Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Opmeer

Notitie kampeerterreinen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOpmeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNotitie kampeerterreinen
CiteertitelNotitie kampeerterreinen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-07-2005nieuwe regeling

08-07-2005

De Koggenlander, 28-07-05

Tekst van de regeling

Intitulé

Notitie kampeerterreinen

INLEIDING

 

Deze notitie handelt over de Wet op de openluchtrecreatie en dient als handleiding om in de gemeente Opmeer om te gaan met openluchtrecreatie.

 

De Wet op de openluchtrecreatie is de opvolger van de Kampeerwet. Deze Kampeerwet is in 1997 ingetrokken, omdat een aantal in deze wet neergelegde bepalingen lastenverzwaring en regelverdichting voor de gemeenten in de hand werkte. In de Wet OR is een afgeslankte versie van de Kampeerwet opgenomen. De huidige notitie Wet op de Openluchtrecreatie van de gemeente Opmeer en een verruiming van deze notitie voor de bebouwde kom zullen gelet artikel 150 van de Gemeentewet conform de inspraaknotitie als beleidsregel worden vastgesteld. Volgens de laatste berichtgeving van het ministerie van LNV van 22 december 2004 zal de Wet op de Openluchtrecreatie per 1 januari 2008 vervallen. De werking van de notitie zoals deze voor u ligt zal hierdoor niet wijzigen en als gemeentelijk toetsingskader voor vrijstellingsaanvragen blijven dienen.

 

De huidige notitie Wet op de Openluchtrecreatie (1 april 1997) van de gemeente Opmeer is niet gepubliceerd en daardoor slechts intern werkend.

 

Maatschappelijk is er behoefte aan een verruiming van de Notitie Wet op de Openluchtrecreatie. Het college heeft derhalve verzocht de mogelijkheid tot beleidsverruiming te bekijken, wat resulteerde in een verruiming van het beleid binnen de bebouwde kom. Het college van B&W is van mening dat de gemeente Opmeer momenteel te weinig mogelijkheden biedt op het gebied van recreatie en toerisme.

 

Aan de beoogde doelstelling van het college wordt middels een beleidsregel, waarbij de bestaande notitie met de verruiming wordt gecombineerd, invulling gegeven. Het wettelijke voorschrift waaruit de bevoegdheid waarop het besluit, inhoudende een beleidsregel, betrekking heeft, betreft artikel 8 lid 2 van de Wet op de Openluchtrecreatie. Op basis van artikel 8 lid 2 kunnen vrijstellingen voor kleinschalig kamperen worden verleend. Tevens zal de notitie kampeerterreinen als beleidsregel gelden voor het artikel 19 vrijstellingenbeleid.

 

Opbouw notitie

De opbouw van de notitie is als volgt. Eerst worden enkele veel voorkomende begrippen behandeld.

Daarna wordt ingegaan op de positieve en negatieve gevolgen die openluchtrecreatie kan hebben. Daar openluchtrecreatie zowel positieve als negatieve gevolgen kan hebben, is het belangrijk ten aanzien hiervan beleid te voeren.

 

Eén van de belangrijkste aspecten van openluchtrecreatie is het kamperen. Deze notitie zal derhalve dit onderwerp behandelen en de verschillende kampeervormen bespreken. Hieruit zal blijken dat bestemmingsplannen hierbij ook een belangrijke rol spelen. Daarna zal worden ingegaan op de relatie van kampeervormen met bestemmingsplannen. Hierbij worden de bestaande kampeerterreinen in de gemeente Opmeer besproken. Ook zal de situatie op het Pereblok, bungalowpark Onder de Perelaer en recreatiepark Westfriesland worden besproken.

 

Ten slotte wordt het beleid voor buiten (huidige notitie) en voor binnen (verruiming) de bebouwde kom aangegeven voor de gemeente Opmeer. Toekomstige aanvragen zullen hier aan worden getoetst. De aanvragen die bij de gemeente bekend zijn, zullen voorrang krijgen ten opzichte van aanvragen die na publicatie van de beleidsregel ingediend zullen worden.

 

Provinciaal beleid

Bij het vormen van de nieuwe notitie Openluchtrecreatie wordt voldaan aan het provinciale beleid ten opzichte van recreatie. De provincie neemt een positieve houding aan ten opzichte van toerisme, echter met inachtneming van het huidige karakter en leefbaarheid van het gebied. De provincie stelt dat vergunningplichtige kampeerterreinen een passende bestemming dienen te krijgen. Belangrijk aandachtspunt bij de vestiging van vergunningplichtige kampeerterreinen vormt de landschappelijke inpassing. Bij kampeerterreinen wordt door de provincie aanbevolen het aantal vaste standplaatsen in het bestemmingsplan op te nemen en aan een maximum te binden. Indien in de toekomst vergunningplichtige kampeerterreinen worden verleend zullen deze in de herziening van het geldende bestemmingsplan worden opgenomen en qua aantal vaste standplaatsen aan een maximum gebonden worden.

 

Voor het houden van een kampeerterrein van ten hoogste 15 kampeermiddelen, het houden van een kampeerterrein door een organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard ten behoeve van eigen gebruik en het houden van een natuurkampeerterrein verwijst de provincie naar de Wet op de Openluchtrecreatie. Volgens de Wet op de Openluchtrecreatie mag het bestemmingsplan zich niet verzetten tegen de kleinschalig kampeerterreinen, anders kunnen dergelijke kampeerterreinen niet worden toegestaan.

 

In de Wet op de openluchtrecreatie is ook een gedeelte opgenomen, dat betrekking heeft op volkstuincomplexen. Nadere regels hiervoor dienen te worden opgenomen in een besluit op de openluchtrecreatie. In deze notitie, die gericht is op kamperen, zal hier verder inhoudelijk niet op worden ingegaan. In de wet en het model-besluit is hier voldoende voor geregeld.

 

Ten aanzien van deze notitie is het volgende vaststellingstraject aan de orde.

In eerste instantie is de notitie door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld (tijdens haar vergadering van 8 februari 2005). Vervolgens wordt de notitie, nadat de Commissie Ruimte haar oordeel heeft gegeven, (conform de inspraakverordening) gedurende vier weken ter inzage gelegd. De eventuele reacties (en hoe hier mee om te gaan) zullen worden behandeld in het college van burgemeester en wethouders. Het college heeft de noti-tie vastgesteld op 18 juli 2005.

BEGRIPPEN

 

Voordat op overige elementen wordt ingegaan, zal nu nog een korte omschrijving worden gegeven van de belangrijkste begrippen.

 

  • Kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk opgericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

  • Kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

  • In geval een caravan is aan te merken als een bouwwerk en het plaatsen geschiedt in overeenstemming met de bepalingen van deze wet is voor het plaatsen geen bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid van de Woningwet vereist.

  • Volkstuin: perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

  • Volkstuincomplex: terrein met een oppervlakte van ten minste 10 are, waarop zich twee of meer volkstuinen bevinden.

  • Zomerseizoen: de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

POSITIEVE EN NEGATIEVE GEVOLGEN OPENLUCHTRECREATIE

 

In deze paragraaf wordt stilgestaan bij de gevolgen die openluchtrecreatie kan hebben. Dit zijn zowel positieve als negatieve gevolgen. Een positief gevolg van openluchtrecreatie kan de invloed op de leefbaarheid van het landelijk gebied zijn. Dit omdat ondernemers hun bedrijf kunnen handhaven en er zelfs nieuwe werkgelegenheid gecreëerd kan worden. Dit kan voor de gemeente ook extra inkomsten opleveren door middel van toeristenbelasting en onroerende-zaakbelasting.

