Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Samenwerking De Bevelanden

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Begeleiding en dagbesteding 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSamenwerking De Bevelanden
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Begeleiding en dagbesteding 2021
Citeertitel
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-08-2021Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Begeleiding en dagbesteding 2021

20-09-2021

bgr-2021-970

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Begeleiding en dagbesteding 2021

Besluit van het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden tot vaststelling van beleidsregels Begeleiding en dagbesteding 2021 voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning

Het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden;

gelezen het voorstel van de afdeling Werk Inkomen en Zorg van 5 augustus 2021,

overwegende dat:

het gewenst is om een beleidsregels vast te stellen over

de uitleg van de volgende wettelijke voorschriften:

de Wijzigingsverordening Wmo 2021;

omdat de beleidsregels een uitwerking zijn van deze verordening;

gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende beleidsregels:

 

 

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Begeleiding en dagbesteding 2021

Inleiding

Begeleiding in het kader van de Wmo bestaat uit individuele begeleiding, groepsbegeleiding (dagbesteding) en kortdurend verblijf (ter ontlasting van de mantelzorg).

Bij individuele begeleiding is de ondersteuning gericht op het bevorderen, het behoud van of het compenseren van de zelfredzaamheid van de cliënt.

Zelfredzaamheid gaat om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. Het kan gaan om het compenseren of actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de cliënt, waardoor hij/zij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Voorbeelden zijn het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. Of het bieden van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben. Persoonlijke verzorging, die in het verlengde ligt van deze begeleiding, maakt hiervan deel uit. Het gaat hierbij om “activiteiten op het gebied van/in verband met een psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid”. In het algemeen geldt hier dat geen sprake is van een somatische aandoening en/of primaire medische problematiek, er is in de regel behoefte aan ondersteuning bij de Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), in plaats van het overnemen ervan. Dit komt met name voor bij mensen met een verstandelijke beperking, zintuiglijke beperkingen en psychiatrische problematiek.

Groepsbegeleiding wordt in groepsverband geleverd en is vooral gericht op participatie en een zinvolle invulling van de dag (dagbesteding).

Kortdurend verblijf heeft tot doel de mantelzorgers van mensen met een complexe en vaak levenslange hulpvraag die thuis wonen, tijdelijk te ontlasten.

Bij de maatwerkvoorziening Begeleiding onderscheiden we zeven bouwstenen in natura:

  • 1.

    Begeleiding Thuis (BT)

  • 2.

    Begeleiding Thuis Speciaal (BTS)

  • 3.

    Begeleiding Waakvlam

  • 4.

    Begeleiding Dagbesteding (BD)

  • 5.

    Begeleiding Dagbesteding Speciaal (BDS)

  • 6.

    Kortdurend Verblijf (KV)

  • 7.

    Kortdurend Verblijf Speciaal (KVS)

1. Gebruikelijke hulp

In het kader van Begeleiding worden in ieder geval de volgende taken als gebruikelijke hulp aangemerkt binnen een leefeenheid:

  • 1.

    Het geven van begeleiding aan een cliënt op het terrein van de maatschappelijke participatie (bijvoorbeeld het bieden van begeleiding bij activiteiten buitenshuis, zoals winkelen, museum, theater, strand, bos, etc.);

  • 2.

    Het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, etc.;

  • 3.

    Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie, regie voeren over het huishouden.

In hoeverre gebruikelijke hulp kan worden verwacht van de overige leden van de leefeenheid, hangt daarnaast af van de volgende omstandigheden:

  • 1.

    De omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

  • 2.

    De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

  • 3.

    De leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd;

  • 4.

    Belastbaarheid van de huisgenoten.

De omvang

De hulp wordt niet snel als boven-gebruikelijk aangemerkt, als het de taken betreft die hierboven beschreven zijn. De hulp bij zelfzorg kan wat betreft omvang van de hulp onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, etc.

