Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Molenlanden

Beleidsnota archeologie gemeente Molenlanden 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMolenlanden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsnota archeologie gemeente Molenlanden 2021
CiteertitelBeleidsnota archeologie 2021
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpruimte en infrastructuur

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Erfgoedwet
  2. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-11-2021nieuwe regeling

28-09-2021

gmb-2021-418336

1112971

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsnota archeologie gemeente Molenlanden 2021

 

De gemeenteraad van Molenlanden besluit:

 

de Beleidsnota Archeologie Molenlanden 2021 vast te stellen, waarbij het huidige beleid wordt geactualiseerd en waarin de belangrijkste wijzigingen zijn:

  • verruiming van de vrijstellingsgrens voor kleine bodemingrepen;

  • het formuleren van beleid voor paalfunderingen

  • de manier van aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten die uniek of bepalend zijn voor de regionale of lokale geschiedenis.

     

Tussen Lek en Merwede, archeologische bodemschatten in de gemeente Molenlanden

 

 

  • INHOUDSOPGAVE

  • Inleiding

  • 1.1 Doelstelling van archeologiebeleid

  • 1.2 Karakteristiek van het bodemarchief

  • Wettelijk en beleidsmatig kader

  • Europees beleid Rijksbeleid en Rijkswetgeving

  • - Wet op de archeologische monumentenzorg

  • - Monumentenwet 1988

  • - Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

  • - Wet milieubeheer

  • - Ontgrondingenwet

  • - Erfgoedwet

  • - Omgevingswet

  • Provinciaal beleid en wetgeving

  • Wettelijke taken en bevoegdheden

  • Gemeente

  • - Beleid en bestemmingsplannen

  • - Vergunningverlening, toezicht en handhaving

  • Provincie

  • - Ontgrondingen en handhaving

  • - Depothouder/-beheerder

  • - Interbestuurlijk Toezicht

  • Rijk

  • - Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

  • - Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed

  • Beleid gemeente Molenlanden

  • Huidige beleid

  • Uitvoering van beleid

  • - Gemeentelijke taken

  • - Archeologische adviescommissie

  • - Inhuur senior adviseur archeologie

  • - Inzet vrijwilligers

  • Toevalvondsten

  • Financiering

  • Kosten voor initiatiefnemer

  • Kosten voor gemeente

  • Archeologische kaarten

  • Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

  • Bestemmingsplan

  • Archeologische beleidskaart

  • - vrijstellingsgrenzen

  • Communicatie

  • Bijlagen

  • 8.1 Archeologische Monumentenzorgcyclus

  • 8.2 Praktische uitvoering van archeologisch onderzoek

  • 8.3 Voorstel voor het ophogen van terreinen en funderen d.m.v. paalfunderingen

  • 8.4 Bestemmingsplanvoorschriften Dorpskernen

  • 8.4 Bestemmingsplanvoorschriften Buitengebied

 

1. Inleiding

 

Per 1 januari 2019 zijn de gemeenten Giessenlanden en Molenwaard gefuseerd tot de gemeente Molenlanden. Om diverse redenen is het huidige gemeentelijke archeologiebeleid toe aan herziening. Ten eerste bepaalt de Wet algemene regels herindeling (Wet Arhi) dat gemeentelijke voorschriften twee jaar na fusiedatum opnieuw dienen te worden vastgesteld. Een tweede reden voor herziening van beleid is dat het huidige beleid niet meer (volledig) voldoet aan de huidige wet- en regelgeving. Dat geldt ook voor de verwachtings- en waardenkaart, die onderdeel van het beleid uitmaakt. Het huidige archeologiebeleid is van 2010 en is destijds in regionaal verband geformuleerd en opgesteld door gemeenten, waaronder de vier gemeenten waaruit gemeente Molenlanden is ontstaan. De andere gemeenten waren Gorinchem, Hardinxveld-Giessendam, Leerdam en Zederik. Gelet op de noodzaak tot vaststelling van nieuw beleid, als gevolg van de gemeentelijke fusie, en het feit dat het regionale landschap -bestuurlijk gezien- anno 2021 anders uitziet dan in 2010, heeft gemeente Molenlanden ervoor gekozen zelf beleid te formuleren.

Wel heeft gemeente Molenlanden de samenwerking met gemeente Gorinchem opgezocht voor het laten opstellen van de archeologische verwachtings- en waardenkaart door het samenwerkings-verband BAAC en RAAP. De archeologische waarden- en verwachtingenkaart vervangt de kaart die de gemeenten in 2010 hebben vastgesteld, en is uitgebreid met beleid op het gebied van ‘conflict archeologie’ en ‘watergerelateerd erfgoed’. (Conflictarcheologie is een term die gebruikt wordt voor archeologisch en bouwhistorisch onderzoek naar resten van krijgshandelingen. In gemeente Molenlanden heeft dit vooral betrekking op de resten van de Oude en Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Tweede Wereldoorlog) De derde reden voor herziening van beleid is de bestuurlijke wens tot administratieve lasten-verlichting. In de bestemmingsplanvoorschriften staan vaak de categorieën ‘archeologische waarden’ van bepaalde gebieden opgenomen. In het huidige beleid is bepaald dat ook voor kleine bodem-ingrepen, waarbij de verwachting bestaat dat er mogelijk archeologische waarden in de bodem zitten, archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Om niet voor elke kleine bodemingreep een dergelijk onderzoek te eisen worden in het nieuwe beleid de vrijstellingsgrenzen opnieuw vastgesteld.

Tevens wordt beleid geformuleerd voor paalfunderingen en de aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten die uniek of bepalend zijn voor de regionale of lokale geschiedenis.

 

1.1 Doelstelling van archeologiebeleid

De gemeente is sinds de ratificatie van het Verdrag van Malta en de implementatie daarvan in de Nederlandse wetgeving (zie 2.1) bevoegd gezag geworden bij bodemingrepen. Bij de belangen-afweging, die ten grondslag ligt aan het besluit om al dan niet toestemming te geven voor bodem-verstorende activiteiten, dient de gemeente een besluit te nemen. Om deze belangenafweging op

een adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken moet de gemeente archeologisch beleid en

een daarbij behorend instrumentarium ontwikkelen. Het uitgangspunt is om, zoveel als mogelijk, gebruik te maken van bestaande wet- en regelgeving. Om deze reden sluit deze beleidsnota aan op

de wet- en regelgeving van het bestaande ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleidsinstrumentarium van bestemmingsplannen en vergunningenstelsel.

De doelstellingen van het gemeentelijk beleid, die aansluiten op de principes die in het Verdrag

van Malta (Valletta, 1992) en de Erfgoedwet (2016), zijn:

  • 1.

    Het beschermen van het bodemarchief, en het laten meewegen van archeologische waarden in

  • ruimtelijke planprocedures. Hierbij staat voorop het behoud van het bodemarchief ‘in situ’, dat

  • wil zeggen dat behoud van archeologische waarden in de bodem de voorkeur verdient boven het

  • doen van opgravingen. Als behoud en bescherming van archeologische resten in de bodem niet

  • mogelijk is, dienen de resten deskundig te worden onderzocht en gedocumenteerd.

  • 2.

    Het vergroten van kennis van het bodemarchief, om daarmee meer draagvlak onder de bevolking

  • voor (de bescherming van) het archeologisch erfgoed te creëren.

  • 3.

