Organisatie | Deventer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels woonsituatie Participatiewet gemeente Deventer 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels Woonsituatie Participatiewet gemeente Deventer 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregel Kostendelersnorm Participatiewet gemeente Deventer 2016.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
artikel 160, eerste lid, van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-11-2021 | nieuwe regeling | 02-11-2021 | 2021-187Schoolverlaterskorting |
Burgemeester en wethouders van Deventer,
Gelet op artikel 160, lid 1, sub e van de Gemeentewet,
Wettelijk kader verlagen norm woonsituatie
Het college kan de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 Participatiewet, op grond van artikel 27 van de Participatiewet, lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
dat het noodzakelijk is regels vast te stellen voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot het verlagen van uitkeringen in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur..
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Deventer vast te stellen:
‘Beleidsregels woonsituatie Participatiewet gemeente Deventer 2021.
De bepalingen van deze beleidsregel gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen als beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.
Artikel 3 Ontbrekende woonkosten
Het college kan de bijstandsnorm lager afstellen indien er sprake is van het ontbreken van woonkosten. In de volgende situaties wordt een verlaging toegepast:
De verlaging in verband met de woonsituatie, zoals bedoeld in artikel 27 van de wet (het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten verschuldigd zijn) bedraagt 20% van de gehuwdennorm.
Aldus vastgesteld op 2 november 2021 te Deventer.
De burgemeester
R Konig
De gemeentesecretaris
M. Kossen
Toelichting beleidsregels Woonsituatie Participatiewet gemeente Deventer 2021
Met ingang van 1 januari 2015 is de verplichting van de gemeenteraad om een toeslagenverordening vast te stellen vervallen.
Alleen artikel 27 Participatiewet (verlaging wegens lagere woonkosten) is blijven bestaan. Met betrekking tot dit artikel kan het college beleid formuleren.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot de schoolverlaterskorting hoeft de gemeente hierover geen beleid meer te formuleren. De schoolverlaterskorting wordt niet meer toegepast.
Daarnaast kan het college inkomsten uit (woning)verhuur aanmerken als inkomsten zoals bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de Participatiewet als daarmee nog geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de norm, bedoeld in artikel 22a, eerste tot en met derde lid van de wet. Aangezien de wet niet (duidelijk) aangeeft wat als inkomsten uit (woning)verhuur verstaan wordt, zijn in deze beleidsregels hiervoor richtlijnen opgenomen.
Hierin staan de begrippen benoemd.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Het verlagen van de norm is van toepassing in de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. In dat geval wordt de algemene bijstand verlaagd met het 20% van de gehuwdennorm.
Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:
De reden om de bijstand alleen af te stemmen als er geen sprake is van het niet hebben van woonkosten is dat het hebben van lagere woonkosten vaak gepaard gaat met hogere woonlasten, zoals gas/water en licht.
Daarnaast speelt dat als er sprake is van lage woonkosten en lage woonlasten, de bijstand op individuele gronden kan worden afgestemd op grond van artikel 18 Participatiewet.
Indien een persoon hele lage woonkosten en lage woonlasten heeft kan de bijstand op individuele gronden afgestemd worden op grond van artikel 18 Participatiewet.
Woonwagenbewoners worden in artikel 1 onder c van de wet op de Huurtoeslag nadrukkelijk onder het begrip “huurder” worden geschaard. Als huurder heeft de woonwagenbewoner woonkosten.
De bewoner van een woonboot moet geen huur, maar gemeentelijke belastingen betalen voor gebruik van de ligplek.
Deze kosten worden gezien als zakelijke lasten die verband houden met het in eigendom hebben van de woning. De reden is dat een woonboot meestal in eigendom is.
Onder woonkosten wordt dan verstaan de kosten van een ligplaats van een zelf bewoonde woonboot.
Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moet als bijzonder inkomen worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als de uitkeringsgerechtigden de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid van de wet).
Om tot een uniforme richtlijn te komen ten aanzien van het korten van uitkering op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet, is gekozen voor de bepalingen ten aanzien van woonlasten uit de rekenmethode ‘Vrij te laten bedrag’ van Recofa. Bij wijzigingen in deze rekenmethode worden de dan geldende richtlijnen gehanteerd.
Een rekenvoorbeeld met de geldende bedragen op 1 juli 2020:
Onder hoofdstuk 3.3.7 van deze richtlijn staat het bedrag dat de uitkeringsgerechtigde, na aftrek van een forfaitair bedrag voor kost- en/of inwoning, daadwerkelijk als bijdrage in de woonlasten van de inwoner(s) ontvangt in verband met meerderjarige inwoners. Het forfaitaire bedrag wordt gesteld op € 2,11 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Per maand bedraagt dit € 2,11x 365: 12 = € 64,18 (bedragen per 1 juli 2020) en wordt vervolgens afgerond op € 65,00.
Met andere woorden: al het meerdere van € 65,00 aan inkomsten uit verhuur moet op de bijstand van uitkeringsgerechtigde in mindering worden gebracht.
Lid 2 Ten aanzien van de forfaitaire kosten van een kostganger is eveneens aansluiting gezocht bij hoofdstuk 3.3.7 van de Recofa-richtlijnen. Voor een kostganger zijn de kosten echter hoger. Een rekenvoorbeeld met de geldende bedragen op 1 juli 2020:
Het forfaitaire bedrag wordt gesteld op € 2,11 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Is de inwoner tevens kostganger, dan kan daarnaast voor de maaltijden € 5,28 per dag worden gerekend.
Het forfaitaire bedrag per maand omgerekend is dan € 2,11 + € 5,28 = € 7,39 x 365: 12 = € 224,78 en wordt vervolgens afgerond op € 225,00.
Zijn er meerdere kostgangers, dan moet een schaalverdeling worden gemaakt. Voor de tweede inwoner wordt dan 80% van het forfaitaire bedrag genomen, voor de derde 70% en zo verder (deze percentages zijn berekend met behulp van de uitgaven aan voeding en budgetonderzoeken van het CBS)
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.