Organisatie | Ede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ Ede 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ Ede 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Oorspronkelijke publicatie Gemeenteblad |
De beleidsregel wordt opnieuw gepubliceerd in verband met de vindbaarheid van de oorspronkelijke uitgave in het Gemeenteblad.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-04-2016 | nieuwe regeling | 29-03-2016 | 45351 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede;
gelet op artikel 31, tweede lid, onderdeel n en r van de Participatiewet (wet), artikel 8, tweede en vijfde lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), artikel 8, derde en negende lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) alsmede artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Vast te stellen de navolgende beleidsregels:
Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ Ede 2016:
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Artikel 2. Algemene inkomstenvrijlating
Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, kan gedurende zes maanden algemene vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden. Hierbij wordt het percentage bepaald op 25% en wordt het maximumbedrag bepaald op het maximumbedrag overeenkomstig artikel 31 tweede lid, onderdeel n van de Participatiewet, artikel 8, tweede lid van de IOAW, artikel 8, derde lid van de IOAZ.
Artikel 3. Aanvullendeinkomstenvrijlating
Voor de uitkeringsgerechtigde, die de volledige zorg heeft voor een of meer kinderen tot 12 jaar, kan direct volgend op de algemene inkomstenvrijlating nog voor dertig aaneengesloten maanden aanvullende vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden. Hierbij wordt het percentage bepaald op 12,5% en wordt het maximumbedrag bepaald op het maximumbedrag overeenkomstig artikel 31 tweede lid, onderdeel r van de Participatiewet, artikel 8, vijfde lid van de IOAW, artikel 8, negende lid van de IOAZ.
Artikel 4. Geen recht op inkomstenvrijlating
Geen recht op inkomstenvrijlating heeft de uitkeringsgerechtigde die:
Artikel 5. Herziening en intrekking recht op inkomstenvrijlating
Het college kan het recht op een inkomstenvrijlating herzien of intrekken indien:
het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, artikel 13, eerste lid van de IOAW of artikel 13, eerste lid van de IOAZ heeft geleid tot het een ten onrechte toepassen van een algemene of aanvullende inkomstenvrijlating op de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag van de uitkeringsgerechtigde;
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, op 29 maart 2016, met nummer 45351.
de loco-secretaris, S.Visser
de burgemeester, C. van der Knaap
TOELICHTING BELEIDSREGELS INKOMSTENVRIJLATING PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ EDE 2016
Algemene en aanvullende inkomstenvrijlating
De algemene inkomstenvrijlating (artikel 31 tweede lid, onderdeel n van de Participatiewet, artikel 8, tweede lid van de IOAW, artikel 8, derde lid van de IOAZ) geldt voor inwoners die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ en hiernaast inkomsten (die lager zijn dan de van toepassing zijnde uitkering) vergaren uit deeltijd arbeid. Doel van de inkomstenvrijlating is dat deze naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Door een deel van de inkomsten uit deeltijd arbeid niet in mindering te brengen op de uitkering worden uitkeringsgerechtigden gestimuleerd een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren. Bij gehuwden en personen die een gezamenlijke huishouding voeren geldt dat wanneer beide partners onder de doelgroep vallen iedere partner afzonderlijk recht heeft op inkomstenvrijlating.
Alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een of meer kinderen tot 12 jaar, kunnen aansluitend op de algemene inkomstenvrijlating in aanmerking komen voor een aanvullende inkomstenvrijlating (artikel 31 tweede lid, onderdeel r van de Participatiewet, artikel 8, vijfde lid van de IOAW, artikel 8, negende lid van de IOAZ). De wetgever vindt het belangrijk dat ook alleenstaande ouders gestimuleerd worden te gaan werken. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat zij vanwege de combinatie van werk en zorgtaken vaak langer de tijd nodig hebben om hun arbeidsuren uit te breiden en zo uit te stromen. Voor toepassing van de aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders, eventueel met een of meerderjarige kinderen, is vereist dat:
Het college heeft de bevoegdheid om te bepalen wat er wordt verstaan onder ‘het bijdragen aan de arbeidsinschakeling’. Daarnaast kan het college, binnen de wettelijke kaders, de hoogte van de vrijlating en de maximale termijn zelf invullen.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Wanneer een uitkeringsgerechtigde een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ en arbeid in deeltijd accepteert zijn er twee opties:
Om de uitkeringsgerechtigde te stimuleren arbeid te accepteren kan gedurende zes maanden algemene vrijlating van inkomsten uit deeltijd arbeid plaatsvinden. Dit bedrag bedraagt maximaal 25% van de netto inkomsten en nooit meer dan het maximumbedrag zoals bepaald in de van toepassing zijnde wetsartikelen. Voor 2016 is het bedrag vastgesteld op € 198,00 per maand. Wanneer de wetgever dit bedrag aanpast zal dezelfde aanpassing van toepassing zijn op deze beleidsregels.
