Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Doesburg

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Doesburg 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDoesburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Doesburg 2021
CiteertitelBeleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Doesburg 2021
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlageCIZ protocol

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-11-2021Nieuwe regeling

12-10-2021

gmb-2021-413755

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Doesburg 2021

Hoofdstuk 1. Inleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doesburg 2021 (hierna: de Verordening) is vastgesteld door de gemeenteraad. In deze beleidsregels staat een uitleg over hoe het college bepaalde bepalingen uit de Verordening toepast. Alle definities en begrippen in deze beleidsregels hebben dezelfde betekenis als in de Wmo 2015, de Verordening en het Besluit 2021 (hier: het Besluit). Overal waar we in dit document spreken over hij of zijn bedoelen we ook zij of haar.

 

De Wmo 2015 legt de nadruk op de eigen kracht en samenredzaamheid. Mensen komen zelf tot oplossingen op basis waarvan wordt bepaald op welke punten aanvullend een maatwerkvoorziening nodig is. Waar een inwoner niet meer in staat is om zelf te voorzien in zijn zelfredzaamheid en participatie, kan hij een beroep doen op een maatwerkvoorziening.

Zelfredzaamheid

Onder beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid worden de beperkingen van de inwoner op het vlak van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen (hierna ADL) verstaan en de beperkingen van de inwoner om een gestructureerd huishouden te voeren. Onder ADL vallen de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten. Ook het bieden van structuur bij de persoonlijke verzorging valt hieronder.

 

Voorbeelden van ADL-taken in het kader van de zelfredzaamheid van een inwoner zijn:

  • in en uit bed komen;

  • aan‐ en uitkleden;

  • bewegen;

  • lopen;

  • gaan zitten en weer opstaan;

  • lichamelijke hygiëne (wassen of douchen);

  • toiletbezoek;

  • eten/drinken;

  • medicijnen innemen;

  • ontspanning;

  • sociaal contact.

Bij bovenstaande activiteiten wordt opgemerkt dat de inwoner in bepaalde gevallen ook een aanspraak kan hebben op verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

 

Naast de ADL-verrichtingen valt ook het voeren van een gestructureerd huishouden onder de noemer zelfredzaamheid. Hieronder wordt verstaan:

  • het kunnen beschikken over een leefbaar huis(houden);

  • het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding en beddengoed;

  • het hebben van regie over het huishouden;

  • het kunnen beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden;

  • het thuis kunnen zorgen voor de kinderen die tot het gezin behoren.

Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden kan daarnaast bijvoorbeeld bestaan uit:

  • hulp bij contacten met officiële instanties;

  • hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden;

  • hulp bij het leren om zelfstandig te wonen;

  • hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken;

  • hulp bij het omgaan met geld.

Participatie

Beperkingen op het gebied van participatie zijn beperkingen waardoor mensen niet kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate:

  • mensen kan ontmoeten;

  • contacten kan onderhouden;

  • boodschappen kan doen;

  • aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen;

  • zich kan verplaatsen;

  • een sport kan beoefenen.

Wanneer blijvend permanent toezicht noodzakelijk is of 24-uurs zorg in de nabijheid dan is de grens van de Wmo bereikt en zal een beroep op de Wet langdurige zorg (hierna Wlz) moeten worden gedaan.

 

Om vast te kunnen stellen of een inwoner niet meer in staat is om zelf te voorzien in zijn zelfredzaamheid of participatie, wordt achtereenvolgens gekeken naar:

  • de mogelijkheden van de burger zelf, de mogelijkheden van gebruikelijke hulp, de mogelijkheid tot inzet van mantelzorg of andere hulp van het netwerk rond de burger of om een vrijwilliger in te zetten;

  • de beschikbaarheid van algemeen gebruikelijke voorzieningen;

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen in zijn buurt, zoals een maaltijdservice, een boodschappendienst of klussendienst of van algemene voorzieningen die het college ter beschikking stelt.

Als deze oplossingen nog onvoldoende zijn, wordt gekeken of een maatwerkvoorziening verstrekt kan worden. Maatwerkvoorzieningen zijn erop gericht dat mensen met een beperking, chronische, psychische of psychosociale problemen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ligt de focus op de te bereiken resultaten van de ingezette voorziening(en).

 

De gemeente kan maatwerkvoorzieningen verstrekken ten aanzien van:

  • zelfredzaamheid en participatie of;

  • beschermd wonen en opvang (via de centrumgemeente).

De hulpvraag is het uitgangspunt voor inzet van maatwerkvoorzieningen. Ook datgene dat nodig is om de mantelzorger van de cliënt te ondersteunen bij het verlenen van mantelzorg of om deze (tijdelijk) te ontlasten in een situatie van (dreigende) overbelasting, kan onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening. Als de inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening dan kan deze in natura of via een persoonsgebonden budget (pgb) of in een aantal gevallen als financiële tegemoetkoming worden verstrekt. De maatwerkvoorziening is een individuele voorziening. Tegen de toekenning of afwijzing hiervan is bezwaar en beroep mogelijk.

 

De Wmo 2015, de Verordening, het Besluit en deze Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Doesburg 2021 (hierna: beleidsregels) vormen een onlosmakelijk samenhangend geheel, waarbij de één voortborduurt op de ander en nader concretiseert. De wet staat boven de verordening die op haar beurt boven het besluit en de beleidsregels staat. In de beleidsregels wordt nader uitgewerkt welke maatwerkvoorzieningen verstrekt (kunnen) worden en onder welke voorwaarden en afwegingskaders dit gebeurt. Op een aantal plaatsen in de Verordening geeft de gemeenteraad de opdracht of de bevoegdheid aan het college om nadere regels te stellen. Deze zijn vastgelegd in het Besluit.

Hoofdstuk 2. Procedure van melding, onderzoek volgens stappenplan en aanvraag

Wil een cliënt in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening, dan kan hiervoor vormvrij door of namens de cliënt een melding worden gedaan. Het college bevestigt de ontvangst van de melding per e-mail of brief. In de ontvangstbevestiging staat een uitleg over de procedure, de onderwerpen die tijdens het onderzoek naar de hulpvraag aan bod komen. Ook staat de mogelijkheden genoemd om door een onafhankelijke cliëntondersteuner te worden bijgestaan en om een persoonlijk plan in te dienen.

 

Na de melding voert het college binnen zes weken een onderzoek uit naar de hulpvraag. Als vraagverheldering of verdieping nodig blijkt, dan maakt het college een afspraak met de cliënt voor een keukentafelgesprek. Een gesprek met de cliënt zelf, of diens vertegenwoordiger, maakt deel uit van het onderzoek. De onderzoekstermijn van zes weken kan met toestemming van de cliënt zo nodig worden verlengd. Als de cliënt niet instemt met verlenging van de termijn en de zes weken zijn verstreken, kan de cliënt alvast een aanvraag indienen. Op de aanvraag moet binnen twee weken besloten worden. De gemeente kan deze beslistermijn één keer verlengen met toestemming van de cliënt of met een redelijke termijn op basis van artikel 4:14 Awb.

Het vooronderzoek

Het vooronderzoek beslaat de tijd tussen de melding en het eerste gesprek en is bedoeld om alle benodigde gegevens van de cliënt te verzamelen. Als de cliënt bekend is, vindt er dossieronderzoek plaats, zodat deze niet opnieuw zijn hele geschiedenis hoeft te vertellen. Belangrijke kanttekening is dat het vooronderzoek binnen de onderzoekstermijn van zes weken valt.

Het persoonlijk plan

Na de melding kan een cliënt indien gewenst binnen zeven dagen een persoonlijk plan inleveren. In dit plan motiveert de cliënt welke doelen hij wil bereiken en welke ondersteuning volgens hem nodig is om die doelen te bereiken.

Cliëntondersteuning

Cliëntondersteuning houdt in dat inwoners recht hebben op gratis ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning. Deze ondersteuning draagt bij aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Het belang van betrokkene bij de cliëntondersteuning is het uitgangspunt. De cliënt kan tijdens het onderzoek naar de hulpvraag – vaak in de vorm van een keukentafelgesprek met de cliënt – gebruik maken van cliëntondersteuning. Dat kan zowel om informele (familie, vrienden) als formele vormen van cliëntondersteuning gaan.

 

De cliënt moet het gevoel hebben dat deze persoon daadwerkelijk naast hem staat en in de positie is om zijn belang te dienen. Als de cliënt twijfelt aan de objectiviteit heeft hij recht op een andere ondersteuner. De onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner wordt gewaarborgd via de wettelijke plicht ervoor te zorgen dat uitgangspunt bij de cliëntondersteuning het belang van betrokkene is en door middel van professionele autonomie van de cliëntondersteuner, vergelijkbaar met functionarissen in de positie van sociale raadslieden, maatschappelijk werkers en ouderenadviseurs. De gemeente heeft afspraken gemaakt met MEE voor de cliëntondersteuning. Cliënten kunnen zich bij de vraagbaak melden als zij behoefte hebben aan ondersteuning.

Onderzoek volgens stappenplan

Aan het begin van het eerste gesprek met de cliënt meldt de consulent welke informatie uit dit vooronderzoek naar boven is gekomen. Ook informeert de consulent de cliënt over de bescherming van de privacy. De gemeente vraagt cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te bewaren in de Wmo-administratie en om deze gegevens (gedeeltelijk) te verstrekken aan een (medisch) adviseur mocht dat nodig zijn voor het onderzoek.

 

Het gesprek wordt de identiteit van de cliënt gecontroleerd (artikel 2.3.4. lid 1 Wmo 2015). De medewerker stelt de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig document zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. De medewerker controleert aan de hand van dit document de persoonsgegevens van de cliënt. Als de identiteit van de cliënt is gecontroleerd, plaats de medewerker de opmerking “identiteit van cliënt vastgesteld” in het dossier.

 

Met de cliënt wordt op basis van onderstaand stappenplan het volgende in kaart gebracht:

  • 1)

    de hulpvraag, behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

  • 2)

    welke belemmeringen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

  • 3)

    welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig is voor de cliënt om voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

  • 4)

    de mogelijkheden om op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren.

Pas als er op basis van stap 4 van het hierboven genoemde stappenplan geen andere mogelijkheden zijn om de door een cliënt ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op te lossen, zal een Wmo-voorziening worden verstrekt.

 

In het onderzoek komen verder de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt, de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb in plaats van voor een maatwerkvoorziening in natura en welke criteria van toepassing zouden zijn bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening aan de orde. Het accent ligt op zorgvuldigheid en transparantie.

 

In spoedeisende gevallen kan tijdens het onderzoek een tijdelijke maatwerkvoorziening worden verstrekt voor de duur van het onderzoek. Het aanvragen van een (medisch) advies, bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies of een andere deskundige, kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. De consulent zal met de cliënt bespreken welke voorziening het meest geschikt is in zijn situatie. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of het inmeten of een offerte opmaken kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.

Ondersteuningsplan

De uitkomsten van het onderzoek worden vastgelegd in het ondersteuningsplan. Uit het ondersteuningsplan moet duidelijk worden in hoeverre de geconstateerde belemmeringen van de cliënt ondervangen kunnen worden met eigen kracht, gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorgers, algemene voorzieningen, of andere voorzieningen zoals de Zorgverzekeringswet of de Wlz. Vervolgens blijft over op welke punten een maatwerkvoorziening nodig is.

 

Het ondersteuningsplan wordt binnen zeven dagen na het gesprek, maar uiterlijk binnen 6 weken na de melding, aan de cliënt verstrekt. Cliënt heeft de mogelijkheid opmerkingen en/of aanvullingen in te brengen. De opmerkingen of aanvullingen worden toegevoegd aan het ondersteuningsplan. Zij vervangen dit plan dus niet (gedeeltelijk). Het ondersteuningsplan is de drager van het proces en is de samenvatting van het onderzoek.

Aanvraag

Hierna is de ‘meldingsfase’ afgerond. De cliënt kan er eventueel voor kiezen om schriftelijk een aanvraag in te dienen voor een maatwerkvoorziening. De gemeente hanteert een speciaal aanvraagformulier dat de cliënt kan invullen en opsturen. Als de cliënt het ondersteuningsplan ondertekent, daarop aangeeft dat hij in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening en dit plan terugstuurt naar de gemeente, wordt het ondersteuningsplan ook als aanvraag gezien. Als de cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger en de consulent na de 6 weken onderzoekstermijn van mening verschillen over de noodzaak van een maatwerkvoorziening, dan heeft cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger altijd het recht een aanvraag te doen en het daarvoor benodigde formulier in te vullen en te ondertekenen.

Pgb

Als een cliënt een aanvraag doet en de voorziening wil inkopen via een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in. Het budgetplan voldoet in elk geval aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 11 lid 1 van de Verordening. Het college beoordeelt of de aanvrager voldoet aan de voorwaarden voor verstrekking van een pgb. Hoogte van de PGB wordt vastgesteld conform artikel 13 van de Verordening.

Beschikking

Binnen twee weken na de schriftelijke aanvraag ontvangt de cliënt de beslissing op zijn aanvraag. Als deze termijn overschreden lijkt te worden, wordt de inwoner schriftelijk geïnformeerd binnen een zo kort mogelijke termijn. De gemeente kan deze beslistermijn één keer verlengen met toestemming van de cliënt of met een redelijke termijn op basis van artikel 4:14 Awb. De beschikking voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 10 van de Verordening.

