Organisatie | Den Helder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, houdende regels over de inrichting van de openbare ruimte |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-05-2022 | code 1.1, code 1.3, Stadshart, code 1-1, code 1-2, code 1-25, code 1.1-1, code 2-4, code 2-6, code 2-24, code 2-28, code 2.1-7, code 2.2-3, code 2.2-10, code 2.2-12, code 2.2-13, code 2.2-15, code 2.3-11, code 2.4.1-4, code 2.4.1-6, code 2.4.1-7, code 2.4.1-8, code 2.4.2-8, code 2.4.3-10, code 2.5.1-3, code 2.5.1-17, code 2.8.1-5, code 2.8.1-9, code 2.8.4-3, code 2.8.4-6, code 2.8.4-7, code 3.1.1.2-10, sub 4.4 Riolering, code 5.7-3 en code 7.2.1-13 | 19-04-2022 | 2022-014469 | ||
27-10-2021 | 04-05-2022 | nieuwe regeling | 21-09-2021 | 2021-030565 |
Gemeente Den Helder is eindverantwoordelijke voor de inrichting en het beheer van de openbare buitenruimte in de gemeente Den Helder. Het ontwerpen, realiseren en beheren van de openbare ruimte vraagt om de inbreng van kennis van veel partijen. Een ‘leidraad inrichting openbare ruimte’ (hierna LIOR) vindt zijn oorsprong in het beter willen afstemmen en communiceren over de te maken keuzes bij de ontwikkelingen in de openbare ruimte, waarbij deze duurzaam en doelmatig te beheren is.
De volgende speerpunten zijn van belang voor de toekomstige ontwikkelingen van de openbare ruimte. Deze speerpunten dienen dan ook de basis te vormen bij alle ontwikkelingen die plaats vinden in de openbare ruimte.
De LIOR is bestemd voor iedereen die betrokken zijn bij het ontwerp, inrichting en beheer van de openbare ruimte. Dit zijn onder andere bewoners, stedenbouwers, landschapsontwerpers, architecten, projectleiders, projectvoorbereiders, beheerders, ingenieursbureaus en ontwikkelaars, zowel intern als extern. De LIOR is dan ook leidend voor partijen die zich bezig houden met (voorgenomen) ontwikkelingen binnen de gemeente Den Helder. De LIOR moet daarom toegankelijk zijn voor al deze partijen.
De LIOR bakent de speelruimte af voor de invulling van deze ambities en houdt bovendien rekening met praktische zaken als toekomstig beheer en onderhoud.
De LIOR is een leidraad die integraal is samengesteld waarbij de raakvlakken tussen de verschillende objecten op elkaar zijn afgestemd. Hiervan kan niet vrijblijvend worden afgeweken omdat dit gevolgen kan hebben voor de verschillende objecten die het uiteindelijke beheer kunnen beïnvloeden. Grotere projectgewijze afwijkingen ten opzichte van de LIOR die van invloed zijn op aanleg(kosten) en beheer(kosten) moeten voldoen aan de onderstaande voorwaarden:
De LIOR wordt 1x per jaar geactualiseerd. Uit de verschillende teams is een persoon verantwoordelijk voor het verzamelen van de wijzigingen die doorgevoerd moeten worden. De wijzigingen dienen uiterlijk op 31 december per mail te worden verstuurd aan lior@denhelder.nl zodat de gegevens in januari verwerkt kunnen worden en een nieuwe versie uiterlijk op 1 februari beschikbaar kan worden gemaakt. Als blijkt dat er wijzigingen zijn die van grote invloed zijn op de LIOR zal er in overleg met het management eerder een actualisatie worden doorgevoerd.
In hoofdstuk 2 staan de algemene voorwaarden omschreven, dit zijn onder andere de voorwaarden met betrekking tot het ontwerp en oplevering. Hoofdstuk 3 biedt een omschrijving van de gebiedsindeling zoals deze voor de LIOR is opgesteld.
De technische voorwaarden worden omschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 4 is top-down opgesteld. Dit houdt in dat de gegevens die omschreven staan in bovenliggende hoofdstukken gelden voor alle onderliggende hoofdstukken. Binnen de voorwaarden en eisen van de objecten (groenvoorzieningen, wegen en verhardingen, technische installaties etc.) is dit ook het geval.
Binnen de objecten worden eerst de algemene eisen omschreven die gelden voor het hele object. Dit is gespecificeerd tot het gewenste detailniveau. Bij een aantal hoofdstukken zijn de eisen onderverdeeld in stedenbouwkundige uitgangspunten, uitgangspunten met betrekking op ontwerp en inrichting en uitgangspunten voor uitvoering en onderhoud.
Tekeningen die worden opgesteld dienen te worden aangeleverd in pdf- en dwg-formaat.
Tekeningen dienen te worden opgesteld conform de NLCS (Nederlandse Cad Standaard)
Tekeningen dienen duidelijk leesbaar te zijn en dienen te zijn voorzien van alle benodigde informatie om zonder toelichting te kunnen worden beoordeeld. Het is aan de ontwerper om de juiste keuze te maken qua schaal en papierformaat. Gangbare papierformaten zijn van A4 tot en met maximaal A0+.
Standaard worden bovenaanzichten getekend in 1:200 en 1:500. Groter dan 1:500 alleen toepassen in geval overzichten zonder detailinformatie.
Details en doorsnedes maximaal 1:100. Bij voorkeur 1:10, 1:20 of 1:50.
2.2 Landkundige meetwerkzaamheden
De gemeente Den Helder heeft standaardeisen ten aanzien van maatvoering en eisen aan de hoofdmaatvoering.
Oplevering van het werk dient in overleg te gaan met de directievoerende partij en Team Openbare Ruimte van de gemeente Den Helder. Na oplevering dienen binnen twee weken revisiegegevens ingediend te worden.
Alle relevantie informatie (productspecificaties, garanties, etc.) ten aanzien van het werk dienen te worden overgedragen aan Team Openbare Ruimte.
Mutaties van wijzigingen in de openbare ruimte dienen te worden aangeleverd conform BGT-richtlijnen en dienen te worden verwerkt in de landelijke database.
Revisie en as-built gegevens dienen te worden aangeleverd conform het BGT met nauwkeurigheidseis conform DWT.
De gemeente Den Helder streeft naar een duurzaam ontwikkelde inrichting van de openbare ruimte waarbij bij het ontwikkelen en onderhouden duidelijke afwegingen worden gemaakt ten aanzien van duurzaamheid, klimaat en kwaliteit. Deze afwegingen moeten aansluiten bij de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Den Helder.
