eigen gemeente dan wordt bij de gemeente waarin de leerling structureel verblijft leerlingenvervoer naar zijn/haar school aangevraagd. De gemeente waarin de ouders verblijven vragen dan weekeind- of vakantievervoer aan zodat het kind op de vrijdagmiddag naar ouders vervoerd wordt en maandag van ouders naar school, c.q. internaat of pleegouders.

  • 4.

    Op het moment dat er sprake is van structureel logeren (bijvoorbeeld 1 of 2 etmalen) bij een pleeggezin of op een zorgboerderij, is er geen sprake van feitelijk verblijf.

Artikel 10. Tweede opstap- of afzetadres (uitwerking artikel 3 van de verordening)

Het college verstrekt alleen bekostiging van een tweede opstap- of naar een tweede afzetadres als is voldaan aan de volgende criteria:

  • a.

    de leerling heeft recht op bekostiging van het vervoer van de woning naar school en/of vice versa;

  • b.

    het tweede adres voldoet aan het afstandscriterium uit de verordening;

  • c.

    het opstap- of afzetadres is structureel. Structureel betekent in dit verband dat er sprake moet zijn van een vast, (twee-)wekelijks terugkerend patroon;

  • d.

    het tweede adres bevindt zich binnen de gemeente Dinkelland;

  • e.

    er is geen voorliggende voorziening die het vervoer van het tweede adres naar school of van school naar het tweede adres voor haar rekening neemt of zou moeten nemen.

Artikel 11. Twee woningen (uitwerking artikelen 1, 3 en 9 van de verordening)

  • 1.

    Een leerling kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind beurtelings bij de ene en de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter zake, doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling.

  • 2.

    Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer dienen beide ouders afzonderlijk een aanvraag in bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. Dit geldt ook als beide ouders in dezelfde gemeente c.q. woonplaats wonen.

  • 3.

    Het college toetst de aanvraag aan de eigen verordening. Het komt voor dat slechts in één van beide gemeenten aanspraak op leerlingenvervoer bestaat, doordat de school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is.

Artikel 12. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente (uitwerking artikel 14 van de verordening)

  • 1.

    Als vooraf vaststaat dat een leerling als gevolg van een crisissituatie gedurende een korte periode (niet meer dan zes weken) in een andere gemeente (B) verblijft en zijn oude school blijft bezoeken, merkt het college dit verblijf aan als verblijf in de oorspronkelijke gemeente (A). Deze gemeente (A) zal dan ook het vervoer gedurende deze weken blijven verzorgen. Hierbij gaat het college ervan uit dat het kind naar zijn eigen school blijft gaan. Ligt de afstand van het tijdelijk verblijf van de leerling naar de school onder de kilometergrens die gemeente A hanteert, dan bestaat er uiteraard geen (tijdelijke) aanspraak op bekostiging van vervoerkosten.

  • 2.

    Een andere gemeente (buiten de regio Twente) hoeft dit beleid niet te hanteren. In dat geval bepaalt het college van de gemeente waar de leerling feitelijk (kortdurend) verblijft of het college het leerlingenvervoer van de leerling wel of niet vergoedt.

Artikel 13. Afstand (uitwerking artikelen 9 en 10 van de verordening)

  • 1.

    Het college meet de afstand langs de kortste, voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg. Het college meet de afstand met de ANWB Routeplanner, met de optie ‘kortste route’ (per auto). Als de afstand tussen de woning en school onder de voor de leerling geldende afstandsgrens (meer dan 6 kilometer, dus vanaf 6,1 kilometer) ligt, stuurt het college bij de beschikking op de aanvraag een uitdraai van deze routeplanner mee.

  • 2.

    Als de afstand van de heenreis en de terugreis verschillend is, gaat het college bij het meten van de afstand niet uit van de gemiddelde afstand van de heenweg (’s morgens) en de terugweg (’s middags). Als de reisafstand op de heenweg onder de in de verordening gestelde grens ligt, maar de reisafstand op de terugweg daarboven, of omgekeerd, dan verstrekt het college – mits er wordt voldaan aan de overige eisen uit de verordening - een gedeeltelijke bekostiging: alleen de heen- of alleen de terugreis.

  • 3.

    Als de leerling jonger is dan negen jaar en de ouders bij het college kunnen aantonen dat hun kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:

    • de leerling moet één of meerdere malen overstappen;

    • de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke kruisingen.