 

Daarnaast kan openluchtrecreatie een waarde in zichzelf zijn, doordat inwoners en bezoekers de mogelijkheid tot vrijetijdsbesteding wordt gegeven. Wanneer een kampeerterrein zorgvuldig in een terrein wordt gepast, kan openluchtrecreatie tevens bijdragen aan cultuur-, natuur- en landschapsbehoud, waar andere gebruiksvormen, juist vanwege deze waarden ongewenst zijn.

 

Toch kan openluchtrecreatie ook negatieve gevolgen hebben, want het kan ook de natuur en het landschap verstoren vanwege de recreatieve druk. De openbare orde kan worden ver-stoord. Daarnaast kan er overlast voor omwonenden of voor de omgeving ontstaan en kan openluchtrecreatie een belasting voor het milieu betekenen (lozing afvalwater, berging en afvoer vaste afvalstoffen en geluidhinder). Tevens kan het beperkingen met zich mee brengen voor bestaande en toekomstige agrarische bedrijven.

 

Daar openluchtrecreatie zowel positieve als negatieve gevolgen kan hebben is het aan te raden dat de gemeente in dit kader zelf beleid gaat voeren, zoals al eerder gezegd. Dit om de positieve gevolgen zoveel mogelijk te versterken en de negatieve gevolgen zoveel mogelijk af te zwakken.

VERSCHILLENDE KAMPEERVORMEN

 

Bij de Wet op de openluchtrecreatie draait het in belangrijke mate om het kamperen. Er zijn diverse kampeervormen te onderscheiden. Deze staan hieronder vermeld. Hierbij zijn telkens enkele belangrijke inhoudelijke aspecten aangegeven.

 

  • a)

    Kampeerterrein met vergunning

    Voor kampeerterreinen met toeristische, seizoens- en/of vaste standplaatsen kan bij bur-gemeester en wethouders van de gemeente een vergunning worden aangevraagd. De vergunning kan alleen worden verleend als het terrein in het bestemmingsplan uitsluitend of mede de bestemming kampeerterrein heeft.

  • b)

    Kleinschalige kampeerterreinen

    (Voorheen het zogenaamde kamperen bij de boer, maar nu is de verplichte koppeling met het agrarisch bedrijf geschrapt). Burgemeester en wethouders hebben de mogelijkheid om een periode aan te geven en voorschriften over de aard van de toe te laten kampeermiddelen te geven. B&W kunnen deze voorschriften wijzigen of intrekken. Men kan bij B&W een verzoek om vrijstelling of ontheffing indienen voor het houden van een kampeerterrein met maximaal 10 kampeermiddelen. B&W stellen per kalenderjaar vast gedurende welke korte perioden dit aantal kampeermiddelen kan worden verhoogd tot maximaal vijftien. In principe is deze verho-ging bedoeld voor piekopvang tijdens het kampeerseizoen.

  • c)

    Groeps/verenigings-kamperen op eigen terrein

    Organisaties met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard (het college van B&W bepaalt of een organisatie hieronder valt) kunnen voor het houden van een kampeerterrein en het gebruiken daarvan voor eigen doeleinden, een verzoek tot vrijstelling of ontheffing indienen bij B&W. Het bestemmingsplan mag zich niet verzetten tegen een zodanig gebruik.

  • d)

    Natuurkampeerterreinen

    Voor het houden van een natuurkampeerterrein kan bij B&W een vrijstellingsverzoek worden ingediend. Er is een ministeriële regeling voor natuurkampeerterreinen opgesteld. Hierin is aangegeven wanneer een kampeerterrein als natuurkampeerterrein kan worden aangemerkt. Een natuurkampeerterrein heeft de volgende kenmerken:

    • a.

      het is gelegen in een aaneengesloten gebied van tenminste 25 hectaren, waarvan in ieder geval de helft bestaat uit bos of natuurgebied.

    • b.

      het al dan niet aaneengesloten natuurkampeerterrein is niet groter dan 1 hectare.

  • Een natuurkampeerterrein heeft ten hoogste 40 plaatsen voor tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans die kunnen worden aangemerkt als aanhangwagen in de zin van het Wegenverkeersreglement. De verblijfsduur per kampeermiddel is ten hoogste zes weken.

  • e)

    Groepskamperen buiten een kampeerterrein

    B&W kunnen een organisatie ontheffing verlenen om gedurende een korte aaneengesloten periode te kamperen buiten een kampeerterrein met een vergunning of vrijstelling. Het gaat om incidenteel kamperen door groepen. B&W verbinden voorschriften aan deze ontheffing over soort en aantal van de op het kampeerterrein toe te laten kampeermiddelen. Ook kunnen voor diverse zaken (zoals in het belang van de openbare orde, bescherming milieu) beper-kingen of voorschriften verbonden worden aan de vergunning, vrijstelling of ontheffing. B&W kunnen deze beperkingen of voorschriften wijzigen of intrekken. Provinciale Staten kunnen in het belang van natuur- en landschapsbescherming één of meer gebieden aanwijzen waarvoor geen ontheffing kan worden verleend gedurende een daarbij te bepalen periode of waarvoor het aantal kampeermiddelen waarvoor een ontheffing kan worden verleend op een bepaald maximum gedurende een bepaalde periode wordt gesteld.

  • f)

    Vrij kamperen

    Indien men deze vorm wil toestaan, zal hiervoor een verordening opgesteld moeten worden. Bij verordening kan dan toestemming worden verleend voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal vijf kampeermiddelen gedurende korte perioden. De gemeente moet zelf invullen wat onder 'korte perioden' wordt verstaan. Voor deze kampeervorm is geen toets aan het bestemmingsplan voorgeschreven. Provinciale Staten kunnen in het belang van de natuur- en landschapsbescherming gebieden aanwijzen waarvoor een verbod of beperking voor deze kampeervorm geldt.

  • g)

    Kamperen voor eigen gebruik

    Ook voor deze vorm geldt, dat indien men deze wil toestaan, er een verordening opgesteld moet worden. Bij verordening kan dan toegestaan worden dat de eigenaar van een terrein één kampeermiddel voor eigen gebruik heeft. Dit kan voor langere perioden worden toegestaan dan vrij kamperen. Aanvullend kan de gemeente bepalen dat daar maximaal 2 kampeermiddelen voor eigen gebruik bij kunnen worden geplaatst. PS kunnen gebieden aanwijzen waarvoor een verbod of beperking op deze kampeervorm rust.

  • h)

    Zomerhuisjes, vakantiebungalows, kampeerboerderijen en groepsaccommodaties

    De Wet OR bevat hier geen bepalingen voor, daar dergelijke accommodaties niet op één lijn kunnen worden gesteld met wat gewoonlijk onder kamperen wordt verstaan. Daarom kunnen niet alle voorschriften inzake het kamperen onverkort hierop worden toegepast. Wel is aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld dat de in de wet opgenomen artikelen ten aanzien van het kamperen geheel of gedeeltelijk op deze accommo-datievormen van toepassing zijn. Op zomerhuizen en volkstuinhuisjes zal in het algemeen de Woningwet van toepassing zijn.

RELATIE MET HET BESTEMMINGSPLAN

 

Uit het voorstaande is wel gebleken dat bij kamperen het bestemmingsplan een heel belangrijke rol speelt. Bij diverse kampeervormen wordt een relatie gelegd met het bestemmingsplan. In het kader van het bestemmingsplan vindt de eerste toetsing plaats, als beleidsintegratiekader. Zo moet voor een vergunningplichtige kampeerterrein het terrein als zodanig bestemd zijn, en mag bij het kleinschalig kamperen, het groeps/verenigings-kamperen op eigen terrein en bij natuurkampeerterreinen het bestemmingsplan er zich niet tegen verzetten. Bij een herziening van bestemmingsplan of bij het opstellen van een nieuw bestem-mingsplan zal (gelijk nu ook gebeurd) gekeken moeten worden in hoeverre men daar verschillende kampeervormen wil toestaan. Deze notitie zal daartoe ook een bijdrage moeten leveren. Deze notitie zal ook een afwegingskader bieden bij een eventuele vrijstelling van het bestemmingsplan, in die gevallen waarin het plan nog niet is geactualiseerd.