Periodieke evaluatie

Periodiek wordt beoordeeld of de vanuit de Wmo geleverde zorg nog passend en noodzakelijk is. Als dit noodzakelijk is, betrekt de gemeente hierbij ook een door de aanbieder en de cliënt opgestelde evaluatie van de ondersteuning, die is verleend. Deze evaluatie wordt in eerste instantie via de cliënt opgevraagd. Als de cliënt niet over de evaluatie beschikt of deze niet wil verstrekken, biedt de Wmo 2015 een grondslag voor het opvragen van deze gegevens bij de aanbieder. De aanbieder is verplicht de gegevens desgevraagd te verstrekken.

Hoofdstuk 3. Criteria voor een individuele voorziening of maatwerkvoorziening

Wmo-cliënten kunnen alleen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening als zij binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag. Hierbij wordt in elk geval rekening gehouden met de mogelijkheden van:

  • Eigen kracht;

  • Gebruikelijke hulp, mantelzorg en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

  • Algemene voorzieningen;

  • Andere voorzieningen;

  • Algemeen gebruikelijke voorzieningen.

3.1 Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening is een, op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen. Op basis van de Wmo 2015 wordt een maatwerkvoorziening toegekend als dat noodzakelijk is ter ondervanging van een beperking van de cliënt in de zelfredzaamheid of participatie als gevolg van zijn beperking. Een inwoner komt pas voor een maatwerkvoorziening in aanmerking als alle hiervoor beschreven mogelijkheden niet of niet voldoende tot een oplossing hebben geleid. Verstrekking van een maatwerkvoorziening vereist een individuele beschikking. Criteria voor het toekennen van een maatwerkvoorziening staan in artikel 8 van de Verordening. De gemeente weigert een maatwerkvoorziening in de gevallen die staan genoemd in artikel 8a van de Verordening.

Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

De naar objectieve maatstaven gemeten "goedkoopste adequate" voorziening geldt als norm voor de verstrekking. Adequaat houdt in dat de voorziening haar doel moet bereiken op het gebied van zelfredzaamheid en/of participatie. Voldoen meerdere voorzieningen aan dit criterium, dan zal de gemeente voor de goedkoopst adequate voorziening kiezen, met daarin de prijs -kwaliteit afweging. Daarbij kan ook gekeken worden naar de lange termijn. Bijvoorbeeld een maatwerkvoorziening die duurder is maar korter hoeft te worden ingezet kan op de langere termijn de goedkoopst adequate voorziening zijn.

Als cliënt een duurdere oplossing verkiest of extra accessoires wil, dan moet hij de meerkosten daarvan zelf betalen. In dergelijke situaties vindt de verstrekking, als de cliënt aan de voorwaarden daarvoor voldoet, plaats in de vorm van een pgb gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.

Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vervoer (regiotaxi genoemd) is het meest sprekende voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer is de regiotaxi voorliggend. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van eigen vervoer, het reguliere openbaar vervoer, de Plusbus, vrijwillige hulpdienst vervoer of van vervoer door mensen uit de (sociale) omgeving, er wordt onderzocht door de consulent of cliënt gebruik kan maken van de regiotaxi (collectief vraagafhankelijk vervoer). Wanneer (medisch) is aangetoond dat de regiotaxi als collectieve vervoersvoorziening niet geschikt is voor cliënt, kan een andere adequate maatwerkvoorziening vervoer worden verstrekt.

 

Een inwoner kan in de volgende situaties in ieder geval geen gebruik van het openbaar vervoer maken:

  • de inwoner met beperkingen is niet in staat om zich 800 meter of meer zelfstandig te verplaatsen, met of zonder loophulpmiddel of verplaatsingsmiddel;

  • of de inwoner kan de wachttijden bij de bushalte niet overbruggen;

  • of de inwoner kan de instap in de bus niet maken;

  • of de inwoner is niet in staat langere tijd te zitten of de beweging van de bus of de trein te doorstaan.

Naast lichamelijke beperkingen is het ook mogelijk dat iemand wegens psychische of psychosociale problemen niet in staat is met het openbaar vervoer te reizen.

 

3.2 Eigen kracht

Het uitgangspunt van de Wmo 2015 is dat de burger eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving voor zover mogelijk, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Dit heet eigen kracht. Het is volgens de regering heel normaal dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat burgers en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen raken op maatschappelijke ondersteuning. De gemeente stimuleert dan ook primair de inwoner zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Daarvoor kijkt de consulent naar de persoonlijke eigenschappen van de inwoner en zijn talenten en vaardigheden, in combinatie met zijn directe omgeving. De gemeente kan ondersteunen bij het betrekken van personen uit de sociale omgeving van de inwoner. Van de inwoner kan hierbij worden verlangd dat hij de gemeente met deze personen in contact brengt. Deze personen kunnen vervolgens ook worden uitgenodigd bij het gesprek.

 

Onder het begrip “eigen kracht” valt niet iemands financiële kracht. Het is met andere woorden dus niet zo dat als een cliënt door de inzet van eigen financiële middelen een beperking kan opheffen, er dan geen of een beperktere maatwerkvoorziening hoeft te worden verstrekt. Een cliënt mag er op vrijwillige basis wel voor kiezen om het probleem op eigen kosten op te lossen. De gemeente zal in het Wmo-onderzoek de mogelijkheden en bereidwilligheid daartoe van een cliënt polsen. Is een cliënt bijvoorbeeld zelf bereid om op eigen kosten een huishoudelijke hulp in te schakelen, dan zal er sprake zijn van eigen kracht en hoeft dat gedeelte niet te worden gecompenseerd. Een cliënt mag er alleen nooit toe verplicht worden om de beperking uit eigen zak te compenseren. Een aanvraag voor bijvoorbeeld huishoudelijke ondersteuning mag dus niet worden afgewezen omdat een cliënt dergelijke ondersteuning ook zelf kan betalen.

 

3.3 Gebruikelijke hulp

Of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt beoordeeld aan de richtlijn die is opgenomen in Bijlage 1.

 

3.4 Algemene voorzieningen

Onder algemene voorziening wordt het aanbod van diensten of activiteiten verstaan dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Een algemene voorziening gaat voor op een individuele maatwerkvoorziening als zij:

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • door de cliënt financieel gedragen kan worden;

  • en een adequate oplossing biedt voor de beperking in de zelfredzaamheid of participatie

Algemene voorzieningen kunnen op de reguliere markt aangeboden worden of door de gemeente worden gerealiseerd. Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die vrij toegankelijk zijn. Wel kunnen er globale restricties en toegangscriteria worden gesteld. Bijvoorbeeld aan de frequentie waarmee de voorziening wordt bezocht of dat men behoort tot de doelgroep waarvoor de voorziening is bedoeld.

 

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn het openbaar vervoer, de Plusbus, de inloop voor ouderen, het welzijnsaanbod en het algemeen maatschappelijk werk.

 

3.5 Andere voorzieningen

Bij andere voorzieningen gaat het om voorzieningen die op grond van andere wetten of regelingen kunnen worden verstrekt. Als de hulpvraag van de cliënt met een andere voorziening kan worden opgelost, verstrekt de gemeente geen maatwerkvoorziening. Hieronder staat een afbakening met de domeinen waarmee men bij de verstrekking van de Wmo het vaakst mee te maken heeft.

Zorgverzekeringswet

De Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) geeft aan op welke medisch noodzakelijke zorg iemand recht heeft. De overheid beslist welke zorg in de basisverzekering zit (basispakket). Vanuit de Zvw wordt onder andere voorzien in:

  • GGZ zorg vanaf 18 jaar.

  • Verpleging en verzorging. Meer specifiek gaat het om de 'zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden’. Persoonlijke verzorging kan ook onder de Wmo vallen. Dit is het geval als er geen behoefte bestaat aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Als het onduidelijk is vanuit welke wet de verzorging moet worden geboden, vindt er een beoordeling plaatst door een wijkverpleegkundige.

  • Begeleiding naast behandeling. Als een hoofdbehandelaar naast de behandeling begeleiding op het niveau van een behandelaar nodig vindt (medisch, paramedisch, gedragswetenschappelijk, etc.) en die begeleiding een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de behandeling, dan valt de begeleiding onder het bereik van de Zvw. Het kan bijvoorbeeld gaan om het motiveren tot behandeling, het stimuleren van zelfzorg en het stimuleren van medicatie-inname. Begeleiding die geen geneeskundig doel treft en waarvoor geen deskundigheid op het niveau van de behandelaar nodig is, valt onder de Wmo 2015. De begeleiding is dan gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie zodat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven.

  • Zintuiglijk gehandicaptenzorg. Dit omvat multidisciplinaire zorg aan zintuiglijk gehandicapten gericht op het leren omgaan met dan wel het opheffen of het compenseren van de beperking, met als doel de persoon zo zelfstandig mogelijk te kunnen laten functioneren. Een behandeling kan bijvoorbeeld bestaan uit het omgaan met blindheid/doofheid, het aanleren van nieuwe vaardigheden zoals het omgaan met een smartphone en revalidatie.

     

    Naast de behandeling van de persoon met een zintuiglijke beperking gaat het ook om (indirecte) systeem-gerichte “mede”-behandeling van kinderen en volwassenen rondom de persoon met een zintuiglijke beperking. Er kan hen vaardigheden worden aangeleerd die in het belang zijn van de persoon met de zintuiglijke beperking. Ondersteuning die betrekking heeft op het maatschappelijk functioneren valt niet onder zintuiglijke gehandicaptenzorg op grond van de Zvw. Hiervoor kan begeleiding worden ingezet vanuit de Wmo 2015.

  • Paramedische zorg.

  • Medisch noodzakelijk verblijf vanwege geneeskundige zorg.

  • Hulpmiddelen. Voor langdurig gebruik vallen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen en douche- en toiletvoorzieningen echter onder de Wmo.

  • (Zittend) ziekenvervoer.

Wet langdurige zorg

Via de Wet langdurige zorg (Wlz) wordt zorg geleverd voor mensen die blijvend zijn aangewezen op permanent toezicht of 24-uurs zorg in de nabijheid. De zorg wordt geïndiceerd door het CIZ. De uitvoering van de Wlz wordt gedaan door de zorgkantoren. De Wlz heeft voorrang boven de Wmo 2015. Dit geldt ook wanneer er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de Wmo-cliënt een indicatie voor Wlz-zorg zou kunnen krijgen, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van het indicatiebesluit. In dat geval onderzoekt de gemeente zelf of de cliënt voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor Wlz-zorg. Deze voorwaarden zijn dat er vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap dan wel een psychische stoornis, een blijvende behoefte bestaat aan:

  • permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of

  • 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,

    • door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of

    • door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

De gemeente onderzoekt dit met behulp van een (extern) medisch advies en stemt anoniem met het CIZ af over de casus. Als uit dit onderzoek blijkt dat de cliënt in aanmerking kan komen voor Wlz-zorg, maar nog steeds weigert een aanvraag te doen bij het CIZ, wordt de ondersteuning vanuit de Wmo 2015 toch beëindigd.

 

Sommige hulpvormen biedt de Wlz niet. Deze hulp valt dus altijd onder het bereik van de Wmo 2015. Het gaat hierbij om:

  • Hulpmiddelen en woningaanpassingen voor cliënten die hun Wlz-indicatie verzilveren via een pgb, vpt, of mpt;

  • Collectief vraagafhankelijk vervoer.

Jeugdwet

Een persoon die qua leeftijd (jonger dan 18 jaar) tot de doelgroep van de Jeugdwet behoort, kan geen beroep doen op de Wmo, tenzij het gaat om voorzieningen die de wetgever expliciet onder de Wmo 2015 laat vallen, zoals woonvoorzieningen en hulpmiddelen.

Maaltijdverzorging

Bij de maaltijdverzorging kan er ondersteuning worden geboden vanuit de Wmo, de Wlz of de Zvw. Gaat het om (het aansporen tot) het bereiden van een maaltijd voor een volwassen cliënt, dan valt dit onder de Wmo. Gaat het om ondersteuning bij het nuttigen van een maaltijd, dan is van belang of er een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop is. Een voorbeeld van een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop is de situatie dat er tijdens het nuttigen van de maaltijd sprake is van stikgevaar. De wijkverpleegkundige beoordeeld of er sprake is van “behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop”. In dat geval valt de ondersteuning onder de Zvw. Is dit risico er niet, dan valt de ondersteuning bij het nuttigen van de maaltijd door een volwassene onder de Wmo, tenzij er sprake is van een Wlz-indicatie. In dat geval valt de in te zetten hulp onder het zorgpakket van de Wlz.

 

Bij de inzet van ondersteuning die door de gemeente moet worden geboden, onderzoekt de gemeente altijd of het probleem kan worden opgelost door de inzet van een maaltijdservice. In dat geval hoeft er vanuit de Wmo geen voorziening te worden ingezet.

 

3.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt als deze:

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • deze financieel gedragen kan worden door een persoon met een inkomen op minimumniveau.

Deze criteria volgen uit jurisprudentie van de CRvB. De gemeente hanteert hierbij de lijn dat ook voorzieningen die mogelijk niet volledig voldoen aan deze criteria, maar die door bijvoorbeeld de zorgverzekeraar niet meer worden vergoed vanwege het criterium algemeen gebruikelijk, hieronder vallen. Het gaat hierbij om voorzieningen die tegenwoordig eenvoudig te verkrijgen zijn in de reguliere handel. Denk bijvoorbeeld aan rollators of krukken.