Artikel 14. Fietsafstand (uitwerking artikelen 9 en 17 van de verordening)

Als tijdens de behandeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer de vraag aan de orde komt of een kind of een ouder het vervoer naar school per fiets kan doen, gelden de volgende uitgangspunten:

  • primair onderwijs, inclusief speciaal basisonderwijs: zes kilometer (eventueel de ouder met kind achterop) enkele reis;

  • voortgezet onderwijs: zes kilometer enkele reis.

Artikel 15. Loopafstand (uitwerking artikel 10 van de verordening)

  • 1.

    Als tijdens de behandeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer aan de orde komt wat het college van een leerling mag verwachten als het gaat om de afstand die een leerling lopend kan afleggen, gelden de volgende uitgangspunten:

    • leerlingen primair onderwijs: 1.200 meter enkele reis;

    • leerlingen voortgezet onderwijs: 2.500 meter enkele reis.

  • 2.

    Deze bepaling geldt zowel voor de loopafstand tussen de woning en de opstapplaats, als de afstand tussen de school en de opstapplaats.

  • 3.

    De door het college vastgestelde opstapplaatsen zijn in de bijlage van deze beleidsregels opgenomen.

Artikel 16. Bekostiging van openbaar vervoer, centrale opstapplaatsen en openbaar vervoer met begeleiding(uitwerking artikelen 10 en 18 van de verordening)

  • 1.

    Het college berekent de kosten van de trajectafstand of het goedkoopst mogelijke, adequate abonnement met behulp van de reisplanner op www.9292.nl of de 9292-app en de informatie die de concessievervoerder verstrekt op haar eigen website.

  • 2.

    Om te bepalen of het tijdscriterium van anderhalf uur zoals bepaald in artikel 19, onder a, van de verordening is overschreden, is slechts van belang dat via individuele meting de conclusie valt te trekken dat de totale reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer is terug te brengen. Is hiervan sprake dan kunnen ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer.

  • 3.

    Bij de reistijd telt het college vijf minuten wachttijd bij de bushalte per rit op. Bij de bepaling van de reistijd van het openbaar vervoer gaat het college uit van de dienstregeling zoals deze is vermeld op www.9292.nl.

  • 4.

    Indien de goedkoopst adequate, passende manier van vervoer bestaat uit een combinatie van verschillende vormen van vervoer (bus en trein, fiets en trein et cetera), kiest het college voor deze wijze van bekostiging.

  • 5.

    Als het college gebruik gaat maken van centrale opstapplaatsen gelden de volgende richtlijnen:

    • de leerlingen lopen, fietsen van huis naar een opstapplaats of worden gebracht, waarbij de afstanden uit artikelen 14 en 15 van deze beleidsregels van toepassing zijn;

    • de vertrektijden van de bus zijn zodanig afgestemd op de aanvangs- en eindtijden van de lessen dat er niet of nauwelijks sprake is van wachttijden;

    • wanneer de leerling begeleiding nodig heeft bij het vervoer van huis naar de opstapplaats zorgen de ouders zelf voor de begeleiding.

  • 6.

    Begeleiders van kinderen tijdens de reis met het openbaar vervoer of schoolbus hebben een maximale reistijd van drie uur per dag (heen en terug).

Artikel 17. Eigen vervoer in de vorm van auto of (brom)fiets (uitwerking artikel 20 van de verordening)

  • 1.

    Het college oordeelt dat voor het stimuleren van zelfredzaamheid eigen vervoer de aangewezen vervoersvorm is, mits de ouders in staat zijn eigen vervoer te organiseren en de leerling in staat is daarvan gebruik te maken. Het college bepaalt of eigen vervoer voor de gemeente de goedkopere wijze van vervoer is.

  • 2.

    Ten aanzien van de vergoeding van autokosten kiest het college voor het belastingvrije bedrag per kilometer.

  • 3.

    Het college vergoedt maximaal twee enkele reizen per dag: aan het begin en aan het einde van de schooldag. Het college verstrekt geen bekostiging voor de kosten die ontstaan als de ouders de leerling ook tussen de middag vervoeren.

  • 4.

    Als ouders twee of meer leerlingen vervoeren die aangepast vervoer behoeven, gaat het college uit van de reisafstand, uitgaande van de woning van de te vervoeren leerling die het verst van de school verwijderd woont.

