Organisatie | Ede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Ede 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Ede 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Oorspronkelijke publicatie Gemeenteblad |
De beleidsregel wordt opnieuw gepubliceerd in verband met de vindbaarheid van de oorspronkelijke uitgave in het Gemeenteblad.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-02-2015 | nieuwe regeling | 10-02-2015 | 25565 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede,
gelet op artikel 36 van de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Ede 2015;
overwegende dat het college bevoegd is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening:
Vast te stellen de hierna volgende Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Ede 2015
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Artikel 3. Geen zicht op inkomensverbetering
Geen zicht op inkomensverbetering wordt in ieder geval verondersteld voor de volgende personen:
Artikel 4. Geen recht op individuele inkomenstoeslag
Het college verleent in de volgende gevallen geen individuele inkomenstoeslag:
als zicht op inkomensverbetering wordt verondersteld, te weten:
als een belanghebbende of diens partner een hoger inkomen hebben maar op bijstandsniveau leven wegens een schuldregeling op basis van een minnelijk traject of een WSNP traject. Zij hebben na de schuldregeling weer zicht op inkomensverbetering; b. als in de 24 maanden onmiddellijk voorafgaand aan de peildatum sprake is van oplegging van een maatregel door de gemeente, het UWV of SVB vanwege het verwijtbaar niet nakomen van arbeids- en/of re-integratieverplichtingen;
Artikel 5. Gehuwden/gezamenlijke huishouding
Als op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner is uitgesloten op grond van artikel 11 of 13 van de Participatiewet, dan kan de andere partner wel recht hebben op de individuele inkomenstoeslag van een alleenstaande (ouder). Omdat belanghebbende wel beschouwd dient te worden als gehuwde, dient wel het gezinsinkomen te worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel b van de Participatiewet. Ook het inkomen en vermogen van de niet rechthebbende echtgenoot zal aan de eis van artikel 36 van de Participatiewet moeten voldoen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders in de vergadering van 10 februari 2015, nummer 25565
Burgemeester en wethouders,
de secretaris, w.g. WIELINGA
de burgemeester, w.g. VAN DER KNAAP
De gemeenteraad van de gemeente Ede heeft op de raadsvergadering van 11 december 2014 de Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag Ede 2015 vastgesteld. Het is wenselijk om in een beleidsregel kenbaar te maken op welke wijze het college omgaat met deze verordening. Tevens wordt duidelijk gemaakt welke uitleg het college geeft aan artikel 36 van de Participatiewet (uitzicht op inkomensverbetering).
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen.
Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. De gedachte achter de langdurigheidstoeslag was, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.
Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag.
Voor de langdurigheidstoeslag gold dat het college de langdurigheidstoeslag moest verlenen als een belanghebbende voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Onder de Participatiewet kan het college een individuele inkomenstoeslag verlenen. Het toekennen van een individuele inkomenstoeslag is daarmee een bevoegdheid geworden en geen verplichting. Dit kan ertoe leiden dat het college ook kan afzien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet een belanghebbende wel aan de wettelijke voorwaarden voor een dergelijke toeslag. Met deze beleidsregels geeft het college invulling aan deze discretionaire bevoegdheid
Vanaf 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd. In deze wet is de kostendelersnorm geïntroduceerd. Dit kan betekenen dat bijstandsnorm voor belanghebbende lager kan worden vastgesteld. Bij invoering van deze wet is overgangsrecht opgenomen (tot 1 juli 2015). Een ieder die voor 1 januari 2015 een uitkering ontving op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) behoudt zijn oude recht. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Deze ‘tijdelijke’ hogere bijstandsnorm moet bij de beoordeling van het de recht op individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing blijven.
In het Plan van Aanpak dat de re-integratieconsulent opstelt in afstemming met de uitkeringsgerechtigde, is opgenomen aan welke inspanning de uitkeringsgerechtigden moet voldoen om er voor te zorgen dat hij zo snel mogelijk volledig uitstroomt uit de uitkering om zo zijn inkomenspositie te verbeteren.
Als de uitkeringsgerechtigde gedurende de 24 maanden voorafgaande aan het recht op de individuele inkomenstoeslag, niet voldoet aan de afspraken die opgenomen zijn in het Plan van Aanpak en daarom een maatregel opgelegd krijgt, heeft hij geen recht op de individuele inkomenstoeslag.
De inspanningsverplichting van personen die geen uitkering ontvangen op basis van de Participatiewet, zoals belanghebbenden die een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet, zal onderzocht moeten worden bij de verstrekkende instantie.
In dit artikel worden studenten expliciet uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag. In de Nota van toelichting bij het wetsontwerp Langdurigheidtoeslag voor 2009 (voorloper van de individuele inkomenstoeslag) gaf het kabinet aan dat studenten niet worden geacht te behoren tot de doelgroep van de langdurigheidtoeslag.
De overweging hierachter is dat er bij studenten, die zich met hun studie voorbereiden op de arbeidsmarkt, (nog) geen sprake kan zijn van een ‘geen zicht op inkomensverbetering’. Dit geldt ook voor de partner van de student.
Bij het bepalen van een maatregel wordt alleen rekening gehouden met verwijtbaar gedrag in de voorafgaande 12 maanden (vergelijk bijvoorbeeld artikel 4 of artikel 17 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Ede 2015). Bij de individuele inkomenstoeslag ontstaat het recht echter iedere 12 maanden. Als dus alleen rekening gehouden zou worden met verwijtbaarheid in de voorafgaande 12 maanden, zou er bij het toekennen van een individuele inkomenstoeslag maar in beperkte mate rekening kunnen worden gehouden met verwijtbaar gedrag. Een voorbeeld kan dit verduidelijken.
Een uitkeringsgerechtigde ontvangt ieder jaar op 1 januari een inkomenstoeslag. Op 15 januari pleegt hij een verwijtbare gedraging en als gevolg daarvan wordt zijn uitkering verlaagd. Als slechts 12 maanden zou worden teruggekeken, zou dan op 16 januari van het volgende jaar weer recht op inkomenstoeslag ontstaan.
Hierdoor zou er vrijwel geen verschil zijn met de situatie waarin een uitkeringsgerechtigde zich onthoudt van verwijtbaar gedrag. Het college vindt dit onwenselijk. Een maatregel wordt immers opgelegd omdat er onvoldoende inspanningen zijn geleverd om te komen tot inkomensverbetering of -behoud. Dit is ook een belangrijk criterium om te bepalen of er recht is op individuele inkomenstoeslag. Daarom wordt rekening gehouden met verwijtbaar gedrag in een periode van 24 maanden voorafgaand aan de aanvraag.
Bij het toepassen van de hardheidsclausule wordt op basis van de Edese visie invulling gegeven aan individueel maatwerk en billijkheid op individueel niveau. Dit geschiedt in de uitvoeringspraktijk via methodisch werken en onder andere op basis van casuïstiek het nader uitwerken en vastleggen in (uitvoerings)besluiten. De verplichting om zo nodig af te wijken van beleidsregels geldt op basis van artikel 4:84 van de Awb. Een en ander voor zover de wet en de verordening daartoe ruimte bieden.