De ondersteuningsbehoefte kan zo groot zijn dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Het deel dat niet kan worden opgelost met behulp van andere oplossingen en niet uitstelbaar is, kan als boven-gebruikelijk worden aangemerkt. Zo kan de cliënt zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. In dit geval zal ook een onderzoek naar een mogelijke Wlz-indicatie aan de orde zijn.

De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt

Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen gezamenlijk verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de cliënt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen wat verwacht kan worden als het gaat om het bieden van gebruikelijke hulp tussen enerzijds echtgenoten en partners ten opzichte van elkaar, ouders ten opzichte van hun kinderen en anderzijds wat verwacht kan worden van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dit geldt ook voor huisgenoten die geen familierelatie hebben met de hulpvrager. In het individuele geval moet beoordeeld worden wat volgens de algemeen geldende opvattingen als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Echtgenoten/partners hebben immers een zorgplicht voor elkaar. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg en/of hulp biedt bij de sociale redzaamheid.

De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte (minder dan drie maanden). Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp aan kinderen kan in uitzonderingsgevallen een tijdelijke Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen niet.

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van ouders naar hun kinderen toe. Voor kinderen ten opzichte van hun ouders kan dat anders liggen. Met name de leeftijd van het kind is hier van belang. Er moet voorkomen worden dat een kind hierdoor overbelast raakt. Verder is het in het algemeen niet gebruikelijk dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Dit is echter weer anders als de kinderen zelf al volwassen zijn.

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op de aard van de relatie kan het zijn dat het volgens algemene opvattingen echter niet gebruikelijk is dat de ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg.

De leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd

Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier gebruikelijke hulp moet worden verleend, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de hulpvrager door niet eerder aanwezige beperkingen zoals niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Er kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening worden ingezet om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de hulpvrager. De leerbaarheid van de hulpvrager kan hierbij ook een belangrijke rol spelen. Die kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het (leren) accepteren van gebruikelijke hulp.

2. Begeleiding Thuis (BT)

Bij ‘Begeleiding Thuis’ is langdurige begeleiding nodig die gericht is op één of meer van de volgende aspecten:

  • 1.

    a. Zelfredzaamheid

  • 2.

    b. Regie en structuur in het huishouden

  • 3.

    c. Plannen van dagelijkse activiteiten

  • 4.

    d. Het aanleren of behouden van vaardigheden

  • 5.

    e. Het ondersteunen van mantelzorgers

De begeleiding kan volgens afspraak één of meerdere keren per week thuis geboden worden. Als de hulpvrager onverwacht hulp nodig heeft buiten de afgesproken momenten, kan hij contact opnemen met zijn hulpverlener. Als dat mogelijk is, kan het contact digitaal plaatsvinden of worden bepaalde vormen van deze individuele begeleiding groepsgewijs geboden (denk aan een ‘spreekuur’ voor ondersteuning bij de administratie of een training).

3. Begeleiding Thuis Speciaal (BTS)

Van ‘Begeleiding Thuis Speciaal’ is sprake als de hulpvrager langdurig specialistische begeleiding nodig heeft, die gericht is op één of meer van de volgende aspecten met een matig tot voornamelijk zwaar karakter, waarbij ook aandacht is voor activering. (= leren, stimuleren, motiveren):

  • 1.

    Tekortschietende (zelf)regie

  • 2.

    Sociaal-emotionele problematiek

  • 3.

    Integratie- en participatieproblematiek

  • 4.

    Het regelen van dagelijkse bezigheden

  • 5.

    Het nemen van besluiten

  • 6.

    Het plannen en uitvoeren van taken

Hiervoor is specialistische begeleiding noodzakelijk. Ook de aard van de beperkingen kan de inzet van BTS noodzakelijk maken.

4. Begeleiding Waakvlam

De bouwsteen Waakvlam wordt ingezet om een indicatie BT of BTS eerder te kunnen afschalen of beëindigen. Het helpt de hulpvrager om het weer zelf te kunnen doen, of met behulp van zijn netwerk of voorliggende voorzieningen. Indien nodig kan de hulpvrager met de Waakvlam toch een beroep doen op professionele ondersteuning. De zorgprofessional is door middel van de inzet van de Waakvlam gelegitimeerd ‘vinger aan de pols te houden’ en contact te leggen met de hulpvrager.

