Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ede

Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ Ede 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEde
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ Ede 2016
CiteertitelBeleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ Ede 2016
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp
Externe bijlageOorspronkelijke publicatie Gemeenteblad

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De beleidsregel wordt opnieuw gepubliceerd in verband met de vindbaarheid van de oorspronkelijke uitgave in het Gemeenteblad.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet, art. 31, lid 2
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 8 lid 2 en 5
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 8, lid 3 en 9
  4. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-04-2016nieuwe regeling

29-03-2016

gmb-2021-398500

45351

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ Ede 2016

Burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede;

gelet op artikel 31, tweede lid, onderdeel n en r van de Participatiewet (wet), artikel 8, tweede en vijfde lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), artikel 8, derde en negende lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) alsmede artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

Besluit:

Vast te stellen de navolgende beleidsregels:

Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ Ede 2016:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

aanvullende inkomstenvrijlating:

de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 tweede lid, onderdeel r van de Participatiewet, artikel 8, vijfde lid van de IOAW, artikel 8, negende lid van de IOAZ

algemene inkomstenvrijlating:

de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 tweede lid, onderdeel n van de Participatiewet, artikel 8, tweede lid van de IOAW, artikel 8, derde lid van de IOAZ

deeltijd arbeid:

betaalde deeltijd arbeid, gesubsidieerde arbeid inclusief doorstroom en vangnetbanen

inkomen:

loon; doorbetaling loon tijdens ziekte gedurende de eerste 104 weken; uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg of de Ziektewet in verband met zwangerschap en bevalling; inkomen uit arbeid in eigen bedrijf of als deeltijd zelfstandige

 

Artikel 2. Algemene inkomstenvrijlating

  • 1.

    Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, kan gedurende zes maanden algemene vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden. Hierbij wordt het percentage bepaald op 25% en wordt het maximumbedrag bepaald op het maximumbedrag overeenkomstig artikel 31 tweede lid, onderdeel n van de Participatiewet, artikel 8, tweede lid van de IOAW, artikel 8, derde lid van de IOAZ.

  • 2.

    De algemene inkomstenvrijlating wordt ambtshalve, of wanneer dit niet mogelijk is schriftelijk, toegekend indien dit volgens het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Hierbij wordt uitgegaan van de persoonlijke situatie van de uitkeringsgerechtigde en wordt maatwerk geboden.

  • 3.

    De zes maanden zoals bedoeld in het eerste lid kunnen, met oog op het tweede lid, voor verschillende periodes van arbeidsinkomsten kunnen worden ingezet binnen een maximale termijn van achttien maanden.

  • 4.

    Het college bepaalt, indien noodzakelijk, welke gegevens de uitkeringsgerechtigde voor de vaststelling van het recht op de algemene inkomstenvrijlating moet verstrekken, alsmede het de wijze en het tijdstip waarop hij de gegevens moet verstrekken.

  • 5.

    De algemene inkomstenvrijlating wordt niet met terugwerkende kracht toegekend.

  • 6.

    Het recht op de algemene inkomstenvrijlating bestaat één keer per periode van bijstandsverlening. De uitkeringsgerechtigde komt opnieuw in aanmerking voor de vrijlating nadat deze minimaal vierentwintig maanden is uitgestroomd richting arbeid.

Artikel 3. Aanvullendeinkomstenvrijlating

  • 1.

    Voor de uitkeringsgerechtigde, die de volledige zorg heeft voor een of meer kinderen tot 12 jaar, kan direct volgend op de algemene inkomstenvrijlating nog voor dertig aaneengesloten maanden aanvullende vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden. Hierbij wordt het percentage bepaald op 12,5% en wordt het maximumbedrag bepaald op het maximumbedrag overeenkomstig artikel 31 tweede lid, onderdeel r van de Participatiewet, artikel 8, vijfde lid van de IOAW, artikel 8, negende lid van de IOAZ.

  • 2.

    De aanvullende inkomstenvrijlating wordt ambtshalve, of wanneer dit niet mogelijk is schriftelijk, toegekend indien dit volgens het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Hierbij wordt uitgegaan van de persoonlijke situatie van de uitkeringsgerechtigde.

  • 3.

    Het college bepaalt, indien noodzakelijk, welke gegevens de uitkeringsgerechtigde voor de vaststelling van het recht op de algemene inkomstenvrijlating moet verstrekken, alsmede de wijze en het tijdstip waarop hij de gegevens moet verstrekken.

Artikel 4. Geen recht op inkomstenvrijlating

Geen recht op inkomstenvrijlating heeft de uitkeringsgerechtigde die:

  • a.

    jonger is dan 27 jaar;

  • b.

    de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid van de wet, artikel 13, eerste lid van de IOAW of artikel 13, eerste lid van de IOAZ heeft geschonden.