    Het informeren van ontwikkelaars en publiek (inwoners en bedrijven binnen de gemeente), om

  • zo draagvlak en betrokkenheid bij het thema archeologie te creëren. Op basis van informatie,

  • zoals de archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart, kunnen bestemmingsplannen

  • worden opgesteld, weten initiatiefnemers waar ze aan toe zijn en kan archeologie in een vroeg

  • stadium bij ruimtelijke plannen worden betrokken. Dit werkt uiteindelijk kostenbesparend en is

  • voordelig voor het archeologisch bodemarchief.

 

 

1.2 Karakteristiek van het bodemarchief

Gemeente Molenlanden maakt onderdeel uit van de regio Alblasserwaard en het gebied behoort op basis van de bodemgesteldheid tot het zogenaamde rivierenlandschap. De gemeente kenmerkt zich door kleine historische kernen en ontginningslinten en groot buitengebied met veelal diep gelegen stroomgordelafzettingen. De bovengrond bestaat voornamelijk uit veen afgedekt door een dunne kleilaag, de verhogingen in het landschap worden gevormd door de zogenaamde donken. Specifiek aan de archeologie in gemeente Molenlanden is dat de bodemvondsten ons iets meer kunnen vertellen over de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Dit maakt het bijzonder om deze te willen behouden.

 

2. WETTELIJK EN BELEIDSMATIG KADER

 

 

2.1 Europees beleid

Op 16 januari 1992 werd in Valletta, de hoofdstad van Malta, op initiatief van de Raad van Europa

het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed ondertekend. Het doel van dit verdrag is de bescherming van archeologische waarden in Europa als onvervangbaar onder-deel van het cultureel erfgoed. Het accent ligt hierbij op het streven naar behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem en op het zoveel mogelijk beperken van archeologische opgravingen.

De implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving heeft in 2007 plaats-gevonden. Uit de implementatie volgt dat het bevoegde gezag bij archeologische handelingen op gemeentelijk grondgebied bij de gemeente is komen te liggen. Daarnaast hebben bepalingen van

het verdrag een doorvertaling gekregen in de huidige wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg en ruimtelijke ordening. Met name twee artikelen zijn hierbij van belang:

  • Artikel 5 van het Verdrag bepaalt dat archeologische waarden voortaan expliciet dienen te worden

  • meegenomen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen en dat behoud van archeologische

  • waarden in de bodem (‘in situ’) prevaleert. Wanneer bescherming van terreinen met archeologische

  • waarden niet mogelijk is, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch

  • onderzoek moeten worden veiliggesteld.

  • Artikel 6 van het Verdrag bepaalt dat er een financiële regeling dient te zijn, waarin is vastgelegd

  • welke partij de kosten draagt die noodzakelijk zijn voor het (laten) uitvoeren van archeologisch

  • onderzoek. Hierbij geldt het principe van ‘de verstoorder betaalt’.

2.2 Rijksbeleid en -wetgeving

  • Wet op de archeologische monumentenzorg

  • De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) is op 1 september 2007 in werking

  • getreden. Met het van kracht worden van deze wet is de verantwoordelijkheid voor het behoud

  • van archeologische bodemarchief bij de gemeente komen te liggen, en is archeologie een vol-

  • waardige wegingsfactor geworden in de belangenafweging bij besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Per 1 juli 2016 zijn de bepalingen van de Wamz opgenomen in de Erfgoedwet.

 

  • Monumentenwet 1988

  • In de Monumentenwet is bepaald dat de gemeenteraad bij het vaststellen van een bestemmings-

  • plan rekening moet houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

  • De wet bepaalt voorts dat de gemeente een aanvrager van een omgevingsvergunning kan

  • verplichten tot het overleggen van een archeologisch rapport, indien de aanvrager archeologisch onderzoek wil (laten) uitvoeren. Ook geeft de wet het Rijk de bevoegdheid beschermde stad- en dorpsgezichten aan te wijzen. Archeologische resten die van nationaal belang zijn kunnen door

  • de minister van OCW worden aangewezen als archeologisch rijksmonument.

 

  • Erfgoedwet

  • Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van toepassing. De Erfgoedwet harmoniseert bestaande wet- en regelgeving, schrapt overbodige regels en legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed zoveel mogelijk bij het erfgoedveld zelf: musea, collectiebeheerders, archeologen, eigenaren en overheden. Bepaalde onderdelen van de wettelijke bescherming van cultureel erfgoed verhuizen naar de nieuwe Omgevingswet. De vuistregel hierbij is: duiding van erfgoed in de Erfgoedwet, omgang met erfgoed in de fysieke leefomgeving in de Omgevingswet.

 

  • Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

  • De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is op 1 juli 2008 in werking getreden. De gemeente bepaalt

  • door middel van het bestemmingsplan welke inrichting, bebouwing en welk grondgebruik in het plangebied is toegestaan. De Wro biedt de gemeente de mogelijkheid van het toekennen van één

  • of meer bestemmingen aan een gebied, waardoor het mogelijk is om door middel van dubbelbe-stemmingen en daaraan verbonden regels (verwachte) waarden binnen een gebied te beschermen.

 

  • Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is een nadere uitwerking van de Wro en bevat onder

  • meer bepalingen over bestemmingsplannen, planschade en grondexploitatie. In artikel 3.1.6 van

  • het Bro is geregeld dat een bestemmingsplan evenals een ontwerp hiervoor vergezeld moet gaan

  • van een toelichting, met onder meer een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied

  • aanwezige cultuurhistorische waarden en in de bodem aanwezige of te verwachten monumenten

  • rekening is gehouden.

 

  • Wet milieubeheer

  • De Wet milieubeheer heeft betrekking op een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne. De wet bevat verder een procedure die ontworpen is om projecten te beoordelen waarvan aangenomen kan worden dat zij mogelijk aanzienlijke milieueffecten veroorzaken, de zogenoemde milieueffectrapportage (m.e.r.). Deze milieueffecten dienen beoordeeld te worden voordat toestemming kan worden verleend voor de uitvoering van die projecten. Tot de zaken

  • die onderzocht dienen te worden behoren ook de effecten van de voorgenomen werkzaamheden

  • op aanwezige cultuurhistorische waarden. Voor de zogenoemde m.e.r.-plichtige projecten geldt

  • een onderzoeksplicht om cultuurhistorische (en archeologische) waarden op te sporen.

 

 

 

  • Ontgrondingenwet

  • De Ontgrondingenwet stelt regels voor het uitvoeren van ontgrondingen. Er is sprake van een ontgronding als onder meer de bodem van een water wordt verlaagd of als egalisaties van landbouwgronden plaatsvinden. Op grond van deze wet kan een vergunning verplicht gesteld

  • worden voordat een gebied ontgrond wordt. De aanvrager van een ontgrondingsvergunning

  • kan verplicht gesteld worden archeologisch (voor)onderzoek te laten verrichten.

  •  

  • Bovenstaande regelingen en wetten zullen op termijn komen te vervallen, om uiteindelijk

  • in de Omgevingswet te zullen worden opgenomen.

 

  • Omgevingswet

  • De Omgevingswet zal naar verwachting in 2022 van kracht worden. De wet bundelt alle wetten

  • en regels op het gebied van de leefomgeving. Voor wat betreft archeologie blijven de bepalingen

  • van de Monumentenwet 1988 gelden tot de invoering van de Omgevingswet. Het gaat hierbij

  • onder andere om vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie en de bescherming

  • van stad- en dorpsgezichten. In de Erfgoedwet is daarvoor een overgangsregeling opgenomen.

