Organisatie | Bunnik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels aanpak woonoverlast |
Citeertitel | Beleidsregels Woonoverlast |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-11-2021 | nieuwe regeling | 25-10-2021 |
De burgemeester van de gemeente Bunnik,
het in het belang van het bewaren van de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid en/of het aanzien van de openbare ruimte wenselijk is beleidsregels vast te stellen voor de uitvoering van de Wet aanpak woonoverlast, als bedoeld in artikel 2:49a Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Bunnik.
artikel 4:81, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 151d Gemeentewet en artikel 2:49a, vierde lid van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Bunnik.
de ‘’Beleidsregels Wet aanpak woonoverlast gemeente Bunnik’’ vast te stellen.
Op 1 juli 2017 is de Wet aanpak woonoverlast in werking getreden. Deze wet biedt gemeenteraden de mogelijkheid om de burgemeester bij verordening de bevoegdheid toe te kennen om bij ernstige en herhaaldelijke woonoverlast gedragsaanwijzingen op te leggen aan de overlastgever.
De gemeenteraad van Bunnik heeft deze bevoegdheid in de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) opgenomen.
Door deze wet en betreffende APV-artikel heeft de burgemeester de mogelijkheid om specifieke gedragsaanwijzingen te geven aan overlastgevers in zowel huur- als koopwoningen. De gedragsaanwijzing is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Houdt de overlastgever zich niet aan de gedragsaanwijzing, dan kan de burgemeester met toepassing van bestuursdwang ingrijpen.
Deze beleidsregels gaan over de wijze waarop de burgemeester van de gemeente Bunnik uitvoering zal geven aan zijn bevoegdheid tot het opleggen van gedragsaanwijzingen op grond van artikel 151d van de Gemeentewet juncto artikel 2:49a van de APV.
De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
De in artikel 125, eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.
Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.
Artikel 2:49a APV Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Bij overtreding van het bepaalde in het eerste lid kan de burgemeester de gebruiker van de woning of het gebouw een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 151d tweede lid en derde lid Gemeentewet opleggen. De last bestaat uit het opleggen van aanwijzingen aan de overtreder ten behoeve van het voorkomen van verdere ernstige hinder.
De aanwijzing is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Titel 5.3 van de Awb (Herstelsancties) is van toepassing. Vanwege de bevoegdheidstoedeling om een last onder bestuursdwang op te leggen, is de burgemeester op grond van artikel 5:32 van de Awb tevens bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. Hierdoor kan de burgemeester een last onder dwangsom opleggen met de verplichting tot de betaling van een geldsom indien de last niet wordt uitgevoerd.
Bij de last onder dwangsom verbeurt de betrokken bewoner een dwangsom, indien deze binnen de begunstigingstermijn niet, niet tijdig of niet volledig aan de opgelegde last voldoet. Mocht dit onvoldoende effect hebben, dan kan de burgemeester dit herhalen. Ook is het opleggen van een last onder bestuursdwang mogelijk waarbij de burgemeester zelf een einde maakt aan de overtreding, op kosten van de overtreder.
3. Doel en uitgangspunten beleidsregels
Voor de aanpak van ernstige woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet alsmede artikel 2:49a APV is het wenselijk om beleidsregels te formuleren.
De beleidsregels maken inzichtelijk in welke gevallen en onder welke voorwaarden de burgemeester toepassing kan geven aan zijn in artikel 2:49a van de APV opgenomen bevoegdheid tot het geven van een gedragsaanwijzing. Omgekeerd maken deze beleidsregels ook duidelijk dat toepassing van de bevoegdheid in artikel 2:49a APV een ultimum remedium is en eerst gekeken moet worden of niet op een andere minder ingrijpende wijze een oplossing gevonden kan worden.