 

Bij de standpuntbepaling of een bepaalde kampeervorm wenselijk geacht moet worden, kunnen onder meer de volgende afwegingen betrokken worden:

  • in hoeverre past een kampeerterrein binnen het desbetreffende landschap c.q. in hoeverre kan het in een landschap ingepast worden door middel van bijvoorbeeld camouflerende beplanting;

  • wordt door een kampeerterrein het open karakter van een gebied niet teveel aangetast;

  • worden de bijzondere landschaps- en natuurwaarden van een gebied (en het omlig-gende gebied) niet door een kampeerterrein aangetast;

  • in hoeverre levert een kampeerterrein gebruiksbeperkingen op voor aangrenzende gronden;

  • wordt het leefmilieu van de omgeving c.q. voor omwonenden niet teveel aangetast;

  • levert een kampeerterrein niet teveel beperkingen voor een doelmatige bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven.

Wanneer er dan een aanvraag komt, die op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan, moet er vanzelfsprekend wel gekeken worden of er bepaalde, bijzondere omstandigheden zijn, die er toe leiden om mee te werken met een bestemmingsplan-vrijstelling.

 

Bestaande kampeerterreinen in de gemeente Opmeer

Op dit moment is er in de gemeente Opmeer één vergunningplichtige kampeerterrein. Dit betreft het kampeerterrein van de familie Klomp, gelegen aan de Oosterboekelweg 4 (in het buitengebied Hoogwoud). Naast dit vergunningplichtige kampeerterrein heeft de familie Klomp op dit moment ook ontheffing op basis van artikel 8, tweede lid onder b van de Wet op de Openluchtrecreatie voor het terreintje gelegen tussen het huidige kampeerterrein en het op-slagterrein van tuincentrum "De Boet". Dit betreft het groeps/verenigingskamperen op eigen terrein. In het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Buitengebied Hoogwoud wordt er rekening mee gehouden dat het kampeerterrein wordt uitgebreid.

 

Daarnaast is er op dit moment in de gemeente nog 1 kampeerterrein in het kader van het kamperen bij de boer (in de Wet OR tegenwoordig kleinschalig kamperen genoemd). Dit betreft het kampeerterrein van de heer Schilder, gelegen aan de Gouwe 5.

 

Op dit moment heeft de heer Schilder een vrijstelling op grond van artikel 21 van de Kampeerwet. Deze vrijstelling is voor het plaatsen van maximaal 10 kampeermiddelen in de periode van 15 maart tot 31 oktober. Daar de Kampeerwet echter vervangen is door de Wet OR, zal deze vrijstelling omgezet moeten worden in een ontheffing op grond van artikel 8, lid 2 van de Wet OR.

 

In het verlengde hiervan moet nog wel opgemerkt worden dat op basis van diverse, nog niet herziene bestemmingsplannen, alleen toestemming kan worden verleend voor maximaal 3 kampeermiddelen, en dit voor de periode van 15 juni tot 1 september (het gaat hier om kamperen bij de boer). In meer recente bestemmingsplannen is deze periode al verlengd van 15 maart tot 31 oktober, met een maximum van 5 kampeermiddelen. Tijdens een herziening van de Kampeerwet zijn de mogelijkheden verder uitgebreid. Ook in de Wet OR zijn de mogelijkheden uitgebreid. Bij een aanvraag voor kleinschalig kamperen, in een gebied, waarvan het bestemmingsplan nog niet is herzien c.q. aangepast aan de uitgangspunten verwoord in deze notitie, zullen deze uitgangspunten toch zwaar moeten wegen.

 

Pereblok/Bungalowpark Onder de Perelaer/Recreatiepark Westfriesland

In de gemeente zijn er nog enkele andere plaatsen ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Er zijn twee plekken met bungalows, namelijk het Pereblok in Aartswoud en het bungalowpark Onder de Perelaer (gelegen nabij de Opmeerderweg in Opmeer). Op deze twee terreinen is de Wet op de Openluchtrecreatie niet van toepassing. Dit komt, omdat het recreatiewoningen be-treft en daar is de Wet OR niet van op toepassing (in tegenstelling tot de Kampeerwet).

 

Daarnaast is er in de gemeente Opmeer nog het recreatiepark Westfriesland (gelegen nabij de Opmeerderweg). Dit betreft een kampeerterrein, waar veelal stacaravans zijn geplaatst. Vanwege de verkavelingstructuur van het kampeerterrein (waarbij de kavels in bezit zijn van individuele eigenaren), is één en ander niet goed binnen de Wet OR in te passen.

 

  • 1)

    In de eerste plaats is het geen kampeerterrein als bedoeld in de Wet OR: er is geen sprake van een terrein waarop de gelegenheid wordt gegeven om kampeermiddelen te plaatsen dan wel geplaatst te hebben.

  • 2)

    Een andere mogelijkheid zou eventueel de vorm "kamperen op eigen terrein" zijn. In artikel 15, lid 2 van de Wet OR staat: bij verordening kan het plaatsen van 1 kampeermiddel voor eigen gebruik voor langere perioden als bedoeld in het eerste lid (het vrij kamperen) toe worden gestaan. Echter, daar de kampeermiddelen op het recreatiepark hier het gehele jaar aanwezig mogen zijn, is er niet echt sprake van een langere periode. Ook door de structuur van het terrein, kan er niet echt gesproken worden van kamperen op eigen terrein. Ook staat de wet niet toe, dat kamperen op eigen terrein plaats vindt naast terreinen, waarvoor al een vergunning, ontheffing of vrijstelling is gegeven. Dit zou betekenen, dat, indien iemand zijn stacaravan heeft verhuurd, de omliggende stacaravans niet meer ten behoeve van het kamperen voor eigen gebruik gebruikt kunnen worden.

  • 3)

    Ook een kampeervergunning voor iedere afzonderlijke kavel lijkt niet de meest geëigende weg. Indien er namelijk zelf verbleven wordt, is er gen sprake van een terrein, waarop gelegenheid wordt gegeven, tot het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel.

  • 4)

    Ook de overkoepelende stichting kan geen kampeervergunning worden gegeven: zij beheert de centrale voorzieningen, maar stelt geen terrein beschikbaar, waarop kampeer-middelen mogen worden geplaatst.

     

    Resumerend kan gesteld worden, dat binnen de Wet op de openluchtrecreatie geen rekening gehouden is met een situatie, waarbij een kampeerterrein is onderverdeeld in kavels in particulier eigendom. Alleen in die gevallen, waarbij stacaravans of kavels verhuurd worden, lijkt er de mogelijkheid om een kampeervergunning te vragen. Hierbij gelden dan de eisen van de Wet OR, besluit hygiëne, gezondheid en veiligheid kampeerterreinen, en het besluit op de openluchtrecreatie, uitgezonderd de daarin gestelde voorschriften en voorwaarden. Deze zijn verder voldoende geregeld in het bestemmingsplan Bungalowpark Onder de Perelaer/recreatiepark Westfriesland.

BELEID BUITEN DE BEBOUWDE KOM

 

Hieronder worden eerst enkele algemene keuzes gedaan, welke dienen te gelden voor elke kampeervorm. Daarna zullen de keuzes per kampeervorm aangegeven worden. Hierbij is het wel mogelijk, dat er enige overlapping is tussen de algemene beleidkeuzes en de keuzes per kampeervorm.

 

  • Stilte-gebied.