Voor de LIOR is een gebiedsindeling opgesteld (zie Bijlage 1 – Gebiedsindeling LIOR). Deze gebiedsindeling dient ter ondersteuning van de verwijzingen in de technische voorwaarden in hoofdstuk 4.
Op stedenbouwkundig niveau behoren de onderstaande beschrijvingen bij de gebieden.
Het Stadshart wordt begrensd door de Polderweg, de Gravenstraat (inclusief Stationsgebied), de Weststraat en het Marsdiep. De openbare ruimte is in eigendom en beheer van de gemeente Den Helder. Het Stadshart is al vele jaren in ontwikkeling en vormt het visitekaartje van de stad. In het Stadshart wordt gewoond, gewinkeld, gewerkt en gerecreëerd en zijn er mogelijkheden om elkaar te ontmoeten. Inrichting volgens elementenboek Stadshart en de verdere ontwikkeling daarvan.
Binnen de woongebieden bevinden zich meerdere winkel- en centrumgebieden die voorzieningen aanbieden. Dit betreft dus locaties waar mensen naar toekomen en enige tijd verblijven. Het zijn de gebieden met belangrijke publieke plekken zoals pleinen, zorgcentrum en de locatie waar een buurt supermarkt gevestigd is.
De Historische centrumbuurten bestaan uit Stadshart Wonen (binnenstad), de Van Galenbuurt en de Visbuurt. Deze eerste uitbreidingen in Den Helder zijn in verschillende tijdsperioden (19de en 20ste eeuw) aangelegd. De buurten hebben een fijnmazig patroon aan straatjes en paden. In het straatprofiel ontbreken vaak de voortuinen, waardoor de woonbuurten een stenig karakter hebben. De inrichting dient hierbij aan te sluiten. Dat wordt vertaald in gebakken materialen. Waar mogelijk aandacht voor vergroening.
De dorpskernen Huisduinen en Julianadorp kenmerken zich door de kleinschalige dorpse structuur. Beiden verschillen vooral vanwege de eigen identiteit ingegeven door de ligging (duinlandschap en agrarisch landschap) en de daardoor gegroeide kenmerkende structuur. Het voormalig vissersdorpje Huisduinen vormt een cultuurhistorisch waardevolle dorpskern. De kern is uitgegroeid tot een recreatief duindorp met voornamelijk woningen, horeca- en recreatievoorzieningen. De verharding bestaat in beginsel uit gebakken materiaal.
Julianadorp is een relatief jong dorp ontstaan uit een nederzetting in het begin van de 20ste eeuw. Julianadorp groeide langs de kruising van de Langevliet en Schoolweg uit tot een dorp met vooral een functioneel agrarisch karakter. De inrichting van de openbare ruimte sluit aan bij de historische structuur en de identiteit van het dorp. Dat wordt vertaald in gebakken materialen op en rond het Loopuytpark.
Begin 20ste eeuw ontstonden de eerste ontworpen woonbuurten in Den Helder. Eerst enkele complexen met sociale woningbouw zoals Balistraat en later meer grotere woonbuurten met een duidelijke ontworpen stedenbouwkundige structuur en architectonische samenhang zoals de Indische buurt, Geleerdenbuurt, Tuindorp Vogelbuurt en Oud Den Helder. Oud Den Helder was oorspronkelijk het oude centrum van Den Helder. Door de Wederopbouw is na 1945 een nieuwe stadswijk ontstaan.
De woongebieden worden gekenmerkt door rijwoningen in gesloten en halfopen woonblokken, twee-onder-één kap-woningen en op enkele plekken portiekflats van drie of vier lagen. De inrichting is eenvoudig met aandacht voor de groene structuren.
In de periode na de Tweede Wereldoorlog zijn projectmatig grootschalige woonwijken gerealiseerd. Het bebouwingsbeeld is divers en eenvoudig, maar per wijk, buurt of cluster is er architectonische samenhang.
De grootste planmatige woonwijken in Den Helder dateren uit 1960 tot 1980, zoals Nieuw-Den Helder en De Schooten. In de opbouw van deze wijken is sprake van een duidelijke open orthogonale verkaveling structuur met centrale wijkvoorzieningen, ruime straten en groenvoorzieningen. Er is een duidelijke functiescheiding aangebracht tussen wonen, werken, winkelen, groen en verkeer. Ook voor de buurten van Julianadorp, Vogelzand, Middelzand en later Wierbalg, Kruiszwin, Doorzwin, Zwanenbalg, Boterzwin en Malzwin, is dit het geval.
De inrichting is eenvoudig. Voor het vele groen dient kritisch te worden gekeken naar de gebruikswaarde. Waar die minder aanwezig is wordt gekozen voor een meer natuurlijke, onderhoudsarme inrichting. Voor het beeld is belangrijk dat achter- en zijkantsituaties door groen worden gecamoufleerd.
De bedrijven- en industrieterreinen hebben vooral een grootschalige inrichting en een gedifferentieerd functiepatroon. Het gaat hier om terreinen primair bestemd voor bedrijvigheid (industrie, kantoren en woonboulevards). De uitstraling wordt verkregen door de omvang van het gebied en de grootschalige bebouwing. Een bedrijventerrein heeft vaak een eigen (functionele) identiteit en/of samenhang met veelal een pluriform karakter en inrichting.
Groene structuren zijn beperkt aanwezig. Waar zij de kwaliteit van het gebied bepalen worden ze robuust vormgegeven en gerespecteerd.
De sport- en recreatieterreinen liggen verspreid door Den Helder. Hiertoe behoren de sportterreinen, de openbare recreatie- en bungalowparken en recreatieve groenstroken. Op de meeste sportterreinen is bebouwing aanwezig in de vorm van clubgebouwen, kantines, kleedlokalen, sporthallen, zwembaden en tribunes. Voor bijna alle sportterreinen geldt dat zij een groen karakter hebben door sportvelden, groenvoorzieningen en buffergroen dat is gebruikt om de complexen in te bedden. Op een openbaar recreatieterrein langs de duinrand in Julianadorp bestaat de bebouwing bestaat voornamelijk uit een grote variatie aan recreatiewoningen en de bijbehorende voorzieningen. De voorzieningen zijn vaak geclusterd op het terrein. Elk park heeft zijn eigen duidelijk afgebakende opbouw en vormgeving. De inrichting is eenvoudig en functioneel.