Financieel draagbaar met inkomen minimumniveau

De gemeente Doesburg leest in “inkomen op minimumniveau” een inkomen op bijstandsniveau. Kan iemand met een inkomen op bijstandsniveau dus worden geacht een bepaalde aanschaf (nieuw of tweedehands) te kunnen doen, dan zal de voorziening “financieel kunnen worden gedragen door iemand met een inkomen op minimumniveau”. De gemeente stelt vast of een voorziening financieel kan worden gedragen door iemand met een inkomen op minimumniveau door als vuistregel te hanteren dat als iemand op basis van vijf procent van de geldende bijstandsnorm de voorziening binnen 36 maanden kan terugbetalen, er dan sprake is van een voorziening die financieel gedragen kan worden (ECLI:NL:RBDHA:2021:2084). Er is dan voldaan aan het vierde criterium, zoals hierboven genoemd. Het is hierbij niet relevant of de cliënt de voorziening ook daadwerkelijk kan betalen.

 

In bijlage 2 is een lijst opgenomen met voorbeelden van voorzieningen die de gemeente in elk geval als algemeen gebruikelijk ziet.

 

3.7 Langdurig noodzakelijk

Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om huishoudelijke ondersteuning.

 

Of sprake is van een langdurig noodzakelijke situatie is afhankelijk van het concrete geval. Over het algemeen wordt hieronder een periode langer dan 6 maanden of een blijvende situatie verstaan. Een ‘blijvende situatie’ omvat ook de terminale levensfase. Bij langdurig noodzakelijke situaties gaat het in ieder geval om situaties waarin de ondervonden beperking naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag onomkeerbaar is. Er is dan redelijkerwijs geen verbetering in de situatie van cliënt te verwachten. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

Kortdurende hulp in het huishouden

Kortdurende hulp in het huishouden wordt door de gemeente enkel verstrekt als deze hulp op het moment van de verstrekking naar verwachting tenminste zes weken noodzakelijk is. Is kortdurende hulp in het huishouden nodig voor een periode korter dan zes weken dan zal het inzetten van die hulp onevenredig veel administratieve lasten met zich meebrengen. Van een inwoner wordt verwacht om voor de periode van (maximaal) zes weken zelf een oplossing te regelen. In bijzondere situaties kan hiervan worden afgeweken, bijvoorbeeld als iemand helemaal geen netwerk heeft om een beroep op te doen.

Hoofdstuk 4. Huishoudelijke ondersteuning

Personen uit het sociale netwerk van een cliënt zijn vaak bereid om mantelzorg te verlenen of vrijwillig te helpen bij het huishouden. De hulp die een cliënt vanuit het sociale netwerk bij het huishouden ontvangt, gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Dergelijke hulp is echter niet afdwingbaar en daarmee in de praktijk vaak incidenteel en aanvullend op andere vormen van professionele zorg. Indien noodzakelijk kan de gemeentelijke ondersteuning bestaan uit tijdelijke vervanging van de mantelzorger om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen. Wanneer de hulpvraag ten aanzien van het huishouden van de cliënt kan worden opgelost met ondersteuning door een mantelzorger of een andersoortige hulpverlener uit het sociale netwerk van cliënt, gaat dit voor op de verstrekking van een voorziening. Bij de beoordeling of dit een geschikte oplossing is, moet rekening worden gehouden met de belastbaarheid van de mantelzorger of vrijwilliger om overbelasting te voorkomen. Voor het verkennen van de hulpvraag is het daarom van belang dat de mogelijkheden van de mantelzorger/vrijwillige hulpverlener worden betrokken in het onderzoek.

CIZ-protocol

Voor de vaststelling van de omvang van huishoudelijke ondersteuning hanteert de gemeente de normtijden uit het CIZ-protocol (bijlage 3). Dit normenkader voldoet aan de eisen die de CRvB stelt aan de onderbouwing van normtijden.

 

De gemeente kent drie typen huishoudelijke ondersteuning.

Maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning - eigen regie

Nadruk ligt op het geheel of gedeeltelijk overnemen van bepaalde huishoudelijke taken. Cliënten zijn in staat om de medewerker huishoudelijke ondersteuning zelf aan te sturen en regie te voeren.

 

Resultaatgebied: een gestructureerd huishouden. De dienstverlening is gericht op één of meerdere van de hieronder vermelde resultaten:

  • -

    Een schoon en leefbaar huis. De lichte huishoudelijke taken worden uitgevoerd (bed opmaken, stoffen, afwassen, kamers opruimen, vuilniszak verwisselen) en de zware huishoudelijke taken worden uitgevoerd (stofzuigen, schrobben/soppen van sanitair en keuken, dweilen, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval).

  • -

    Beschikken over schone was (wassen in wasmachine, drogen in droger of ophangen/afhalen, vouwen en opbergen). De cliënt dient zoveel als mogelijk te zorgen voor strijkvrij wasgoed.

  • -

    Beschikken over boodschappen (indien er geen passende andere oplossing is, zoals een boodschappendienst).

  • -

    Opruimen van boodschappen.

  • -

    De maaltijden zijn verzorgd (bereiden van broodmaaltijden en opwarmen van warme maaltijd).

Maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning

Hierbij ligt de nadruk op de regiefunctie. Dit type hulp is voor mensen die zelf niet goed kunnen aangeven wat precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden. De cliënt heeft licht verminderde of geen eigen regie over het huishouden. De huishoudelijke ondersteuner heeft een actieve signalerende functie t.a.v. de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt.

 

Resultaatgebied: cliënt voert zelf (weer), zoveel als mogelijk, de regie over zijn huishouden. De hierbij passende huishoudelijke taken zijn:

  • -

    Huishoudelijke werkzaamheden zoals onder ‘Huishoudelijke ondersteuning - eigen regie’.

  • -

    Activeren van de cliënt zodat hij/zij een eigen huishouden kan (blijven) voeren.

  • -

    Aanleren van huishoudelijke taken.

  • -

    Stimuleren van de zelfredzaamheid van de cliënt in de huishouding via instructie, advies en voorlichting.

  • -

    Organiseren en structureren van de dagelijkse huishoudelijke taken en dagelijks leven.

  • -

    Indien een cliënt licht verminderd of geen eigen regie over het huishouden kan voeren wordt ondersteuning geboden bij regie.

  • -

    Overname van huishoudelijke taken wanneer activeren en aanleren niet mogelijk is.

  • -

    Sturen op afschalen.

Sub-resultaten bij de inzet van Huishoudelijke Ondersteuning kunnen zijn:

  • -

    Huishoudelijke spullen in orde houden. Dit houdt in het ervoor zorgen dat er voldoende schoonmaakspullen in huis zijn.

  • -

    Het bereiden en klaarzetten van broodmaaltijden, het opwarmen van kant- en klaar maaltijden in de magnetron en in het geval van kinderen het bereiden en klaarzetten van de volledige maaltijd (ook buiten reguliere werktijden).

  • -

    Het gedeeltelijk overnemen van de organisatie van het huishouden waaronder afstemming met aanwezige zorg (meervoudige problematiek).

  • -

    Het stimuleren van de zelfwerkzaamheid van de cliënt in diens huishouden via instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden.

  • -

    Het aanleren van werkzaamheden gericht op het huishouden waaronder ook het bereiden en klaarzetten van (brood) maaltijden en zelfverzorging (hieronder wordt verstaan het verzorgen van de cliënt, zijn gezinsleden en kinderen).

Combi-ondersteuning thuis

Deze vorm van ondersteuning is gericht op cliënten waarvoor alleen huishoudelijke ondersteuning onvoldoende is. Combi-ondersteuning thuis is een combinatie van huishoudelijke ondersteuning en begeleiding door één zorgverlener.

 

Om te kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis, een gestructureerd huishouden en regie over het dagelijks leven heeft de cliënt COT nodig voor het geheel of gedeeltelijk overnemen van bepaalde huishoudelijke taken, ondersteuning bij de organisatie van het huishouden en ondersteuning bij het aanbrengen van (dag)structuur.

 

Resultaatgebied. COT is gericht op:

  • -

    Activeren van de cliënt zodat hij/zij een eigen huishouden kan (blijven) voeren.

  • -

    Aanleren van huishoudelijke taken.

  • -

    Stimuleren van de zelfredzaamheid van de cliënt in de huishouding via instructie, advies en voorlichting.

  • -

    Organiseren en structureren van de dagelijkse huishoudelijke taken en dagelijks leven.

  • -

    Regie voeren of ondersteunen bij regie voeren.

  • -

    Overname van huishoudelijke taken wanneer activeren en aanleren niet mogelijk zijn.

  • -

    Sturen op afschalen.

  • -

    De medewerker COT heeft een actieve signalerende functie t.a.v. de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt.

Sub-resultaten bij de inzet van COT kunnen, naast hetgeen bij de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning genoemd wordt, zijn:

  • -

    Het ondersteunen bij zorg (niet de opvoeding, maar bijvoorbeeld ondersteunen bij de wasverzorging, afruimen en andere praktische zaken).

  • -

    Zelfverzorging: het verzorgen van de cliënt en andere gezinsleden (ook kinderen). Het gaat hier om hulp ondersteunend naar 'persoonlijke verzorging'. Bijvoorbeeld een maaltijd klaarzetten en een po legen. Maar niet om de activiteiten die onder de Zvw/Wlz functie 'persoonlijke verzorging ' vallen.

  • -

    Het organiseren van het dagelijks leven, zoals weekstructuur, dagplanning, organiseren van belangrijke afspraken.

  • -

    Het begeleiden en ondersteunen bij administratieve handelingen, zijnde geen financiële handelingen, zoals bankzaken, overschrijvingen en/of zaken met Digi-D.

  • -

    Toeleiden naar financiële ondersteuning wanneer nodig.

  • -

    Contacten aangaan met het netwerk.

  • -

    Het begeleiden en stimuleren naar algemene- en voorliggende voorzieningen, bijvoorbeeld naar een buurt- of inloophuis.

Voortzetting na overlijden

Wanneer de cliënt overlijdt en een huisgenoot, die beperkingen heeft, achterblijft wordt de hulp bij het huishouden gedurende veertien dagen, na datum van overlijden van de cliënt, voortgezet. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot twee weken de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren of een aanvraag op zijn/haar naam in te dienen.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen hebben tot doel om het normale gebruik van de woning weer mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

 

5.1 Uitgangspunt woonvoorziening hoofdverblijf

Het college verstrekt geen woonvoorziening (artikel 8a lid 2 onder f Verordening) als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen.

 

5.2 Minderjarige cliënt en co-ouderschap

In het geval dat er om een woonvoorziening voor een minderjarige cliënt wordt verzocht, wordt alleen een dergelijke voorziening verstrekt voor de woning waar deze cliënt op basis van het ouderschapsplan, de (echtscheidings-)beschikking dan wel een echtscheidingsconvenant hoofdverblijf heeft. Deze bepaling staat er niet aan in de weg dat er daarnaast een woonvoorziening wordt verstrekt om de woning van de andere ouder bezoekbaar te maken voor cliënt (zie 5.5).

 

5.3 Afweging tussen verhuizen of een woningaanpassing

Net zoals bij andere voorzieningen, wordt ook bij woonvoorzieningen de afweging gemaakt wat de goedkoopst adequate oplossing is voor de beperkingen in het normale gebruik van de woning van de cliënt. Is er een woningaanpassing nodig, die de kosten voor een verhuizing (zie 5.13) overstijgt, dan wordt de afweging gemaakt of verhuizen een goedkopere adequate oplossing is. Hierbij moet een belangenafweging worden gemaakt tussen het aanpassen van de huidige woning of het verhuizen naar een andere woning. Onderstaande factoren worden hierin altijd meegenomen:

Belangenafweging

  • 1.

    De aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen binnen een medisch aanvaardbare termijn. Als er niet binnen een verantwoorde termijn een geschikte woning beschikbaar is, is verhuizen geen adequate oplossing. Welke termijn dit is, kan per situatie verschillen en zal zo nodig moeten blijken uit medisch advies.

  • 2.

    Kostenvergelijking tussen aanpassen en verhuizen. De aanpassingskosten van de huidige woning worden afgezet tegen alle kosten die een verhuizing met zich meebrengt voor de gemeente. Je kunt hierbij denken aan een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en/of stoffering van de nieuwe woning, kosten voor het eventueel aanpassen van de woning en het eventueel vrijmaken van een woning. Is een verhuizing goedkoper, maar is het verschil met aanpassen gering, dan kan toch worden besloten om de huidige woning aan te passen.

  • 3.

    Belangen op het gebied van volkshuisvesting. Als een aangepaste woning beschikbaar is, kan het ondoelmatig zijn om ook een andere woning aan te passen. Niet alle aangepaste woningen zijn namelijk even goed verhuurbaar. Als een geschikte kandidaat voor die woning gevonden wordt, kan verhuizen de voorkeur hebben, ook al leidt dit niet direct tot lagere kosten.

  • 4.

    Sociale omstandigheden. Daarbij valt te denken aan de binding die de cliënt heeft met de buurt, zoals hoelang een cliënt al in die buurt woont, de aanwezigheid van familie en/of vrienden, de mantelzorg die door verhuizing weg zou vallen, de gezondheidssituatie van de partner, de aanwezigheid en afstand tot verschillende voorzieningen, etc.

  • 5.