    De gemeente kent momenteel één stilte-gebied, namelijk het westelijk deel van de Weere (zie ook bijlage 1). Op basis van het Provinciale Milieubeleidsplan en de Provinciale Milieuverordening (en de ondermeer daarbij gevoegde lijst met "verboden toestellen: toestellen die in principe niet in het desbetreffende gebied gebezigd mogen worden) worden eisen aan het stilte-gebied gesteld; dit ter bescherming van de rust en stilte. Als uitgangspunt is er voor gekozen om grootschalige kampeervormen hier uit te sluiten. De rust, die juist eigen is voor zo'n gebied, zou daardoor te veel verstoord kunnen worden. Kleinschalige kampeervormen kunnen wel in een dergelijk gebied passen. Vanwege hun kleinschaligheid brengen ze maar een beperkte belasting voor het gebied met zich mee. Bij een concrete aanvraag zal gekeken moeten worden, welke belasting een dergelijk kampeerterrein heeft voor het gebied. Hierbij kunnen dan eventueel ook aanvullende voorwaarden gesteld worden, opdat de waarde van dit gebied niet aangetast wordt.

  • Sanitair.

    Bij het kamperen dienen de aanvragers zelf voor opvangvoorzieningen voor sanitair te zorgen (dit dient zoveel mogelijk binnen bestaande opstallen te worden gedaan). Namelijk, lozing op het oppervlaktewater is in principe verboden. Indien men toch wil lozen op het oppervlaktewater, dan dient de aanvrager contact op te nemen met het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen (als waterbeheerder) om te kijken wat de mogelijkheden zijn.

     

    Ook lozing op het hogedrukriool (indien aanwezig) moet niet als gewenst worden beschouwd. Indien namelijk op uitgebreide schaal gekampeerd gaat worden, dan betekent dit dat het be-staande hogedrukriool te zwaar belast zal worden (en hier is het riool niet op ingesteld). Een beoordeling van wat mogelijk is, zal pas plaats kunnen hebben, indien er een concrete aanvraag is.

    Daarnaast moeten kampeerterreinen voldoen aan de eisen die in het besluit hygiëne, gezondheid en veiligheid kampeerterreinen zijn opgenomen. Hierbij moet nog wel opgemerkt worden, dat, indien een bepaalde kampeervorm niet onwenselijk wordt geacht, maar waarbij de sanitaire voorzieningen niet gesitueerd kunnen worden binnen bestaande opstallen, in principe medewerking wordt verleend aan de eventueel te volgen vrijstellingsperiodes.

  • Cumulatie van kampeerterreinen.

    In theorie is het op basis van de wet OR mogelijk dat verschillende kampeervormen geografisch naast elkaar kunnen plaatsvinden. Door het verdelen van een groot terrein, is het mogelijk dat een groot aantal kampeerterreinen naast elkaar ontstaan, waardoor eigenlijk een aaneengesloten kampeerterrein ontstaat. Een dermate groot terrein, welke dan niet aan de eisen van vergunningplichtig kampeerterrein behoeft te voldoen, moet als ongewenst worden beschouwd. Door een dergelijk groot terrein, kan ook het leefmilieu en het open karakter van een gebied worden aangetast. Om een dergelijke ontwikkeling te voorkomen, is er voor geko-zen dat het terrein waarvoor ontheffing wordt aangevraagd niet gelegen mag zijn direct aansluitend op of behorend bij een kampeerterrein, waarvoor al een vergunning, ontheffing of vrijstelling is verleend. Ook in de Wet OR zijn enkele bepalingen met betrekking tot cumulatie van kampeerterreinen opgenomen (deze hebben echter alleen betrekking op vrij kamperen en op het kamperen voor eigen gebruik).

  • Zomerseizoen.

    Zoals al eerder is aangegeven, wordt er in de Wet op de Openluchtrecreatie niet meer gesproken over een zomerseizoen. Gemeenten kunnen nu zelf bepalen, of zij dit willen of niet. Er is voor gekozen, om het zomerseizoen voor alle kampeervormen toch te handhaven. Kamperen vindt hoofdzakelijk plaats in het zomerseizoen. Tevens moet het niet wenselijk worden beschouwd om kampeermiddelen in het winterseizoen toe te staan. Een reden om te kiezen voor een zomerseizoen is het voorkomen van ontsiering van het winterlandschap. In de winterperiode is de zichtbaarheid van kampeerterreinen (door het ontbreken van blad aan bomen en struiken) groot. Het vasthouden aan een zomerseizoen sluit ook aan bij het streekplan Noord-Holland-Noord. Als zomerseizoen wordt (in het verlengde van de periode die in de Kampeerwet ook al gehanteerd werd), gekozen voor de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

  • Invloed op omliggende terreinen.

    Bij een concrete aanvraag om vergunning, vrijstelling of ontheffing (of bij de herziening/vaststelling van een bestemmingsplan) moet ook gekeken worden naar de invloed die een kampeerterrein heeft op de -toekomstige- exploitatiemogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven, vanwege milieuregelgeving. Hierbij kan nog wel opgemerkt worden dat een gebouw of een terrein, bestemd voor het kleinschalig kamperen, niet wordt beschouwd als een "gevoelig object", waardoor vergunningvrije bedrijven eventueel vergunningplichtig worden. Ook heeft een kleinschalig kampeerterrein geen gevolgen voor de milieuvergunningen van omliggende bedrijven (zie ook bijlage 2)

  • Bestemmingsplan.

    Daar bij een behandeling van een aanvraag, ook het bestemmingsplan een belangrijke rol speelt, wordt hier nog kort aangegeven in hoeverre het bestemmingsplan zich verhoudt tot de verschillende kampeervormen.

    • Bij een vergunningplichtige kampeerterrein moet het terrein in het bestemmingsplan als zodanig bestemd zijn;

    • Bij het kleinschalig kamperen, het groepskamperen op eigen terrein en bij natuurkampeerterreinen mag het bestemmingsplan er zich niet tegen verzetten;

    • Bij groepskamperen, niet op eigen terrein, kamperen op eigen terrein en het vrij kamperen is er geen relatie met het bestemmingsplan.

  • Overig.

    • -

      Een vergunning, ontheffing of vrijstelling is in principe zowel object- als persoonsgebonden.

    • -

      De gemeente dient op de hoogte te worden gebracht van wijzigingen in omstandigheden, zodat gekeken kan worden of nog wel wordt voldaan aan de voorwaarden die bij de vergunning, ontheffing of vrijstelling zijn gesteld.

KEUZES (UITGANGSPUNTEN) PER KAMPEERVORM.

 

Kampeerterrein met vergunning.

  • -

    Voor een kampeerterrein met vergunning zijn al uitgebreide regels getroffen in de Wet op de Openluchtrecreatie en de op deze wet gebaseerde AMVB hygiëne, gezondheid en veiligheid kampeerterreinen. De aanvullende regels worden gesteld in het besluit op de openluchtrecreatie (voorheen waren deze regels opgenomen in een verordening en ten aanzien van dit aspect zijn weinig veranderingen opgetreden).

  • -

    Daarnaast kunnen eisen ten aanzien van inrichting en gebruik van het kampeerterrein opgenomen worden in het bestemmingsplan: een vergunningplichtig kampeerterrein moet in een bestemmingsplan uitsluitend of mede aangewezen zijn als kampeerterrein.

  • -

    Daar bij deze kampeervorm het bestemmingsplan dit terrein als zodanig moet aanwijzen (en hierbij dus al eisen ten aanzien van het terrein en de kampeerperiode gesteld kunnen worden), kan de vergunning voor onbepaalde tijd verleend worden. Dit mede, omdat er uitgebreide investeringen gepleegd moeten worden en om de exploitant aldus rechtszeker-heid te verschaffen. Wel dient in de vergunning dan als voorwaarde opgenomen te worden, dat wijzigingen in omstandigheden moeten worden gemeld.