  • Met de invoering van de Omgevingswet zal de term ‘bestemmingsplan’ worden vervangen door

  • de term ‘omgevingsplan’. Waar in deze Nota de term ‘bestemmingsplan’ wordt gebezigd dient

  • -na invoering van de Omgevingswet- ‘omgevingsplan’ te worden gelezen.

 

2.3 Provinciaal beleid

De provincie kan op basis van de Provinciewet autonoom beleid ontwikkelen. In de ruimtelijke structuurvisie legt de provincie haar ruimtelijke ambities vast. Hierin kan de provincie voor de gemeente bindende elementen opnemen, zolang deze het regionaal belang dienen.

De ambities van de provincie Zuid-Holland op het gebied van cultuur (waaronder erfgoed) zijn beschreven in de Beleidsvisie Cultureel Erfgoed en Basisvoorzieningen Cultuur 2017-2020.

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar ruimtelijke doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). De Visie op Zuid-Holland is in juli 2010 in de plaats gekomen van de vier streekplannen en de Nota ‘Regels voor Ruimte’. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie met de functiekaart en de kwaliteitskaart, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda (http://www.zuid-holland.nl/visieopzuidholland).

De provincie heeft de ambitie om de archeologische en cultuurhistorische waarden die zich in de bodem bevinden niet alleen te behouden, maar waar mogelijk te versterken en te ontwikkelen. Dat gebeurt door ze mee te nemen bij het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en in (gebieds)ontwikkelings-opgaven. Zuid-Holland is een rijk archeologisch gebied. De archeologische sporen zijn als boeken in een bibliotheek waarin de geschiedenis van het landschap en de bewoners te lezen is. Een groot deel van de cultuurhistorische waarden bevindt zich in de bodem en onttrekt zich aan het oog. Archeologische waarden bevinden zich zowel binnen als buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De bekende en vastgestelde archeologische waarden van provinciaal belang blijven beschermd.

Bij verwachtingswaarden kan bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling onderzoek nodig zijn. Voor de zone van de Limes, de noordgrens van het voormalige Romeinse Rijk, zijn archeologische waarden en te verwachten archeologische waarden gericht op de zogenaamde kernwaarden van het Werelderfgoed Frontiers of the Roman Empire. Uitgangspunt van Europees, landelijk en provinciaal beleid is behoud in situ van archeologische waarden; dat wil zeggen dat het archeologisch erfgoed in principe onverstoord behouden blijft, tenzij andere belangen prevaleren. Dan kan gekozen worden voor het opgraven van het archeologisch erfgoed, of voor behoud ‘ex situ’.

In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Zuid-Holland 2019 heeft de provincie zich tot doel gesteld het draagvlak voor archeologie te stimuleren door onder meer het subsidiëren van het archeologische publieksactiviteiten. Verder zet de provincie Zuid-Holland in op het ondersteunen van andere overheden en organisaties op het gebied van (im)materieel erfgoed.

 

3. WETTELIJKE TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

 

 

3.1 Gemeente

De wettelijke taken en bevoegdheden op het gebied van archeologische en cultuurhistorische waarden liggen grotendeels bij de gemeente. De gemeente maakt beleid, verleent vergunningen en houdt toezicht. De zorg voor het archeologische bodemarchief is in eerste aanleg de verantwoordelijkheid van de gemeente.

 

  • Beleid en bestemmingsplannen

  • Wetgeving op het gebied van cultureel erfgoed en ruimtelijke ordening verplicht Nederlandse gemeenten om archeologische (verwachtings)waarden en cultuurhistorische waarden volwaardig

  • deel uit te laten maken van het ruimtelijk beleid. In besluitvorming rond ruimtelijke ontwikkelingen dienen deze belangen zorgvuldig te worden meegewogen. Om de belangen te kunnen toetsen zal de gemeente beleid moeten opstellen en zal in bestemmingsplannen regels moeten worden opgenomen die de archeologische en cultuurhistorische waarden beschermen.

  • Vergunningverlening, toezicht en handhaving

  • De gemeente treedt als bevoegd gezag op bij vergunningverlening waar het gaat om het toestaan

  • van bodemingrepen of wijzigingen aan archeologische terreinen, met uitzondering van archeo-

  • logische Rijksmonumenten. (Nederland kent zo’n 1750 Rijksmonumenten die beheerd worden door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.) Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een onderzoekstraject gekoppeld aan de cyclus van Archeologische MonumentenZorg (AMZ-cyclus). Hierbij dient de initiatiefnemer aan te tonen dat met de geplande bodemingreep geen behoudens-waardige archeologische vindplaatsen aangetast of verloren gaan. Indien behoudens waardige archeologische vindplaatsen door middel van onderzoek aangetoond zijn, maar niet in situ behouden kan worden, kan de gemeente aanvullende voorwaarden stellen, zoals planaanpassing of het opgraven van de aangetroffen archeologische resten. Ook kan de gemeente verbindende voorwaarden stellen aan reeds vastgestelde behoudens waardige archeologische vindplaatsen, zoals AMK-terreinen en gemeentelijke archeologische monumenten.

 

  • De gemeente houdt toezicht op de naleving van de voorwaarden van de omgevingsvergunning.

  • Overtredingen van de voorwaarden zijn op grond van de Wet op de economische delicten een straf-baar feit. Wanneer vergunningsplichtige werkzaamheden worden uitgevoerd zonder dat hiervoor vergunning is verleend en er archeologische en/of cultuurhistorische waarden in het geding zijn, kan de gemeente hiervan aangifte doen. De gemeente kan eisen dat schade wordt hersteld, en indien nodig een dwangsom opleggen.

 

3.2 Provincie

  • Ontgrondingen en handhaving

  • De provincie heeft als wettelijke taak de provinciale archeologische waarden met behulp van haar ruimtelijk ordeningsinstrumentarium te beschermen. De provincie kan op het gebied van archeologie en cultuurhistorie als vergunningverlener optreden wanneer er sprake is van een ontgronding. In de ontgrondingsvergunning kunnen voorwaarden worden opgenomen waarin is bepaald dat de vergunninghouder verplicht is archeologisch onderzoek te laten verrichten. Voordat de vergunning wordt verleend kan de provincie in principe zelf de (concept)rapportages toetsen en zelfstandig consequenties verbinden aan de uitkomsten hiervan.

  •  

  • De provincie houdt toezicht op de uitvoering van de ontgronding en handhaaft waar nodig. Bij

  • een ontgronding waarvoor geen vergunning is verleend wordt proces-verbaal opgemaakt.

  • De illegale ontgrondingen vallen onder de Wet op de economische delicten. Reeds uitgevoerde ontgrondingen moeten eventueel worden hersteld.

  •  

  • Depothouder/-beheerder

  • De provincie heeft de wettelijke verplichting een depot voor bodemvondsten in te richten en te beheren. Dit betekent dat alle vondsten en documentatie behorend bij archeologisch onderzoek bewaard dienen te worden in het provinciaal depot. Bovendien is de provincie eigenaar van alle roerende monumenten die zijn gevonden bij het doen van opgravingen en waarop niemand zijn

  • recht van eigendom kan bewijzen. De provincie Zuid-Holland beschikt over een depot dat gehuis-

  • vest is in Alphen a/d Rijn. Voorts heeft de provincie, op basis van de Cultuurconvenant, de plicht

  • om archeologische vondstmeldingen van vrijwilligers en amateurarcheologen te registreren.

 

  • Interbestuurlijk toezicht

  • De provincie houdt toezicht op de uitvoering van wettelijke medebewindstaken van de gemeente.