De stelling maakt onderdeel uit van het Beschermd Stadsgezicht. Dit is een aaneengesloten structuur, die bestaat uit drie forten onderling verbonden door de liniedijk en grachten, evenals de schootsvelden en de forten Kijkduin en Op de Harssens behoren bij het Beschermd Stadsgezicht. De Stelling, voor zover het de forten en de wallen betreft bezit nog in grote mate dezelfde structuur als uit de eerste bouwperiode. Het cultuurhistorische karakter van de stelling wordt bepaald door de bebouwing, waterstructuren, grondlichamen en schootsvelden die vanuit de forten nog gedeeltelijk aanwezig zijn.
De inrichting van de openbare ruimte is passend bij de cultuurhistorische betekenis en bij het recreatief gebruik. Behalve de forten en de linie zijn ook de grachtengordel en de Rijkswerf onderdeel van het Beschermd Stadsgezicht. Voor de grachtengordel wordt zoveel mogelijk aangesloten bij hetgeen hierover in het elementenboek stadshart wordt beschreven. De Rijkswerf staat bij Historische ontwikkellocatie.
De gemeente heeft het gebied in eigendom maar vanuit de geschiedenis zijn sommige graven gekocht door (of voor langere tijd verhuurd aan) een familie. De gemeente heeft het beheer van het gebied, hieronder vallen oevers/ water, openbare verlichting, groen, wegen, riolering, straatmeubilair en civiele kunstwerken. Inrichting en onderhoud doen recht aan de gewenste intimiteit van de plek en aan de cultuurhistorische waarde.
De Dogger is onderdeel van het gebied Dirksz Admiraal, centraal gelegen ten zuiden van de Stelling Den Helder en tussen de woonwijken Nieuw-Den Helder en De Schooten. De ruimtelijke samenhang van het plangebied wordt in dit gebied gevormd door de openbare ruimte en de specifieke deelgebieden als sportterrein, de bedrijven en de centrale voorzieningen. Aanvankelijk verschenen hier scholen, verpleeginrichtingen en seniorenwoningen, in de jaren daarna zijn er behalve verenigingen via vrijstellingen ook allerlei bedrijven bijgekomen.
De inrichting is eenvoudig met aandacht voor groene structuren die in een campusachtige sfeer goed aansluiten op het naburige nollengebied.
Willemsoord, het voormalig scheeps- en onderhoudswerf van de Koninklijke Marine maakt onderdeel uit van het cultureel erfgoed en Beschermd Stadsgezicht van Den Helder. Het onderscheidt zich door zijn karakteristieke herkomstwaarde, functionaliteit en inrichtingsgeschiedenis wezenlijk van andere stadsdelen zoals de stadskern, het stationsgebied, de staduitleg en de havens. Willemsoord huisvest een diversiteit aan ondernemers, nautische en culturele instellingen.
De inrichting en het onderhoud doen recht aan de cultuurhistorische en maritieme waarde, Belangrijk uitgangspunt is de Cultuurhistorische Waardestelling Rijkswerf Willemsoord door Fons Asselbergs.
Het landelijk gebied van Den Helder bestaat voor het grootste deel uit de polder Koegras. Door de verkavelde polder lopen enkele belangrijke (landschappelijke) structuren in de vorm van vaarten en wegen. Langs deze routes zijn soms bebouwingslinten ontstaan. De polder heeft een duidelijke gridstructuur met een open agrarisch karakter met veel bollenteelt. Binnen het landbouwgebied wordt alleen openbare ruimte die in beheer is van de gemeente Den Helder opgenomen in de LIOR. Hierdoor behoren grote delen van het deelgebied (de open kamers van het landbouwgebied) niet tot de LIOR, maar zijn de objecten gerelateerd aan wegen (oevers/ water, openbare verlichting, groen, wegen, riolering, straatmeubilair, civiele kunstwerken) wel opgenomen.
De inrichting van de openbare ruimte is eenvoudig en robuust en sluit aan op de structuur van het polderlandschap.
Het natuurgebied bestaat uit de zandduinen langs de Noordzee en de Donkere Duinen die tegen Nieuw-Den Helder liggen, Balgzand en Nollen. Tussen Callantsoogervaart tot de Donkere Duinen (Noordduinen) is er sprake van een relatief jong duingebied, het duingebied tussen de Donkere Duinen en Huisduinen is ouder. Het duingebied loopt aan de noordzijde over in de Helderse Zeewering. De Nollen ligt ingeklemd tussen de woonwijken De Schooten en Nieuw-Den Helder en wordt door de Doggersvaart gescheiden van het landbouwgebied van de Koegraspolder. Het duingebied en de stranden hebben naast een natuurfunctie vooral ook een recreatief gebruik. Het deelgebied Natuurgebied is een voorbeeld van gedeeld beheer en gedeelde ontwikkelbelangen. Hierbij ligt het eigendom bij Staatsbosbeheer, het beheer bij LNH en de objecten wegen en openbare verlichting bij de gemeente Den Helder.
De inrichting en het onderhoud sluiten aan op de natuurwaarden, de cultuurhistorische waarden (bijvoorbeeld resten van de Atlantikwall en kunst in de Nollen) en het recreatief gebruik. Verharding is beperkt en is er vooral ten behoeve van langzaam verkeer en heeft zoveel mogelijk een natuurlijke verschijningsvorm.
Niet openbaar gebied binnen gemeentegrens
Binnen de gemeentegrenzen is er ook een aantal plekken die niet openbaar toegankelijk zijn. Hier heeft de gemeente dan ook geen bevoegdheden. Wel wordt er met de partijen afgestemd en meegedacht wat betreft inrichting. Het gaat hier om het havengebied van de marine, de volkstuincomplexen en een deel van de vakantieparken. Deze locaties zijn wel opgenomen in de gebiedsindelingkaart omdat ze wel binnen de gemeentegrenzen vallen. Doel is om een passende en robuuste inrichting na te streven.
Met deze assen worden de verbindingsroutes in de stad, de dorpen en het buitengebied aangeduid of zijn hoofdroutes in de richting van het strand. Deze routes zijn de belangrijkste structuurdragers van Den Helder. Daarom is de openbare- en representatieve waarde ook hoger. De wegen verschillen onderling erg van karakter en profiel. De verbindingsassen bestaan uit; de provinciale weg N250 en (deels) N9/N99, Beatrixstraat – Parallelweg – Kievitsstraat – Schootenweg, Middenweg – Jan Verfailleweg – Zanddijk, Javastraat – Huisduinerweg – Badhuisstraat, Brakkeveldweg – Nieuweweg – Langevliet en Ravelijnweg – Waddenzeestraat.