Artikel 18. Aangepast vervoer (uitwerking artikel 19 van de verordening)

  • 1.

    Het college verleent alleen aangepast vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. De leerling heeft recht op maximaal twee vervoersbewegingen per dag. Extra ritten buiten het vaste patroon vinden alleen plaats in opdracht van het college.

  • 2.

    Bij aangepast vervoer haalt de vervoerder de leerlingen aan huis op, tenzij de leerling een opstapplaats is aangewezen. Aan huis ophalen betekent dat de vervoerder de leerling ophaalt bij de voordeur. Bij een flat of instelling geldt de hal of centrale receptie als ophaalplaats. Voor alle schoollocaties geldt dat per school is bepaald waar de vervoerder de leerlingen afzet, bijvoorbeeld bij de toegang van het schoolterrein of in de centrale hal van de school.

  • 3.

    Het is mogelijk dat een individuele leerling begeleiding nodig heeft. In dat geval verzorgt de ouder, of iemand namens de ouder, de begeleiding. Het college bepaalt of het mogelijk is begeleiding in te zetten. Wanneer is besloten tot inzet van een ouder als begeleider, houdt de vervoerder rekening met deze extra zitplaats.

  • 4.

    Voor de begeleider geldt dat het ophaal- en brengadres gelijk is aan het adres van de te begeleiden leerling. De vervoerder brengt de begeleider bij een heenrit na afloop naar huis of de opstapplaats terug. Bij een retourrit haalt de vervoerder de begeleider eerst op het thuisadres of de opstapplaats.

Artikel 19. Persoonlijke vervoersontwikkelingsplannen (uitwerking artikel 4 van de verordening)

  • 1.

    Het college hanteert de methodiek van persoonlijke vervoersontwikkelingsplannen (pvp). Per schooljaar wordt gekeken of er onder de tot het leerlingenvervoer toegelaten leerlingen, leerlingen zijn die in aanmerking komen voor een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan. Dit gebeurt in nauw overleg met de ouders. Het doel van een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan is dat de leerling wordt begeleid naar en voorbereid op zelfstandig reizen. Tevens vergroot het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan de zelfredzaamheid van de leerling.

  • 2.

    Op een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • deelname is vrijwillig;

    • in overleg met ouders wordt een persoonlijk vervoersontwikkkelingsplan opgesteld waarin ten minste staat omschreven: welke vorm(en) van vervoer de leerling gaat gebruiken, en voor welke traject(en);

    • als na verloop van tijd blijkt dat het niet mogelijk is om het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan te continueren, mag de leerling weer gebruik gaan maken van de oorspronkelijk toegekende vervoersvoorziening.

Artikel 20. Aangepaste vormen van vervoer (uitwerking artikelen 19 en 21 van de verordening)

  • 1.

    Bij toekenning van aangepast vervoer is groepsvervoer de standaard. Bij sommige kinderen is groepsvervoer voor een leerling niet passend om medische en/of psychosociale redenen. In dat geval beoordeelt het college of vervoer in kleinere groepen of individueel vervoer noodzakelijk is.

  • 2.

    Het college zet maatwerkvervoer (een-op-een-vervoer of in een rustige bus) in als een leerling om medische en/of psychosociale redenen uitsluitend met een gelimiteerd aantal andere leerlingen kan reizen. Dit komt slechts in uitzonderlijke gevallen voor. Het college kent dit type vervoer alleen toe als dit op basis van een onafhankelijk medisch onderzoek nodig blijkt. Het college kan een dergelijke indicatie jaarlijks opnieuw toetsen bij de ontvangst van een nieuwe aanvraag.

  • 3.

    De individuele reistijd per leerling in het voertuig is gelimiteerd tot negentig minuten per enkele reis, tenzij het door de afstand niet mogelijk is om binnen deze maximale tijdsduur te blijven. Voor de bepaling van de individuele reistijd geldt de werkelijke, in de praktijk realiseerbare tijd.

  • 4.

    Per school gaat het college voor het vervoer uit van de vaste aanvang- en eindtijden zoals aangegeven in de schoolgids. Het gaat hierbij om het vaste rooster voor een schooltype. Afwijkingen hierop zijn alleen toegestaan in overleg met en na goedkeuring van het college en mits door de ouders tijdig aangemeld.