Een melding van een zorgaanbieder of een evaluatiegesprek (sturen op resultaat) kan aanleiding zijn de Waakvlam op te starten. De klantmanager beoordeelt welke alternatieven eventueel mogelijk zijn en bepaalt het al dan niet inzetten van de Waakvlam. Als de Waakvlam wordt ingezet is het van belang afspraken te maken over het gewenste resultaat van de Waakvlam, wanneer de Waakvlam wordt beëindigd en hoe het eventuele netwerk of voorliggende veld kan bijdragen.

5. Begeleiding Dagbesteding (BD)

‘Begeleiding Dagbesteding’ kan worden geïndiceerd als de hulpvrager vanwege zijn beperkingen:

  • 1.

    Niet kan deelnemen aan gewoon of regulier begeleid werken of studie vanwege beperkingen;

  • 2.

    Niet (meer) werkzaam is (bijvoorbeeld door pensioen) en zelf geen zinvolle invulling aan een dag kan geven.

Ook kan dagbesteding worden ingezet ter ontlasting van een mantelzorger of als opstap naar/ onderdeel van een re-integratietraject in het kader van de Participatiewet.

Het accent van dagbesteding ligt op één of meer van de volgende activiteiten:

  • 1.

    Arbeidsmatige activiteiten;

  • 2.

    Activering, gericht op zinvolle besteding van de dag;

  • 3.

    Het bijhouden van vaardigheden eventueel aangevuld met lichte assistentie bij persoonlijke zorg.

‘Begeleiding Dagbesteding’ vindt plaats in groepsverband.

6. Begeleiding Dagbesteding Speciaal (BDS)

‘Begeleiding Dagbesteding Speciaal’ is aan de orde als de inzet van ‘Begeleiding Dagbesteding’ geen passende oplossing biedt en de hulpvrager eveneens zware beperkingen heeft bij het dagelijks functioneren op de volgende terreinen:

  • 1.

    Persoonlijke zorg tijdens dagbesteding;

  • 2.

    Mobiliteit (bewegen en verplaatsen);

  • 3.

    Zelfredzaamheid;

  • 4.

    Maatschappelijke participatie binnen de algemene voorzieningen in de buurt.

Het accent van deze vorm van begeleiding ligt op één of meer van de volgende activiteiten:

  • 1.

    Intensieve begeleiding in samenhang met enige persoonlijke verzorging;

  • 2.

    Het stabiliseren van functioneren;

  • 3.

    Het voorkomen van achteruitgang in fysieke, verstandelijke en sociaal-emotionele vaardigheden.

7. Kortdurend Verblijf (KV)

Van ‘Kortdurend Verblijf’ kan sprake zijn als de mantelzorg of het netwerk (kortdurend) ontlast moet worden van de zorg die zij leveren. De hulpvrager vraagt veel verzorging, begeleiding en/of toezicht gedurende de hele dag. ‘Kortdurend Verblijf’ kan ingezet worden bij (dreigende) overbelasting van de mantelzorger als andere (lichtere) vormen van respijtzorg onvoldoende ondersteuning bieden. Een lichtere vorm van respijtzorg is bijvoorbeeld de inzet van vrijwilligers die de mantelzorger tijdelijk (alle) zorgtaken uit handen nemen of de voorziening dagbesteding. Kortdurend Verblijf vanuit de Wmo kan alleen ingezet worden wanneer:

  • 1.

    De persoon voor wie de mantelzorger de verantwoordelijkheid draagt niet in aanmerking komt voor een Wlz-indicatie;

  • 2.

    De mantelzorger geen beroep kan doen op een vorm van respijtzorg op grond van zijn/haar aanvullende zorgverzekering;

  • 3.

    Ontlasting van de mantelzorger noodzakelijk is.