Inrichting en onderhoud geven rekenschap van de belangrijke rol voor het beeld van de stad. Naast verkeerskundige aspecten is een aansprekende en groene inrichting van belang. Waar de hoofdroute door stedelijk gebied gaat zijn de aansluitingen fijnmazig en gebruiksvriendelijk voor langzaam verkeer.
In dit hoofdstuk worden de technische voorwaarden beschreven. Hieronder volgt een korte omschrijving van de objecten zoals deze zijn onderverdeeld en daaronder in de deelhoofdstukken volgen de eisen.
4.1 Groenvoorzieningen hebben een grote invloed op de leefomgeving in Den Helder. De gemeente streeft dan ook naar een kwalitatief goede groenstructuur waarin bij het ontwerp, de aanleg, beheer en onderhoud een belangrijke rol in spelen.
4.2 Wegen en verhardingen hebben een grote invloed op de leefomgeving, mobiliteit, bereikbaarheid en uitstraling in Den Helder. De gemeente streeft dan ook naar een kwalitatief goede infrastructuur waarin bij de ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud een belangrijke rol in spelen.
4.3 Technische installaties hebben een belangrijke rol als het gaat om verlichting en voorzieningen in de openbare ruimte. De gemeente heeft een hoogwaardige betrokkenheid en eisenpakket voor dit onderdeel waaraan getoetst wordt tijdens de ontwikkeling van deze onderdelen
4.4 Riolering speelt een belangrijke rol in de inrichting van de openbare ruimte. Zowel bovengronds als ondergronds wordt gestreefd naar een hoogwaardige kwaliteit. Het onderhoud, verbeteren en ontwikkelen van de riolering is dagelijks aan de orde en vormt ten aanzien van klimaat en duurzaamheid een grote uitdaging.
4.5 Straatmeubilair heeft een grote invloed op het gebruik in de openbare ruimte. Uniforme uitstraling en beheer zijn hier in een belangrijke factor.
4.6 Kabels en leidingen dienen nauw afgestemd te zijn in de openbare ruimte. De gemeente heeft een handboek ontwikkeld waarin duidelijk richtlijnen zijn omschreven.
4.7 Sport en spelen dient een belangrijke rol in de inrichting van de openbare ruimte. Het maakt de openbare ruimte uitdagend en dient voor alle doelgroepen. Er wordt gestreefd naar een hoogwaardige kwaliteit.
4.8 Civiele kunstwerken vormen een essentiële schakel in de openbare ruimte hebben vaak een verbindende functie.
4.9 Water en oevers zijn en belangrijke schakel tussen de openbare ruimte en biodiversiteit van de flora en fauna.
De LIOR is top-down samengesteld. Dit houdt in dat op hoofdstukniveau eisen en randvoorwaarden worden omgeschreven die gelden voor de onderliggende deelhoofdstukken.
De volgende bronnen, richtlijnen en wet- en regelgeving zijn van toepassing.
Bij het gebruik van de RAW-systematiek voor het opstellen van bestekken is het Handboek bomen ook van toepassing omdat deze meer onderwerpen bevat en meer gedetailleerde informatie over bomen. Hier dienen de ontwerpende en inschrijvende partijen dan ook rekening mee te houden.
Algemene eisen en randvoorwaarden groenvoorzieningen
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Groen dient aan te sluiten op bestaande ruimtelijke structuren en groenstructuren in de omgeving. | Daar waar achterkanten en zijkanten grenzen aan openbaar groen dient de beplanting te zorgen voor een groen beeld door beplanting die de erfscheiding camoufeert. | |
Toepassing van materialen dient afgestemd te worden op het kwaliteitsniveau van het gebied. | Stadshart en centrum op een hoger niveau. In gebieden met een eenvoudiger niveau aandacht besteden bij de keuze van het materiaal waarbij het beste beeld wordt behaald met minimale onderhoudskosten. | |
De toepassing van groenvoorzieningen dient naast de reguliere functies een positieve bijdrage te leveren aan de biodiversiteit, waterberging, luchtkwaliteit, klimaatbestendigheid en ter voorkoming van hittestress. | ||
Sortimentskeuze dient geschikt te zijn voor lokale bodem, grondwaterstand en zeeklimaat. | ||
Denk aan de Japanse duizendknoop en berenklauw. Controleer actuele informatie op https://www.invasieve-exoten.info/ | ||
Geen openbaar groen direct aan particulier terrein ontwerpen. (tenzij er schuttingen worden toegepast) | I.v.m. ongewenste ingebruikname van de openbare ruimte. Zorg voor een duidelijke erfgrens. | |
Vermijd een al te eenzijdige beplanting. Zorg voor variatie in sortiment, leeftijdsopbouw, structuur. | Dit om te voorkomen in geval van kaalslag bij ziekten en plagen. Risicospreiding, identiteit en ecologie. | |
Naast een definitieve ontwerptekening/revisietekening dient er een omschrijving en eindbeeld te worden opgesteld van de eindsituatie. | ||
Er dient onderscheid gemaakt te worden in nieuw aan te leggen groen en het vervangen hiervan. | Er dient ruimtelijk rekening gehouden te worden bij nieuwe ontwikkelingen voor bomen en groen. Ook rekening houden met inpassing in bestaande situaties. | |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.1 zijn ook van toepassing.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Het ontwerp dient afgestemd te zijn op de functie van het groenelement. | Straatbeeld, Afscherming, beschutting, veiligheid,recreatief, etc. | ||
Houd rekening met de aanwezigheid van (particuliere) bomen in de bestaande situatie. | O.a. bij nieuwe ontwikkelingen. Werken rondom bomen volgens het Handboek bomen. | ||
De levensduur van bomen dient ten minste 60 jaar in redelijke conditie te zijn. | Gekoppeld aan de eisen in het Handboek bomen. https://www.norminstituutbomen.nl/instrumenten/handboek- bomen/https://www.norminstituutbomen.nl/instrumenten/handboek- bomen/ | ||
Voor bomen langs wegen en fietspaden dient er een integrale afstemming plaats te vinden over de verkeersveiligheid. | |||
Rekening houden met de locatie en uiteindelijke hoogte van bomen en eventuele zonnepanelen op daken. | |||
Op locaties waarbij de verkeers- en sociale veiligheid in het geding is dient gekozen te worden voor lage begroeiing waarbij de stam van de boom zichtbaar is. | Uiteindelijke hoogte van beplanting behoort afgestemd te zijn op de wenselijke/noodzakelijke zichtlijnen. |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.1 zijn ook van toepassing.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.1 zijn ook van toepassing.