  • Voor wat betreft archeologie en cultuurhistorie ziet het toezicht van de provincie op controle op bestemmingsplannen en op de vergunningverlening, en wordt er gekeken hoe de gemeente het toezicht en handhaving heeft geregeld. De provincie kan, indien daartoe aanleiding bestaat, attentie-gebieden aanwijzen. Daarmee wordt de gemeente opgedragen om binnen een vastgestelde periode een nieuw bestemmingsplan te maken conform de eisen die de provincie eraan stelt. In het uiterste geval kan de provincie een provinciaal bestemmingsplan opstellen.

 

 

3.3 Het Rijk

  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

  • De rijksoverheid draagt zorg voor de wetgeving, handhaving en inspectie, inventarisatie, selectie

  • en registratie van rijks-beschermde monumenten en stad- en dorpsgezichten. De Rijksdienst voor

  • het Cultureel Erfgoed is de uitvoeringsorganisatie die onder directe verantwoordelijkheid van de minister van OCW wet- en regelgeving uitvoert die het ministerie en de dienst samen maken.

  • Ook is de Rijksdienst namens het ministerie verantwoordelijk voor het beoordelen van vergunningaanvragen van archeologische rijksmonumenten.

  • Naast de taak als uitvoeringsorganisatie heeft de Rijksdienst ook een rol als kenniscentrum op het gebied van monumenten, archeologie, historisch landschap en roerend erfgoed. De Dienst is verder verantwoordelijk voor de verwerking van archeologische gegevens in de databank (Archis3) en de Archeologische Monumentenkaart (AMK), waarop een overzicht van de belangrijkste archeologische terreinen in Nederland staan vermeld. De Rijksdienst is tevens verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de in Nederland geregistreerde archeologische Rijksmonumenten.

 

  • Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed

  • De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed werkt eveneens onder verantwoordelijkheid van de minister van OCW en controleert onder meer de naleving van de Archiefwet en de Erfgoedwet.

  • De Inspectie houdt toezicht op het archeologiebeleid in Nederland en op de omgang met archeologische vondsten, monumenten en vindplaatsen. Zo handhaaft de Inspectie op overtredingen van het opgravingsverbod, het niet melden van toevalvondsten en het beschadigen, vernielen of verwaarlozen van rijksmonumenten.

 

4. BELEID GEMEENTE MOLENLANDEN

 

 

4.1 Huidig beleid

Gemeente Molenlanden zet met de beleidsnota archeologie ‘Tussen Lek en Merwede, archeologische bodemschatten in de gemeente Molenlanden’ in op het behoud van waardevolle archeologische waarden. Terreinen en gebieden waar sprake is van (een grote kans op) waardevolle resten, worden door de gemeente beschermd. Ook archeologische vindplaatsen die weliswaar deels verstoord zijn, maar die zeldzame resten omvatten, gelden in dit kader als behoudens waardig.

 

Het huidige beleid van de gemeente omvat, naast de Beleidsnota Archeologie, de Erfgoedverordening Molenlanden. De Erfgoedverordening is in 2019 voor het laatst vastgesteld. De verordening is als instrument in te zetten bij het aanwijzen van gemeentelijke archeologische monumenten om zo een verdergaande wettelijke bescherming te kunnen bieden. De verordening biedt de gemeente de mogelijkheid om te sturen op zowel vastgestelde als verwachte archeologische waarden, daar waar het bestemmingsplan niet of onvoldoende in de bescherming van archeologische (en cultuurhistorische) waarden voorziet. De verordening heeft in feite de functie van overgangsregeling en geldt niet meer als archeologie op een later moment daadwerkelijk in een bestemmingsplan wordt geregeld.

 

Naast de Beleidsnota Archeologie en de Erfgoedverordening heeft de gemeente nog een aantal instrumenten tot haar beschikking, waar het archeologie en cultuurhistorie betreft. Deze instrumenten stellen de gemeente niet alleen in staat om haar wettelijke taken uit te voeren, maar bieden ook ruimte voor het maken en vastleggen van eigen keuzes.

De instrumenten zijn:

  • Waarden- en verwachtingenkaart archeologie en cultuurhistorie: de kaart vormt de verbeelding van een uitgebreide inventarisatie van de bekende en te verwachten archeologische waarden en een beknopte inventarisatie van cultuurhistorische waarden in de gemeente.

  • Gemeentelijke beleidsadvieskaart archeologie: aan de hand van deze kaart worden voor-schriften verbonden aan de geïnventariseerde waarden en verwachtingen die de gemeente wenst te beschermen. Deze waarden zullen uiteindelijk in bestemmingsplannen worden opgenomen.

  • Bestemmingsplannen: archeologie en cultuurhistorie zullen moeten worden verankerd in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is bindend en gaat boven gemeentelijke verordeningen en regelingen.

 

In paragraaf 6 van deze nota wordt nader ingegaan op deze instrumenten.

 

4.2 Uitvoering van beleid

De archeologische monumentenzorg is in de gemeentelijke organisatie gepositioneerd. Deze behelst onder meer:

  • het doorlopen van de AMZ-cyclus voor vergunningverlening;

  • het onderhouden van contacten met historische verenigingen, belangenverenigingen zoals de AWN, LWAOW, Bond Heemschut, Stichting Menno van Coehoorn e.d. en amateurarcheologen;

  • het voeren van regie op archeologische onderzoeken van de gemeente;

  • het beoordelen van rapporten en het nemen van selectiebesluiten;

  • het vragen van advies Erfgoedcommissie betreffende archeologische monumenten.

 

In bijlage 1 staan de onderzoek- en beslisstappen van de archeologische monumentenzorgcyclus beschreven.

 

  • Gemeentelijke (organisatie)taken

  • De gemeente is naast opsteller van het beleid ook verantwoordelijk voor de verlening van omgevingsvergunningen, het toezicht hierop en de handhaving bij overtredingen. Ook het nemen van selectiebesluiten is een gemeentelijke bevoegdheid.

  • Erfgoedcommissie

  • De Erfgoedcommissie adviseert het college over aanvragen omgevingsvergunning voor rijks- en gemeentelijke monumenten. Aan de commissie wordt gevraagd om te adviseren over gemeentelijke archeologische monumenten. Voor overige aangelegenheden die van belang zijn voor het behartigen van het archeologisch erfgoed kan de commissie om advies worden gevraagd.

 

  • Inhuur senior adviseur archeologie

  • Voor de inhoudelijke beoordeling van archeologische en cultuurhistorische vraagstukken schakelt gemeente Molenlanden een onafhankelijke deskundige in. De gemeente maakt hiervoor gebruik van de diensten van een senior adviseur archeologie (een gecertificeerd Senior KNA Archeoloog). De werkzaamheden betreffen onder meer het toetsen van archeologische onderzoeksrapporten, Programma’s van Eisen en Plannen van Aanpak voor verkennend en karterend onderzoek, alsmede het opstellen van adviezen en redengevende omschrijvingen voor het aanwijzen van gemeentelijk archeologische monumenten en attentiegebieden. Het mandaat voor de besluitvorming (het opstellen van selectiebesluiten) berust bij de beleidsambtenaar Archeologie en Monumentenzorg.

