Organisatie | Leidschendam-Voorburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | BELEIDSREGELS URGENTIEVERKLARINGEN LEIDSCHENDAM-VOORBURG 2022 |
Citeertitel | Beleidsregels Urgentieverklaringen Leidschendam-Voorburg 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR624892
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2022 | Nieuwe regeling | 23-11-2021 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg,
gelet op de Huisvestingsverordening Leidschendam-Voorburg 2019, specifiek artikel 4:2 lid 6,
gelet op artikel 4:2, lid 7 van de Huisvestingsverordening Leidschendam-Voorburg 2019 en de regionale afstemming die is gedaan,
besluit vast te stellen: Beleidsregels Urgentieverklaringen Leidschendam-Voorburg 2022.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Paragraaf 1.2 Nadere regels voor het verlenen van een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 4:2, zesde lid, van de verordening
Artikel 1.2.1 Huishouden urgentieverklaringen
Om vast te stellen of de aanvrager in staat is om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van een zelfstandige woonruimte te voorzien, dient de aanvrager die schulden heeft aan te tonen onderstaande maatregelen te hebben getroffen. Hiervoor dient de aanvrager:
Artikel 1.2.3 Benodigde gegevens en stukken voor de aanvraag
De aanvrager dient bij de aanvraag in ieder geval de volgende stukken in te dienen:
Artikel 1.2.4 Gegevens inkomen
In afwijking van het tweede lid kan een verklaring geregistreerd inkomen over het voorgaande jaar of een definitief belastingaanslag over de inkomstenbelasting van het voorgaande jaar worden overgelegd indien een lid van het huishouden niet in staat is om de in het tweede lid genoemde documenten over te leggen.
Artikel 1.2.5 Gegevens gezag minderjarige kinderen
Artikel 1.2.8 Besluit aanvraag urgentie
Het college beslist binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Zij kunnen deze termijn eenmaal verlengen met ten hoogste zes weken en communiceren hun besluit schriftelijk binnen de deze periode aan de aanvrager. Over het besluit wordt tussentijds niet op andere wijze gecommuniceerd.
Hoofdstuk 2 Voorwaarden urgentiecategorie
Paragraaf 2.1 Nadere uitwerking als bedoeld in artikel 4:5 van de verordening
Artikel 2.1.1 Nadere uitwerking artikel 4:5, onder a, van de verordening
De aanvraag voldoet niet aan algemene criteria voor een huisvestingsvergunning vastgelegd in artikel 2:3 van de verordening en wordt afgewezen, indien:
Artikel 2.1.2 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder b, van de verordening
Er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem waarvoor indeling in een urgentiecategorie mogelijk is, bij de volgende op zichzelf staande situaties:
Artikel 2.1.3 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder c, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat redelijkerwijs te voorkomen is of op andere wijze op te lossen is, indien de aanvrager:
Artikel 2.1.4 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder d, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat redelijkerwijs kon worden voorkomen of te voorzien was, indien de aanvrager:
Artikel 2.1.5 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder e, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening, indien de aanvrager:
de publieke voorzieningen op het gebied van zorg, hulp en ondersteuning, zoals de aanleg van een traplift of andere woningaanpassingen die de gemeente in het kader van de WMO mogelijk maakt, hulp bij het huishouden of vervoersvoorzieningen, wijkverpleging, thuiszorg, maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg of jeugdhulp, of;
Artikel 2.1.6 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder f, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat is ontstaan als gevolg van een aan de aanvrager of lid van diens huishouden toe te rekenen handelen of nalaten, indien:
Artikel 2.1.7 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder g, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat niet of in onvoldoende mate opgelost kan worden met verhuizing naar een zelfstandige woonruimte óf naar een andere zelfstandige woonruimte, indien;
Artikel 2.1.8 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder h, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld, wanneer de aanvraag binnen twee jaar nadat een eerder aan de aanvrager of een lid van diens huishouden verstrekte urgentieverklaring is vervallen of ingetrokken met de toepassing van artikel 4:8 of 4:9, dit betekent onder andere:
Artikel 2.1.9 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder i, van de verordening
Een woningzoekende kan niet worden ingedeeld in een urgentiecategorie, indien de aanvrager niet in staat is om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien. Hiervan is sprake als:
Artikel 2.1.10 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder j, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld, indien het huishoudinkomen hoger is dan anderhalf maal het norminkomen van artikel 14 van de Wet op de huurtoeslag. Dit betekent dat:
Artikel 2.1.11 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder k, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld indien de aanvrager naar verwachting bij toepassing van de in artikel 3:5, eerste lid, van de verordening binnen drie maanden een andere woonruimte kan krijgen. Het college gaat ervan uit dat de aanvrager in staat is om zonder een urgentieverklaring een woonruimte toegewezen te krijgen, indien:
Artikel 2.1.12 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder l, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld wanneer de aanvrager zelf geen huurder of eigenaar is van een zelfstandige woonruimte en de betreffende woonruimte (samen met een eventueel duurzaam gemeenschappelijk huishouden) leeg achterlaat bij verhuizing, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6, eerste lid, onder a van de verordening (blijf-van-mijn-lijf-huis) óf plaatsvindt op grond van verblijf in de noodopvang.