Elke andere reden dan het ontlasten van de mantelzorger is niet relevant. Bijvoorbeeld de noodzaak voor medische behandeling of herstel van de zorgvrager. Dit valt onder de Zorgverzekeringswet.

8. Kortdurend Verblijf Speciaal (KVS)

‘Kortdurend Verblijf Speciaal’ is aan de orde als de inzet van ‘Kortdurend Verblijf’ geen passende oplossing biedt en de zorgvrager eveneens uitgebreide beperkingen heeft bij:

  • 1.

    Het dagelijks functioneren en/of;

  • 2.

    Persoonlijke zorg en/of;

  • 3.

    Mobiliteit en/of;

  • 4.

    Zelfredzaamheid.

9. Vervoer naar dagbesteding

Bij het vervoer van en naar de dagbesteding wordt het volgende uitgangspunt gehanteerd:

Hulpvrager is zelf verantwoordelijk voor het organiseren van zijn vervoer naar de dagbesteding. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de gebruikelijke vervoersvormen (openbaar vervoer, eigen auto, fiets, etc.) of de collectieve vervoersvoorziening Regiotaxi Oosterschelde. Dit betekent ook dat vanaf 1 januari 2015 gebruik kan worden gemaakt van de Regiotaxi voor het vervoer van en naar de dagbesteding.

Werkwijze

Vastgesteld wordt of de hulpvrager zijn vervoer zelf kan organiseren. Als de hulpvrager hiervoor gebruik moet maken van de Regiotaxi (dus niet in staat is gebruik te maken van het openbaar vervoer of andere vervoersmogelijkheden), dan kan zo nodig een pas voor de Regiotaxi worden toegekend. De hulpvrager reist binnen de spelregels van het systeem naar de dagbestedingslocatie. Hij betaalt ook de bijdrage per rit (starttarief en tarief per kilometer). Als de hulpvrager kan aantonen dat hij met het maximum kilometerbudget van 2.000 kilometer niet uitkomt omdat hij naast zijn sociaal vervoer ook naar de dagbesteding reist, kan hij bij de gemeente een ophoging van het kilometerbudget aanvragen. Bij de ophoging van het kilometerbudget wordt, naast de noodzakelijke kilometers voor het vervoer van en naar de dagbesteding, ook rekening gehouden met de noodzakelijke kilometers voor sociaal-recreatief vervoer.

10. Regeling meerkosten vervoer van en naar dagbesteding

De regeling meerkosten vervoer van en naar dagbesteding is bedoeld voor klanten met een intensief gebruik van dagbesteding en/of een laag inkomen, waarbij het gebruik van de Regiotaxi tot hoge vervoerskosten leidt, die niet uit het inkomen kunnen worden voldaan.

De klantmanager beoordeelt de volgende punten:

  • 1.

    Heeft de hulpvrager een indicatie voor dagbesteding in natura?

  • 2.

    Is de hulpvrager afhankelijk van de regiotaxi om bij de dagbesteding te komen?

  • 3.

    Is er dichter bij de woonplaats van de hulpvrager geen geschikte dagbesteding beschikbaar?

  • 4.

    Bedragen de kosten voor vervoer van en naar de dagbesteding meer dan € 70,00 per maand?

Wanneer de hulpvrager aan bovenstaande criteria voldoet, komt hij in aanmerking voor de regeling meerkosten vervoer van en naar dagbesteding. De klantmanager stelt het kilometerbudget vast. Hierbij houdt hij rekening met het aantal kilometers dat de hulpvrager gebruikt om naar de dagbesteding te reizen en het aantal noodzakelijke kilometers sociaal-recreatief vervoer. Mensen die hiervoor in aanmerking komen moeten als zodanig in Mybility worden aangemerkt. Ze krijgen dan een speciale SEPA opgestuurd die na ondertekening en retourzending naar Mybility wordt verwerkt. Er wordt dan maandelijks niet meer dan 70 euro automatisch geïncasseerd.