Deze beleidsregels hebben tot doel om:
transparantie te bieden over acties en maatregelen die een inwoner kan verwachten bij overtreding van zijn zorgplicht met betrekking tot het voorkomen van ernstige woonoverlast, waarbij het onderscheid tussen een huurwoning en een koopwoning van invloed kan zijn op de keuze voor een bepaalde aanpak, maatregel of gedragsaanwijzing;
inzichtelijk te maken dat ernstige woonoverlast wordt bestreden met (op de kenmerken van het individuele geval toegesneden) specifieke maatregelen of gedragsaanwijzingen, die qua aard en intensiteit zo goed mogelijk aansluiten bij de aard en de ernst van de overtreding van de zorgplicht, teneinde te bewerkstelligen dat er door de gekozen maatregel(en) een einde komt aan de ernstige woonoverlast.
Uitgangspunten voor toepassingen artikel 2:49a APV
De gedragsaanwijzing door de burgemeester wordt slechts ingezet indien de ernstige en herhaaldelijke hinder niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.
De wet vereist dat de burgemeester pas een specifieke gedragsaanwijzing kan opleggen als de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden gestopt, bijvoorbeeld door een gesprek, buurtbemiddeling, mediation of een waarschuwing. Daarvoor zal een gedegen dossier moeten worden opgebouwd. Er moet aannemelijk zijn gemaakt dat het doel, het tegengaan van woonoverlast, niet op een andere wijze kan worden bereikt.
Pas als de burgemeester meent dat er redelijkerwijs geen andere geschikte wijze is om de ernstige hinder tegen te gaan (blijkend uit de omstandigheid dat eerdere maatregelen of acties geen of onvoldoende soelaas bieden), legt hij een last onder bestuursdwang c.q. dwangsom op.
Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat van onderhavig middel slechts gebruik kan worden gemaakt als ‘ultimum remedium’, indien er geen andere passende en minder ingrijpende instrumenten ter beschikking staan, tevergeefs zijn toegepast of niet toepasbaar zijn. Dit sluit aan bij de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Bij de toepassing van artikel 2:49a APV past de burgemeester maatwerk toe, afhankelijk van de omstandigheden van de casus en de integrale aanpak van de woonoverlast met de gezamenlijke partners.
Bij de toepassing van artikel 2:49a APV wordt verstaan onder:
De woning, de rest van het betrokken perceel (zoals een tuin) en de gezamenlijke ruimte binnen een wooneenheid zoals het portiek, de parterretrap, de gezamenlijke buitenruimte, enzovoorts. Evenals de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf, zoals de tuin van de buren, het trottoir, de straat ter hoogte van of vlakbij de woning.
5. Werkwijze aanpak ernstige woonoverlast
De gemeente heeft een regisserende rol in de aanpak van ernstige woonoverlast, en organiseert het noodzakelijk overleg met de personen en instanties betrokken bij de woonoverlast in de gemeente:
Voor bespreking van situaties van ernstige woonoverlast maakt de gemeente gebruik van bestaande overlegstructuren, waarbij gegevensuitwisseling geborgd is in privacy documenten . In deze overleggen worden situaties van ernstige woonoverlast door één of meerdere van de betrokken partijen ingebracht, en wordt bepaald welke interventies, in welk verband en door welke instanties, zullen worden ingezet.
Indien naast woonoverlast ook sprake is van criminaliteit en/of de overlast onderdeel is van het Top-X overleg (of de groepsaanpak, wordt het opleggen van maatregelen afgestemd met de betreffende casusregisseur.
In onderstaand stappenplan worden op hoofdlijnen beschreven de stappen die doorlopen worden, de wijze waarop, en de gevallen waarin de burgemeester kan overwegen om gebruik te maken van de in artikel 2:49a APV beschreven bevoegdheid.
Signalen of meldingen van woonoverlast kunnen de gemeente via diverse wegen bereiken. Meldingen kunnen bij de gemeente worden ingediend, maar kunnen ook via een samenwerkingspartner van de gemeente binnenkomen.
De instantie waar de melding wordt ingediend onderzoekt eerst zelf de overlast dat wil zeggen de aard en ernst van de overlast, en beoordeelt of het in eerste instantie op haar weg ligt om de overlastproblemen op te lossen. Zo nodig worden in dit stadium al andere partijen bij de aanpak betrokken.