  • -

    Als uitgangspunt bij de beoordeling van de aanvraag dient te gelden dat een vergunning alleen wordt afgegeven als het een kampeerterrein betreft voor mobiele kampeermiddelen in het zomerseizoen. Dit is een algemeen uitgangspunt voor de diverse kampeervormen en zo opereert ook de kampeerterrein van de familie Klomp, aan de Oosterboekelweg 4. Op deze manier wordt ook het open karakter van het gebied gewaarborgd. Daar in een bestemmingsplan echter voorschriften met betrekking tot de periode kunnen worden opgenomen, is het niet nodig dit nog expliciet in het besluit op de openluchtrecreatie op te nemen.

Kleinschalige kampeerterreinen.

  • -

    In de lijn van de voorheen geldende Kampeerwet wordt er voor gekozen het kleinschalig kamperen te blijven koppelen aan het agrarisch bouwblok ingevolge het bestemmingsplan. Wanneer dit namelijk los gelaten wordt, kan dit betekenen dat, mits het bestemmingsplan er zich niet tegen verzet, overal gekampeerd kan worden. Hierdoor bestaat het gevaar van wildgroei en daarmee aantasting van het landschap. Tevens blijft bij koppeling aan agrarische bouwpercelen het idee van "Kamperen bij de boer" bestaan. Dit betekent dus aan de ene kant een bijverdienste voor agrariërs. Maar ook wordt anderzijds hiermee voldaan aan de behoefte van mensen om te kamperen bij een boerderij. Hierbij wordt dan als voorwaarde gesteld dat kampeermiddelen alleen geplaatst mogen worden binnen het bouwblok van een in werking zijnd agrarisch bedrijf.

  • -

    Gelijk aan de regeling in de Wet op de Openluchtrecreatie is er voor gekozen om maximaal 10 kampeermiddelen toe te staan op een dergelijk terrein, waarbij het mogelijk is om het

  • -

    aantal toegestane kampeermiddelen gedurende korte perioden te verhogen met 5 kampeermiddelen. Bij deze perioden valt te denken aan de periode tussen hemelvaart en Pinksteren, de bouwvakvakanties en de herfstvakantie en daarnaast de bekende feestdagen (mits ze niet in de voornoemde periode vallen, zoals Koninginnedag en Pasen). Hiervoor wordt gesproken over een maximum. Bij iedere aanvraag zal gekeken moeten worden of er omstan-digheden zijn (zoals een beperkte grootte van het bouwblok), waardoor een lager aantal toegestaan moet worden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een beperkte grootte van het bouwblok/vlak.

  • -

    Op grond van de Wet OR kan er het gehele jaar gekampeerd worden op kleinschalige kampeerterreinen. Het gaat er juist om, om het open karakter van het gebied (en perceel) te waarborgen (hierbij zal ook gezorgd moeten worden voor voldoende afschermende beplanting). Er is dan ook voor gekozen, om het zomerseizoen te handhaven. Een andere reden hiervoor is het voorkomen van ontsiering van het winterlandschap. In de winterperiode is de zichtbaarheid van kampeerterreinen (door het ontbreken van blad aan bomen en struiken) groot. Het vasthouden aan een zomerseizoen sluit ook aan bij het streekplan Noord-Holland-Noord. Het motief hierbij is dat op deze manier niet kan worden doorgegroeid naar een regulier verblijfsrecreatieterrein. Dit alles heeft te maken met het behoud van het landelijk gebied met het open karakter.

  • -

    Kampeermiddelen die op dit terrein worden toegestaan zijn alleen mobiele kampeermiddelen en dus géén stacaravans. Stacaravans zijn door hun omvang niet meer als kleinschalige kampeermiddelen te beschouwen en passen aldus ook niet op kleinschalige kampeerterreinen. Ook hebben de stacaravans een meer permanent karakter. Dit past niet goed bij het idee van kleinschalige kampeerterreinen c.q. de seizoensgebonden plaatsing van kampeermiddelen. Bij mobiele kampeermiddelen valt te denken aan toercaravans, kampeerwagens, tentwagens en tenten.

  • -

    Een ontheffing zal gelden voor onbepaalde tijd, in de lijn van de voorheen afgegeven vrijstelling. Om deze kampeervorm mogelijk te maken, moet de aanvrager namelijk aanzienlijke investeringen plegen. Wanneer de aanvrager dan elk jaar opnieuw een aanvraag zou moeten indienen, zou er sprake zijn van teveel onzekerheid.

  • -

    Sanitaire voorzieningen moeten zoveel mogelijk binnen bestaande gebouwen gerealiseerd worden. Indien dit niet mogelijk is, zal medewerking moeten worden overwogen, om elders op het perceel sanitaire voorzieningen mogelijk te maken. Deze sanitaire gebouwen zullen dan in principe binnen het bouwblok gerealiseerd moeten worden.

  • -

    Het bestemmingsplan mag zich niet tegen een dergelijke kampeervorm verzetten. Daar echter nog niet alle bestemmingsplannen geactualiseerd zijn, zal bij een aanvraag voor een perceel binnen een niet actueel bestemmingsplan gekeken moeten worden of de omstandigheden in dat geval over het algemeen gelijk zijn aan vergelijkbare gevallen in geactualiseerde bestemmingsplannen. In dergelijke gevallen is er in principe de bereidheid om mee te werken aan een vrijstelling op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

  • -

    Ten slotte kan hier nogmaals opgemerkt worden, dat het kleinschalig kamperen geen gevolgen heeft voor milieuvergunningen van omliggende agrarische bedrijven.

Groeps/verenigingskamperen op eigen terrein.

  • -

    In de Kampeerwet werd een vrijstelling voor groeps/verenigingskamperen voor maximaal 100 dagen toegestaan. In de Wet OR wordt er niet meer over een maximum gesproken. Daar een groepskampeerterrein niet behoeft te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan een vergunningsplichtige kampeerterrein, terwijl er wel een groot aantal kampeermiddelen kunnen staan, wordt er ten aanzien van deze kampeervorm behoudendheid betracht. Zo wordt er voor gekozen om voor maximaal 130 dagen ontheffing te geven. Wil men voor een langere periode ontheffing, dan lijkt een vergunningplichtig terrein de meer geëigende weg. De periode van 130 dagen is wel langer dan de periode van 100 dagen, die op basis van de Kampeerwet kon. De reden hiervoor is, dat mensen steeds meer vrije tijd hebben. Eén van de manieren, waarop mensen deze vrije tijd invullen, is door middel van recreatie.

  • -

    Indien er een aanvraag komt, zal goed gekeken moeten worden, of het leefmilieu voor omwonenden niet wordt aangetast. Ook de bescherming van de openheid van het gebied is van belang; het kampeerterrein moet in de omgeving ingepast worden. Echter, wel zullen er sanitaire voorzieningen getroffen moeten worden. Dit kan de openheid van het gebied aantasten.

  • -

    Deze kampeervorm wordt, gelijk alle andere kampeervormen, alleen toegelaten tijdens het zomerseizoen.

  • -

    Als aanvullende voorwaarde wordt bij deze kampeervorm gesteld, dat vooraf wordt gemeld, welke groepen er kamperen. Zo kan gekeken worden of deze groepen wel voldoen aan de eisen die gesteld worden bij wet. Ook wordt er zo duidelijkheid verkregen in het gebruik van het terrein.

  • -

    Een ontheffing wordt van jaar tot jaar verleend. Hierbij kan gekeken worden, of de organisatie nog wel aan de eisen voldoet.

Natuurkampeerterreinen.