    Afstemming met andere voorzieningen, in het bijzonder vervoersvoorzieningen. Als een woning dichtbij voorzieningen ligt, kan de gemeente tot de conclusie komen dat het adequater is om de huidige woning aan te passen dan de cliënt te laten verhuizen. De bereikbaarheid van voorzieningen blijft daardoor beter en op het gebied van vervoersvoorzieningen hoeven wellicht minder aanvullende maatregelen te worden genomen.

  • 6.

    Werksituatie. Als de cliënt door de verhuizing dichter bij zijn werk kan komen wonen, heeft verhuizen wellicht de voorkeur. Dat betekent echter niet dat verhuizen om dichterbij het werk te wonen op zichzelf een reden is om een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en/of stoffering te verstrekken.

  • 7.

    Verandering in woonlasten. Van belang is dat alle financiële gevolgen van een verhuizing binnen aanvaardbare grenzen voor de cliënt vallen.

  • 8.

    Wooncomfort. Er moet rekening mee worden gehouden of cliënt er bij een verhuizing in wooncomfort niet te veel op achteruit gaat.

  • 9.

    Is de cliënt huurder of eigenaar van de woning? Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer consequenties hebben dan verhuizen vanuit een huurwoning. Dat zal met name in financiële zin het geval kunnen zijn.

  • 10.

    De wil van de cliënt om te verhuizen. Ondanks dat een verhuizing uiteindelijk een hele goede oplossing kan zijn, is de cliënt het hier in eerste instantie vaak niet mee eens. Als alle factoren in de overweging zijn meegenomen en het college beslist dat verhuizen de goedkoopst compenserende voorziening is, dan is dat toch de voorziening die wordt toegekend. De cliënt kan er eventueel voor kiezen om de financiële tegemoetkoming voor verhuizing en/of stoffering in te zetten voor het adequaat aanpassen van de huidige woning. De extra kosten zijn dan echter wel voor rekening van de cliënt. Ten aanzien van dezelfde beperkingen kan de cliënt dan vervolgens niet na enige tijd met succes alsnog om een woningaanpassing vragen. Voor wat betreft nieuw ingetreden beperkingen kan er wel een nieuwe compensatieplicht bestaan.

Verhuizing naar een adequate woning

Verhuist cliënt naar een andere woning dan is van belang dat de cliënt vooraf met de gemeente afstemt of de woning geschikt is of eenvoudig geschikt te maken is. Zoals ook is vastgelegd in de Verordening (artikel 8a lid 2 onder i), wordt namelijk geen woonvoorziening verstrekt als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door de gemeente. Verder doet de gemeente alleen aanpassingen aan woningen waarvan vaststaat dat de cliënt daar daadwerkelijk gaat wonen. Hiervoor kan het nodig zijn dan de cliënt een huurovereenkomst of een (voorlopig) koopcontract overlegt.

Financiële tegemoetkoming bij vrijmaken woning

In die gevallen waarin een voor een cliënt geschikte woning wordt bewoond door een derde en die derde bereid is om te verhuizen om de woning vrij te maken voor cliënt, kent de gemeente aan deze derde (eveneens) een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en/of stoffering toe. De gemeente kan een derde niet dwingen om de woning vrij te maken, maar kan bij bereidheid tot verhuizing wel een financiële compensatie aanbieden.

 

5.4 Praktische zaken woningaanpassingen

  • De gemeente vergoedt geen woonvoorzieningen op een hoger niveau dan het niveau van de voorzieningen in de sociale woningbouw. Bij grotere of luxere woningen worden dus geen extra voorzieningen aangebracht dan noodzakelijk.

  • Als de kosten van een woningaanpassing van te voren niet duidelijk zijn, dan kan een offerte worden gevraagd voordat er een beslissing op de aanvraag wordt genomen. Als de aanpassingskosten meer dan € 7.500,00 zullen bedragen, dienen door de cliënt twee offertes van verschillende aanbieders te worden overgelegd.

  • De voorziening wordt verstrekt aan de cliënt. In de Wmo 2015 is vastgelegd dat de eigenaar van de woning niet akkoord hoeft te gaan bij een noodzakelijke woningaanpassing voor een huurder. Bij het verlaten van de woning is de huurder ook niet gehouden de woning in de oorspronkelijke staat terug te brengen.

  • Als de gemeente een pgb verstrekt om een woningaanpassing te realiseren, moet de uitvoering van die aanpassing binnen 6 maanden nadat het pgb daarvoor is toegekend, zijn ingezet. Voltooiing van de werkzaamheden moet worden gemeld waarna, eventueel na controle, het pgb wordt uitbetaald.

5.5 Bezoekbaar maken van de woning

Als de gemeente van mening is dat dit noodzakelijk is in het kader van de maatschappelijke participatie van een cliënt die ingezetene van deze gemeente is, dan kan een woonvoorziening worden verstrekt ten aanzien van een andere woning dan waar cliënt hoofdverblijf heeft om die woning bezoekbaar te maken voor cliënt. Dit is ook het geval als de desbetreffende woning zich in een andere gemeente bevindt. Het omgekeerde geldt ook. Het bezoekbaar maken van een woning in de gemeente voor een cliënt uit een andere gemeente, dient gerealiseerd te worden door deze andere gemeente. De gemeente heeft een compensatieplicht ten aanzien van de ingezetene van de eigen gemeente.

Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. De gemeente financiert geen aanpassingen om logeren mogelijk te maken.

 

5.6 Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorger(s) kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de cliënt had voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen, enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

 

5.7 Losse woonunit

Het kan voorkomen dat het plaatsen van een losse woonunit de goedkoopst adequate oplossing is. De gemeente draagt in een dergelijke situatie ook de kosten van verwijdering en herstel als de unit niet langer nodig is en de unit geen eigendom is geworden van de eigenaar van de onderliggende grond.

 

5.8 Wooncomplex en/of doelgroepengebouw

Woont een cliënt in een wooncomplex, dan kunnen op de persoon gerichte aanpassingen worden aangebracht in de algemene ruimte van dat wooncomplex, om de woning voor de cliënt bereikbaar en toegankelijk te maken. Het aanpassen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen of met de Vereniging van eigenaren.

 

Woonvoorzieningen die in de algemene ruimte kunnen worden aangebracht beperken zich in principe tot de volgende voorzieningen:

  • -

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • -

    het aanbrengen van elektrische toegangsdeuren of automatische deuropeners;

  • -

    de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw;

  • -

    het plaatsen van drempelhulpen of vlonders;

  • -

    het realiseren van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het wooncomplex/gebouw.

Doelgroepgebouw

Als een cliënt woont in een wooncomplex/doelgroepengebouw dat specifiek bedoeld is voor ouderen of personen met een lichamelijke beperking, dan mag worden verwacht dat dit complex/gebouw voldoet aan de basiseisen van toegankelijkheid voor deze doelgroepen. Dat wil zeggen dat iemand zonder problemen zijn eigen woning moet kunnen bereiken, ook als deze rolstoel gebonden is. Een woonvoorziening voor de algemene ruimte is dan niet aan de orde. De woningeigenaar is hiervoor verantwoordelijk.

 

5.9 Woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Ook woonwagens en woonschepen kunnen worden aangepast. Hiervoor gelden aanvullende eisen in verband met de duurzaamheid van de voorziening. Het is de bedoeling dat de cliënt ten minste gedurende 5 jaar gebruik kan maken van de aanpassingen in de woonwagen of het woonschip. Dat betekent dat een voorziening voor aanpassing van een woonwagen of woonschip slechts wordt verstrekt als:

  • -

    de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • -

    de woonwagen of het woonschip ten tijde van de aanvraag in de gemeente een standplaats of ligplaats heeft die nog minimaal vijf jaar beschikbaar blijft voor de persoon.

Aanpassing van een binnenschip is mogelijk, als de aanpassing betrekking heeft op het voor de persoon bestemde gedeelte van het verblijf van een binnenschipruimte die bestemd is voor het gebruik door de persoon, met inbegrip van een keuken, provisiekamer, toilet, wasgelegenheid, verblijfsruimte en slaapruimte, met uitzondering van het stuurhuis. Het binnenschip moet als zodanig te boek zijn gesteld in het register, als bedoeld in boek 3, titel 1, afdeling 2 BW en ook als binnenschip worden gebruikt.

 

5.10 Losse (roerende) woonvoorzieningen

Onder losse woonvoorzieningen worden verstaan zaken als tilliften, douche-toiletstoelen, douchestretchers, etc. Het gaat om (roerende) woonvoorzieningen, die niet algemeen gebruikelijk zijn (artikel 3.6. Beleidsregels). Ten aanzien van voorzieningen voor het zich wassen of de toiletgang geldt dat zij op basis van de Zorgverzekeringswet kunnen worden verstrekt als het gaat om zorg voor een beperkte of onzekere duur. Onder een beperkte duur wordt een periode van 26 weken verstaan.

 

Losse woonvoorzieningen worden in bruikleen of in eigendom verstrekt. Het verstrekken van een pgb is ook mogelijk.

 

Bij het verstrekken van losse woonvoorzieningen wordt rekening gehouden met de belangen van mantelzorgers die de voorziening moet kunnen bedienen.

 

Ook de traplift wordt onder een losse woonvoorziening verstaan. De traplift wordt door de gemeente aangekocht en in bruikleen verstrekt. Na beëindiging van het gebruik wordt de traplift door de trapliftfabrikant ingenomen en klaargemaakt voor hergebruik.

 

5.11 Dubbele woonlasten, tijdelijke huisvesting of huurderving

Het kan zijn dat een woning aangepast moet worden voordat betrokkene erin kan wonen of dat betrokkene de woning tijdelijk moet verlaten in verband met de aanpassing. In die gevallen is een maatwerkvoorziening mogelijk ten behoeve van de reële extra woonkosten.

 

Als een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente, door een verhuurder wordt vrij gehouden kan aan de verhuurder, voor maximaal 6 maanden, de gederfde huur worden betaald.

 

5.12 Onderhoud, keuring en reparatie

Voor onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte woonvoorzieningen kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt zolang de voorziening noodzakelijk is.

 

5.13 Financiële tegemoetkoming voor verhuizing en/of herinrichting

De belangen op basis waarvan een afweging gemaakt wordt tussen het verhuisprimaat en het toekennen van een woningaanpassing staan uitgewerkt in artikel 5.3 van deze beleidsregels.

Een tegemoetkoming in de verhuizing en/of herinrichting wordt verstrekt als financiële tegemoetkoming (artikel 14 Verordening). Dit wil zeggen dat de cliënt een geldbedrag ontvangt als tegemoetkoming in de kosten die worden gemaakt. De cliënt is vrij om zelf een aanbieder of leverancier te kiezen en afspraken te maken over de invulling van de voorziening. Een financiële tegemoetkoming moet in de buurt komen van de daadwerkelijke kosten, maar hoeft niet kostendekkend te zijn. De gemeente onderzoekt per situatie of de cliënt zelf of met behulp van zijn netwerk in staat is om zijn inboedel over te verhuizen. In dat geval wordt alleen een financiële tegemoetkoming voor stoffering van de nieuwe woning verstrekt en niet voor de verhuizing zelf.

Hoofdstuk 6. Begeleiding

Begeleiding betreffen activiteiten die gericht zijn op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en zelfstandig wonen of voorkomen van verwaarlozing van de cliënt. Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden.

 

6.1 Groepsbegeleiding

Groepsbegeleiding is veelal bekend onder de naam dagbesteding. Groepsbegeleiding is programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma), methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel, vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt en is gericht op het structureren van de dag en het oefenen met vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten, ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in groepsbegeleiding voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan welzijnsactiviteiten in bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte in de buurt voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben, is groepsbegeleiding nodig. Er zijn twee soorten groepsbegeleiding.

Groepsbegeleiding stabiel

Bij het product Groepsbegeleiding stabiel ligt de focus op het stabiel houden van de situatie van de cliënt. Er is geen concreet ontwikkeldoel geformuleerd voor de cliënt. Doelstelling bij groepsbegeleiding stabiel is het stabiel houden van de fysieke en/of cognitieve zelfredzaamheid van de cliënt.

Groepsbegeleiding ontwikkeling

Bij het product ‘Groepsbegeleiding ontwikkeling’ ligt de nadruk op het actief verbeteren of voorkomen van verslechtering van de zelfredzaamheid van de cliënt. Er zijn concrete ontwikkeldoelen geformuleerd voor de cliënt. Een voorwaarde hiervoor is dat de cliënt leerbaar/stuurbaar is.

 

Voor groepsbegeleiding ontwikkeling is de doelstelling het vertragen van de achteruitgang of bevorderen van de fysieke en/of cognitieve zelfredzaamheid van de cliënt.

 

Bij cliënten met beginnende dementie kan Groepsbegeleiding ontwikkeling alleen worden ingezet met de doelstelling voorkomen van verslechtering.

 

6.2 Individuele begeleiding

Begeleiding is gericht op het vergroten/ontwikkelen van de zelfredzaamheid van de cliënt. Indien dit niet meer mogelijk is, zal ambulante begeleiding zich richten op het stabiliseren en voorkomen van verdere terugval in de zelfredzaamheid. Dit moet bijdragen aan de doelstelling om zelfstandiger in de maatschappij te staan. De begeleiding kan zich richten op alle leefgebieden voor zover nodig: zelfstandig wonen, werk, participatie, sociale contacten, financiën, gezondheid/persoonlijke verzorging en dergelijke.