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.1 zijn ook van toepassing.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Bij knotbomen langs watergangen rekening houden met onderhoud langs waterkanten. | Er dient een schouwpad aanwezig te zijn van ca. 5,0 m en de knotbomen dienen 6 meter uit elkaar te staan. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.1 zijn ook van toepassing.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Levensduur voor heesterbeplanting dient ten minste 15 jaar te zijn. | ||
Uitgangspunten 4.1.1 bomen zijn ook voor heesters van toepassing. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.2 zijn ook van toepassing.
Onder een haag wordt verstaan een geschoren haag.
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
De zijkant van een haag moet zich op zijn maximale breedte 0,80 m uit de rand van het parkeervak bevinden. | ||
Een haag dient aan alle zijden bereikbaar te zijn voor onderhoud |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.2 zijn ook van toepassing.
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Beplantingskeuze afstemmen op functie van windsingel en ruimte houden voor zoombeplanting. | ||
Vakken voor bosplantsoen dienen minimaal 12,0 m breed te zijn. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.1 zijn ook van toepassing.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
De samenstelling van gras -en bermmengsels dient afgestemd te worden op de lokale groeiomstandigheden, functie en gebruik. | Afhankelijk van grondwaterstand en grondsamenstelling (zand/klei). | |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Voor het inzaaien dient de ondergrond geheel vrij te zijn van puin, voorwerpen die niet in de ondergrond thuis horen. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.3 zijn ook van toepassing.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Gazon heeft de functies spelen, sport en recreatie, honden uitlaten, ruimtelijke functie en bereikbaarheid. |
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Bij het toepassen van aangevoerde grond die wordt toegepast voor siergazon dient de grond minimaal een humusgehalte hebben van 3%. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.3 zijn ook van toepassing.
Onder ruw gras wordt gras verstaan dat 6-7x/jaar gemaaid wordt en waarvan het maaisel blijft liggen. Hierdoor ontstaat een minder soortenrijke vegetatie dan bij hooibermen, maar een soortenrijkere vegetatie dan bij siergazon.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Ruw gras is een mengsel van grasachtigen met verschillende soorten kruiden. | Onder ruw gras wordt dus niet verstaan productiegraslanden en gazons. |
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
4.1.3.3 Bloemenweides/hooibermen
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.3 zijn ook van toepassing.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.1 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.4 zijn ook van toepassing.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.4 zijn ook van toepassing.
Vaste beplanting betreft beplanting die volgens een concept wordt toegepast.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Het kleurgebruik dient afgestemd te zijn op de locatie en dient vooraf afgestemd te zijn met de gemeente Den Helder. |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
4.1.4.3 Natuurlijke vegetaties
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.4 zijn ook van toepassing.
Onder natuurlijke vegetaties vallen ruige kruidachtige zoomen en bos- en struweelranden.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Toepassen van overgang nat naar droog en van hoog naar laag. | ||
Overgang van grasachtige, kruidachtige vegetaties naar houtachtige vegetaties. | ||
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.4 zijn ook van toepassing.
Onder bloembollen vallen bollen die langer dan een jaar meegaan en permanent in de grond aanwezig zijn.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Geen kleine oppervlaktes her en der aanbrengen. Wel mogelijk bij bewonersinitiatief en/of -participatie. |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Bij toepassing in vaste planten laatbloeiende soorten gebruiken | ||
Er dienen soorten te worden gebruikt die ook voor bijen goed zijn. |
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
4.1.5Water- en oeverbeplanting
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.1 zijn ook van toepassing.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.5 zijn ook van toepassing.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Natuurlijke ontwikkeling heeft de voorkeur boven aanplanten. | ||
Riet alleen planten als het nodig is voor de oeverbescherming. | Locaties met steile oevers en hoeken om erosie tegen te gaan. |
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Riet alleen onderhouden t.p.v. het talud. T.p.v. het water is dit van het HHNK. | ||
De oever moet bereikbaar zijn voor onderhoud vanaf het land. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.1 en 4.1.5 zijn ook van toepassing.
Oevervegetatie betreft de vegetatie vanaf de waterlijn tot aan de bovenkant van het talud.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
De LIOR is top-down samengesteld. Dit houdt in dat op hoofdstukniveau eisen en randvoorwaarden worden omgeschreven die gelden voor de onderliggende deelhoofdstukken (zie ook Bijlage 4 Elementenboek Openbare Ruimte Stadshart 2010).
De volgende bronnen, richtlijnen en wet- en regelgeving zijn van toepassing.
Algemene eisen en randvoorwaarden wegen en verhardingen
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
4.2.1 Wegmarkering en bebording
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.2 zijn ook van toepassing. Naast wegen en verhardingen zijn wegmarkeringen en bebording ook van groot belang voor het verkeerskundige ontwerp van alle onderdelen.
Buiten de in hoofdstuk 4.2 genoemde bronnen, richtlijnen en wet- en regelgeving is van toepassing:
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Verkeerskundige maatregelen dienen te zijn beoordeeld en goedgekeurd door verkeersdeskundigen van de gemeente. |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Markering niet aanbrengen op langsnaden van asfaltverhardingen. | Markering bij voorkeur aanbrengen op het zwarte asfalt. (in geval van een rode fietsstrook) |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2 en 4.2.1 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Bij het vervangen van verhardingen dienen de nieuwe materialen te zijn afgestemd op de aansluitende dan wel toekomstig wenselijke situatie. |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2 en 4.2.1 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Daar waar een rode fietsstrook door loopt over de doorgaande rijbaan dient het asfalt (rood en zwart) warm tegen warm te zijn aangebracht. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2 en 4.2.1 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.4 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
4.2.4.2 Erftoegangsweg 30 km/uur
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.4 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
4.2.4.3 Erftoegangsweg 50 km/uur
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.4 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
4.2.4.4 Erftoegangsweg 60 km/uur
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.4 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Erftoegangswegen hebben een verbindende en ontsluitende functie in het buitengebied. | Betreft onder andere Zanddijk, Rijksweg (parallelweg N250), Korte- en Middenvliet. | |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
4.2.4.5 Gebiedsontsluitingsweg 50 km/uur
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.4 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Oversteekplaatsen voetgangers/fietsers alleen toepassen daar waar het noodzakelijk is. | ||
Kruising tussen gelijkwaardige wegen met rotondes is aanbevolen. |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
4.2.4.6 Gebiedsontsluitingsweg 70 km/uur
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.4 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Gebiedsontsluitingswegen 70 km/uur komen alleen buiten bebouwd gebied voor en hebben een verbindende functie. | ||
Fiets –en bromfietsverkeer hebben hun eigen voorzieningen d.m.v. vrij liggend fietspad. |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2 en 4.2.1 zijn ook van toepassing.