  • -

    Daar ten aanzien van natuurkampeerterreinen er al een ministeriële regeling is opgesteld, hoeft de gemeente hier weinig voor te regelen. Gelijk aan andere kampeervormen wordt er ook in dit geval (indien een dergelijke aanvraag binnen mocht komen) voor gekozen om het gebruik van dit terrein alleen toe te staan tijdens het zomerseizoen.

Groepskamperen buiten een kampeerterrein.

  • -

    Zoals al eerder gezegd, gaat het hier om een incidentele en kortdurende kampeervorm. Een verzoek hiertoe hangt vaak samen met het houden van een evenement. Daar deze vorm van kamperen een incidenteel karakter heeft en de aanvragen vaak heel divers zijn, is het niet wenselijk hiervoor algehele criteria op te stellen, uitgezonderd met betrekking tot het aantal dagen. Er wordt voor gekozen om deze kampeervorm maar voor maximaal 4 achtereenvolgende dagen toe te staan, dit mede ter bescherming van reguliere kampeerterreinen".

  • -

    Daar het om een incidentele vorm gaat, wordt een ontheffing dan ook per keer verleend.

Vrij kamperen.

  • -

    Er is voor gekozen om vrij kamperen niet toe te staan. De reden hiervoor is dat er in de gemeente voldoende mogelijkheden zijn om te kamperen. Nadere actie hoeft de gemeente hier verder niet voor te voeren. Alleen indien de gemeente deze vorm wil toelaten, moet zij een verordening opstellen.

Kamperen voor eigen gebruik.

  • -

    Er is voor gekozen om kamperen op eigen terrein niet toe te staan. Er zijn binnen de gemeente voldoende kampeermogelijkheden. Het toestaan van kamperen op eigen terrein zou kunnen betekenen dat overal kampeermiddelen geplaatst worden. Dit is een wildgroei die als ongewenst beschouwd moet worden. In de wet is aangegeven, dat deze kampeervorm alleen is toegestaan, wanneer hiervoor een verordening wordt opgesteld. Nu er voor gekozen is, om deze vorm niet toe te staan, hoeft hier verder niets voor geregeld te worden.

BELEID BINNEN DE BEBOUWDE KOM

 

 

Uw college heeft gevraagd de mogelijkheid tot beleidsverruiming te bekijken. De beoogde doelstelling van de verruiming is het vergroten van de mogelijkheden voor toerisme en recreatie binnen de gemeente Opmeer. Het college van B&W is van mening dat de gemeente Opmeer momenteel te weinig mogelijkheden biedt voor recreatie en toerisme. Aan de beoogde doelstelling wordt middels een beleidsregel invulling gegeven. De beoogde doelstelling met de verruiming van het beleid door het college van B&W is het vergroten van de mogelijkheden voor toerisme en recreatie binnen de gemeente Opmeer. Het vergroten van de economische vitaliteit van de gemeente zal samen dienen te gaan met de bescherming van het huidige, oorspronkelijke karakter van de dorpen om de herkenbaarheid van de gemeente te waarborgen. Uit het oogpunt van plattelandsvernieuwing zorgt het verruimen van de mogelijkheden voor kampeerterreinen voor meer bestaansmogelijkheden voor kleine, lokale ondernemers en meer levendigheid. In het kader van plattelandsvernieuwing krijgt het platteland nieuwe impulsen om zich te ontwikkelen.

 

Tevens past de voorgestane beleidsverruiming van het college binnen het in het intergemeentelijk structuurplan van de omliggende gemeenten voorgestane beleid met betrekking tot toerisme/recreatie.

 

De leefbaarheid van de dorpen zal binnen bepaalde voorwaarden aangepast mogen worden zodat het woonklimaat in de “stille” dorpen in grote maten gelijk blijft. Het woonklimaat wordt onder andere gevormd door de leefbaarheid, voorzieningen, landschappelijke omgeving en het rustieke karakter van de dorpen. Door het toestaan van kampeerterreinen wordt het woonklimaat beïnvloed. De leefbaarheid zal veranderen door een toename van mensen in de “stille dorpen” tijdens het zomerseizoen. Zo zal er een groter beroep gedaan worden op de voorzieningen in de dorpen gedurende het zomerseizoen.

 

Door het toestaan van kampeerterreinen in de dorpen zal voor omwonenden het landschap aangetast worden. Het uitzicht van omwonenden kan worden beperkt en ook het parkeren van auto’s zal toenemen. De kampeerders zullen voor meer leven in de dorpen zorgen, maar dit zal gepaard gaan met extra geluid, terwijl de dorpen gekenmerkt worden door hun stille karakter. Er moeten derhalve bewuste keuzes gemaakt worden in de beleidsverruiming ter bescherming van het woonklimaat.

 

Naast vorengenoemde beleidsafweging wordt vanwege nieuwe inzichten waaronder provinciaal beleid en het ontwerpbestemmingsplan een verruiming van het huidige beleid mogelijk. In dit voorgestane beleid wordt getracht een balans te vinden tussen het stimuleren van de economische vitaliteit in de gemeente met daarbij het in ogenschouw nemen van de leefbaarheid en het oorspronkelijke karakter van de “stille” dorpen.

 

De gemeente heeft ook een belangrijke taak in het beschermen van het algemeen belang, deze bestaat uit het waarborgen van het huidige karakter van de “stille” dorpen en de ruimtelijke kenmerken als openheid, landschappelijke inpassing, aantasting bijzondere landschaps- en natuurwaarden, gebruiksbeperking aangrenzende gronden, leefmilieu en beperking doelmatige bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven.

 

Toepassingsgebied van de beleidsverruiming

Alle aanvragen die momenteel bij de gemeente Opmeer zijn binnengekomen met betrekking tot kamperen hebben betrekking op percelen die gelegen zijn binnen de kernen van de toekomstige bestemmingsplannen Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek en Aartswoud, de Weere en de Gouwe. Nieuwe inzichten leiden er toe dat in het nieuwe beleid kamperen op daarvoor geschikte percelen binnen de kernen van de toekomstige bestemmingsplannen Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek en Aartswoud, de Weere en de Gouwe toegestaan worden. Ten opzichte van de huidige notitie, waar alleen op agrarische percelen een kleinschalig kampeerterrein mogelijk is, vormt dit een geheel nieuw aspect. De gedachte achter de beleidsverruiming is dat puur gekeken wordt naar de geschiktheid van percelen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen woon-, agrarische of andere bouwpercelen.

 

Geen nieuw aspect is de verruiming van het beleid geldt voor dezelfde kampeervormen als in het bestaande beleid. Voor zowel kleinschalige kampeerterreinen als vergunningplichtige kampeerterreinen zullen mogelijkheden worden geboden. Bij de inpassing van een vergunningplichtig kampeerterrein dient het perceel in het bestemmingsplan als zodanig bestemd te zijn, terwijl voor kleinschalige kampeerterreinen het bestemmingsplan zich er niet tegen mag verzetten. In het ontwerpbestemmingsplan zijn geen bestemmingen voor vergunningplichtige kampeerterreinen opgenomen. Middels een postzegel-bestemmingsplan, alleen geldend voor het bewuste perceel, is het mogelijk de percelen te bestemmen als vergunningplichtig kampeerterrein.

 

In het buitengebied worden alleen kampeerterreinen op (voormalige) agrarische percelen toegestaan volgens de werking van de huidige notitie. De provincie geeft in het buitengebied alleen voor (voormalige) agrarische percelen ruimte voor kleinschalige vormen van recreatie. Hierin zal gemeente Opmeer het beleid van de provincie blijven volgen. Het beleid binnen de bebouwde kom richt zich hierna dan ook op de gronden gelegen in de toekomstige bestemmingsplan voor de kleine kernen en de hoofdkern.