Bij huurwoningen is in eerste instantie de woningcorporatie leidend bij de aanpak van ernstige overlast. Pas als blijkt dat interventies op vrijwillige basis niet werken, én de bevoegdheden van de woningcorporatie niet toepasbaar of niet afdoende zijn, wordt de gemeente verzocht om inzet van (zwaardere) maatregelen, zoals de inzet van de bevoegdheden van de Wet aanpak woonoverlast.
Stap 2: Vaststelling ernst van overlast en dossiervorming
Als stap 1 niet tot een oplossing leidt en verdergaande maatregelen noodzakelijk lijken te zijn, is het belangrijk dat de aard en ernst van de overlast alsmede de al eerder genomen maatregelen goed in beeld worden gebracht. De gemeente voert hierin de regie. Verantwoordelijk hiervoor is de ambtenaar openbare orde en veiligheid die ook een coördinerende rol met betrekking tot de vervolgstappen vervult en de burgemeester hierover adviseert.
Criteria voor de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige woonoverlast, en de mogelijke inzet van de bevoegdheden krachtens artikel 2:49a APV zijn:
Voor de afweging of een gedragsaanwijzing gerechtvaardigd is vanwege ernstige en herhaaldelijke overlast, is een gedegen dossier nodig, met beschrijving van o.a.:
klachten, meldingen, concreet omschreven waarnemingen, registraties en (sfeer)rapportages,
contactgegevens van betrokken bewoner(s), omwonenden en (professionele) partijen en instanties,
gespreksverslagen, beoordelingen en evaluaties en adviezen van bij de bestrijding van woonoverlast betrokken partijen.
Stap 3: Inventarisatie en uitvoering (andere) interventies
Na dossieropbouw (door de gemeente) zal worden bekeken welke interventies of maatregelen kunnen worden ingezet om de geconstateerde ernstige woonoverlast te de-escaleren, normaliseren en te beëindigen. Hierbij rekening houdend met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en met de specifieke kenmerken van de casus. In dit stadium is de inzet van interventies op vrijwillige basis (aantoonbaar en vastgelegd in een dossier) een gepasseerd station, en worden gedwongen interventies ingezet. In bepaalde situaties kan eerst nog een gesprek met de burgemeester ingezet worden, alvorens over te gaan tot gedwongen interventies. Daarbij geldt in beginsel een opbouw van licht naar zwaar. Een volgende interventie komt pas aan de orde indien de aanpak van de overlastsituatie met toepassing van andere wettelijke instrumenten niet mogelijk is of niet effectief is gebleken en een eerdere, minder ingrijpende interventiemaatregel niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.
Maatregelen woningcorporatie (bij huurwoningen)
In geval van huurwoningen is in eerste instantie de woningcorporatie aangewezen voor de aanpak van ernstige overlast. De woningcorporatie kan huurrechtelijke gedragsaanwijzingen opleggen.
Een huurder die ernstige overlast veroorzaakt, kan een “laatste kans” aangeboden krijgen, om de overlast te staken. De huurder krijgt nog een kans om, door middel van een verplicht begeleidingstraject, zijn gedrag te veranderen. Leeft de huurder de afspraken niet na, of blijft hij overlast veroorzaken, dan kan de verhuurder overgaan tot huisuitzetting.
Indien de bevoegdheden van de woningcorporatie niet afdoende zijn, of niet toepasbaar zijn voor de specifieke situatie, wordt gezocht naar andere interventies.
Maatregelen bij psychische of psychiatrische aandoening
Bij veel overlastgevallen spelen psychische problemen of psychiatrische aandoeningen een rol. Overlastgevers zijn dan niet altijd redelijkerwijs aanspreekbaar op hun gedrag. De overlast moet echter wel gestopt worden, zeker als die ernstig is. In dit soort situaties is een nauwe samenwerking tussen het Centrum voor het elkaar van de gemeente, hulpverleningsinstanties, politie en (in geval van huurwoning) woningcorporatie essentieel om deze mensen passende zorg of maatregelen te bieden, en aldus de overlast te beëindigen.