  • 5.

    Bij een gewijzigde eindtijd door onder andere lesuitval, is de school of de ouder/verzorger verantwoordelijk voor opvang van de leerlingen. Als een leerling bijvoorbeeld tijdens het onderwijs of de lessen ziek wordt of naar de tandarts of huisarts gaat, zijn de ouders verantwoordelijk voor het vervoer.

  • 6.

    Het college accepteert bij het voortgezet onderwijs wachttijden (bijvoorbeeld bij situaties zoals beschreven in artikel 22, lid 5, van deze beleidsregels) tot maximaal twee lesuren (2 keer 50 minuten).

  • 7.

    Het college streeft ernaar dat een leerling zoveel mogelijk een vaste zitplaats in het voertuig heeft.

  • 8.

    Bij extreme weersomstandigheden beslist het college of het vervoer al dan niet op een aangepast tijdstip plaatsvindt. Hierbij wordt het slechtweerprotocol van de vervoerder in acht genomen. Het calamiteitenprotocol van de gemeente Dinkelland is echter leidend.

  • 9.

    Het college neemt als voorschrift in de beschikking tot het toekennen van aangepast vervoer op dat de ouders en leerling zich houden aan de voorwaarden en gedragsregels van de vervoerder als het gaat om aan- en afmeldingen van ritten, en eventuele mutaties.

Artikel 21. Begeleiding in het openbaar vervoer of bij het fietsen (uitwerking artikelen 18 en 19 van de verordening)

  • 1.

    Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als ouders dit niet zelf kunnen verzorgen, zorgen zij zelf voor een oplossing. Indien de leerling in een instelling woont, blijven ouders en instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van de leerling naar school en terug.

  • 2.

    Als ouders en de instelling er niet in slagen zelf de begeleiding te leveren, kunnen zij daarvoor een derde inschakelen. Bijvoorbeeld een oppas, een buurman of buurvrouw, een familielid of een vrijwilliger.

  • 3.

    Van een ernstige benadeling van het gezin is in ieder geval sprake als de begeleider voor het begeleiden van leerlingen van het basisonderwijs meer dan drie uur reistijd openbaar vervoer per dag heeft of voor het begeleiden van leerlingen van het speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet (speciaal) onderwijs, meer dan drie uur reistijd openbaar vervoer heeft.

  • 4.

    Van een ernstige benadeling van het gezin is naar het oordeel van het college sprake van als één van de volgende situaties sprake is:

    • er is sprake van een eenoudergezin en door de aanwezigheid van andere kind(eren) onder de 7 jaar is de ouder niet in staat om de leerling zelf naar school te brengen, dan wel te begeleiden;

    • de ouder heeft aantoonbare scholings- of arbeidsverplichtingen op de vervoersmomenten van de leerling. Hierbij is de bedoeling dat de ouder eerst zelf heeft verkend wat de mogelijkheden zijn;

    • de ouder heeft een structurele lichamelijke of zintuiglijke en/of psychische beperking in de zin van de verordening.

  • 5.

    Het enkele feit dat beide ouders werken is voor het college zonder bijkomende omstandigheden die de enige belemmering zijn om zelf te begeleiden of anderen namens hen te laten begeleiden geen reden om aangepast vervoer toe te kennen.

Artikel 22. Drempelbedrag en draagkracht (uitwerking artikel 23 van de verordening)

  • 1.

    Het college berekent de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 23 van de verordening bepaalde afstand van 6 kilometer, op basis van de informatie van de lokale openbaar vervoerder. Het tarief dat geldt op het moment van aanvraag, geldt voor (de rest van) het schooljaar waarvoor de ouder bekostiging vraagt.

  • 2.

    Het drempelbedrag dat het college hanteert staat gelijk aan het goedkoopste, adequate ov-abonnement in de regio. Er wordt jaarlijks gekeken of de kosten van dit abonnement wijzigen. Het drempelbedrag wijzigt dan mee.

  • 3.

    Indien er bij een aanvraag voor eigen vervoer meerdere kinderen meerijden/carpoolen wordt er één keer een drempelbedrag in rekening gebracht.

  • 4.

    Als peiljaar voor het inkomen geldt volgens artikel 4, zevende lid, WPO het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar, waarvoor de ouder bekostiging van de vervoerskosten vraagt, begint.

  • 5.