 

Een wildgroei van kampeerterreinen tegengaan, zodat de oorspronkelijke lintbebouwing niet aan karakter zal inboeten, is een uitgangspunt. Binnen de woonkernen zullen alleen percelen die grenzen aan het buitengebied in aanmerking komen om een kampeerterrein te realiseren. De oorspronkelijkheid van de dorpen en het woonklimaat zullen niet teniet gedaan mogen worden door een overvloedige aanwezigheid van kampeerterreinen en de daarbij horende neveneffecten, zoals geluidsoverlast, extra verkeersbewegingen etc.

 

Voorwaarden

  • 1.

    Limitering en spreiding kampeerlocaties

  • Met een verplichte spreiding van kampeerterreinen over de verschillende dorpen kan een wildgroei van kampeerterreinen tegen gegaan worden. Het aantal kampeerterreinen zal derhalve per dorp gelimiteerd worden. Het aantal kampeerterreinen dat toegestaan wordt is een absoluut aantal. Voor de Gouwe worden 3 kampeerterreinen toegestaan. In Aartswoud als De Weere zal het aantal kampeerterreinen op 4 worden gesteld.

  •  

  • De hoofdkernen van de gemeente worden verdeeld door de A.C. de Graafweg. Voor zowel Hoogwoud als voor Spanbroek en Opmeer samen zullen 2 kampeerterreinen worden toegestaan op percelen die grenzen aan het buitengebied, waarbij de hoofdfunctie van het bouwperceel inclusief de woning binnen de grenzen van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Hoogwoud, Spanbroek en Opmeer gelegen dienen te zijn. Tevens dient hierbij advies aan de provincie gevraagd te worden doordat gedeeltelijk een aantasting van het buitengebied plaatsvindt. Het aantal van 2 kampeerterreinen is gebaseerd op de grotere bewoningsdichtheid binnen de hoofdkernen en de bescherming van de leefbaarheid en het woonklimaat voor de omwonenden.

  •  

  • De keuze voor het aantal kampeerterreinen per woonkern is afhankelijk van de lengte en omvang van de woonkern. De lengte van Aartswoud, De Weere en de Gouwe leent zich beter voor spreiding van meerdere kampeerterreinen. Tussen twee kampeerterreinen dient een minimale afstand van 200 meter aangehouden te worden. Door de minimale afstand van 200 meter aan te houden wordt de privacy van omwonenden beschermd en wordt een cumulatie van overlast vermeden.

  • 2.

    Minimum en maximum aantal kampeermiddelen

  • Om het karakter van de van oorsprong rustige, agrarische dorpjes te behouden wordt voor kampeerterreinen een maximum van 15 kampeermiddelen in acht genomen voor kleinschalig kamperen. Hierdoor worden de dorpen en het daarachter gelegen, open (agrarische) buitengebied niet bedreigd door eventuele recreatieve uitbreidingen, die het landschap en de dorpen een geheel ander karakter geven dan het oorspronkelijke karakter. Het toestaan van een maximum aantal van 15 kampeermiddelen sluit aan bij het maximum aantal kampeermiddelen voor kleinschalig kamperen in het buitengebied, zoals reeds door het college is vastgesteld en nationaal als maximum wordt gehanteerd.

  • Tevens worden aanvragen voor kleinschalige kampeerterreinen geacht minstens aan 10 kampeermiddelen ruimte te bieden. Aanvragers van kleinschalig kamperen kunnen voor bijvoorbeeld 3 kampeermiddelen geen vrijstelling krijgen. Anders zou de doelstelling van het college van B&W om de recreatie en het toerisme te stimuleren gefrustreerd worden. Door het minimum aantal van 10 kampeermiddelen zal geen verrommeling op het perceel ontstaan.

  •  

  • Er wordt door dit minimum aantal een professionele manier voor het houden van een kampeerterrein verreist van de aanvrager inzake de facilitaire voorzieningen, ingevolge Besluit hygiëne, gezondheid en veiligheid kampeerterreinen en doordat een goede indeling van het kampeerterrein wordt vereist bij minimaal 10 kampeermiddelen.

  •  

  • Percelen die meer dan 15 kampeermiddelen binnen de hieronder gestelde afstandeisen kunnen plaatsen, kunnen de bestemming laten wijzigen in de bestemming kampeerterrein ten behoeve van een vergunningplichtig kampeerterrein. Maximaal 30 kampeermiddelen worden toegestaan op vergunningplichtige kampeerterreinen.

  • 3.

    Situering

  • Bij alle percelen zal het kampeerterrein aan afstandeisen gebonden worden. Hierbij wordt een maximum breedte van 50 meter en een maximale diepte van 100 meter niet overschreden. Deze 100 metergrens wordt gemeten vanaf de achterzijde van de woning op het perceel. Indien met de aanvrager een planschadeovereenkomst wordt gesloten, kan deze afstand worden vergroot met 50 meter. Uit de praktijk blijkt dat per kampeermiddel 100 m² gemiddeld als kampeerplaats gereserveerd wordt. Bij het bepalen van bovenstaande afstanden is uitgegaan van 100 m² per kampeerplaats. Daarbij dient het kampeerterrein in één lijn met de reeds aanwezige bebouwing gesitueerd te worden met inachtneming van bovengenoemde maten. Tevens dient tussen de kampeermiddelen een minimumafstand van 5 meter aangehouden te worden.

  •  

  • De situering van de kampeerterreinen zal met inachtneming van de ruimtelijke inrichting zo kort mogelijk achter de bestaande (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing of de woning dienen te worden gesitueerd in verband met de functionele bundeling, sociale controle, de kans op planschadeclaims en de inpassing in de omgeving.

  •  

  • Uiteraard geldt als uitgangspunt dat aangrenzende percelen niet in hun gebruiksmogelijkheden mogen worden beperkt vanwege het kampeerterrein. Door het hanteren van afstanden wordt de openheid beschermd en is het mogelijk kampeerterreinen toe te staan als het perceel geschikt blijkt, ongeacht de bestemming van het perceel.

  •  

  • Voor de inpassing in de omgeving zal een afstand van minimaal 50 meter aangehouden moeten worden ten opzichte van de naastgelegen woningen om de bescherming van privacy van omwonenden c.q. het woonklimaat te waarborgen. Bij vergunningplichtige kampeerterrein valt wellicht meer overlast te verwachten door het grotere aantal toegestane kampeermiddelen. Een kampeerterrein wordt milieukundig beoordeeld als een inrichting waaraan qua geluidsnormen voldaan dient te worden aan de Algemene Maatregel Van Bestuur die geldt voor inrichtingen. Er zal derhalve bij vergunningplichtige kampeerterreinen geen extra geluid toegestaan worden als bij kleinschalige kampeerterreinen. Voor vergunningplichtige kampeerterreinen zal derhalve eveneens een afstand van minimaal 50 meter aangehouden moeten worden ten opzichte van de naastgelegen woningen.

  •  

  • Bij de aanvraag voor een vergunningplichtig kampeerterrein dient een planschadeonderzoek door de aanvrager overlegd te worden. Uit de praktijk blijkt dat dergelijke planschadeonderzoeken voor kampeerterreinen vaker voorkomen. Zodoende wordt inzicht verkregen in de (financiële) consequenties van de vestiging van een vergunningplichtig kampeerterrein voor omwonenden in de omgeving. Uit een planschadeonderzoek kunnen mogelijk een andere situering of een beperking van mogelijkheden voortvloeien.

  •  

  • Mochten er derhalve bijzondere omstandigheden die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen dan zal afhankelijk van de inrichting van het perceel afgewogen worden of de door deze notitie beschermde belangen voldoende kunnen worden beschermd door een andere situering.

  • 4.