Bij de keuze voor een kruisingsvorm dienen de volgende zaken afgewogen te worden:
Binnen de Linie, beschermd stadsgezicht en de Stelling Den Helder duidelijk afwegen of het type kruising past in deze omgeving. Met name als het gaat in het toepassen van een rotonde.
Bij wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur en hoger dient de voorrang altijd geregeld te zijn.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.5 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
4.2.5.2 Gelijkwaardige kruisingen
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.5 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.5 zijn ook van toepassing.
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2 en 4.2.1 zijn ook van toepassing.
Voor bushaltes gelden de volgende richtlijnen:
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2 en 4.2.1 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2 en 4.2.1 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.8 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.8 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
| ||
Alle inritten naar particuliere erven zijn vergunningplichtig. | ||
Bij (langs)parkeervakken toegang tot de inrit langs de verharding van de rijbaan aanbrengen. |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.8 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Voorzieningen die een verband hebben met elkaar dienen eenduidig te zijn in vormgeving en materialisatie. |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Uitgangspunten uitvoering en onderhoud
De toegepaste snelheidsremmende maatregelen mogen geen extra kosten met zich mee brengen voor het beheer en onderhoud. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.8 zijn ook van toepassing.
Verkeers- en stedenbouwkundige uitgangspunten
Drempels en plateaus aanbrengen om de snelheid van met name gemotoriseerd verkeer te verlagen en dient een verkeersveiligheid doelstelling. |
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
4.2.8.5 Mindervaliden voorzieningen
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.2, 4.2.1 en 4.2.8 zijn ook van toepassing.
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Vragen omtrent bovenstaande onderdelen kunnen worden gesteld aan de vakgroep technische installaties. Uitvoerende partijen kunnen minimaal 3 weken voor start werkzaamheden contact opnemen met de gemeente via onderstaand adres.
De LIOR is top-down samengesteld. Dit houdt in dat op hoofdstukniveau eisen en randvoorwaarden worden omgeschreven die gelden voor de onderliggende deelhoofdstukken.
4.3.1 Openbare verlichting (OV)
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.3 zijn ook van toepassing.
Algemene eisen en randvoorwaarden openbare verlichting
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Uitgangspunten ontwerp en inrichting
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.3 en 4.3.1 zijn ook van toepassing.
De toe te passen armaturen moeten voldoen aan de onderstaande constructieve eisen, zodat de armaturen geplaatst, gebruikt en onderhouden kunnen worden op een deugdelijke en veilige manier.
De elektrische eisen moeten worden nageleefd om er een veilig en werkbaar object van te maken. Het moet voldoen aan de geldende eisen zodat een daar toe bevoegd persoon, er veilig aan kan werken. De elektrische eisen zijn er tevens op gericht om duurzame en verantwoorde producten toe te passen.
De totale kosten voor de openbare verlichting zijn aanzienlijk, daar waar een langere levensduur mogelijk is, levert dat een besparing op in het onderhouden en het vervangen van de masten.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.3, 4.3.1 en 4.3.1.1 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.3, 4.3.1 en 4.3.1.1 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.3, 4.3.1 en 4.3.1.1 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.3, 4.3.1 en 4.3.1.1 zijn ook van toepassing.
Kunststof masten zijn alleen in overleg met de beheerder openbare verlichting van gemeente Den helder toegestaan. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.3, 4.3.1 en 4.3.1.1 zijn ook van toepassing.
Overspanningen mogen alleen worden toegepast in overleg met de OV beheerder van de gemeente Den Helder. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.3 en 4.3.1 zijn ook van toepassing.
In onderstaande opsomming staan de eisen, normen, voorschriften en richtlijnen genoemd waar aan voldaan moet worden. Voor deze geldt dat altijd de laatste versie van toepassing is.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.3, 4.3.1 en 4.3.1.2 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.3, 4.3.1 en 4.3.1.2 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.3 en 4.3.1 zijn ook van toepassing.
Den helder heeft voor een kleine 80% eigen net en maakt voor de overige 20% gebruik van het gereguleerde net van de netbeheerder. Ook wel het combi-net genoemd.
Eisen, normen, voorschriften en richtlijnen
Aanvullen, verdichten en verharding herstellen
4.3.1.4 Voeding- en verdeelkasten
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.3 en 4.3.1 zijn ook van toepassing.
De minimuminstallatie temperatuur bedraagt minimaal -20°C FE | |
De gebruikstemperatuur bedraagt bij vaste aanleg minimaal -20°C en max. +40°C omgevingstemperatuur. |
De elektronische eisen moeten worden nageleefd om er een veilig en werkbaar object van te maken. Het moet voldoen aan de geldende eisen zodat een daar toe gekwalificeerd persoon er veilig aan kan werken. De elektrische eisen zijn er tevens op gericht om duurzame en verantwoorde producten toe te passen.
De totale kosten voor de openbare verlichting zijn aanzienlijk, daar waar een langere levensduur mogelijk is, levert dat een besparing op in het onderhouden en het vervangen van onderdelen van het voedingsnet. Onderstaande eisen zijn er dan ook op gericht om de levensduur zoveel mogelijk te verlengen.
4.3.2 Verkeersregelinstallaties (VRI)
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.3 zijn ook van toepassing.
De volgende bronnen, richtlijnen en wet- en regelgeving zijn van toepassing.
Voor kabels en leidingen zie Bijlage 6 - Handboek Kabels en Leidingen 2014.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.3 zijn ook van toepassing.
De eisen met betrekking tot laadpalen zijn te vinden in hoofdstuk 4.5.7 Laadpalen.
De LIOR is top-down samengesteld. Dit houdt in dat op hoofdstukniveau eisen en randvoorwaarden worden omgeschreven die gelden voor de onderliggende deelhoofdstukken (zie ook bijlage 7 Programma van Eisen Rioolgemalen november 2020).
De volgende bronnen, richtlijnen en wet- en regelgeving zijn van toepassing.
Algemene eisen en randvoorwaarden riolering
Kunststof inspectieputten en doorspuitputten
4.4.11 Huis- en kolkaansluitingen
Opleveringsinspectie en overdracht
De LIOR is top-down samengesteld. Dit houdt in dat op hoofdstukniveau eisen en randvoorwaarden worden omgeschreven die gelden voor de onderliggende deelhoofdstukken.