    Als het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen is bepaald, en het jaar waarin de aanvraag is ingediend, op een structurele wijze is gedaald, vindt het college het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 23 van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen.

  • 6.

    Op aanvraag van de ouder gaat het college bij de toepassing van artikel 23 van de verordening uit van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging is gevraagd als:

    • a.

      sprake is van een terugval in inkomen over het voorafgaande aan het jaar waarvoor bekostiging is gevraagd, in welk geval het college uitgaat van het jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging is vastgesteld; of

    • b.

      sprake is van een terugval in inkomen over het jaar waarvoor de bekostiging is vastgesteld, in welk geval het college uitgaat van het jaar waarvoor de bekostiging is vastgesteld.

  • 7.

    Voor de toepassing van het vorige lid verstaat het college onder een terugval in inkomen een vermindering van het toetsingsinkomen van de ouder van ten minste 15% ten opzichte van het tweede jaar, voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging is vastgesteld.

Artikel 23. Wijzigingen en terugvordering (uitwerking artikel 7 van de verordening)

  • 1.

    Ouders of meerderjarige handelingsbekwame leerlingen geven in ieder geval de volgende wijzigingen door aan het college:

    • wijziging van de reistijd, in verband met verandering in bijvoorbeeld het openbaar vervoer;

    • wijziging in het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;

    • wijziging in de gezinssituatie of gezinssamenstelling, die invloed heeft op het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen;

    • wijziging van het adres van de school;

    • wijziging van de schooltijden van de school;

    • toekenning van bekostiging voor het reizen van en naar school.

  • 2.

    Het college hanteert het uitgangspunt dat het college ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen voor het leerlingenvervoer van de ouders of meerderjarige leerling terugvordert.

  • 3.

    Het college kan (geheel of gedeeltelijk) afzien van terugvordering of invordering, als:

    • a.

      de vordering niet meer bedraagt dan € 50,00 en er ten laste van de ouders of meerderjarige handelingsbekwame leerlingen geen andere vorderingen openstaan.

    • b.

      Er sprake is van dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terug- of invordering voor de ouders of meerderjarige handelingsbekwame leerlingen. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij terug- of invordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de ouders of meerderjarige handelingsbekwame leerlingen.

  • 4.

    Het college kan de invordering opschorten in het geval een bezwaarschrift is ingediend.

    • a.

      het terug te vorderen bedrag lager is dan € 50,00; of

    • b.

      hiertoe een dringende reden aanwezig is.

  • 5.

    Het college kan afzien van verdere invordering, indien het in te vorderen bedrag lager is dan €750,00.

  • 6.

    Het college kan de invordering opschorten in het geval een bezwaarschrift is ingediend.

Artikel 24. Ontzegging toegang tot leerlingenvervoer/aangepast vervoer (uitwerking artikel 7, lid 4, onder d, van de verordening)

  • 1.

    Bij ernstig normafwijkend gedrag kan het college een leerling de toegang tot het leerlingenvervoer/aangepast vervoer ontzeggen. Hierbij volgt het college de procedure die is omschreven in de volgende leden.

  • 2.

    Het college wordt door de vervoerder geïnformeerd over het gedrag en het college bespreekt dit met de ouders.

  • 3.

    Het college doet onderzoek.

  • 4.

    Als de conclusie van het onderzoek van het college is dat het voorval is terug te voeren op een ernstige verstandelijke beperking van de leerling en dus de leerling niet kan worden toegerekend, zoekt het college met de vervoerder, ouders en eventueel de school een passende oplossing (bijvoorbeeld begeleiding in het aangepast vervoer, eigen vervoer).

  • 5.

    Als de conclusie van het onderzoek van het college is dat het voorval niet terug te voeren is op een ernstige verstandelijke beperking van de leerling, dan rekent het college de leerling het ongewenste gedrag toe. Het college beslist dan over het wel of niet sanctioneren en over de hoogte van de eventuele sanctie. Als bij het incident leerlingen van verschillende gemeenten zijn betrokken, overleggen de colleges van die gemeenten met elkaar voordat een sanctie wordt opgelegd.

  • 6.

    Voordat het college een beschikking stuurt, spreekt het college met de ouders of de meerderjarige leerling.

  • 7.