Artikel 2.1.13 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder m, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld indien de aanvrager niet eerst zelf, direct voorafgaand aan de aanvraag, gedurende minstens drie maanden aantoonbaar heeft gereageerd op beschikbaar en passend woningaanbod, met uitzondering van een aanvraag die wordt gedaan op grond van artikel 4:6 van de verordening. De aanvrager heeft niet optimaal gereageerd op het beschikbare woningaanbod op Woonnet Haaglanden, indien:
Artikel 2.1.14 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder n, van de verordening
Een woningzoekende kan niet worden ingedeeld in een urgentiecategorie indien de aanvrager niet ten minste al twee jaar voorafgaand aan de aanvraag aansluitend als bewoner staat ingeschreven in de BRP een van de gemeenten in de regio Haaglanden, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6 van de verordening. De aanvrager wordt niet gezien als een bewoner, die staat ingeschreven in de BRP van één van de regiogemeenten, wanneer:
Paragraaf 2.2 Nadere uitwerking urgentie categorieën
Artikel 2.2.1 Nadere uitwerking artikel 4:6, eerste lid, onder a van de verordening
Het gaat in dit artikel om de aanvragers die verblijven in een blijf-van-mijn-lijfhuis of opvang wegens (dreigend) geweld. Het college kan een woningzoekende in deze urgentiecategorie op grond van artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014 indelen, indien er geen sprake is van een afwijzingsgrond zoals vastgelegd in artikel 4:5, onder a tot en met l van de verordening en de aanvrager:
Artikel 2.2.2 Nadere uitwerking artikel 4:6, eerste lid, onder b, van de verordening
Het gaat in dit artikel om de urgentiecategorie mantelzorgontvanger of -verlener. Het college kan een woningzoekende in deze urgentiecategorie op grond van artikel 12, derde lid, van de wet indelen, indien er geen sprake is van een afwijzingsgrond zoals vastgelegd in artikel 4:5, onder a tot en met l en de aanvrager:
Artikel 2.2.3 Nadere uitwerking artikel 4:7, eerste lid, van de verordening
Artikel 2.2.4 Nadere uitwerking artikel 4:7, tweede lid, van de verordening
Het gaat in dit artikel om woningzoekenden die woonkostentoeslag ontvangen en in het kader daarvan de verplichting hebben om op korte termijn te verhuizen. Het college kan een woningzoekende in deze urgentiecategorie indelen, indien er geen sprake is van een afwijzingsgrond zoals vastgelegd in artikel 4:5, onder a tot en met l en de aanvrager een afschrift van de beschikking (van het college) heeft waaruit blijkt:
Hoofdstuk 3 Inhoud en geldigheid van een urgentieverklaring
Paragraaf 3.1 Nadere uitwerking van artikel 4:3 en 4:4 van de verordening
De voorrangspositie die een urgentieverklaring biedt is uitsluitend van toepassing op aangewezen categorieën woonruimten die minimaal noodzakelijk zijn om de noodsituatie van de aanvrager op te lossen. Een urgentieverklaring is bedoeld als uiterste redmiddel bij een acuut woonprobleem en is niet bedoeld voor het maken van een wooncarrière of het verwezenlijken van woonwensen. Op welke categorieën woonruimten de urgentieverklaring toeziet is vastgelegd in een zoekprofiel.