 

Begeleiding is gericht op het realiseren van de volgende doelstellingen:

  • -

    Ontwikkelen van zelfredzaamheid. De begeleiding is met name bedoeld om een verandering tot stand te helpen brengen; te ondersteunen bij het hanteerbaar krijgen van gedrag opdat de cliënt mee kan doen in de maatschappij, er weer bij kan horen.

  • -

    Stabiliseren van zelfredzaamheid, als ontwikkelen van zelfredzaamheid (nog) niet haalbaar is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cliënten die zorg mijden en waar bemoeizorg niet passend is of in aansluiting op bemoeizorg.

  • -

    Elkaar ontmoeten kan een onderdeel zijn van het doel om begeleiding in te zetten, maar is nooit het hoofddoel. In dat geval kijkt het lokale team samen met de cliënt wat een passend aanbod is waaraan hij zelf of eventueel met behulp van eigen netwerk, vrijwilligers of aangestuurd door een ambulant begeleider kan deelnemen.

Begeleiding individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven, bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in bijvoorbeeld een buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.

 

Er kunnen twee soorten individuele begeleiding worden ingezet.

Begeleiding basis

Begeleiding basis is gericht op:

  • -

    Cliënten activeren en aanbrengen van dagstructuur.

  • -

    Cliënten stabiel houden: op orde brengen of handhaven van de situatie.

  • -

    Oefenen en inslijpen/toepassen van praktische vaardigheden samen met de cliënt om achteruitgang te voorkomen.

  • -

    Ondersteunen bij het regelen/overnemen van dagelijks/praktische bezigheden (financiën, dagstructuur, zelfstandig wonen, participatie, sociale contacten, gezondheid/persoonlijke verzorging, e.d.).

  • -

    Ondersteuning mantelzorg.

Begeleiding basis is bedoeld voor:

  • -

    Cliënten met alleen een verstandelijke, lichamelijk/somatische of geriatrische beperking.

  • -

    Cliënten vanuit de doelgroep GGZ en NAH, al dan niet in combinatie met een verstandelijke beperking, waarbij sprake is van een zelfredzaamheidsvraagstuk en waarbij het merendeel van onderstaande criteria van toepassing zijn:

    • Cliënt vertoont gedrag dat redelijk constant is.

    • Bij beperkt regieverlies en/of beperkte gevolgen voor het dagelijks leven.

    • Situatie is redelijk voorspelbaar.

    • Cliënt is nog redelijk actief.

    • Cliënt heeft redelijk inzicht in eigen beperking/ziekte.

    • Stabiel medicatiegebruik.

Begeleiding specialistisch

Begeleiding specialistisch is gericht op:

  • -

    Blijven meedoen in de maatschappij bij ernstig regieverlies.

  • -

    En/of het overbruggen tot een behandelingstraject.

  • -

    En/of het methodisch trainen van vaardigheden volgend op behandeling.

  • -

    En/of ontwikkelingsgericht trainen van vaardigheden met behulp van methodische interventies.

Begeleiding specialistisch is bedoeld voor cliënten vanuit de doelgroep GGZ en NAH, al dan niet in combinatie met een verstandelijke beperking, waarbij sprake is van een zelfredzaamheidsvraagstuk en het merendeel van onderstaande criteria van toepassing zijn:

  • -

    Cliënt vertoont zeer regelmatig onvoorspelbaar gedrag.

  • -

    De situatie is onvoorspelbaar; de cliënt is zeer snel (psychisch) uit balans (met bijvoorbeeld psychoses tot gevolg).

  • -

    Bij ernstig regieverlies en grote gevolgen voor het dagelijks leven.

  • -

    Cliënt is veelal passief/zeer beperkt actief.

  • -

    Cliënt heeft geen of beperkt ziekte-inzicht.

  • -

    Cliënt moet nog leren omgaan met veranderingen in bijvoorbeeld medicatiegebruik.

6.3 Behandeling is adequaat compenserend

Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Om de mogelijkheden hiertoe te beoordelen, kan het college een medisch adviseur (onafhankelijk arts) inschakelen. Behandelingen kunnen bijvoorbeeld worden geboden door een ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen Geneeskunde in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

 

Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet, dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.

 

6.4 Afstemming met andere wettelijke regelingen met betrekking tot de dagbesteding

Er zijn wettelijke arbeidsvoorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening begeleiding wordt overwogen. Op grond van de Participatiewet, de Ziektewet, de WIA en de Wajong zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat voorzover aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen mogelijk en adequaat is, geen groepsbegeleiding (dagbesteding) wordt ingezet.

 

6.5 Indiceren van begeleiding

De indicatiestelling voor voorzieningen in de vorm van begeleiding gebeurt volgens de richtlijnen in de regio Centraal Gelderland.

Hoofdstuk 7. Activerend Werk

Activerend Werk bestaat uit het aanbieden van passende werkzaamheden inclusief de bijbehorende begeleiding, waardoor inwoners met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij. Wanneer de inwoner zich kan ontwikkelen naar een volgende trede op de participatieladder omvat Activerend Werk ook de begeleiding van het traject dat de inwoner hiervoor moet doorlopen. De mate van begeleiding is afhankelijk van de positie van de inwoner op de participatieladder. Bij de keuze van passende werkzaamheden wordt uitgegaan van de kracht en de kwaliteiten van de inwoner en het werk dat daarbij past, in plaats van de belemmeringen en de zorg die nodig is.

 

Activerend werk heeft als doel het ondersteunen van inwoners met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, die actief een bijdrage willen leveren aan de samenleving / willen werken en hierbij ondersteuning nodig hebben. Voor deze inwoners wordt passend werk georganiseerd, zo lokaal en regulier mogelijk en gericht op ontwikkeling.

 

Resultaten van activerend werk zijn:

  • -

    maatschappelijke (her)integratie van de inwoner (participatie).

  • -

    de inwoner levert naar vermogen een bijdrage; waar mogelijk betaald of als vrijwilliger.

  • -

    ontwikkeling van de inwoner in brede zin.

Bij het bepalen of een inwoner in aanmerking komt voor ondersteuning in de vorm van Activerend Werk worden de volgende voorwaarden gehanteerd:

  • -

    De inwoner behoort tot de beroepsbevolking (16 jaar tot aan pensioengerechtigde leeftijd).

  • -

    De inwoner is niet in staat zelfstandig, al dan niet met ondersteuning, betaald werk uit te voeren.

  • -

    De inwoner is niet in staat om zelfstandig vrijwilligerswerk te verrichten.

  • -

    Een traject naar betaald werk vanuit de Participatiewet of het UWV is (nog) niet passend voor de inwoner.

  • -

    De inwoner is gemotiveerd om een bijdrage te leveren aan de maatschappij.

  • -

    De benodigde ondersteuning heeft niet als hoofddoel het ontmoeten van anderen (in het kader van bestrijding van eenzaamheid). Als de ondersteuningsbehoefte hoofdzakelijk op het gebied van ontmoeten ligt, kan de cliënt geïnformeerd worden over het aanbod tbv ontmoeting.

  • -

    Er zijn voor de inwoner geen algemene voorzieningen aanwezig om in de ondersteuningsbehoefte te voorzien.

  • -

    De benodigde ondersteuning heeft niet als primair doel om de mentale en/of fysieke zelfredzaamheid van de inwoner te bevorderen of de achteruitgang hiervan te vertragen. In een dergelijke ondersteuningsbehoefte kan mogelijk worden voorzien met groeps- of individuele begeleiding (combinatie Groepsbegeleiding en Activerend Werk is niet mogelijk).

  • -

    De inwoner komt niet in aanmerking voor zorg uit de Wlz.

Activerend werk op de treden 1-4 van de participatieladder vallen onder de Wmo, treden 4-6 vallen onder de Participatiewet.

 

De combinatie individuele Begeleiding en Activerend Werk is mogelijk als er in de thuissituatie begeleiding nodig is met een ander doel en/of als er tijdelijk begeleiding nodig is om naar de werkplek te gaan. Aanvullende individuele Begeleiding op de Activerend Werkplek is niet mogelijk.

 

Er bestaan drie productsoorten van Activerend Werk: Oriëntatiefase, Ontwikkelarrangementen en Stabiele arrangementen.

 

Voor de ontwikkelarrangementen en de stabiele arrangementen geldt:

  • -

    De aanbieder van het arrangement legt de regie waar mogelijk bij de inwoner;

  • -

    De aanbieder ondersteunt de inwoner bij het opzetten en onderhouden van een portfolio, waarin de talenten, opgedane kennis en werkzaamheden en behaalde certificaten in beeld worden gebracht;

  • -

    De aanbieder geeft wanneer nodig lichte ondersteuning op de algemene dagelijkse levensverrichtingen tijdens de taken/werkzaamheden.

Oriëntatiefase

Het traject is er op gericht om inzicht te geven in de wensen, mogelijkheden en perspectief ten aanzien van werk. Het traject wordt afgesloten met een schriftelijk advies over een passende werkplek en/of werkveld, opleidingsmogelijkheden en de te nemen vervolgstappen.

 

De oriëntatiefase duurt maximaal 3 maanden.

Ontwikkelarrangementen

Bij een ontwikkelarrangement gaat het om de ontwikkeling naar een volgende trede (trede 3, 4 of 5) op de participatieladder (resultaat gericht). Het arrangement bevat, naast een aanbod van passende werkzaamheden inclusief bijbehorende begeleiding, de begeleiding van het traject dat de inwoner moet doorlopen om een volgende trede op de participatieladder te bereiken. De begeleiding van het traject is gericht op de persoonlijke ontwikkeling volgens de gestelde doelen.

 

Het ontwikkelarrangement duurt zes maanden en kan indien nodig een keer worden verlengd.

Stabiele arrangementen

Bij een stabiel arrangement gaat het om het behouden of versterken van de mate van participatie binnen een trede (trede 3 of 4) van de participatieladder. Het arrangement omvat een aanbod van passende werkzaamheden inclusief de bijbehorende begeleiding.

 

Het arrangement duurt maximaal 2 jaar en kan worden verlengd.

Hoofdstuk 8. Respijtzorg

Wanneer een mantelzorger ondersteuning biedt aan een inwoner, dan kan het voorkomen dat deze mantelzorger gedurende korte tijd niet in staat is deze zorg te verlenen. Wanneer dit ondersteuning betreft die als maatwerkvoorziening verstrekt zou kunnen worden door de gemeente, dan is het mogelijk dat de gemeente respijtzorg inzet. Terwijl de mantelzorger korte tijd afwezig is, kan de zorg worden overgenomen door een professionele zorgverlener, of door een vrijwilliger. Het aanvragen van deze respijtzorg gebeurt conform de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze beleidsregels.

Kortdurend verblijf

Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten. Bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende, vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorzieningen niet voldoende adequaat zijn, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

 

Bij kortdurend verblijf logeert iemand maximaal 3 etmalen per week in een instelling, zoals een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als de cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen, bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

 

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van de Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld een verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de zorgverzekeraar geen optie zijn.

 

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is, moet dit geregeld worden via de zorgverzekering. Behandeling behoort nadrukkelijk niet tot kortdurend verblijf.

 

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk.

Hoofdstuk 9. Vervoer

 

9.1 Afbakening vervoer

Voordat een vervoersvoorziening op basis van de Wmo 2015 kan worden verstrekt, moet eerst goed worden gekeken of er geen afstemming met andere wetten kan plaatsvinden (zie artikel 3.5. van deze Beleidsregels). Verschillende vormen van vervoer vallen onder het bereik van verschillende wetten. Hieronder staat een niet-uitputtende opsomming van mogelijke vervoersregelingen op basis van andere wetten dan de Wmo 2015:

Zorgverzekeringswet

Cliënt heeft recht op zittend ziekenvervoer bij:

  • nierdialyses;

  • chemotherapie / radiotherapie;

  • permanente rolstoelafhankelijkheid;

  • een zodanig beperkt gezichtsvermogen dat zonder begeleiding verplaatsen niet mogelijk is.

Daarnaast is met toepassing van de hardheidsclausule vervoer mogelijk wanneer er sprake is van langdurig vervoer i.v.m. behandeling van langdurige ziekte of aandoening of het niet vergoeden van het vervoer onredelijk is (dit wordt beoordeeld door de zorgverzekeraar).

Wet langdurige zorg

Voor cliënten die wonen in een Wlz-instelling, valt het vervoer onder de Wlz. Collectief vervoer wordt wel vanuit de Wmo 2015 verstrekt.

 

Voor Wlz-cliënten die de zorg geleverd krijgen via een pgb, vpt of mpt, valt het vervoer onder de Wmo 2015. Behalve het vervoer van en naar begeleiding (waaronder dagbesteding) en behandeling. Dat valt onder de Wlz.

Leerlingenvervoer

Vervoer van leerlingen die niet zelfstandig kunnen reizen of zijn aangewezen op het openbaar vervoer van en naar de dichtstbijzijnde toegankelijke onderwijsinstelling voor (speciaal-)basis-, of middelbaar onderwijs.

Jeugdwet

Het vervoer van de jeugdige van en naar een locatie van jeugdhulp.

WIA (via UWV) en Participatiewet

Als het reizen naar de werkplek of opleidingsplek niet mogelijk is, dan kan het UWV op grond van de WIA een vervoersvoorziening verstrekken. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • een bruikleenauto;

  • een taxikostenvergoeding;

  • een kilometervergoeding voor het gebruik van een eigen auto of van een bruikleenauto.

