Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Súdwest-Fryslân

Erfgoedverordening Súdwest-Fryslân 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSúdwest-Fryslân
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening Súdwest-Fryslân 2021
CiteertitelErfgoedverordening Súdwest-Fryslân 2021
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerperfgoed
Externe bijlageErfgoedverordening 2021; Toelichting

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 3.16 van de Erfgoedwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-2021nieuwe regeling

18-11-2021

gmb-2021-431592

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening Súdwest-Fryslân 2021

De raad van de gemeente Súdwest-Fryslân;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 oktober 2021;

 

gelet op artikel 149 Gemeentewet, artikel 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

gezien het advies van de Commissie Doarp, Sted en Omkriten (DSO);

 

overwegende dat de argumenten die in het raadsvoorstel zijn toegelicht, reden geven een nieuwe Erfgoedverordening voor de gemeente Súdwest-Fryslân vast te stellen;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de

 

Erfgoedverordening Súdwest-Fryslân 2021

 

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • a.

    cultuurgoed: goed wat waarde heeft voor de cultuur;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    gebied met een archeologische verwachtingswaarde: zone die op de gemeentelijke FAMKE staat aangegeven als “karterend onderzoek” en “quickscan”, waar op basis van historische bronnen, archeologisch onderzoek en de geologische en bodemkundige opbouw een hoge dichtheid aan archeologische sporen of vondsten wordt verwacht;

  • d.

    gebied met een hoge archeologische waarde: zone die op de gemeentelijke FAMKE staan aangegeven als “streven naar behoud” en “waarderend onderzoek”, waar op basis van historische bronnen en archeologisch onderzoek een hoge dichtheid van archeologische waarden bekend is;

  • e.

    gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra): twee kaarten van het gemeentelijke grondgebied, één voor de periode ‘steentijd – bronstijd’, en één voor de periode ‘ijzertijd – middeleeuwen’ waarop gebieden met een hoge archeologische waarde en gebieden met een archeologische verwachtingswaarde zijn aangegeven;

  • f.

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • g.

    lage archeologische verwachting: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

  • h.

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • i.

    monumentencommissie: gemeentelijke adviescommissie waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Leden van het gemeentebestuur maken geen deel uit van de adviescommissie;

  • j.

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (gemeentelijk monument) of omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (rijksmonument), of omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c en h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht) of de rechtsopvolger daarvan;

  • k.

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;

  • l.

    Plan van Aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • m.

    Programma van Eisen: programma dat door het bevoegd gezag wordt goedgekeurd en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • n.

    provinciaal erfgoedregister: register als bedoeld in artikel 3.17 van de Erfgoedwet;

  • o.

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

  • p.

    verstoren: het beroeren, aantasten of vernielen van de bodem, waarbij afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

 

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college houdt een voor iedereen te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van het op grond van deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk monument;

    • b.

      gegevens uit de afschriften die het college heeft ontvangen van de minister over de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister.

 

Paragraaf 2. Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Artikel 3 Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoeder of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Het college kan ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed, indien dat cultuurgoed:

    • a.

      een bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis heeft;

    • b.

      van uitzonderlijke schoonheid is;

    • c.

      onvervangbaar en onmisbaar is voor het gemeentelijk cultuurbezit.

  • 2.

    Het college kan ambtshalve besluiten een verzameling van cultuurgoederen die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling, indien die verzameling of een of meerdere wezenlijk(e) onderdeel/onderdelen daarvan:

    • a.

      een bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis heeft;

    • b.

      onvervangbaar en onmisbaar is voor het gemeentelijk cultuurbezit.

  • 3.

    Voor de aanwijzing in het eerste en tweede lid is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Het college vraagt advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet:

    • a.

      over het voornemen van een aanwijzing in het eerste of tweede lid;

    • b.

      over het voornemen een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling te vervreemden of afstand te doen van de zorg daarvoor.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

       

Artikel 4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken.

  • 2.

    Artikel 3, vierde lid is op lid 1 van overeenkomstige toepassing, tenzij:

    • a.

      het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft;

    • b.

      het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 4.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onmiddellijk verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Paragraaf 3. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 5 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college wijst een monument of archeologisch monument aan als gemeentelijk monument indien dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege:

    • a.

      zijn schoonheid;

    • b.

      betekenis voor de wetenschap;

    • c.

      cultuurhistorische waarde.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening.