In acute gevallen kan een burgemeester op verzoek van een geneeskundige verklaring besluiten tot het toepassen van verplichte zorg middels een crisismaatregel (Wet verplichte ggz). In andere – minder spoedeisende - situaties kan een direct betrokkene of arts een verzoek tot zorgmachtiging indienen bij de gemeente Bunnik. Op basis van de melding en een eventueel daaropvolgend verkennend onderzoek kan besloten worden om de aanvraag tot een zorgmachtiging voor te leggen aan de officier van justitie.
Gedwongen interventies tegen verloedering, vervuiling en brandgevaar
Overlast als gevolg van of in combinatie met een overtreding van de wet- en regelgeving op het gebied van bouwen en wonen (Woningwet, Bouwbesluit, Huisvestingswet, bestemmingsplan), kan aangepakt worden met handhaving.
De Woningwet biedt diverse mogelijkheden tot aanpakken van woonoverlast, waaronder sluiting van woningen. Sluiting van woningen of panden is toepasbaar bij zowel koopwoningen als huurwoningen.
Woningwet; artikel 13b (Wet Victor) biedt grondslag om een pand na sluiting versneld in gebruik te (laten) nemen en zo leefbaarheidsproblemen als gevolg van langdurige leegstand te voorkomen (mogelijkheid om huurcontract te ontbinden bij woningsluiting; art.7:231 lid 2 Burgerlijk Wetboek), de eigenaar van een gesloten pand te verplichten om de woning in beheer te geven aan een instantie naar keuze van het bevoegde gezag (artikel 14 Woningwet), en over te gaan tot onteigening van een woning (art.77 Onteigeningswet).
Gedwongen interventies uit overige wettelijke bepalingen
Bij ernstige normschendingen, bedreiging en discriminatie of bij escalatie in de vorm van geweld tegen personen of goederen bestaat de mogelijkheid te handhaven op basis van het strafrecht. Het Openbaar Ministerie kan de overlastveroorzaker strafrechtelijk vervolgen. Lopende het strafrechttraject kan het nodig worden geacht om maatregelen in het kader van de Wet aanpak woonoverlast in te zetten.
Stap 4: inzet bevoegdheden artikel 2:49a APV
Als blijkt dat de hiervoor opgesomde interventies stappen niet toepasbaar of onvoldoende effectief zijn gebleken, kan de burgemeester besluiten tot het inzetten van bevoegdheden op grond van artikel 2:49a APV.
De eerste stap is de schriftelijke waarschuwing van de burgemeester. In deze waarschuwing wordt gewezen op de bevoegdheid van de burgemeester tot het geven van een gedragsaanwijzing. Voorts staat hierin beschreven wat de overlastgever moet doen of juist moet nalaten om de aanwijzing te voorkomen.
Indien deze stap niet tot het gewenste resultaat leidt, besluit de burgemeester tot al dan niet opleggen van een last onder dwangsom of bestuursdwang met een gedragsaanwijzing.
In beginsel zal gekozen worden voor een last onder dwangsom. Daarbij wordt exact omschreven wat van de betrokken overlastgever wordt verwacht, welke begunstigingstermijn daarvoor geldt en wat de gevolgen zijn bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de opgelegde last. De last is afgestemd op de aard van de overtreding en op de individuele omstandigheden van het geval (maatwerk). In geval van spoed of wanneer op voorhand duidelijk is dat een last onder dwangsom niet of niet voldoende effectief zal zijn, kan direct worden gekozen voor het toepassen van bestuursdwang, waarbij de gemeente de maatregelen zelf treft.
Bij deze stap wordt de betrokken bewoner als belanghebbende op grond van artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze rondom het opleggen van de gedragsaanwijzing naar voren te brengen. Hierbij zal standaard een termijn van twee weken worden aangehouden, waarvan in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. Rekening houdend met die zienswijze zal de burgemeester besluiten de gedragsaanwijzing al dan niet of in gewijzigde vorm op te leggen.