Vervoersvoorzieningen worden niet verleend door het UWV of worden beëindigd, als het inkomen van de persoon die de voorziening aanvraagt of aan wie de voorziening is verleend een bepaald bedrag te boven gaat.

 

Iemand met een arbeidsbeperking die onder de Participatiewet valt, komt niet in aanmerking voor een vergoeding bij UWV, maar kan op basis van de Participatiewet ondersteuning aanvragen voor het woon-werkverkeer.

 

9.2 Onderzoek naar omvang van participatie

Het begrip participatie is uitgewerkt in hoofdstuk 1. Het vaststellen van de omvang van de redelijke mate van participatie betreft maatwerk. Een cliënt moet in elk geval kunnen deelnemen aan het "leven van alledag" en de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten kunnen onderhouden. Indien hierbij beperkingen worden ondervonden dienen deze beperkingen te worden verminderd om een sociaal isolement te voorkomen. Meer concreet dient een afweging plaats te vinden of de cliënt in zijn situatie voldoende mogelijkheden heeft. Dit betekent niet dat de gemeente alle wensen hoeft te honoreren. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de cliënt was voor hij ondersteuning nodig had.

Vragen die in het kader van het onderzoek gesteld kunnen worden zijn bijvoorbeeld:

  • -

    Welke rol speelde de gewenste verplaatsingen en/of wijze van gewenste verplaatsingen in het vroegere leven van de cliënt?

  • -

    Welke andere mogelijkheden tot participatie heeft cliënt al?

9.3 Onderzoek naar leerbaarheid

Wanneer een inwoner aanspraak wil maken op de maatwerkvoorziening vervoer, wordt er altijd eerst gekeken naar de leerbaarheid van de inwoner. Mogelijk kan een inwoner geactiveerd worden om zelfstandig reizen aan te leren.

 

9.4 Aanvullende criteria voor vervoer

  • a.

    Wanneer een inwoner geen gebruik kan maken van een eigen auto of het reguliere openbaar vervoer kan de inwoner voor vervoer over de (middel)lange afstanden in de regio, met een enkele ritlengte van minimaal 500 meter en maximaal 25 kilometer, in aanmerking komen voor collectief vraagafhankelijk vervoer op grond van de Wmo. Hierbij wordt eerst onderzocht of het vervoersprobleem ook kan worden opgelost door het netwerk van de cliënt of inzet van een algemene voorziening zoals de Plusbus. Beperkt de vervoersbehoefte van de cliënt zich tot ritten in de gemeente Doesburg en de directe omgeving, dan volstaat gebruik van de Plusbus in de meeste gevallen. Is collectief vervoer noodzakelijk voor verdere ritten, maar kan cliënt zich in de directe omgeving verplaatsen bijvoorbeeld een scootmobiel, dan kan cliënt het collectief vervoer alleen inzetten voor ritten verder dan 5 kilometer vanaf de woning.

  • b.

    Als een cliënt ook op de korte afstanden tot 800 meter een probleem ervaart en er een substantiële behoefte is om zich op die afstanden te verplaatsen, wordt eerst beoordeeld of dit verholpen kan worden met een algemeen gebruikelijk voorziening zoals een stok, rollator, een scooter, bromfiets of een (elektrische) fiets. Alleen als andere oplossingen niet toereikend zijn, komt iemand in aanmerking voor een voorziening voor de korte afstanden, zoals een scootmobiel.

  • c.

    Wanneer een inwoner beschikt over een scootmobiel of een aangepaste fiets, wordt er geen andere maatwerkvoorziening voor vervoer ingezet om afstanden tot en met 5 kilometer te overbruggen. Dit is immers de afstand die een inwoner minimaal kan afleggen met het hulpmiddel.

  • d.

    Een beschikking voor een AVAN-pas (vraagafhankelijk vervoer) wordt voor een maximale periode van 3 jaar afgegeven.

  • e.

    Individueel vervoer wordt alleen bij uitzonderingssituaties ingezet. Een vergoeding voor het gebruik van de eigen auto of voor individueel taxivervoer wordt alleen verstrekt als dat in het concrete geval niet algemeen gebruikelijk is (zie artikel 3.6 van deze Beleidsregels) en een collectieve vervoersvoorziening en andere vervoers(hulp)middelen niet volstaan of niet de goedkoopst adequate oplossing biedt. Het uitgangspunt is dat het gebruik van de eigen auto algemeen gebruikelijk is. Ook iemand met een inkomen op minimumniveau wordt geacht de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Alleen in bijzondere omstandigheden is daarom een vergoeding mogelijk. Bijvoorbeeld als de vervoersbehoeften veel hoger dan gemiddeld zijn, uitgaande van een vervoersbehoefte op de (middel)lange afstand van 1500 kilometer per jaar, doordat iemand door zijn beperkingen ook voor alle verplaatsingen op de korte afstand de auto moet gebruiken of afhankelijk is van een auto met veel hogere gebruikskosten.

  • f.

    Een vervoersvoorziening wordt niet ingezet om het inkomen te compenseren.

  • g.

    Een vervoersvoorziening wordt niet ingezet wanneer een inwoner niet gemotiveerd is om gebruik te maken van de eigen mogelijkheden en mogelijkheden binnen de gemeente.

  • h.

    Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

9.5 Aanpassing eigen auto

In sommige gevallen kan een aanpassing van de eigen auto de goedkoopst adequate oplossing bieden voor een vervoersvraag. Er dient da vooraf vastgesteld te worden of het reguliere openbaar vervoer geen oplossing kan bieden. Ook dient vastgesteld te worden of andere vervoersvoorzieningen of een combinatie daarvan geen goedkopere adequate oplossing voor het vervoersprobleem vormen.

 

Alleen aanpassingen die speciaal voor mensen met een beperking zijn ontwikkeld komen voor vergoeding in aanmerking. De cliënt komt niet in aanmerking voor een autoaanpassing als deze algemeen gebruikelijk is. Voorbeelden van aanpassingen die niet in aanmerking komen zijn automatische transmissie, elektrisch bedienbare ramen, de kosten van een APK-keuring, een derde of vijfde deur, warmtewerend glas en cruise control.

 

Er wordt bij toekenning van een autoaanpassing uit gegaan van een periode van tenminste 7 jaar. De auto die wordt aangepast dient dan ook nog minimaal 7 jaar mee te gaan.

 

Indien de auto wordt gebruikt voor werk of een opleiding dan valt een autoaanpassing niet onder de Wmo en dient een aanvraag bij het UWV ingediend te worden.

Hoofdstuk 10. Sportvoorzieningen

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. De cliënt wordt in eerste instantie verwezen naar Uniek Sporten om sporthulpmiddelen uit te proberen en voor een periode te lenen. Zo kan een bewuste en onderbouwde keuze gemaakt worden. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve en regelmatige sportbeoefening. Een zit-ski die jaarlijks eenmaal gebruikt wordt om op wintersport te gaan, valt buiten de doelstelling van participatie en zelfredzaamheid.

 

De gemeente verstrekt maximaal eenmaal per drie jaar een sportvoorziening aan een cliënt. Reguliere kosten voor sportbeoefening zelf (sportkleding, contributie, etc.), die personen zonder beperking ook maken voor een sportbeoefening, zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen en komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Hoofdstuk 11. Rolstoelvoorzieningen

Een rolstoelvoorziening is een voorziening die bestemd is om een cliënt zittend in en om de woning te laten verplaatsen. De rolstoel moet langdurig noodzakelijk zijn (ten minste 6 maanden). Wanneer een rolstoel voor een beperkte of onzekere duur nodig is, kan de aanvrager een rolstoel op basis van de Zorgverzekeringswet lenen.

 

De gemeente zorgt er via de hulpmiddelen leverancier voor dat de rolstoel van een inwoner wordt geleverd, zorgt voor de nazorg van de rolstoel, het op maat maken van de rolstoel en voor het onderhoud, reparatie en verzekering van de rolstoel. Dit is meegenomen in de all-in huurprijs van deze voorziening.

Hoofdstuk 12. Persoonsgebonden budget

De voorwaarden voor verstrekking van een pgb en de regels met betrekking tot een pgb staan in artikel 2.3.6. Wmo 2015 en artikel 11 van de Verordening. Als een Wmo-cliënt in aanmerking wenst te komen voor een pgb, wordt hij in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de voorwaarden verbonden aan het pgb en de gevolgen van die keuze. Vervolgens onderzoekt de consulent of aan deze voorwaarden wordt voldaan. De cliënt dient hiervoor altijd een budgetplan in (artikel 11 Verordening).

 

12.1 Voorwaarden pgb

De voorwaarden voor verstrekking van een pgb zijn:

  • 1.

    de aanvrager is, al dan niet met hulp van zijn sociale netwerk of een vertegenwoordiger, in staat de taken die verbonden zijn aan het pgb uit te voeren;

  • 2.

    de cliënt motiveert waarom hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst;

  • 3.

    de voorziening die wordt ingekocht, is veilig, doeltreffend en cliëntgericht (van goede kwaliteit).

Als het college een pgb-verzoek afwijst, kan de cliënt tegen die beslissing in bezwaar gaan. Hieronder worden de drie pgb-voorwaarden nader uitgewerkt.

1. Bekwaamheid aanvrager

De eerste voorwaarde betreft de bekwaamheid van de aanvrager. Is iemand in staat om zelf of met hulp de taken en verantwoordelijkheden die horen bij een pgb uit te voeren? Een cliënt kan hulp inschakelen uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger (curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde). De gemeente sluit hierbij uit dat de ‘derde’ die de cliënt ondersteunt bij het pgb-beheer, ook de beoogde zorgverlener is. Deze dubbelrol vindt de gemeente niet wenselijk.

 

Om na te gaan of de pgb-budgethouder op verantwoorde wijze om kan gaan met een pgb zijn er de volgende 10 beoordelingscriteria:

  • 1.

    U overziet uw eigen situatie, dan wel die van de zorgvrager, en u heeft een duidelijk beeld van de zorgvraag;

  • 2.

    U bent op de hoogte van de regels en verplichtingen die horen bij het PGB, of u weet die zelf bij de desbetreffende instanties te vinden;

  • 3.

    U bent in staat om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden, waardoor u inzicht heeft in de besteding van het PGB;

  • 4.

    U bent voldoende vaardig te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of het zorgkantoor, de SVB en zorgverleners;

  • 5.

    U bent in staat om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;

  • 6.

    U bent in staat om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden aan verstrekkers van het PGB;

  • 7.

    U kunt beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;

  • 8.

    U kunt de inzet van zorgverleners coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

  • 9.

    U bent in staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;

  • 10.

    U heeft voldoende juridische kennis over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden.

De bekwaamheid om de taken en de verantwoordelijkheden die bij een pgb horen uit te voeren, wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst. Echter is het oordeel van het college leidend. Mocht het college van oordeel zijn dat de persoon dan wel met hulp van bovengenoemde derden niet bekwaam is een pgb te beheren, dan wordt het pgb geweigerd.

 

Om de bekwaamheid van de budgethouder te beoordelen wordt rekening gehouden met de volgende factoren:

  • de budgethouder is handelingsonbekwaam;

  • de budgethouder heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

  • er is sprake van verslavingsproblematiek;

  • er is sprake van schuldenproblematiek;

  • eerder is door de budgethouder misbruik gemaakt van een pgb;

  • eerder is sprake geweest van fraude door de budgethouder.

Als één of meerdere van de bovenstaande situaties zich voordoet kan dat een reden zijn om het pgb te weigeren. Dat is het geval als gevolg van één van deze factoren de aanvrager – ook met hulp van bovengenoemde derden – niet in staat is om de taken verbonden aan het pgb op de juiste manier uit te kunnen voeren. Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is omdat de taken niet naar behoren kunnen worden uitgevoerd, waardoor het pgb wordt geweigerd.

2. Motivatie aanvrager pgb

Een individuele of maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt als de aanvrager dat gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld budgetplan, inlevert bij de gemeente. In dit plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een pgb aantoonbaar leidt tot veilige, cliëntgerichte en doelmatige ondersteuning. Met argumenten moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de mogelijke voorzieningen in natura. Door het opstellen van een budgetplan worden cliënten gestimuleerd na te denken over de zorgvraag en de ondersteuning.

 

Het is de keuze van de aanvrager om voor een pgb te kiezen en niet van de in te huren aanbieder of ondersteuner. Wel kan iemand uit het sociale netwerk of een onafhankelijk cliëntondersteuner ondersteunen bij het motiveren van de aanvraag.

 

Enkele concrete voorbeelden (niet uitputtend) van argumenten, die aanvragers in het kader van hun motivering kunnen aanvoeren om een pgb te willen ontvangen, zijn:

  • de benodigde hulp is niet goed vooraf in te plannen;

  • de benodigde hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

  • de benodigde hulp moet op veel korte momenten per dag worden geboden;

  • de benodigde hulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • het is noodzakelijk om 24 uurs hulp op afroep te organiseren;

  • door de aard van de beperking moet de hulp door een vaste hulpverlener worden geboden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld een persoon met autisme of hechtingsproblematiek;

  • het gaat om een hulpmiddel en de cliënt wenst een duurder hulpmiddel aan te schaffen dan waarin de gemeente voorziet. De meerkosten zijn dan voor eigen rekening.