Artikel 5. Herziening en intrekking recht op inkomstenvrijlating

Het college kan het recht op een inkomstenvrijlating herzien of intrekken indien:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, artikel 13, eerste lid van de IOAW of artikel 13, eerste lid van de IOAZ heeft geleid tot het een ten onrechte toepassen van een algemene of aanvullende inkomstenvrijlating op de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag van de uitkeringsgerechtigde;

  • b.

    anderszins een algemene of aanvullende inkomstenvrijlating ten onrechte op de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag van de uitkeringsgerechtigde toegepast is.

Artikel 6. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7 Intrekking en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de achtste dag na die van vaststelling.

  • 2.

    Artikel 23 van het Uitvoeringsbesluit re-integratie versie 2012 komt met de inwerkingtreding van deze beleidsregels te vervallen.

Artikel 8. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ Ede 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, op 29 maart 2016, met nummer 45351.

de loco-secretaris, S.Visser

de burgemeester, C. van der Knaap

TOELICHTING BELEIDSREGELS INKOMSTENVRIJLATING PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ EDE 2016

ALGEMENE TOELICHTING

Algemene en aanvullende inkomstenvrijlating

De algemene inkomstenvrijlating (artikel 31 tweede lid, onderdeel n van de Participatiewet, artikel 8, tweede lid van de IOAW, artikel 8, derde lid van de IOAZ) geldt voor inwoners die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ en hiernaast inkomsten (die lager zijn dan de van toepassing zijnde uitkering) vergaren uit deeltijd arbeid. Doel van de inkomstenvrijlating is dat deze naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Door een deel van de inkomsten uit deeltijd arbeid niet in mindering te brengen op de uitkering worden uitkeringsgerechtigden gestimuleerd een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren. Bij gehuwden en personen die een gezamenlijke huishouding voeren geldt dat wanneer beide partners onder de doelgroep vallen iedere partner afzonderlijk recht heeft op inkomstenvrijlating.

Alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een of meer kinderen tot 12 jaar, kunnen aansluitend op de algemene inkomstenvrijlating in aanmerking komen voor een aanvullende inkomstenvrijlating (artikel 31 tweede lid, onderdeel r van de Participatiewet, artikel 8, vijfde lid van de IOAW, artikel 8, negende lid van de IOAZ). De wetgever vindt het belangrijk dat ook alleenstaande ouders gestimuleerd worden te gaan werken. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat zij vanwege de combinatie van werk en zorgtaken vaak langer de tijd nodig hebben om hun arbeidsuren uit te breiden en zo uit te stromen. Voor toepassing van de aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders, eventueel met een of meerderjarige kinderen, is vereist dat:

  • ·

    de alleenstaande ouder (of ongehuwde) de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar;

  • ·

    de periode van zes maanden waarvoor hij in aanmerking komt voor de reguliere inkomstenvrijlating is verstreken en;

  • ·

    dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

Het college heeft de bevoegdheid om te bepalen wat er wordt verstaan onder ‘het bijdragen aan de arbeidsinschakeling’. Daarnaast kan het college, binnen de wettelijke kaders, de hoogte van de vrijlating en de maximale termijn zelf invullen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2

Wanneer een uitkeringsgerechtigde een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ en arbeid in deeltijd accepteert zijn er twee opties:

  • ·

    de inkomsten zijn gelijk aan, of hoger dan, de van toepassing zijnde uitkering. De uitkeringsgerechtigde stroomt dan uit.

  • ·

    De inkomsten zijn lager dan de van toepassing zijnde uitkering. De inkomsten zullen dan in mindering worden gebracht op de uitkering. Voor deze doelgroep kan de algemene inkomstenvrijlating ingezet worden.

Om de uitkeringsgerechtigde te stimuleren arbeid te accepteren kan gedurende zes maanden algemene vrijlating van inkomsten uit deeltijd arbeid plaatsvinden. Dit bedrag bedraagt maximaal 25% van de netto inkomsten en nooit meer dan het maximumbedrag zoals bepaald in de van toepassing zijnde wetsartikelen. Voor 2016 is het bedrag vastgesteld op € 198,00 per maand. Wanneer de wetgever dit bedrag aanpast zal dezelfde aanpassing van toepassing zijn op deze beleidsregels.