  • Inzet vrijwilligers

  • De gemeente streeft ernaar vrijwilligers te betrekken bij het tot stand komen van haar erfgoedbeleid en bij (archeologisch) veldonderzoek. Bij historische verenigingen en amateurarcheologen is veel kennis aanwezig op het gebied van archeologie en de cultuurhistorie. In het huidige archeologiebestel mogen amateurarcheologen in principe geen zelfstandig archeologisch onderzoek uitvoeren, tenzij het gebieden betreft die door de gemeente zijn vrijgesteld (‘gedeselecteerd’ door middel van een ‘negatief selectiebesluit’) van archeologische onderzoeksplicht. De bevindingen die de amateurarcheologen opdoen kunnen worden meegenomen in het actualiseren van de beleidsadvieskaart van de gemeente. Ook kan de inzet van vrijwilligers bij onderzoek door archeologische bedrijven worden opgenomen in het Programma van Eisen, en kan de gemeente archeologische bedrijven die onderzoek doen binnen de gemeente ‘aanmoedigen’ de amateurarcheologen actief bij projecten te betrekken. (De gemeente kan gecertificeerde archeologische bedrijven niet verplichten om amateur archeologen in te zetten bij hun werkzaamheden)

 

4.3 Toevalsvondsten

Indien in vrijgestelde gebieden toch archeologische resten worden aangetroffen, dienen deze conform artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet terstond aan de Rijksdienst (RCE) en gemakshalve aan de gemeente te worden gemeld. Wanneer door de verstoorder aan alle voorwaarden bij de vergunning-verlening is voldaan, zou geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Toch kan er sprake zijn van een bijzondere vondst of vindplaats die niet met regulier onderzoek is aangetoond, waarbij de gemeente, provincie of het rijk -afhankelijk van het belang- besluit tot verder onderzoek.

Het is wettelijk verplicht toevalsvondsten of waarnemingen van archeologische resten te melden bij de gemeente, provincie of Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De gemeente is verantwoordelijk voor haar bodemarchief en dient dan ook toe te zien op de naleving van de melding van toevals-vondsten. De gemeente draagt deze meldingsplicht actief uit naar buiten en draagt zorg voor de administratieve afwikkeling van meldingen. De gemeente zal eventuele meldingen en/of vondsten doorgeven aan het Provinciaal Archeologisch Depot, waar het provinciale meldpunt is gevestigd.

Op basis van het uitgangspunt ‘de verstoorder betaalt’ horen de kosten die hiermee gepaard gaan in principe voor rekening van de initiatiefnemer te komen. Van dit uitgangspunt kan in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken, waarbij in dat geval meespeelt dat het bevoegd gezag archeologisch onderzoek pas in tweede instantie heeft opgelegd. De financieringen van aanvullend onderzoek of een opgraving dient dan in overleg met alle betrokken partijen geregeld te worden.

 

5 KOSTEN

 

  • Kosten voor initiatiefnemer

  • Op basis van de Erfgoedwet is het principe dat de veroorzaker betaalt van toepassing. Dit houdt in dat de initiatiefnemer van een bodemverstorende activiteit de kosten draagt van de archeologische werkzaamheden die door de gemeente (of een ander bevoegd gezag) zijn opgelegd. De kosten die de initiatiefnemer dient te maken, kunnen mogelijk worden beperkt als plannen in een zo vroeg mogelijk stadium worden getoetst op archeologie. Door archeologie in een vroeg stadium van de planontwikkeling op te nemen kunnen verrassingen worden voorkomen. Door planaanpassing (behoud in situ) kunnen de kosten worden voorkomen of beperkt. De kosten zullen veelal doorberekend worden in de planontwikkeling.

  • De kosten van de voor planontwikkeling verrichte onderzoeken, waaronder begrepen de eventuele kosten van archeologisch onderzoek en beheersmaatregelen, worden in principe opgenomen in de kosten van het betreffende plan of besluit. Deze kosten kunnen bestaan uit: planaanpassingen, beheersmaatregelen, proefopgravingen en definitief opgravend onderzoek. Daarnaast brengt archeologisch onderzoek kosten met zich mee voor het vervaardigen van een Programma van Eisen, deponering van vondsten en documentatie, en het vervaardigen van een basisrapportage.

  • Kosten voor gemeente

  • Kosten die voortkomen uit een initiatief voor een ruimtelijke ingreep die niet ten laste komen van de initiatiefnemer maar van de gemeente zijn verschillend van aard. Deze kosten vloeien voort uit de wettelijke taken van de gemeente in haar rol als bevoegd gezag. Het betreft het beoordelen van PvE’s, het beoordelen van onderzoeksrapporten en de archeologische advisering ten behoeve van het selectiebesluit. Voor deze werkzaamheden die deels dienen te worden verricht door een senior KNA archeoloog zal de gemeente een budget ter beschikking moeten hebben ongeacht de wijze waarop de gemeente deze expertise betrekt.

Verdere kosten die voor rekening van de gemeente komen zijn:

  • Bestuurskosten, zoals het ontwikkelen van de beleidsadvieskaart;

  • Onderhoud beleidsadvieskaart (digitalisering);

  • Evaluatie en bijstellen van beleid;

  • Opstellen c.q. aanpassen van de Erfgoedverordening;

  • (extra) Lid Erfgoedcommissie;

  • Publieksbereik, door bijvoorbeeld tentoonstellingen, lezingen, wandel- of fietsroute, etc.

  • Het digitaal toegankelijk maken van de beleidsadvieskaart en de bijbehorende onderzoeks-richtlijnen c.q. vrijstellingen.

 

Ook het aanpassen van bestemmingsplannen brengt voor de gemeente kosten met zich mee.De gemeentewet bepaalt dat de regering is gehouden om bestuurslasten te compenseren als lagere overheden, als gevolg van een wetsvoorstel, taken krijgen toebedeeld. Veel van deze kosten liggen in de bestuurlijke sfeer. Zo kunnen extra kosten voortvloeien uit de afgifte van bouw-, sloop- en aanlegvergunningen en uit het verlenen van ontheffingen. Gemeenten kunnen de kosten van vergunningverlening voor een groot deel opvangen door retributies van het Rijk. Bij kosten die zijn verbonden aan het opnemen van archeologische belangen in bestemmingsplannen ligt dit echter anders. Deze zijn niet verhaalbaar.

 

6 ARCHEOLOGISCHE KAARTEN

6.1 Archeologische waarden- en verwachtingenkaart

De basis van een goed gemeentelijk beleid is een gedegen en eenduidige inventarisatie van archeologische (en cultuurhistorische) waarden voor het gehele grondgebied van de gemeente. De gemeenten Gorinchem en Molenlanden hebben RAAP Archeologisch Adviesbureau en BAAC B.V. opdracht gegeven voor het laten actualiseren van de bestaande archeologische verwachtings- en waardenkaart uit 2008. De kaart verschaft een vlakdekkend inzicht in de archeologische waarden en verwachtingen op het grondgebied van de gemeente Molenlanden en gemeente Gorinchem. De kaart is specifiek gemaakt voor gebruik op gemeentelijk niveau (op perceelniveau) en is het uitgangspunt voor het in deze nota geformuleerde beleid. De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vormt de basis voor de in de bestemmingsplannen en de Erfgoedverordening op te nemen regels.

Op basis van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is het voor de gemeente mogelijk initiatiefnemers zo adequaat mogelijk te informeren over eventuele procedurele, juridische en financiële consequenties van ruimtelijke ingrepen. De kennis die de gemeente in de loop van de tijd over het archeologische bodemarchief verkrijgt dient ervoor het kaartbeeld te verrijken en actueel te houden. Het materiaal is in 2021 opgeleverd en omvat een digitale kaartlaag op gemeentelijk niveau. Voor de gemeente is de beleidsadvieskaart leidend, maar niet bindend, voor de vrijstellingsnorm. Als de gemeente de beleidsadviezen van de beleidsadvieskaarten overneemt, worden deze opgenomen in de bestemmingsplanvoorschriften.