11. Omvang indicatie

Bij de maatwerkvoorziening dienstverlening stelt de zorgaanbieder samen met de hulpvrager (en diens ondersteunend netwerk) vast welke en hoeveel ondersteuning noodzakelijk is middels een gesprek met de cliënt. De resultaten van het gesprek worden vastgelegd in het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt zowel door de hulpvrager als de zorgaanbieder ondertekend. Het ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk de zogenaamde plusvariant in te zetten. De plusvariant is een financiële compensatie voor zorgaanbieders in bijzondere situaties. Er is sprake van een bijzondere situatie als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1.

    Er zijn verschillende hulpverleners of instanties betrokken

  • 2.

    Er is structurele afstemming en monitoring nodig tussen de verschillende hulpverleners

  • 3.

    Er is zeer veel individuele ondersteuning nodig

  • 4.

    De ‘normale’ ondersteuning is aantoonbaar niet voldoende. De zorgaanbieder dient dit te motiveren en aan te geven wat de risico’s zijn als de extra ondersteuning niet wordt geboden.

12. Keuze tussen aanbieders

De hulpvrager kan bij zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening dienstverlening zijn voorkeur aangeven voor de aanbieder van wie hij de ondersteuning wenst te ontvangen.

Indien de hulpvrager, ook na rappel, geen voorkeur aangeeft of wil geven, zal de klantmanager die de aanvraag in behandeling neemt een aanbieder selecteren die op basis van het onderzoek het best aansluit bij de hulpvrager en zijn ondersteuningsbehoefte.

13. Ingangsdatum ondersteuning

Uitgangspunt is dat de ingangsdatum van de ondersteuning ligt op of na de datum waarop de aanvraag voor ondersteuning is beslist. Hierop zijn een aantal uitzonderingen mogelijk:

  • 1.

    Wanneer er sprake is van spoedeisende ondersteuning (artikel 2.3.3 Wmo 2015);

  • 2.

    Wanneer de ondersteuning wordt geïndiceerd zonder dat er sprake is van een schriftelijke aanvraag;

  • 3.

    Wanneer er wordt voldaan aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden:

    • 1.

      Het is niet aan de hulpvrager te verwijten dat het indicatiebesluit niet eerder kon worden genomen;

    • 2.

      De feiten zijn niet aan twijfel onderhevig en dusdanig duidelijk dat met zekerheid of daaraan grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de hulpvrager ook in het verleden op ondersteuning was aangewezen;

    • 3.

      De aanvraag betreft een verzoek om voortzetting van een eerder gelijkwaardig indicatiebesluit.

14. Indicatieduur ondersteuning in natura/ sturen op resultaat

Een indicatie voor ondersteuning in natura kan voor onbepaalde tijd worden afgegeven. Door middel van tussentijdse onderzoeken wordt de situatie van de hulpvrager geëvalueerd en de ingezette voorziening waar mogelijk afgeschaald of beëindigd. Bij hulpvragers met ontwikkelingsperspectief sturen we actief op resultaat. Bij het opstellen van een ondersteuningsplan worden doelen en resultaten afgesproken. Hierop wordt actief gemonitord, in contact met cliënt en zorgaanbieder. Al bij aanvang van de indicatie wordt de hulpvrager gewezen op mogelijk afschaling en waar mogelijk worden direct bij aanvang van de indicatie afspraken gemaakt over afschaling of beëindiging.

Een indicatie wordt voor een bepaalde periode afgegeven wanneer er wijzigingen van één van de volgende factoren worden verwacht:

  • 1.

    Wijzigingen van de beperkingen van de hulpvrager; Wanneer er sprake is van een situatie waarbij de verwachting bestaat dat er verbetering mogelijk is in de eigen kracht of door inzet van gebruikelijke hulp, mantelzorg of algemene voorzieningen, zal de indicatieduur worden bepaald door de termijn waarbinnen deze verbeteringen verwacht worden. Tussentijds zal worden geëvalueerd of de gestelde doelen volgens planning worden behaald.

  • 2.