Het college heeft de vrijheid te bepalen wanneer de algemene vrijlating van inkomsten bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Er is bewust voor gekozen hier geen voorwaarden voor vast te leggen in deze beleidsregels. Op deze manier wordt de situatie van de uitkeringsgerechte altijd op individuele basis beoordeeld. Een re-integratietraject is namelijk een traject dat op maat aangeboden dient te worden. Bij de totstandkoming van het vrijlatingsbesluit wordt zowel gekeken naar de inkomenscomponent als de re-integratiecomponent. Dit leidt tot weloverwogen genomen besluiten en tevens borgt dit het ‘vier ogen principe’. De algemene inkomstenvrijlating wordt enkel voor toekomstige arbeidsinkomsten toegekend. Het college is van mening dat het vrijlaten van inkomsten die in het verleden zijn ontvangen niet bijdraagt aan de toekomstige arbeidsinschakeling.

In het kader van individueel maatwerk kiest het college ervoor de zes maanden algemene inkomstenvrijstelling vrijer inzetbaar te maken. Dit betekent dat de periode van zes maanden niet meer aaneengesloten ingezet hoeft te worden maar dat deze, binnen een maximale termijn van achttien maanden, voor verschillende periodes van arbeidsinkomsten kan worden ingezet. Deze mate van flexibiliteit sluit aan op de huidige arbeidsmarkt waarin flex-contracten de nieuwe maatstaaf zijn.

Het recht op de algemene inkomstenvrijlating bestaat één keer per periode van bijstandsverlening en voorop staat dat de vrijlating dient bij te dragen aan de arbeidsinschakeling. Daarom kan ervan uit worden gegaan dat wanneer een uitkeringsgerechtigde uitstroomt richting arbeid, dit structureel van aard is. Het college heeft derhalve besloten dat pas na vierentwintig maanden volledige uitstroom door het accepteren van arbeid weer recht ontstaat op de algemene inkomstenvrijlating.

Artikel 3

Aansluitend op de algemene inkomstenvrijlating kan gedurende dertig aaneengesloten aanvullende vrijlating van inkomsten plaatsvinden. Deze aanvullende vrijlating geldt enkel voor alleenstaande ouders omdat zij vanwege de combinatie van werk en zorgtaken vaak langer de tijd nodig hebben om hun arbeidsuren uit te breiden en zo uit te stromen. Dit bedrag bedraagt maximaal 12,5% van de netto inkomsten en nooit meer dan het maximumbedrag zoals bepaald in de van toepassing zijnde wetsartikelen. Voor 2016 is het bedrag vastgesteld op € 123,69 per maand. Wanneer de wetgever dit bedrag aanpast zal dezelfde aanpassing van toepassing zijn op deze beleidsregels.

Het college heeft de vrijheid te bepalen wanneer de aanvullende vrijlating van inkomsten bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Overeenkomstig met de algemene inkomstenvrijlating is er bewust voor gekozen hier geen voorwaarden voor vast te leggen in deze beleidsregels.

Artikel 4

Beide vrijlatingsbepalingen zijn, op grond van artikel 31, zevende lid van de wet, niet van toepassing voor personen jonger dan 27 jaar. Van jongeren wordt verwacht dat ze op eigen kracht uitstromen en daar is naar het oordeel van de wetgever geen extra activerend instrument voor nodig.

Het college is niet gehouden om de vrijlating toe te passen als belanghebbende inkomsten heeft verzwegen. Het college heeft expliciete beoordelingsruimte bij het oordeel of inkomsten uit arbeid bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Gezien het complementaire karakter van de bijstand en de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan is het redelijk dat het college in beginsel vooraf beoordeelt of de inkomsten uit arbeid bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Die mogelijkheid wordt het college onthouden als belanghebbende de inkomsten uit arbeid verzwijgt. 

Artikel 5

De Participatiewet, IOAW en IOAZ schrijven verplicht voor tot herziening of intrekking van het recht op bijstand/uitkering over te gaan wanneer een uitkeringsgerechtigde zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Als een wijziging in de inkomstensituatie niet wordt gemeld door de uitkeringsgerechtigde, dan kan dit van invloed zijn op het recht op de inkomstenvrijlating waardoor deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag wordt toegepast. Wanneer de inkomstenvrijlating ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegepast, zoals bedoeld in onderdeel a van dit artikel, zal dit bedrag ten alle tijden worden teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid van de wet, artikel 25, eerste lid van de IOAW of artikel 25, eerste lid van de IOAZ. Tevens wordt in deze gevallen een boeteonderzoek opgestart.

Voor het overige zijn herziening en intrekking bevoegdheden van het college. Daar waar het een onjuiste toepassing van de inkomstenvrijlating betreft, zoals bedoeld in onderdeel b van dit artikel, kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien indien specifieke individuele omstandigheden hiertoe aanleiding geven. In deze gevallen wordt dus maatwerk geboden. Indien terugvordering in deze gevallen toch aan de orde is geschiedt dit op grond van artikel 58, tweede lid onderdeel a van de wet, artikel 25 tweede lid van de IOAW of artikel 25, tweede lid van de IOAZ.

Artikelen 6 tot en met 8

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.