 

6.2 Bestemmingsplan

In elk nieuw vast te stellen bestemmingsplan wordt een archeologische paragraaf opgenomen. Het bestemmingsplan moet beschermende regels (vergunningsvoorwaarden) bevatten, die volgens de vastgestelde beleidsadvieskaart zijn ontwikkeld. Hieraan wordt invulling gegeven door in het bestemmingsplan voor archeologisch waardevolle gebieden een dubbelbestemming (Waarde- Archeologie) op te nemen die verplicht tot archeologisch onderzoek bij elke bouwvergunning en aanlegvergunning voor zover die een bepaalde oppervlakte te boven gaat.

Daarnaast worden gemeentelijke archeologische monumenten op de plankaart van het betreffende bestemmingsplan vermeld. Hieraan worden dan wel gebruiksvoorschriften verbonden; het opnemen op de plankaart als een louter informatieve functie is niet toegestaan.

 

6.3 Beleidskaart Archeologie

De Beleidskaart Archeologie onderscheidt vier beschermingscategorieën die zullen worden vertaald naar dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie. De indeling is gebaseerd op de oppervlakte-vrijstelling voor archeologische onderzoekplicht, met een wettelijke ondergrens. Van deze wettelijke grens mag door de gemeenteraad gemotiveerd worden afgeweken. De vrijstellingsgrenzen voor de verschillende categorieën zijn gebaseerd op de aard, datering, verwachte gaafheid en zeldzaamheid van archeologische resten en de mate waarin bodemingrepen leiden tot informatieverlies van de betreffende vindplaats.

 

Vrijstellingsgrenzen

Niet elke bodemverstoring is in eenzelfde orde en omvang potentieel bedreigend voor het archeologisch erfgoed. De gemeente zal, om tot een evenwichtig beleid voor het beheer van de archeologische waarden te komen, moeten kijken naar de grenzen van bodemverstorende activiteit. Daarbij wordt gekeken naar de diepte en het oppervlak van de verstoring. In de Monumentenwet 1988 is een landelijke ondergrens van 100 m² aangegeven. Voor projecten met een omvang kleiner dan 100 m² kan de gemeente geen archeologisch rapport verplicht stellen. Van deze grens van 100 m² mag de gemeente afwijken. Voor de diepte van bodemingrepen geeft de wet echter geen grens aan. Dat betekent dat de gemeente zelf de dieptemaat kan bepalen, mits deze in de bestemmingsplanvoorschriften is opgenomen.

Om te voorkomen dat particulieren en ontwikkelaars voor elke bodemingreep, waarvan op voorhand vaststaat dat de potentiële bedreiging van de bodemingreep voor het archeologisch erfgoed niet groot zal zijn, een archeologisch onderzoek moeten doen, zullen de vrijstellingsgrenzen worden aangepast. Zo worden op dit moment onderzoeken verplicht gesteld bij bodemingrepen die in diep gelegen stroomgordels (5 m-mv) worden uitgevoerd, terwijl de daadwerkelijke bodemverstoring vaak beperkt is, omdat graafwerkzaamheden meestal niet dieper dan 3 m-mv plaatsvinden. Dit leidt tot onnodige kosten voor initiatiefnemers. Dit wordt ook gedaan om ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te vertragen, en om de administratieve lasten voor de gemeente te beperken. Het voorstel voor aanpassing van de vrijstellingsgrenzen is in bijlage 3 en 4 vormgegeven.

 

7 COMMUNICATIE

 

Archeologie wordt beschouwd als gemeenschappelijk bezit. Het draagt immers bij aan de kennis van een gemeenschappelijk verleden van de gemeente. Informatie over archeologie moet dan ook voor iedereen beschikbaar en toegankelijk zijn. Wanneer de publieksfunctie van archeologie goed wordt ingericht kan dit een belangrijke bijdrage leveren aan de belangstelling voor oudheden en zo ook aan het draagvlak voor archeologie. De actuele waarden- en verwachtingenkaart zal, evenals de hiervan afgeleide beleidsadvieskaart inclusief de bijbehorende vrijstellingen en onderzoeksrichtlijnen, worden gepubliceerd op de website van de gemeente. Hiermee zijn deze voor een ieder raadpleegbaar.

In samenwerking met lokale historische verenigingen en de vrijwilligers van de Archeologische Werkgemeenschap (AWN en LWAOW), alsmede de inzet van de Erfgoedcommissie, zal gemeente Molenlanden de betrokkenheid van haar inwoners bij de historie en archeologie van de leefomgeving bevorderen.

Maximaal eens per vijf jaar wordt het archeologiebeleid van de gemeente geëvalueerd en geactua-liseerd. Eventuele aanpassingen zullen vervolgens door de gemeenteraad worden vastgesteld en krijgen een doorvertaling in de bestemmingsplannen. Eens per 10 jaar worden ook de archeologische waarden- en verwachtingskaart en de beleidsadvieskaart geactualiseerd.

 

8. BIJLAGEN

8.1 Archeologische Monumentenzorgcyclus

 

Als voor bodemverstorende activiteiten een vergunning of ontheffing wordt aangevraagd, wordt door de gemeente getoetst of er specifieke voorwaarden en eisen gelden die voortvloeien uit archeologie. Is dit het geval dan wordt de zogenaamde Archeologische Monumentenzorgcyclus (AMZ-cyclus) opgestart.

De Archeologische Monumentenzorgcyclus is een onderzoekscyclus die er op is gericht om kennis te verzamelen om als gemeente een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van bodemverstorende activiteiten. De centrale vraag is altijd of er behoudens-waardige archeologische waarden in het geding zijn. Het is naast een onderzoekstraject ook een besluitvormingstraject. Het besluitvormingstraject is beschreven in het handboek KNA (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, thans versie 4.1) en procedureel vastgelegd in de BRL (Bijzondere Richtlijn) SIKB 4000. Het handboek en de BRL 4000 is de leidraad voor de uitvoering van vooronderzoek en andere archeologische werkzaamheden op land en in waterbodems (onder water).

Bij voorgenomen vergunningsplichtige werkzaamheden geldt voor de initiatiefnemer de verplichting om een rapport aan te leveren waarin inzichtelijk wordt gemaakt welke archeologische (en/of cultuurhistorische) waarden aanwezig zijn en wat de mogelijke impact van het planvoornemen op deze waarden is. Dit betekent dat ten minste een archeologisch bureauonderzoek moet worden overgelegd waarin een specifieke archeologische verwachting voor de planlocatie is geformuleerd en waarin een advies is opgenomen omtrent de noodzaak, omvang en wijze van vervolgonderzoek (veldonderzoek). Bij het opstellen van het archeologisch advies dient rekening te worden gehouden met het specifieke planvoornemen (onder meer omvang, diepte en aard van de grondwerkzaamheden).

De archeologische adviseur van de gemeente beoordeelt het rapport en geeft een selectieadvies aan het bevoegd gezag over de te nemen vervolgstappen. De gemeente (als bevoegd gezag) doet een definitieve uitspraak over het vervolg van de procedure in het selectiebesluit. Wanneer er geen archeologische waarden zijn aangetroffen wordt het betreffende gebied vrijgegeven. Wanneer wel archeologische waarden aan de orde zijn, komt er vervolgonderzoek en vervolgens weer een selectiebesluit. De archeologische waarden worden dan ofwel opgegraven ofwel in de bodem behouden door een planaanpassing of de weigering van een vergunning.