Algemene eisen en randvoorwaarden wegen en verhardingen
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.5 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.5 en 4.5.1 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.5 en 4.5.1 zijn ook van toepassing.
In geval van ijzeren palen zijn deze thermisch verzinkt volgens NEN 1461 | ||
Zowel ijzeren als aluminium palen zijn van de bovenzijde van de paal dient afgedicht(gelast) of afdichtbaar(dop) te zijn. | ||
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.5 en 4.5.1 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.5 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.5 en 4.5.2 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.5 en 4.5.2 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.5 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.5 zijn ook van toepassing.
4.5.4.1 Fietsparkeervoorzieningen
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.5 en 4.5.4 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.5 en 4.5.4 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.5 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.5 zijn ook van toepassing.
4.5.6.1 Onder- en bovengrondse containers
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.5 en 4.5.6 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.5 zijn ook van toepassing.
4.5.8 Reclameobjecten (MUPI’s en A0)
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.5 zijn ook van toepassing.
De technische voorwaarden met betrekking tot kabels en leidingen zijn te vinden in Handboek Kabels en Leidingen (zie ook Bijlage 6 – Handboek Kabels en Leidingen 2014).
De LIOR is top-down samengesteld. Dit houdt in dat op hoofdstukniveau eisen en randvoorwaarden worden omgeschreven die gelden voor de onderliggende deelhoofdstukken.
Algemene eisen en randvoorwaarden sport en spelen
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.7 zijn ook van toepassing.
Uitvoering sportcomplexen en sportvelden conform richtlijnen NOC*NSF en Handboek Sportaccommodaties. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.7 en 4.7.1 zijn ook van toepassing.
4.7.2 Sport –en speelvoorzieningen
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.7 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.7 en 4.7.2 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.7 en 4.7.2 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.7 en 4.7.2 zijn ook van toepassing.
4.7.2.4 Sport -en speeltoestellen
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.7 en 4.7.2 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.7 en 4.7.2 zijn ook van toepassing.
De LIOR is top-down samengesteld. Dit houdt in dat op hoofdstukniveau eisen en randvoorwaarden worden omgeschreven die gelden voor de onderliggende deelhoofdstukken.
Algemene eisen en randvoorwaarden civiele kunstwerken
Reinigingsmethode reiniging met heet water onder hogedruk dient mogelijk te zijn. | ||
Geen invloed van UV belasting (geen verkleuring van het systeem). | ||
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.8 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.8 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.8 en 4.8.2 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.8 zijn ook van toepassing.
4.8.4 Remming- en geleidewerken
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.8 zijn ook van toepassing.
De ontwerpeisen in “Richtlijnen vaarwegen RVW 2005” zijn van toepassing | ||
Opbouw in secties zodanig dat bij schade een sectie eenvoudig vervangen kan worden |
De LIOR is top-down samengesteld. Dit houdt in dat op hoofdstukniveau eisen en randvoorwaarden worden omgeschreven die gelden voor de onderliggende deelhoofdstukken.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.9 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.9 en 4.9.1 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.9 en 4.9.1 zijn ook van toepassing.
4.9.2 Baggerwerk en waterbodems
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.9 zijn ook van toepassing.
Watergangen dienen ten minste een diepte te hebben conform het Leggerprofiel van HHNK. Tot maximaal een diepte tot de vaste bodem. | ||
Een vijver of waterpartij dient ten minste 80 cm diep te zijn. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.9 en 4.9.2 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.9 en 4.9.2 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.9 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.9 zijn ook van toepassing.
Voorzieningen dienen te allen tijde bereikbaar te zijn voor onderhoud. | ||
Bevestigingsmiddelen en stalen onderdelen dienen thermisch verzinkt te zijn. | ||
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.9 en 4.9.4 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.9 en 4.9.4 zijn ook van toepassing.
Tussen de steiger en de wal een beschoeiing aanbrengen met een levensduur minimaal dezelfde als de steiger. | ||
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.9 en 4.9.4 zijn ook van toepassing.
4.9.5 Flora- en faunamaatregelen
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.9 zijn ook van toepassing.
Toepassen binnen stedelijk groene hoofdstructuren (parken en ecologische verbindingszones) | ||
Toepassen waar relevant en mogelijk, daar waar zich kansen voordoen. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.9 en 4.9.5 zijn ook van toepassing.
Beoordeel bij het toepassen van kunstwerken (stuw, (vaar)duikers, bruggen, beschoeien, etc.) of een vis- en faunapassages wenselijk is. |
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.9 en 4.9.5 zijn ook van toepassing.
4.9.5.3 Fauna-uittredeplaatsen
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.9 en 4.9.5 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstuk 4.9 zijn ook van toepassing.
4.9.6.1 Vijvers en waterpartijen
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.9 en 4.9.6 zijn ook van toepassing.
Alle voorgaande eisen en randvoorwaarden in hoofdstukken 4.9 en 4.9.6 zijn ook van toepassing.
In samenwerking met: Gemeente Den Helder, afdeling RWO/IB en SB/BOR
2.1 uitgangspunten inrichting openbare ruimte 7
2.2 basismodel voor straatprofiel 10
2.4 basisprincipe voor detaillering 11
2.5 beeldenkaart materialisering en detaillering 11
3.1 functionele verlichting 13
3.2 sfeerverliching en aanlichten van objecten 13
4.1 algemene uitgangspunten 14
4.4 ondergrondse containers 14
Sinds 2008 wordt er gewerkt aan de uitvoering van de stedelijke vernieuwing van het stadshart van Den Helder. De basis hiervoor is het Uitwerkingsplan Stadshart, dat september 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het Uitwerkingsplan Stadshart omvat voor de komende 15 jaar niet alleen diverse bouwprojecten en sociale projecten, verschillend van omvang en programma, ook zal de gehele openbare ruimte opnieuw worden ingericht.
In de huidige situatie zijn gedeeltes van de openbare ruimte sterk verouderd door afgeschreven materialen en materialen die niet meer voldoen aan de hedendaagse gewenste beeldkwaliteit. Als gevolg van (te)lage beheerbudgetten is er sprake van achterstallig onderhoud. Door een diversiteit in toegepaste materialen, meubilair en detaillering is er geen samenhang in inrichting en beheer van de openbare ruimte.
Het doel van de herinrichting van de openbare ruimte is een kwalitatiefhoogwaardige, samenhangende inrichting en beheer van de openbare ruimte. Door een eenheid in de openbare ruimte zal niet alleen de uitstraling van het stadshart verbeteren, ook kunnen beheerbudgetten efficienter worden ingezet.