    Afhankelijk van de ernst van het incident ontvangen de ouders of meerderjarige leerling van het college een beschikking met:

    • a.

      een schriftelijke waarschuwing, of

    • b.

      een tijdelijke uitsluiting, of

    • c.

      een (tijdelijke) uitsluiting zonder voorafgaande waarschuwing of

    • d.

      een verplichting voor de ouders om voor begeleiding van de leerling te zorgen.

  • 8.

    Als de conclusie van het onderzoek van het college is dat het ongewenste gedrag aan de ouders moet worden toegerekend, voert het college hierover een gesprek met de ouders.

  • 9.

    Afhankelijk van de ernst van het incident ontvangen de ouders van het college een brief met:

    • a.

      een schriftelijke waarschuwing, of

    • b.

      een tijdelijke uitsluiting, of

    • c.

      een (tijdelijke) uitsluiting zonder voorafgaande waarschuwing, of

    • d.

      een verplichting voor de ouders om voor begeleiding van de leerling te zorgen.

  • 10.

    In de brief met de schriftelijke waarschuwing deelt het college in ieder geval mee dat:

    • de leerling bij herhaling van het ongewenste gedrag maximaal 4 weken wordt uitgesloten van elke vorm van leerlingenvervoer;

    • de leerling van enige vorm van leerlingenvervoer wordt uitgesloten voor een termijn van maximaal 2 maanden exclusief vakanties, als hij zich na de eerste schorsing opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag.

  • 11.

    De brief met de tijdelijke uitsluiting stuurt het college als er sprake is van herhaald gedrag en dit leidt tot een eerste tijdelijke uitsluiting. Als er in het eerstvolgende schooljaar na de eerste waarschuwingsbrief opnieuw ongewenst gedrag plaatsvindt, vindt een onderzoek plaats als hiervoor beschreven. Als de conclusie van het onderzoek van het college is dat het ongewenste gedrag aan de leerling is toe te rekenen, vindt er een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling of de meerderjarige leerling en het college. Daarna ontvangen de ouders of meerderjarige leerling onder verwijzing naar de eerste waarschuwingsbrief een tweede brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat de leerling vanwege de herhaling van het ongewenste gedrag:

    • voor een termijn van 1 dag tot 4 weken wordt uitgesloten van de betreffende vorm van leerlingenvervoer;

    • uitgesloten wordt van enige vorm van leerlingenvervoer met een maximum van 2 maanden exclusief vakanties, als de leerling zich na de schorsing opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag.

  • 12.

    Als er opnieuw ongewenst gedrag plaatsvindt binnen hetzelfde schooljaar na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als hiervoor beschreven. Is de conclusie van het onderzoek van het college dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vindt er een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling of de meerderjarige leerling en het college. Daarna ontvangen de ouders of meerderjarige leerling onder verwijzing naar de eerste en de tweede (waarschuwings-)brief een derde brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat:

    • vanwege de herhaling van ongewenst gedrag de leerling wordt uitgesloten van de betreffende vorm van leerlingenvervoer met een minimum van 1 dag en een maximum van 2 maanden exclusief vakanties.

  • 13.

    Valt het einde van het schooljaar binnen de termijn waarvoor de maatregel is opgelegd, dan geldt de uitsluiting voor de van toepassing zijnde periode exclusief de zomervakantie. Dit betekent dat de uitsluiting ook gedeeltelijk in het nieuwe schooljaar kan vallen. Loopt de sanctie af in een volgend schooljaar, dan dienen ouders of meerderjarige leerling een aanvraag in voor leerlingenvervoer voor dit nieuwe schooljaar.

  • 14.

    In de brief met een verplichting voor de ouders om voor begeleiding van de leerling te zorgen deelt het college de ouders mee dat:

    • zij dienen te zorgen voor een begeleider voor minimaal één week.

Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2022

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer gemeente Dinkelland 2022.

De secretaris,

G. van Hofwegen

De burgemeester,

J.G.J. Joosten

Bijlage 1: opstapplaatsen

 

Opstapplaatsen Dinkelland

De opstapplaatsen zijn:

Basisschool De Veldkamp, Churchillstraat 2, 7591 CX Denekamp

Basisschool De Zevenster, Mr. Mulderstraat 45, 7591 VA Denekamp

Parkeerplaats De Volharding Ootmarsumsestraat, 7591 EZ Denekamp

Parkeerplaats tandarts Grijpma, Brandlichterweg 46, 7591 NE