De archeologische Monumentencyclus dient te worden betrokken bij de afgifte van bouw-, sloop- en aanlegvergunningen, alsmede bij het verlenen van een ontheffing. Daarnaast kan de AMZ-cyclus worden aangepast in ruimtelijke plannen om te beoordelen of er archeologische waarden aanwezig zijn. Plannen en projecten kunnen dan in een vroeg stadium hierop aangepast worden. Daarom is het verstandig dit traject in een zo vroeg mogelijk stadium in te beden in de projectplannen. Archeologie is dan ook een vast onderdeel van de vergunningverlening geworden.

 

8.2 Praktische uitvoering van archeologisch onderzoek

Uitvoering van archeologische werkzaamheden

Er worden in de KNA vier processtappen onderscheiden:

  • 1.

    Bureauonderzoek

  • 2.

    Inventariserend veldonderzoek (niet-gravend), zoals bijvoorbeeld een booronderzoek

  • 3.

    Inventariserend veldonderzoek (gravend), hieronder vallen ook de proefsleuven

  • 4.

    Selectie: behoud in situ (fysiek beschermen of inpassen in ruimtelijke plannen), opgraven

  • of archeologisch begeleiden.

 

Ad. 1

Het bureauonderzoek dient om de bekende archeologische waarden te inventariseren en te vertalen naar een verwachtingsmodel. Voor een dergelijk onderzoek is geen Programma van Eisen (PvE) of Plan van Aanpak (PvA) nodig.

Ad. 2

Bij het niet-gravend inventariserend veldonderzoek worden door middel van prospectie (boor-onderzoek, radiografisch onderzoek e.d.) veldgegevens verzameld. Voor een dergelijk onderzoek is een goedgekeurd PvA noodzakelijk. Doel is om in de verkennende fase na te gaan wat de bodemgenese is en in hoeverre het bodemprofiel intact is en in de karterende fase na te gaan of er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, archeologische indicatoren aanwezig zijn en om de begrenzing van het terrein te achterhalen.

Ad. 3

Bij het gravend karterend en waarderend veldonderzoek worden door middel van het graven van proefsleuven of een archeologische begeleiding van graaf- of sloopwerkzaamheden veldgegevens verzameld. Doel van het onderzoek is het waarderen van de vindplaats ten einde een advies te geven over de selectie (stap 4, wel of geen vervolgonderzoek d.m.v. een opgraving). Voor een dergelijk onderzoek is een door de gemeente goedgekeurd PvE noodzakelijk.

Ad. 4

Als besloten wordt de aangetroffen en gewaardeerde vindplaats in situ te behouden wordt de vindplaats niet verstoord en door fysieke en/of planologische maatregelen beschermd. Bij een opgraving van de vindplaats (behoud ex situ) worden alle vondsten en sporen gedocumenteerd. Als besloten wordt de bodemverstorende ingreep archeologisch te begeleiden vindt gedurende de werkzaamheden een regelmatige veldinspectie plaats. Voor deze processtap is eveneens een door de gemeente goedgekeurd PvE verplicht. Elk onderzoek levert meer en gedetailleerdere informatie op over de aanwezige archeologische vindplaats. Naarmate de AMZ-cyclus wordt doorlopen, neemt het detailniveau en ook het kostenniveau van het onderzoek toe.

Vergunninghoudende gemeenten hebben een opgravingsbevoegdheid en een gemeentelijke archeologische dienst en daarmee de juiste kennis en middelen in huis om deze verschillende processtappen te kunnen uitvoeren volgens de richtlijnen van de KNA. Niet-vergunninghoudende gemeenten moeten deze kennis en middelen extern inhuren. Gemeente Molenlanden heeft geen gemeentelijke of regionale archeologische dienst en zal, wanneer de gemeente verstoorder en dus initiatiefnemer is, archeologisch onderzoek door een archeologisch bedrijf laten uitvoeren. Hiervoor wordt te allen tijde conform het aanbestedingsbeleid van de gemeente gehandeld. Wanneer de gemeente niet de initiatiefnemer is, wordt de uitvoering aan de verstorende partij overgelaten, die doorgaans ook archeologisch onderzoek zal uitbesteden. De gemeente blijft het bevoegd gezag en zal erop toezien dat de eisen die aan archeologisch onderzoek worden gesteld volgens de wettelijke normen en het gemeentelijk of regionaal beleid worden uitgevoerd.

 

8.3 Voorstel voor het ophogen van terreinen en funderen door middel van paalfunderingen

Het huidige referentiekader voor de omgang met heien en funderen in bouwvlakken bestaat uit beleidsregels die door BAAC gekoppeld zijn aan de bestaande beleidskaart van Alblasserwaard-Vijfheerenlanden (paragraaf 7.6 p. 36-137) uit 2008. BAAC adviseert om vrijstelling te verlenen van archeologisch onderzoek, zolang de door heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot 1% of minder van het netto bouwoppervlak. Hamaland Advies onderschrijft het advies van BAAC, maar benadrukt dat toepassing van de voorgestelde maatregel per individuele bouwaanvraag om maatwerk vraagt! De door heien en funderen veroorzaakte bodemverstoring is sterk afhankelijk van de ondergrond, de aard en omvang van de archeologische vindplaats, het soort paal en het soort fundering. Op grond van de beschikbare literatuur over dit onderwerp, ‘best practices’ en op grond van resultaten van eerder in dit kader uitgevoerd geotechnisch- en archeologisch onderzoek, is door Hamaland Advies gezocht naar mogelijkheden om funderingsontwerpen en heitechnieken zodanig aan te passen, dat de in de ondergrond aanwezige archeologische waarden gespaard kunnen blijven. Tevens zijn voor dit adviesdocument de resultaten van het in het kader van het subproject Archeologie en Bouwen door de RCE uitgevoerde MADE-project (Huisman et al. 2009,Themaprogramma 3.1) en de speciaal door de RCE ontwikkelde leidraden als referentie gebruikt (Handreiking Archeologie Vriendelijk Bouwen, 2016, handreiking 1 t/m 5).

De 1% regeling die voor heien en funderen van kracht is in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, is een goed uitgangspunt voor de meeste bouwaanvragen in de regio. Hiermee wordt in de meeste gevallen tegemoetgekomen aan de wensen van de initiatiefnemer(s), zonder dat er noemenswaardige blijvende schade optreedt aan het bodemarchief. In voorkomende gevallen kan hiervan afgeweken worden, wat inhoudt dat een grotere verstoring toelaatbaar is. Indien dit direct of indirect leidt tot een planaanpassing, blijft verkennend archeologisch onderzoek echter noodzakelijk. Op grond van de onderzoeksresultaten in combinatie met de bouwtechnische gegevens zal in voorkomende gevallen, per aanvraag, een afweging gemaakt worden in hoeverre een bepaalde verstoring toelaatbaar is. Het bepalen van de toegestane vrijstelling is afhankelijk van het vindplaatstype en de omvang van de vindplaats. Een vuursteenvindplaats op een donk bijvoorbeeld, heeft meestal een vondststrooiing van enkele vierkante meters (extractiekamp) tot maximaal circa 50 m2 voor seizoenskampen. Een Bronstijdnederzetting met bijbehorend landbouwareaal op een oude stroomrug kan daarentegen meerdere hectares beslaan. Een boerderij uit de 17e eeuw die op een laatmiddeleeuwse woonterp is gebouwd, kent een meervoudige stratigrafie in tegenstelling tot een kortstondig gebruikt grafveld uit de IJzertijd. Ook de dikte van de afdekkende bovenlaag (bouwvoor of toemaakdek) en de grondslag (klei op veen of bijvoorbeeld zavel of zand) speelt een rol bij de mate van verstoring van het bodemarchief door heien of funderen. Bij sommige dicht aan de oppervlakte gelegen vindplaatsen kan het berijden van het terrein met een sondeerwagen al bezwaarlijk zijn.