    Wijzigingen in de woonomstandigheden en de samenstelling van het huishouden van de hulpvrager; De woonomstandigheden en samenstelling van het huishouden van de hulpvrager zijn eveneens van invloed op de indicatieduur. Als er bijvoorbeeld sprake is van kinderen in het gezin, zullen deze mogelijkerwijs naarmate zij ouder worden meer gebruikelijke hulp kunnen verlenen. Ook kan het zijn dat na een beperkte ondersteuning van het gezin, bijvoorbeeld bij het anders organiseren van het huishouden of het aanleren van bepaalde vaardigheden, minder ondersteuning nodig is, omdat gezinsleden meer gebruikelijke ondersteuning kunnen bieden.

  • 3.

    Wijzigingen van de aard van de voorziening die is geïndiceerd. Als een maatwerkvoorziening bijvoorbeeld wordt toegekend voor het aanleren van vaardigheden, dan zal de voorziening worden beëindigd (of afgeschaald) op het moment dat de vaardigheden in voldoende mate zijn aangeleerd.

Als sprake is van een wijziging van lopende indicaties, kan, afhankelijk van aard en omvang van de wijziging, een redelijke overgangstermijn in acht worden genomen.

15. Indicatieduur ondersteuning in de vorm van een pgb

Een indicatie voor ondersteuning in de vorm van een pgb wordt voor een bepaalde tijd afgegeven. Wanneer een hulpvrager na afloop van de indicatieperiode opnieuw in aanmerking wil komen voor ondersteuning in de vorm van een pgb, zal een ondersteuningsplan/evaluatieplan gevraagd worden. Hierin dient beschreven te worden welke activiteiten er uitgevoerd zijn om de doelen te behalen, op welke momenten de hulpvrager ondersteuning heeft gehad en hoe die ondersteuning eruit heeft gezien.

Als sprake is van een wijziging van lopende indicaties, zal een redelijke overgangstermijn in acht worden genomen, afhankelijk van de aard en omvang van de wijziging in de indicatie.

16. Uitvoering indicatie

Zodra de klantmanager heeft besloten dat er een indicatie voor een maatwerkvoorziening dienstverlening is, wordt via het Samenwerkingsverband Welzijnszorg Oosterschelderegio (SWVO) de geselecteerde aanbieder verzocht om een ondersteuningsplan aan te leveren.

De zorgaanbieder moet vervolgens contact opnemen met de hulpvrager om afspraken met hem te maken over de wijze waarop de noodzakelijke ondersteuning zal worden ingezet.

Deze afspraken worden vastgelegd in een ondersteuningsplan, dat door de zorgaanbieder en de hulpvrager wordt ondertekend.

17. Wijziging in de indicatie

Wijzigingen in de persoonlijke situatie van de hulpvrager kunnen leiden tot het aanpassen van de ondersteuning. Wijzigingen in de omvang en de vorm van de ingezette ondersteuning binnen dezelfde maatwerkvoorziening kunnen door de zorgaanbieder zelf zonder tussenkomst van Gemeenschappelijke regeling de Bevelanden worden uitgevoerd. Voorop blijft staan dat de hulpvrager voldoende ondersteuning krijgt voor het bereiken van het beoogde resultaat. Als een wijziging niet binnen de toegekende maatwerkvoorziening kan worden gerealiseerd, moet een nieuwe melding worden gedaan. Als uit het onderzoek blijkt dat door wijzigingen in de persoonlijke situatie een andere maatwerkvoorziening noodzakelijk is, dan dient een nieuwe aanvraag te worden ingediend.

18. Inwerkingtreding, citeertitel en intrekking oude beleidsregels

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 augustus 2021.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2021 - Begeleiding en dagbesteding van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden.

Intrekking oude beleidsregels

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2018 worden ingetrokken met ingang van de datum waarop deze beleidsregels in werking treden.

 

 

Aldus vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden in de vergadering van 19 augustus 2021.

Namens deze,

Margo Mulder enPatrick van den Beemt

Voorzitter DB, Directeur GR de Bevelanden