Tot slot dient er rekening te worden gehouden met de behoeften van personen op het gebied van godsdienstige gezindheid, levensovertuiging of culturele achtergrond. Deze kunnen een reden vormen om te kiezen voor een pgb, omdat met het budget een aanbieder kan worden gecontracteerd bij de eigen levensovertuiging.

3. Kwaliteitseisen

De derde voorwaarde waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een pgb, is dat de kwaliteit van de door middel van het pgb in te kopen voorziening naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn.

Formele hulp

Voor wat betreft formele Wmo-ondersteuning, die met behulp van een pgb wordt ingekocht, worden de volgende kwaliteitscriteria gehanteerd in aanvulling op de eisen in de verordening:

  • De beoogde ondersteuner biedt de gemeente desgevraagd de informatie waarmee beoordeeld kan worden of de kwaliteit toereikend is;

  • De beoogde ondersteuner zet personeel in dat beschikt over de gangbare competenties en vaardigheden die nodig zijn om de benodigde activiteiten, die gericht zijn op de gewenste resultaten, uit te voeren. De competenties en vaardigheden moeten in overeenstemming zijn met de in de relevante branches vastgestelde basiscompetentieprofielen (bnp’s). Ook ingehuurd personeel en zelfstandigen zonder personeel moeten voldoen aan deze bcp's;

  • De beoogde ondersteuner stemt de werkzaamheden af op de persoonlijke situatie van de cliënt en op eventuele andere vormen van ondersteuning die de cliënt en/of het gezin ontvangt;

  • De beoogde ondersteuner ziet erop toe dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • De aanbieder beschikt over een verklaring omtrent gedrag (VOG) die maximaal 3 maanden oud is bij start van de hulp of beschikt over een in de branche erkend kwaliteitskeurmerk;

  • De aanbieder houdt zich aan de meldplicht calamiteiten en geweld;

  • De aanbieder werkt met systematische kwaliteitsbewaking;

  • De aanbieder is verplicht om de vertrouwenspersoon, zo die in de gemeente is, in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen;

  • De aanbieder beschikt over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling die voldoet aan alle wettelijke bepalingen.

Als een budgethouder op basis van een pgb een voorziening inkoopt die geen dienst is, dan zullen de kwaliteitseisen die worden gesteld aan deze voorziening worden beschreven in een programma van eisen. Dit programma stuurt de gemeente als onderdeel van de beschikking aan cliënt. Na aanschaf van de voorziening door cliënt vindt een controle plaats waarbij de voorziening getoetst wordt aan het programma van eisen.

Informele hulp

Ook voor informele hulp moet de gemeente beoordelen of de kwaliteit van de hulp die deze persoon zal gaan bieden gewaarborgd is. Het college moet dus vaststellen of de kwaliteit van de hulp, die de persoon uit het sociaal netwerk biedt, passend en toereikend is gelet op de problematiek en ontwikkelingsdoelen van de aanvrager. De gemeente moet hiervoor dus eerst altijd onderzoeken welke hulp er nodig is. Het gaat dan niet alleen om de vorm, frequentie en duur. Ook moet beoordeeld worden of de situatie van de aanvrager professionele hulp noodzakelijk maakt, of dat de doelen ook bereikt kunnen worden als er hulp wordt geboden door een informele hulpverlener. Voorwaarde hierbij is altijd dat de beoogde informele hulpverlener meerderjarig is, zelf niet overbelast raakt door de uit te voeren ondersteuning en ook anderszins in staat is om de ondersteuning te verlenen.

 

Als de beoordeling van de situatie tot de conclusie leidt dat – gelet op de specifieke problematiek – alleen professionele hulp een doeltreffende oplossing voor de hulpvraag biedt, dan kan deze hulp niet door iemand uit het sociaal netwerk worden geboden. Professionele hulp betekent immers niet alleen dat er aan de hand van bepaalde methoden wordt gewerkt en de betreffende professional de noodzakelijke diploma’s heeft, maar ook dat de professional objectief en onafhankelijk kan handelen. Een persoon uit het sociale netwerk kan door zijn persoonlijke relatie met de aanvrager niet volledig objectief en onafhankelijk handelen.

 

De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de ondersteuning onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

  • Als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie;

  • Deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de cliënt voor hem niet tot overbelasting leidt, en

  • Deze persoon verleent hulp die gericht is op het bereiken van het resultaat zoals dat omschreven is in de beschikking of het ondersteuningsplan;

  • Deze persoon verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de behoefte van de cliënt;

  • De geleverde voorziening wordt afgestemd met de persoonlijke situatie van de cliënt en eventuele andere vormen van hulp/zorg in het gezin;

  • Deze persoon beschikt over een verklaring omtrent gedrag (VOG) die maximaal 3 maanden oud is bij start van de hulp of beschikt over een in de branche erkend kwaliteitskeurmerk.

Gebrek aan draagkracht gebruikelijke hulp en informeel pgb

Wanneer een cliënt het pgb wil gebruiken om iemand uit sociale netwerk mee in te huren, dan moet zeer duidelijk worden gemotiveerd waarom deze persoon de hulp niet als gebruikelijke zorg of als mantelzorger kan, respectievelijk wil verlenen. Als de reden voor het toekennen van een Wmo-voorziening (mede) is dat gebruikelijke hulp vanwege een gebrek aan draagkracht niet kan worden geboden, dan zal de gemeente geen informeel pgb verstrekken voor de inkoop van zorg door de persoon die over onvoldoende draagkracht beschikt om de gebruikelijke hulp te bieden. Vanwege een gebrek aan draagkracht zal het toekennen van een pgb volgens de gemeente in deze situaties namelijk geen adequate oplossing betreffen.

Zorgovereenkomst en administratie

De aanvrager is verplicht voor de hulp die hij wenst in te kopen met een pgb een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de zorgverleners die hij daarvoor in wenst te schakelen. De SVB heeft modelovereenkomsten opgesteld. De budgethouders en degenen die de hulp gaan leveren moeten gebruik maken van deze modelovereenkomsten. De SVB toetst deze zorgovereenkomst aan arbeidsrechtelijke en fiscale juridische aspecten. De gemeente beoordeelt de overeenkomst op inhoudelijke gronden: welke hulp wordt ingekocht en is dit in lijn met het doel waarvoor het pgb is verstrekt? De budgethouder is verder verplicht een deugdelijke administratie te voeren ten aanzien van de besteding van het pgb.

 

12.2 Voorkoming en bestrijding oneigenlijk gebruik pgb

Hoewel de gemeente graag preventief te werk wil gaan om zo oneigenlijk gebruik en fraude te voorkomen, zal de gemeente ook toezicht houden op zowel de rechtmatigheid, doelmatigheid, kwaliteit als het te bereiken resultaat van de verstrekte voorziening. Hiervoor kan gedurende de looptijd van de indicatie een evaluatiegesprek plaatsvinden. De zorgverlener levert hiervoor een zorgplan aan waarin eventuele behaalde doelen/resultaten in staan beschreven.

 

De gemeente kan daarnaast periodiek onderzoek doen of er aanleiding is om het pgb te heroverwegen. Dit kan zijn door een huisbezoek af te leggen en/of alle administratie omtrent de pgb op te vragen en te toetsen. De budgethouder krijgt hier bericht over.

Oneigenlijk gebruik pgb

Als er sprake is van misbruik van de voorziening zal het college hier tegen optreden. De gemeente heeft een toezichthoudende verantwoordelijkheid. Bij een vermoeden of signaal van oneigenlijk gebruik van het pgb doet de gemeente een gedegen onderzoek omtrent het vermoeden of signaal.

 

Handhaving wordt ingezet zodra blijkt dat het pgb niet rechtmatig, doelmatig, volgens kwaliteit- en resultaatsafspraken wordt ingezet. Dit gebeurt in overleg met de bij de cliënt betrokken medewerker van de gemeente en eventueel de betrokken zorgverlener.

 

De gemeente heeft op grond van artikel 2.3.10 Wmo 2015 en artikel 20 van de Verordening diverse mogelijkheden om een pgb te herzien of in te trekken en in bepaald geval ook om het pgb terug te vorderen.

Hoofdstuk 13. Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel

  • 1.

    Deze Beleidsregels treden in werking op de dag na de bekendmaking hiervan in het elektronische Gemeenteblad.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze Beleidsregels worden de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Doesburg 2015, vastgesteld op 28 april 2015, ingetrokken.

  • 3.

    Een cliënt behoudt recht op een ten tijde van de inwerkingtreding van de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Doesburg 2021 lopende voorziening die is verstrekt met toepassing van de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Doesburg 2015 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen over de desbetreffende voorziening, zoals het geval is bij een herindicatie na het verlopen van de termijn van de indicatie.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het derde lid geldt voor wat betreft de ten tijde van de inwerkingtreding van de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Doesburg 2021 lopende voorzieningen voor collectief vraagafhankelijk vervoer (regiotaxi), dat de inwoner het recht behoudt om tot 1 maart 2022 ook gebruik te maken van deze voorziening voor kortere dan de onder 9.3 gestelde minimale afstanden. Na 1 maart 2022 mag dit niet meer.

  • 5.

    Deze Beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Doesburg 2021.

Vastgesteld in het college van 12 oktober 2021

Bijlage 1. Richtlijn gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt dus bepaald door wat op dat moment normaal is en kan in de loop van de tijd veranderen. Volgens de regering is het op dit moment in onze samenleving normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.

Van wie wordt gebruikelijke hulp verwacht?

De leefeenheid van de cliënt die een beroep doet op ondersteuning is primair verantwoordelijk voor het functioneren van de leefeenheid. Dat betekent bijvoorbeeld dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. De huisgenoten moeten meewerken aan het onderzoek dat noodzakelijk is om te bepalen of er sprake is van gebruikelijke hulp. Daarbij moeten de huisgenoten alles aangeven wat van belang kan zijn voor het onderzoek. Doen zij dit niet, dan kan dat inhouden dat de gemeente de noodzaak tot of de omvang van de maatwerkvoorziening niet kan vaststellen.

Leefeenheid

De leefeenheid waartoe cliënt behoort, bestaat, gelet op artikel 1.1.1 Wmo 2015, uit de:

  • echtgenoot;

  • ouders;

  • inwonende kinderen, of;

  • andere huisgenoten waarmee cliënt een gezamenlijke huishouding voert.

Gelet op de definitie van gebruikelijke hulp in de Wmo 2015, en Memorie van Toelichting, kunnen meer dan twee volwassen personen tot de leefeenheid behoren. Het begrip gezamenlijke huishouding heeft betekenis in relatie tot ‘andere huisgenoten’. Hiermee is bedoeld om bijvoorbeeld kamerhuurders uit te sluiten of personen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen.

 

Als de cliënt deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet het college vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar.

Hoofdverblijf in dezelfde woning

Het gaat erom dat men feitelijk zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. De enkele inschrijving in de BRP is onvoldoende om de vraag te beantwoorden waar iemand zijn woonadres heeft. Die vraag moet beantwoord worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat een persoon in het BRP is ingeschreven op het adres van de cliënt is onvoldoende om te spreken van hoofdverblijf in dezelfde woning.

 

Soms kan er twijfel bestaan of het gaat om huisgenoten of dat men feitelijk in twee verschillende woningen verblijft. Denk hierbij aan de situatie waarbij iemand woont in een apart bijgebouw. In die situatie kunnen de volgende factoren onderzocht worden om te bepalen of het gaat om één leefeenheid:

  • zijn de woningen kadastraal gesplitst?

  • hebben ze een eigen huisnummer?

  • is er sprake van een huurovereenkomst?

  • is het mogelijk om huurtoeslag aan te vragen voor de woning?

  • beschikt de woning over algemeen gebruikelijke voorzieningen? (Bijv. een wasmachine, een koelkast, een oven, een magnetron, stofzuiger, strijkijzer, etc.)

  • heeft de woning een eigen toegangsdeur?

Echtgenoot

Met een echtgenoot wordt gelijkgesteld (artikel 1.1.2 Wmo 2015):

  • de geregistreerde partner

  • de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

Gezamenlijke huishouding

Van een gezamenlijke huishouding is sprake wanneer twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

 

De algemene wettelijke definitie bevat drie eisen waaraan moet zijn voldaan (artikel 1.1.2 lid 3 Wmo):

  • 1.

    het moet gaan om twee personen;

  • 2.

    men moet het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning;

  • 3.

    men moet blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

Twee personen

Het is uitdrukkelijk niet mogelijk dat meer dan twee personen met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren. Het is wel mogelijk dat als meer dan twee personen in een woning wonen, twee daarvan een gezamenlijke huishouding voeren. Voorwaarde is dan wel dat die twee personen ten opzichte van elkaar blijk geven van een mate van zorg, die niet aanwezig is ten opzichte van de andere persoon of personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

 

Behoren er meer dan twee personen tot de leefeenheid, en voeren twee daarvan een gezamenlijke huishouding, dan kan niettemin ten aanzien van de andere huisgenoten ook sprake zijn van gebruikelijke hulp. Echter, zal dan vastgesteld moeten worden wat gebruikelijke hulp is voor deze huisgenoten t.o.v. de cliënt.

Zorg dragen voor elkaar

Een ander belangrijk criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding wordt ook wel het verzorgingscriterium genoemd en is in de praktijk het lastigste om aan te tonen. De betrokkenen moeten voor elkaar zorgdragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De aanwezigheid van een contract of van bewijsstukken dat huur of kostgeld wordt betaald, betekent niet dat de betrokkenen geen gezamenlijke huishouding kunnen voeren.