 

Voor funderen in relatie tot verantwoorde amz gelden daarom de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Het uitgangspunt voor ontwikkelingen in een plangebied is (zoveel mogelijk) het behoud van de archeologische vindplaats(en);

  • 2.

    Bebouwing vindt –indien mogelijk- zoveel mogelijk plaats in reeds door eerdere bebouwing of bewerking geroerde grond;

  • 3.

    Funderingen op palen worden als destructief beschouwd voor het bodemarchief en worden daarom zoveel mogelijk vermeden, of – indien toch noodzakelijk – zo gering mogelijk in aantal en zo licht mogelijk uitgevoerd;

  • 4.

    Bij de maximale ontgravingsdiepte voor de nieuwbouw (onderkant funderingsbalken) wordt rekening gehouden houden met een bufferzone van 20 cm boven het archeologisch waardevol pakket (niveau);

  • 5.

    Bestaande funderingen worden tijdens de sloop zorgvuldig en zoveel mogelijk rechtstandig verwijderd om onnodige schade aan het bodemarchief te vermijden;

  • 6.

    Kruipruimtes en kelders worden in archeologische waardevolle gebieden zoveel mogelijk

  • vermeden of –indien onvermijdbaar- beperkt in diepte uitgevoerd.

Voor heien in relatie tot verantwoorde amz gelden daarom de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Bij de toepassing van paalfunderingen gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de palen worden trillingsvrij en geluidsarm aangebracht;

    • b.

      er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van groutinjectiepalen;

    • c.

      de palen hebben een zo gering mogelijke diameter met een maximaal draagvermogen (tot 2000 kN);

    • d.

      de palen hebben een relatief stijf vervormingsgedrag met een positief effect op de draagkracht van de paal;

    • e.

      door groutinjectie is er feitelijk geen beperking voor de bereikbare diepte.

  • 2.

    Het palenplan wordt zoveel mogelijk uitgedund (tot hart op hart afstand van minimaal 3,0 meter) om een machinale opgraving in de toekomst mogelijk te maken, of wordt (deels) vervangen door een strokenfundering die aangelegd wordt in reeds geroerde grond op een gestabiliseerd zandpakket (indien mogelijk);

  • 3.

    Plaatfunderingen worden zoveel mogelijk voorkomen of alleen dan toegepast, als het bodemmilieu hierdoor geen grote veranderingen ondergaat en de vindplaats behouden blijft. Indien aan deze richtlijnen kan worden voldaan kan in voorkomende gevallen van de door BAAC voorgesteld 1% regeling voor heien worden afgeweken. In gevallen waar hiervan niet kan worden afgeweken, blijft archeologisch onderzoek volgens de AMZ-cyclus noodzakelijk. Bij sloop van bestaande bebouwing op palen die opgevolgd wordt door nieuwbouw op palen met een beperkte diepte t.o.v. het maaiveld, kan worden volstaan met archeologische sloopbegeleiding en het beperkt opgraven van de bouwput tot de diepte die noodzakelijk is voor de aanleg van de funderingen (onderkant fundering).

Ophogen

In de standaard bestemmingsplanbepalingen van gemeente Molenlanden is opgenomen dat het ophogen van de bodem verboden is. Dit betekent dat elke ophoging van de bodem hoe gering ook, boven de vrijstelling van het aantal vierkante meters, onderzoeksplichtig is. Dit is niet erg praktisch. Hamaland Advies is er voorstander van de vrijstelling voor ophoging te koppelen aan een aantal randvoorwaarden. Voor onderzoeksvrij ophogen in relatie tot verantwoorde amz gelden daarom de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    De geplande erfverhardingen en parkeervoorzieningen worden aangelegd boven de archeologische (leef)laag. Puin en/of zandpakketten worden zoveel mogelijk aangebracht met een (open) verharding (bijvoorbeeld een klinkerbestrating);

  • 2.

    De maximale grondbelasting is dusdanig dat:

    • a.

      De horizontale verplaatsing van de archeologische lagen maximaal 5 cm bedraagt;

    • b.

      Het totale zettingverschil - tevens rekeninghoudend met differentiële klink - niet meer dan 8 cm tot 15 cm bedraagt, afhankelijk van het vindplaatstype en de aard en complexiteit (enkelvoudige of meervoudige strategie) van de aanwezige resten;

    • c.

      De compactie van het archeologisch niveau (cultuurlaag plus sporen) niet meer dan 10% van de totale dikte van het totale archeologisch niveau bedraagt;

  • 3.

    Het aanbrengen van een grondpakket bij ophoging van het bestaande maaiveld of bij ophoging van het niveau van bouwvlak heeft geen nadelige gevolgen voor het huidige bodemklimaat. Dat wil zeggen, oxidatie of reductie van het archeologisch niveau (sporen en vondsten) dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. De grondwaterstromen en de variatie in de grondwaterspiegel (na een nulmeting) blijven zoveel mogelijk onveranderd.

In uitzonderlijke gevallen kan om moverende redenen afgeweken worden van het bovenstaande. In dergelijke gevallen dient het besluit door een inhoudelijk deskundige te worden onderbouwd en wordt het besluit ter goedkeuring voorgelegd aan de bevoegde beleidsambtenaar en de monumentenadviescommissie.

 

8.3 Bestemmingsplanvoorschriften Dorpskernen

Artikel 21 Waarde - Archeologie – 2

(……)

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

21.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a.

    op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

  • b.

    ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:

    • a.

      de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

    • b.

      de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;

  • c.

    het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

    • 1.

      vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

    • 2.

      een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;

    • 3.

      een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

 

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie-2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a.

    het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;

  • b.

    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  • c.

    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  • d.

    het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

  • e.

    het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  • f.

    het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

  • g.

    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

  • h.

    het aanleggen van bos of boomgaard;

  • i.

    het scheuren van grasland;

  • j.

    het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.

21.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 21.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a.

    noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 21.2 in acht is genomen;

  • b.

    een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m² en niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm;

  • c.

    bestaan uit het heien van palen, zolang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r) van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;

  • d.

    bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;

  • e.

    bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;

  • f.

    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  • g.

    ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

(…….)

 

8.4 Bestemmingsplanvoorschriften Buitengebied

Artikel 29 Waarde - Archeologie - 7

(……)

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 7' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

29.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a.

    op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 29.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

  • b.

    ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels –  uitsluitend worden gebouwd, indien:

    • 1.

      de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;

    • 2.

      de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;

  • c.

    het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

    • 1.

      vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

    • 2.

      een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;

    • 3.

      een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

29.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie - 7' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a.

    het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;

  • b.

    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  • c.

    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  • d.

    het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

  • e.

    het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  • f.

    het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

  • g.

    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

  • h.

    het aanleggen van bos of boomgaard;

  • i.

    het scheuren van grasland;

  • j.

    het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.

29.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 29.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a.

    noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 29.2 in acht is genomen;

  • b.

    een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m² en niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm;

  • c.

    bestaan uit het heien van palen, zolang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r) van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;

  • d.

    bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;

  • e.

    bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;

  • f.

    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  • g.

    ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

(……..)

 

 

 

Hoornaar, 28 september 2021

De griffier ,

Marjolein Teunissen

de burgemeester,

Theo Segers