Het door het college af te geven zoekprofiel is afgestemd op de omstandigheden van de aanvrager en diens woonbehoefte, maar wordt beperkt tot minder schaarse woningtype van de lokale woningvoorraad.
Artikel 3.1.1 Inhoud zoekprofiel
Paragraaf 3.2 Nadere uitwerking van artikel 4:8 en 4:9 van de verordening
Artikel 3.2.3 Bemiddeling op advies van de toetsingscommissie
De in het eerste lid genoemde bevoegdheid wordt in ieder geval benut indien het een woningzoekende betreft die als gevolg van bijzondere, persoonlijke omstandigheden met een specifieke maatwerkoplossing aan woonruimte moeten worden gematcht. Bijvoorbeeld mensen met een bijzondere zorgvraag en daarmee samenhangende specifieke woonbehoeften.
Artikel 3.2.5 Onvoldoende mogelijkheid om de urgentieverklaring te kunnen benutten
In artikel 6:3 van de verordening is bepaald dat het college bevoegd is om in gevallen waarin de toepassing van de verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening. Deze hardheidsclausule is ook van toepassing op de Beleidsregel Urgentieverklaringen 2022.
Het advies tot het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule wordt gemotiveerd in het advies van de toetsingscommissie. De motivering voor de toepassing van de hardheidsclausule wordt in de beschikking opgenomen.
De Huisvestingswet 2014 biedt de gemeente de mogelijkheid om onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte te bestrijden. In de Huisvestingsverordening Leidschendam-Voorburg 2019 heeft de gemeenteraad alle normerende criteria ten behoeve van woonruimteverdeling vastgesteld. Daarbij is bepaald dat burgemeester en wethouders beleidsregels vaststellen voor het verlenen van een urgentieverklaring aan woningzoekenden na afstemming met de gemeenten in de regio. De beleidsregels vullen die bevoegdheid in. De beleidsregels vormen tevens de meer praktische uitvoerende toelichting op de artikelen van de verordening en verwoordt daarnaast de visie van het college op de uitvoering van de Huisvestingswet 2014 ten aanzien het verlenen van urgentieverklaringen.
De beleidsregels hebben als doel om per urgentiebepaling een overzicht te geven van de belangrijke toepassingscriteria waarmee een woningzoekende kan verzoeken om indeling in een urgentiecategorie. Hiermee ontstaat samen met de Huisvestingsverordening Leidschendam-Voorburg 2019 een compleet kader voor de uitvoering van artikelen 12 en 13 van de Huisvestingswet 2014.
De regels inzake de wijze waarop woningzoekenden kunnen verzoeken om indeling in een urgentiecategorie zijn, conform artikel 13, tweede lid, Huisvestingswet 2014 door de gemeenteraad gesteld in de Huisvestingsverordening Leidschendam-Voorburg 2019. Verdere details over de toepassing van deze regels kunnen ook in werkinstructies worden opgenomen. De achterliggende redenen om dit te doen is het feit dat in alle gevallen met een urgentieverklaring een passende oplossing voor een urgent huisvestingsprobleem moet worden gefaciliteerd, aan de hand van de persoonlijke situatie van de aanvrager. Echter, omdat een urgentieverklaring een voorrangspositie op de regionale woningmarkt biedt, is de rol van regionaal afgestemde beleidsregels als toepasbaar ‘in alle situaties’ essentieel.
De keuze voor beleidsregels met daarin een overzicht van de instructies voor de inhoudelijke beoordeling van urgentie aanvragen, leidt tot transparante, eenduidige afhandeling van de individuele aanvragen in de regio.