 

Het is niet vereist dat de geboden verzorging van weerszijden dezelfde omvang en intensiteit heeft. Wanneer er echter enkel door één van beide personen zorg wordt geboden, is aan het verzorgingscriterium niet voldaan.

 

Bij (onder)huurders en kostgangers is sprake van een zuiver zakelijke relatie. Daarvan is geen sprake als er een mate van financiële verstrengeling aanwezig is, die verder reikt dan de betaling van de huur of het kostgeld en een wederzijdse verzorging die niet beperkt blijft tot het onderhoud van de gehuurde kamer of de levering van de overeengekomen diensten, zoals de maaltijden of de bewassing. Zoals dat ook het geval is in andere situaties waarin de betrokkenen beweren niet elkaars partners te zijn, kan het college een onderzoek instellen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen.

Gebruikelijke hulp door kinderen

Wanneer er gebruikelijke hulp van een kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind (voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk). Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.

Verschil met mantelzorg

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Bovendien hoeven mantelzorgers niet per se een gezamenlijke huishouding te voeren met de zorgvrager. Een huisgenoot kan wel naast gebruikelijke hulp ook mantelzorg verlenen, omdat de zorg die hij verleent boven de gebruikelijke hulp uitstijgt. Deze bovengebruikelijke hulp (mantelzorg) kan, in tegenstelling tot gebruikelijke hulp, echter niet verplicht worden.

Wanneer kan geen gebruikelijke hulp worden verwacht?

Geobjectiveerde beperkingen / ontbreken kennis & vaardigheden

Wanneer partner, ouders, kind en/of elke andere huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en of kennis/vaardigheden mist, hoeven zij geen gebruikelijke hulp te bieden. Tenzij de betreffende huisgenoot nog leerbaar is. In dat geval kan er alleen kortdurend ondersteuning toegekend worden, zodat de huisgenoot zich de vaardigheden eigen kan maken.

Niet-inwonende kinderen

Niet-inwonende kinderen hoeven geen gebruikelijke hulp te bieden, want zij behoren niet tot de leefeenheid. De gemeente kan wel met de cliënt bespreken of niet-inwonende kinderen (op vrijwillige basis) een helpende hand kunnen bieden.

Dreigende overbelasting

Bij gebruikelijke hulp moet onderzocht worden of diegene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht, ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden of dat er sprake is van (dreigende) overbelasting.

Bij dat onderzoek moet het college aandacht besteden aan draaglast en draagkracht. Bekeken moet worden of de echtgenoot of huisgenoot, naast zijn/haar werk en de door hem te verlenen zorg aan zijn echtgenoot of huisgenoot, fysiek en psychisch nog in staat is gebruikelijke hulp aan cliënt te verlenen. Als dat niet het geval is en er is dus sprake van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een indicatie moeten verstrekken. Het kan in dat verband noodzakelijk zijn om medisch advies in te winnen.

 

In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

 

Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp met andere activiteiten, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp. Dit kan alleen anders zijn als de vrijetijdsbesteding noodzakelijk is om niet overbelast te raken. Dit moet altijd in het individuele geval onderzocht worden.

Korte levensverwachting

In geval de zorgvrager een korte levensverwachting heeft, kan ter fysieke en psychische ontlasting van de leefeenheid van de zorgvrager besloten worden om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp.

Respijtzorg

Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting, die niet op een andere manier door hem is op te lossen. Het college moet de cliënt met beperkingen dan ondersteunen. Het college beoordeelt de situatie dan alsof de cliënt zonder gebruikelijke hulpverlener woont.

 

Er is een variëteit aan respijtvoorzieningen waarmee vervangende zorg vorm zou kunnen krijgen. Hierbij kan gedacht worden aan begeleiding thuis, informele zorg, dagopvang, een logeerhuis en kortdurend verblijf. Ook kan het maatwerk bestaan uit het bieden van diensten, hulpmiddelen of andere maatregelen die van belang zijn bij het ondersteunen van een cliënt door een mantelzorger.

Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt. Denk hierbij aan stomaverzorging in plaats van toiletgang en sondevoeding in plaats van eten.

 

Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is.

Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.

Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin iedereen gelijke aanspraken op zorg kan maken.

Opvang en verzorging van kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, in het kader van de opvoeding. Dit houdt in het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid, en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van een kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

 

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon, zoals de leeftijd en ontwikkeling van het kind vereisen. Als nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende mogelijkheden van zorgverlof. Als dit niet mogelijk is dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) algemeen gebruikelijke voorliggende voorziening zoals crèche, buitenschoolse opvang, gastouderbureau e.d. Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden wordt redelijk geacht, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurende overbrugging nodig, dan kan hulp worden ingezet.

 

Als er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, en de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput, dan is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind hulp mogelijk tot 40 uur per week voor oppas, opvang, begeleiding en verzorging van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is van korte duur (maximaal 3 maanden), met de bedoeling binnen deze termijn een eigen oplossing te realiseren.

 

De verzorging en opvoeding van kinderen ter ondervanging van een beperking van één of beide ouders op het gebied van zelfredzaamheid moet niet worden verward met het verlenen van jeugdhulp. Jeugdhulp wordt ingezet als er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (artikel 2.3. Jeugdwet). De in te zetten hulp is dan noodzakelijk om de jeugdige:

  • gezond en veilig te laten opgroeien;

  • te laten groeien naar zelfstandigheid, en;

  • voldoende zelfredzaam te laten zijn en maatschappelijk te laten participeren.

Huishoudelijke verzorging

Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij huishoudelijke verzorging?

Volwassene

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze alle huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

 

Uit een uitspraak van de CRvB volgt dat wanneer de echtgenoot, huisgenoot of inwonende zoon of dochter wel in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen maar weigert om huishoudelijke taken te verrichten, de gemeente geen huishoudelijke ondersteuning hoeft te verstrekken met toepassing van de hardheidsclausule (ECLI:NL:CRVB:2016:3665).

Taken van een 18-23 jarige

Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • schoonhouden van wc en badkamer;

  • schoonhouden van keuken, leefruimte en één slaapkamer;

  • wasverzorging;

  • boodschappen doen;

  • maaltijd verzorgen;

  • afwassen en opruimen.

Dit betekent dat er wel huishoudelijke verzorging kan worden toegekend voor het schoonhouden van overige slaapkamer(s) inclusief het verschonen van bedden, het schoonmaken van de hal/bijkeuken en het zemen van ramen aan de binnenzijde. Daarnaast kunnen 18-23 jarigen eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat de gemeente ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer schoonhouden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

Het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

 

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, Als nodig, huishoudelijke verzorging voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.

Belasting door werk, studie, maatschappelijke participatie of zorgtaken

Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan ondersteuning te bieden. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren.

 

Ook studie of werkzaamheden vormen geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke hulp niet in de weg. Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

 

Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke hulp. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren.

 

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver, om chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.

 

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning worden gesteld op onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal getracht worden die indicatie van korte duur te laten zijn, om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het (plotseling) overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

Persoonlijke Verzorging

Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij persoonlijke verzorging?

Persoonlijke verzorging valt in veel gevallen onder de Zorgverzekeringswet. Gaat het om persoonlijke verzorging die onder de Wmo 2015 valt (geen behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop), dan moet beoordeeld worden of er sprake is van gebruikelijke hulp.

 

Van belang is onderscheid te maken tussen:

  • gebruikelijke persoonlijke verzorging van partners voor elkaar,

  • gebruikelijke persoonlijke verzorging van volwassen huisgenoten voor elkaar, w.o. inwonende volwassen kinderen (> 18 jaar) voor hun ouders.

Onder partner wordt verstaan: de volwassene met wie de zorgvrager een intieme, emotionele relatie heeft èn een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert.

Partners onderling

Kortdurende situaties

Van partners wordt verwacht dat zij elkaar persoonlijke verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt dat persoonlijke verzorging daarna niet langer is aangewezen.

 

De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichamelijke zorg inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen. Een voorbeeld hiervan is de zorg voor een huisgenoot of partner tijdens een kortdurend gezondheidsprobleem als herstel na een operatie, griep, gekneusde ledematen e.d. Deze vorm van zorg is (afhankelijk van de aard, omvang en duur) gebruikelijk.

 

Alleen als er gemotiveerd kan worden, in geval van een kortdurende zorgsituatie, dat een partner niet de persoonlijke verzorging kan bieden aan diens zorgbehoevende partner kan er alsnog een indicatie voor persoonlijke verzorging worden gegeven.

 

Een voorbeeld van deze situatie is dat de partner bijvoorbeeld naar aanleiding van een operatie regelmatig moet helpen bij de toiletgang. Partner is hier echter niet (altijd) toe in staat omdat hij vanwege werkzaamheden niet altijd op de juiste momenten aanwezig is.

Langdurige situaties

Bij een zorgvraag die naar verwachting langer dan 3 maanden zal gaan duren, is persoonlijke verzorging ook tussen partners geen gebruikelijke hulp. Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, alvorens zorg kan worden ingezet.

 

Wanneer de partner voor het deel dat de gebruikelijke hulp overstijgt, een aanvraag voor ondersteuning, dient dat te worden opgevat als een signaal dat geen mantelzorg wordt verleend.

Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Persoonlijke verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.

Begeleiding

Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij begeleiding?

Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding normaal gesproken door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:

  • Het begeleiden van cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes, etc.

  • Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte cliënt werd uitgevoerd.

  • Aansturing van relatief beperkte aard, zoals het ophangen van briefjes en regelmatig bellen om cliënt ergens aan te herinneren is gebruikelijke hulp als het gaat om partners of inwonende kinderen.

Aanleren aan derden

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de beperkingen van cliënt is gebruikelijke hulp.

Bijlage 2. Algemeen gebruikelijk voorzieningen

 

In deze bijlage staan voorzieningen die de gemeente in elk geval algemeen gebruikelijk acht (niet limitatief). Inwoners zijn dus zelf verantwoordelijk om deze aan te schaffen. In uitzonderlijke gevallen kan er een uitzondering worden gemaakt als de omstandigheden daar aanleiding toe geven.

Loophulpmiddelen

  • Wandelstok

  • Rollator

  • Boodschappentrolley

  • (Elektrische) loopfiets

  • Step

  • Elektrische step

Woonvoorzieningen

  • Verhoogd toilet

  • Losse toiletverhoger

  • Tweede toilet/sanibroyeur op 1e etage

  • Toiletstoel

  • (tweede) trapleuning

  • Beugels, niet inklapbaar of opklapbaar

  • Wandgrepen

  • Douchecabine

  • Standaard badzitje

  • Douchekop en glijstang

  • Douchezitje (in elke uitvoering)

  • Antisliptegels/coating bij nieuwbouw of renovatie

  • Hendel mengkranen

  • Thermostatische mengkranen

  • Spiegel in de natte cel, inclusief kantelgarnituur

  • Centrale verwarming en thermostatische radiatorkranen

  • Meterkast met meerdere groepen

  • Ventilatiesysteem

  • Vervanging keukenapparatuur

  • Keramische- elektrische of Inductiekookplaten

  • Dakkapellen

  • Airconditioning

  • Screens

  • Zonneschermen en overige zonwering (inclusief elektrische bediening)

  • Vaatwasser

  • Normale babyfoon/intercom

  • Luchtbevochtigers en -ontvochtigers

  • Wasdroger

  • Robotstofzuiger

  • Mobiele (huis) telefoon

  • Automatische deuropeners voor garage

  • Automatische deuropeners bij serviceflats voor senioren van 55 jaar en ouder/mensen met beperking

  • Intercom

  • Antislipvloer

  • Stalling ten behoeve van (driewiel)fiets

  • Stangen voor raambediening van hoge ramen

  • Sokkel om wasmachine of koelkast op te plaatsen

  • Kosten voor demonteren fonteintje of verleggen verwarming i.v.m. plaatsen steunpunten

  • Ophogen tuin/bestrating bij verzakking

Vervoersvoorzieningen en accessoires

  • Standaard tandem (met of zonder hulpmotor)

  • Fiets met hulpmotor/trapondersteuning

  • Elektrische fiets

  • Spartamet

  • Bromfiets

  • Scooter

  • Lage instapfiets

  • Bakfiets, fietskar, aanhangfiets

  • Reparatie verlichting, vervangen banden of fietszadel

  • Segway

  • Tété Trike

  • Airconditioning in de auto

  • Automatische transmissie in de auto

  • Stuurbekrachtiging

  • Blindering auto (folie)

  • Elektrische raambediening

  • Rechter buitenspiegel

  • Trekhaken

  • Aanhanger

  • Kosten rijbewijs, APK en verzekeringen

  • Spaakbeschermers

  • Kinderfietszitjes

  • Buggies

  • Personenauto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn

  • Kinderautozitjes

ADL hulpmiddelen zelfzorg

  • Bewegingstrainer (compact)

  • Hometrainer

  • Bedbeugel

Voeren georganiseerd huishouden

  • Bezorgservice supermarkt (alleen indien cliënt zelf, of met behulp van een vrijwilliger, familielid of een van de buren in staat is de boodschappen te bestellen)

Bijlage 3 Normenkader Huishoudelijke Hulp

 

Er wordt geïndiceerd aan de hand van het CIZ protocol voor indicatie van huishoudelijke ondersteuning (CIZ protocol is als externe bijlage toegevoegd).