    Landschappelijke inpassing

  • De landschappelijke inpassing van kampeerterreinen is van groot belang. Hiermee kan de groene, agrarische uitstraling van de dorpen beschermd worden. Door middel van beplanting rond de kampeerlocatie zal de kampeerlocatie zo veel mogelijk aan het gezichtsveld ontrokken dienen te worden. Het gebied kenmerkt zich door openheid, echter de aanblik van beplanting is passender dan de aanblik van kampeermiddelen. Vandaar dat voor kampeerterreinen in het gebied de landschappelijke inpassing door middel van beplanting gerealiseerd dient te worden.

  • 5.

    Geen grootschalige kampeerterreinen toestaan in het stiltegebied

  • Op basis van het Provinciaal Milieubeleidsplan en de Provinciale Milieuverordening worden eisen aan het stiltegebied gesteld; dit ter bescherming van de rust en de stilte. Als uitgangspunt door de provincie is er voor gekozen om grootschalige kampeerterreinen hier uit te sluiten. De rust, die kenmerkend is voor zo’n gebied, zou daardoor te veel verstoord kunnen worden. Volgens de provincie passen kleinschalige kampeerterreinen wel in een dergelijk gebied. Vanwege hun kleinschaligheid brengen ze maar een beperkte belasting voor het gebied met zich mee. De gemeente volgt hierin het beleid van de provincie.

  • 6.

    Hygiëne

  • De aanvragers dienen bij het kamperen zelf voor opvangvoorzieningen voor sanitair te zorgen. Daarbij moeten kampeerterreinen voldoen aan de eisen die in het besluit hygiëne, gezondheid en veiligheid kampeerterreinen zijn opgenomen. Sanitaire voorzieningen moeten zoveel mogelijk binnen bestaande gebouwen gerealiseerd worden, indien dit niet mogelijk dan zullen de sanitaire voorzieningen binnen onderstaande maatvoering gerealiseerd dienen te worden.

  •  

  • De maximale maatvoering voor bijgebouwen bij percelen met een woonfunctie, bedraagt 50 m² en met vrijstelling 70 m² bij percelen die groter zijn dan 500 m² ingevolge de bestemmingsplannen en het algehele vrijstellingenbeleid. De percelen waarop kleinschalig kamperen in beginsel is toegestaan zullen groter zijn dan 500 m². Anders zou het realiseren van kleinschalige kamperen niet mogelijk zijn gezien de oppervlakte van 100 m² die noodzakelijk is per kampeerplaats. Naast 70 m² aan bijgebouwen met vrijstelling kan nog 30 m² vergunningsvrij bijgebouwd worden. Uit de praktijk blijkt dat de sanitaire voorzieningen bij kleinschalig kamperen binnen 25 m² gerealiseerd kunnen worden. De bijgebouwen voor de woonfunctie kunnen benut worden voor sanitaire voorzieningen conform het besluit hygiëne, gezondheid en veiligheid kampeerterreinen.

  •  

  • Voor sanitaire voorzieningen worden derhalve geen extra bouwmogelijkheden toegestaan. In het toepassingsgebied van de beleidsverruiming, binnen de toekomstige bestemmingsplannen Hoogwoud, Spanbroek en Opmeer en Aartswoud, De Weere en de Gouwe, wordt een conserverend beleid gevoerd. Tevens kan de continuïteit van kleinschalig kamperen nooit gewaarborgd worden door de aanvrager, waardoor het continuerende gebruik van extra bebouwing sec voor sanitaire voorzieningen eveneens niet kan worden gewaarborgd.

  • 7.

    Zomerseizoen en plaatsing mobiele kampeermiddelen

  • Voor kampeerterreinen zullen alleen mobiele kampeermiddelen gedurende het zomerseizoen, van 15 maart tot en met 31 oktober, worden toegestaan. Hierdoor ontstaat ‘s winters geen verstoring van landelijke uitstraling van de dorpen. Tevens wordt hiermee het open karakter van de omgeving in de winter gewaarborgd, de aanwezigheid van kampeermiddelen in de winter geeft een ongewenste uitstraling.

  • 8.

    Alternatieve functie voormalig agrarische bedrijfsgebouwen

  • Bij het overgaan van een agrarische bestemming naar de bestemming vergunningplichtig kampeerterrein zullen de agrarische bedrijfsgebouwen alternatieve functies dienen te krijgen. Conform het beleid van de provincie zullen de agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt mogen worden voor kleinschalige vormen van recreatie. In dergelijke situaties zal het mogelijk worden om de agrarische bedrijfsgebouwen te gebruiken voor appartementen. Hierbij gelden de volgende regels;

de functie moet worden gevestigd in de bestaande bebouwing

er mogen maximaal 6 recreatie-eenheden worden gerealiseerd en

de recreatie-eenheden mogen niet worden gebruikt voor permanente bewoning.

 

Toetsingskader

 

Hieronder zal voor de overzichtelijkheid zowel incidenteel als kleinschalig kamperen hieronder kort het toetsingskader worden weergegeven. Het gaat hierbij om kampeervormen binnen de bebouwde kom.

 

Kampeervorm

Ruimtelijke voorwaarden

Groepskamperen buiten een kampeerterrein

  • -

    Per aanvraag beoordelen

Verenigingskamperen op verenigingsterrein

  • -

    Per aanvraag beoordelen

Kleinschalig kamperen

  • -

    Maximaal aantal kampeerterreinen per kern.

  • -

    Afstandseis van 200 meter tot ander kampeerterrein.

  • -

    Perceel dient gelegen te zijn aan het buitengebied.

  • -

    Bij aantasting buitengebied advies Provincie aanvragen.

  • -

    Maximaal 15 kampeermiddelen.

  • -

    Minimaal 10 kampeermiddelen.

  • -

    Diepte kampeerterrein maximaal 100 meter vanaf woning.

  • -

    Breedte maximaal 50 meter.

  • -

    Kampeerterrein in één lijn met bestaande bebouwing.

  • -

    Minimaal 5 meter afstand tussen kampeermiddelen.

  • -

    Minimaal 50 meter afstand van naastgelegen woningen.

  • -

    Landschappelijke inpassing

  • -

    Sanitaire voorzieningen zoveel mogelijk in bestaande bebouwing.

  • -

    Indien niet mogelijk om sanitaire voorzieningen in bestaande bebouwing te realiseren dan in bijgebouwen voor woonfunctie realiseren.

  • -

    Plaatsing kampeermiddelen alleen mogelijk in zomerseizoen van 15 maart t/m 31 oktober.

  • -

    Alleen mobiele kampeermiddelen worden toegestaan.

Vergunningplichtig kampeerterrein

  • -

    Dezelfde voorwaarden als kleinschalig kamperen.

  • -

    Planschadeonderzoek

  • -

    College kan instemmen met een diepte van het kampeerterrein tot 150 meter indien een planschadeovereenkomst wordt gesloten tussen de aanvrager en de gemeente Opmeer.

  • -

    Het maximum aantal kampeermiddelen bedraagt 30 kampeermiddelen.

  • -

    Mogelijkheid bij voormalige agrarische percelen tot het realiseren van 6 appartementen in de bestaande agrarische bijgebouwen.

LITERATUURLIJST

 

 

*Documentatiemap Voorlichtingsbijeenkomst Wet Openluchtrecreatie Bestuursacademie, in samenwerking met de VNG en het

ministerie van LNV

Juni 1995

 

*Gemeente Doetinchem

De Wet openluchtrecreatie in de gemeente Doetinchem

een beleidsnotitie (concept)

November 1995

 

*Gemeente Winterswijk

Nota kleinschalig kamperen

(1995)

 

*Gemeente Zijpe

Nota Kampeerbeleid 1996

 

*De Kampeerwet in de praktijk

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

's-Gravenhage, 1996

 

*De Wet op de Openluchtrecreatie in de praktijk

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Den Haag, 1995

 

*De Wet op de openluchtrecreatie

Brochure Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

Directie Groene Ruimte en Recreatie

November 1995 (derde druk),