 

Artikel 6 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Het college maakt een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 schriftelijk bekend aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

 

Artikel 7 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming vervalt op het moment:

    • a.

      van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister;

    • b.

      waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen;

    • c.

      de bestuursrechter het aanwijzingsbesluit bij een eventueel beroep vernietigt.

       

Artikel 8 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 vraagt het college advies aan de monumentencommissie.

  • 2.

    De monumentencommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3.

    De monumentencommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag gemotiveerd advies uit.

 

Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Het college beslist binnen 26 weken na hun voornemen, als bedoeld in artikel 6, over de aanwijzing.

  • 2.

    De beslistermijn kan eenmaal met 26 weken worden verlengd. Belanghebbenden worden hierover schriftelijk geïnformeerd.

  • 3.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een redengevende beschrijving van het gemeentelijke monument.

     

Artikel 10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onmiddellijk opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

     

Artikel 11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de monumentencommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na uiterlijk 26 weken of zodra het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5.

  • 3.

    Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

 

Artikel 12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument, waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in:

    • a.

      het rijksmonumentenregister; of

    • b.

      een provinciaal erfgoedregister.

  • 4.

    Het vervallen van de aanwijzing wordt onmiddellijk bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Paragraaf 4. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

 

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt:

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    In het belang van de monumentenzorg kan het college nadere regels stellen over:

    • a.

      de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument;

    • b.

      een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid;

    • c.

      een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    De monumentencommissie brengt op aanvraag advies uit en het college betrekt dit advies bij de beslissing op de ingediende aanvraag.

  • 5.

    Op aanvraag van het college levert de aanvrager aanvullende gegevens aan, zoals de rapportage van een bouwhistorisch onderzoek.

     

Artikel 15 Intrekken van de omgevingsvergunning

Het college kan de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14, eerste lid, intrekken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten;

  • c.

    als blijkt dat de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning niet worden nagekomen.

 

Artikel 16 Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college verleent de vergunning alleen als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

 

Paragraaf 5. Rijksmonumenten

Artikel 17 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Het college stuurt direct een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonument voor advies aan de monumentencommissie. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

Paragraaf 6. Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 18 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Het college zendt het voorstel voor advies aan de monumentencommissie. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt direct opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter een bestemmingsplan (als bedoeld in de Wet Ruimtelijke Ordening) vast ter bescherming van een, op grond van het eerste lid aangewezen, beschermd stads- of dorpsgezicht. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7.

    Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

     

Artikel 19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Indien de in lid 1 genoemde wijziging of intrekking een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft is als zodanig tenietgegaan blijft toepassing van artikel 18, tweede en derde lid achterwege.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht, waar de aanwijzing betrekking op heeft, wordt aangewezen als:

  • 4.

    beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

  • 5.

    beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden, wordt dat meteen verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 20 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    Het college kan de omgevingsvergunning weigeren als naar het oordeel van het college het niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

 

Paragraaf 8. Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 21 Gemeentelijke FAMKE

  • 1.

    Het college stelt (opnieuw) de gemeentelijke FAMKE vast, die dient als basis voor:

    • a.

      de verordening;

    • b.

      vast te stellen bestemmingsplannen;

    • c.

      de aanwijzing van gemeentelijke monumenten.

  • 2.

    Resultaten van archeologische onderzoeken uitgevoerd door daarvoor gecertificeerde bedrijven, die nog niet zijn verwerkt in de gemeentelijke FAMKE, worden meegenomen bij de aspecten zoals bedoeld onder lid 1 onder a, b en c.

     

Artikel 22 Instandhouding archeologische terreinen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning of in strijd met bij een vergunning behorende voorschriften, de bodem dieper dan 40 cm onder het maaiveld te verstoren in een:

    • a.

      gemeentelijk monument;

    • b.

      in een gebied met een hoge archeologische waarde;

    • c.

      in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde.

  • 2.

    Van de verstoringsdiepte genoemd in lid 1 kan naar boven of naar beneden worden afgeweken bij een gemeentelijk monument of in een gebied met een hoge archeologische waarde als dit:

    • a.

      bij een afwijking naar boven aantoonbaar noodzakelijk wordt geacht voor het behoud van de archeologische waarden;

    • b.

      bij een afwijking naar beneden dit aantoonbaar het behoud van de archeologische waarden niet zal schaden.

  • 3.

    Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien:

    • a.

      het de aanleg van systematische drainage betreft, mits sleufloos uitgevoerd;

    • b.

      het een verstoring betreft van:

      • een gemeentelijk archeologisch monument;

      • een gebied met hoge archeologische waarde;

      • een gebied met archeologische verwachtingswaarde;

      • de ingreep kleiner is dan de oppervlakte die in de desbetreffende advieszone van de gemeentelijke FAMKE wordt aangegeven;

    • c.

      in het geldend bestemmingsplan regels zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg en archeologische waarden.

    • d.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • e.

      in een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • f.

      in een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (sloopvergunning in beschermde stads- en dorpsgezicht) voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • g.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van:

      • een gemeentelijk archeologisch monument;

      • een gebied met hoge archeologische waarde;

      • een gebied met archeologische verwachtingswaarde;

    • h.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd of;

      • de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of;

      • in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

    • i.

      sprake is van een verschuiving van een bouwvlak in een gebied met hoge archeologische waarde naar een aangrenzend gebied met een archeologische verwachtingswaarde, om zodoende te stimuleren om de bekende archeologische vindplaats te behouden.

       

Artikel 23 Archeologisch onderzoek

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente Súdwest-Fryslân onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van handelingen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid Erfgoedwet, wordt onverminderd de overige bepalingen van deze wet voorafgaande aan dit onderzoek:

    • a.

      door het college een programma van eisen goedgekeurd, daar waar van toepassing volgens de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

    • b.

      door de verstoorder een plan van aanpak ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd, daar waar van toepassing volgens de vigerende kwaliteitsnorm (KNA).

  • 2.

    Wordt in het kader van de omgevingsvergunning aanvraag een rapport overgelegd waarvoor archeologisch onderzoek is uitgevoerd, dan zijn tijdens het onderzoek de aanwijzingen van het college daar in opgevolgd. Daarnaast voldoet dit onderzoek aan:

    • a.

      de vigerende kwaliteitsnorm (KNA);

    • b.

      de eisen vanuit de FAMKE;

    • c.

      de Richtlijnen voor archeologisch onderzoek (nadere eisen aan derden binnen de gemeente Súdwest-Fryslân) van de gemeente.

  • 3.

    Voor de beoordeling of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan de gemeentelijk archeoloog.

     

Artikel 24 Vergunningverlening archeologische terreinen

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 22.

  • 2.

    Het college kan deze termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen, indien zij de aanvrager daarvan in kennis stelt binnen de termijn van 8 weken.

  • 3.

    Indien het college niet voldoet aan het eerste of tweede lid, wordt de vergunning geacht van rechtswege te zijn verleend.

 

Artikel 25 Intrekken van de vergunning archeologisch gebied

Het college kan een vergunning als bedoeld in artikel 24 intrekken:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    als blijkt dat de vergunning op basis van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • c.

    als de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning niet worden nageleefd;

  • d.

    als de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

     

Artikel 26 Weigeringsgrond van de vergunning archeologisch terrein

De vergunning kan alleen worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

 

Paragraaf 9. Overige bepalingen

Artikel 27 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of het bepaalde krachtens artikel 14, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

 

Artikel 28 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de aangewezen toezichthouders en de gemeentelijk archeoloog.

  • 2.

    Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

     

Artikel 29 Tegemoetkoming in schade

Voor zover blijkt een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel aan hem kan worden toegerekend, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een redelijke tegemoetkoming toe, als de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 14 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 14.

 

Paragraaf 10. Slotbepalingen

Artikel 30 Intrekken oude verordening

De Erfgoedverordening gemeente Súdwest-Fryslân, vastgesteld 24 januari 2013, wordt ingetrokken.

 

Artikel 31 Overgangsrecht

  • 1.

    Een krachtens de Erfgoedverordening gemeente Súdwest-Fryslân, vastgesteld 24 januari 2013, aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening gemeente Súdwest-Fryslân, vastgesteld 24 januari 2013.

  •  

Artikel 32 Onvoorziene gevallen

Het college kan in die gevallen waarin deze verordening niet voorziet op grond van bijzondere omstandigheden afwijkend beslissen in geval een strikte toepassing van de verordening zou leiden tot onbillijkheid.

 

Artikel 33 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 december 2021.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Súdwest-Fryslân 2021.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 november 2021,

mr. drs. J.A. de Vries, voorzitter

G.W. Stegenga, griffier