Het college heeft de vrijheid te bepalen wanneer de algemene vrijlating van inkomsten bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Er is bewust voor gekozen hier geen voorwaarden voor vast te leggen in deze beleidsregels. Op deze manier wordt de situatie van de uitkeringsgerechte altijd op individuele basis beoordeeld. Een re-integratietraject is namelijk een traject dat op maat aangeboden dient te worden. Bij de totstandkoming van het vrijlatingsbesluit wordt zowel gekeken naar de inkomenscomponent als de re-integratiecomponent. Dit leidt tot weloverwogen genomen besluiten en tevens borgt dit het ‘vier ogen principe’. De algemene inkomstenvrijlating wordt enkel voor toekomstige arbeidsinkomsten toegekend. Het college is van mening dat het vrijlaten van inkomsten die in het verleden zijn ontvangen niet bijdraagt aan de toekomstige arbeidsinschakeling.
In het kader van individueel maatwerk kiest het college ervoor de zes maanden algemene inkomstenvrijstelling vrijer inzetbaar te maken. Dit betekent dat de periode van zes maanden niet meer aaneengesloten ingezet hoeft te worden maar dat deze, binnen een maximale termijn van achttien maanden, voor verschillende periodes van arbeidsinkomsten kan worden ingezet. Deze mate van flexibiliteit sluit aan op de huidige arbeidsmarkt waarin flex-contracten de nieuwe maatstaaf zijn.
Het recht op de algemene inkomstenvrijlating bestaat één keer per periode van bijstandsverlening en voorop staat dat de vrijlating dient bij te dragen aan de arbeidsinschakeling. Daarom kan ervan uit worden gegaan dat wanneer een uitkeringsgerechtigde uitstroomt richting arbeid, dit structureel van aard is. Het college heeft derhalve besloten dat pas na vierentwintig maanden volledige uitstroom door het accepteren van arbeid weer recht ontstaat op de algemene inkomstenvrijlating.
Aansluitend op de algemene inkomstenvrijlating kan gedurende dertig aaneengesloten aanvullende vrijlating van inkomsten plaatsvinden. Deze aanvullende vrijlating geldt enkel voor alleenstaande ouders omdat zij vanwege de combinatie van werk en zorgtaken vaak langer de tijd nodig hebben om hun arbeidsuren uit te breiden en zo uit te stromen. Dit bedrag bedraagt maximaal 12,5% van de netto inkomsten en nooit meer dan het maximumbedrag zoals bepaald in de van toepassing zijnde wetsartikelen. Voor 2016 is het bedrag vastgesteld op € 123,69 per maand. Wanneer de wetgever dit bedrag aanpast zal dezelfde aanpassing van toepassing zijn op deze beleidsregels.
Het college heeft de vrijheid te bepalen wanneer de aanvullende vrijlating van inkomsten bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Overeenkomstig met de algemene inkomstenvrijlating is er bewust voor gekozen hier geen voorwaarden voor vast te leggen in deze beleidsregels.
Beide vrijlatingsbepalingen zijn, op grond van artikel 31, zevende lid van de wet, niet van toepassing voor personen jonger dan 27 jaar. Van jongeren wordt verwacht dat ze op eigen kracht uitstromen en daar is naar het oordeel van de wetgever geen extra activerend instrument voor nodig.
Het college is niet gehouden om de vrijlating toe te passen als belanghebbende inkomsten heeft verzwegen. Het college heeft expliciete beoordelingsruimte bij het oordeel of inkomsten uit arbeid bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Gezien het complementaire karakter van de bijstand en de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan is het redelijk dat het college in beginsel vooraf beoordeelt of de inkomsten uit arbeid bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Die mogelijkheid wordt het college onthouden als belanghebbende de inkomsten uit arbeid verzwijgt.
De Participatiewet, IOAW en IOAZ schrijven verplicht voor tot herziening of intrekking van het recht op bijstand/uitkering over te gaan wanneer een uitkeringsgerechtigde zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Als een wijziging in de inkomstensituatie niet wordt gemeld door de uitkeringsgerechtigde, dan kan dit van invloed zijn op het recht op de inkomstenvrijlating waardoor deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag wordt toegepast. Wanneer de inkomstenvrijlating ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegepast, zoals bedoeld in onderdeel a van dit artikel, zal dit bedrag ten alle tijden worden teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid van de wet, artikel 25, eerste lid van de IOAW of artikel 25, eerste lid van de IOAZ. Tevens wordt in deze gevallen een boeteonderzoek opgestart.
Voor het overige zijn herziening en intrekking bevoegdheden van het college. Daar waar het een onjuiste toepassing van de inkomstenvrijlating betreft, zoals bedoeld in onderdeel b van dit artikel, kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien indien specifieke individuele omstandigheden hiertoe aanleiding geven. In deze gevallen wordt dus maatwerk geboden. Indien terugvordering in deze gevallen toch aan de orde is geschiedt dit op grond van artikel 58, tweede lid onderdeel a van de wet, artikel 25 tweede lid van de IOAW of artikel 25, tweede lid van de IOAZ.