In de afgelopen jaren zijn reeds een aantal straten heringericht, met name in het woongebied en de grachtengordel. Daarmee is de basis gelegd voor een standaardisering van de openbare ruimte. Het is van belang om de gemaakte keuzes vast te leggen en daardoor continuïteit te waarborgen.
Ook het winkelgebied krijgt een nieuwe inrichting, ondanks het feit dat hier de huidige bestrating nog niet is afgeschreven. Door in het winkelgebied dezelfde elementen en bestrating toe te passen als in de rest van het stadshart onstaat er samenhang in de openbare ruimte. In dit boekwerk wordt een standaardisering van de elementen in de openbare ruimte vastgelegd. Dit handboek doet uitspraak over bestratingsprincipes en standaardisering van inrichting, materialen en meubilair. Het is niet zo dat er straks niets meer te ontwerpen valt. Elke straat heeft namelijk zijn eigen ontwerpopgave. In dit handboek worden een aantal keuzes en principes vastgelegd. Dit zal niet alleen tijd besparen in het ontwerpproces, maar zal ook voor een samenhang in de openbare ruimte zorgen.
Naast de standaardisering is er ruimte voor participatie met bewoners en ondernemers, omdat niet elk straatprofiel exact wordt vastgelegd,maar elke straat z’n eigen ontwerpopgave heeft.
Het vertrekpunt van dit boekwerk is de visie uit het Uitwerkingsplan Stadshart. Het algemene uitgangspunt voor de openbare ruimte in het stadshart, is om het karakter van een ‘stad aan zee’ te versterken. Dit wordt onder andere bereikt door de gebakken Hollandse klinker als basiselement consequent toe te passen. Door een eenheid in de inrichting van de openbare ruimte, ontstaat er een verbinding tussen de verschillende onderdelen van het stadshart (stationsgebied,winkelgebied,woonbuurten en Willemsoord).
Voor het meubilair wordt het gebruik van hout aangemoedigd, overige materialen worden in materiaaleigen kleur toegepast. Daarnaast wordt het stadshart een meer lommerrijke en beschutte plek door de aanleg van een stadspark en een bomenlaan in de Beatrixstraat. Het straatbeeld wordt groener door onder andere het planten van bomen en de aanleg van van geveltuintjes.
Een herinrichting van de gehele openbare ruimte in het stadshart,houdt ook in dat beheerbudgetten herzien moeten worden. Zo moet het inzichtelijk zijn welke beheerkosten gekoppeld zijn aan de standaard elementen in de openbare ruimte. Daarnaast zal het gewenste beheerniveau (laag, basis of hoog) opnieuw vastgelegd moeten worden, inclusief het bijbehorende budget. Om die reden is de beheerparagraafintegraal onderdeel van dit boekwerk.
De werkingssfeer van dit elementenboek is kleiner dan het plangebied van het UPStadshart. Voor Willemsoord wordt een apart elementenboek voor de openbare ruimte gemaakt, onder andere vanwege de gebiedseigen kenmerken en monumentale status van dit gebied. Voor de grachtengordel is het wenselijk om over de gehele grachtengordel dezelfde inrichting en elementen door te zetten. De grachtengordel is onderdeel van het Beschermd Stadsgezicht, omdat het een directe relatie heeft met Willemsoord en een verbindend element is in de Stelling van Den Helder. Om die reden is het van belang dat ook hier de inrichting van de openbare ruimte continue wordt doorgezet.
2.1 uitgangspunten inrichting openbare ruimte
Op basis van het gebruik en de functie van de openbare ruimte zijn er in het stadshart vijf typen openbare ruimte (deelgebied) gedefinieerd. Per deelgebied geldt een eigen verkeersregime, gebruik van de openbare ruimte, basismodel voor het straatprofiel en verlichtingsniveau.
De materialen en het meubilair die worden toegepast worden zoveel mogelijk consequent doorgezet in alle deelgebieden van het Stadshart. Uitzondering is het stadspark, hiervoor is een eigen, integraal land-schapsontwerp gemaakt.
Voordat per deelgebied het basismodel voor het straatprofiel verder wordt uitgewerkt, wordt een korte toelichting gegeven op de algemene uitgangspunten en zijn de uitgangspunten per deelgebied beschreven.
In de openbare ruimte zal het maritieme karakter van Den Helder meer tot uitdrukking komen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat het stadshart geborgenheid en beschutting biedt ten opzichte van de weidsheid van de zee en de haven. Het maritieme karakter komt tot uitdrukking door de volgende uitgangspunten:
Het basismateriaal bestaat uit de gebakken Hollandse klinker, dit wordt zowel in de rijbaan als in het trottoir toegepast. Betonbanden hebben een robuuste, brede maat. Betonprodukten hebben een gladgrijze afwerking. Voor het meubilair wordt het gebruik van hout aangemoedigd. Materialen worden toegepast in materiaaleigen ofneutrale kleur (bijvoorbeeld metaal krijgt een grijstint).
Vroeger werd het straatbeeld in Den Helder bepaald door een inrichting a niveau, met klinkerbestrating en molgoten voor de afwatering. Bij de herinrichting van de openbare ruimte wordt aan dat beeld gerefereerd. Voetgangersgebieden worden a niveau aangelegd, naast de trottoirbanden komen gestraatte molgoten met straatkolken.
Elke ontwerpgave voor de openbare ruimte is een integraal ontwerp. Dat wil zeggen dan niet alleen materiaal en meubilair in beeldkwaliteit op elkaar wordt afgestemd, ook de plaatsing van de objecten zoals meubilair,verlichting, nutsvoorzieningen en afvalcontainers wordt zorgvuldig meegenomen in het ontwerp.
De gebiedsontsluitingswegen binnen het plangebied maken onderdeel uit van het stadhart. Ze worden begeleid door een bomenrij aanweerszijden van de weg. Mogelijk is deze bomenrij onderdeel van een grote-re groenstructuur,zoals het stadspark. Het verlichtingsbeeld (wit licht)sluit aan op die van het stadshart. Vanwege beheerkosten en aan-sluitingen op andere straten en wegen buiten het plangebied,worden betontegels in het trottoir toegepast. Geluidsreducerend asfalt beperkt het verkeerslawaai in de stedelijke omgeving.
De monumentale grachtengordel is bijzonder vanwege de smalle, langgerekte bebouwingsstructuur. Beeldbepalend is de gracht met aan weerszijden een grastalud met bomen. In de openbare ruimte worden deze kenmerken benadrukt doordat:
Vanwege de beperkte ruimte in de grachtengordel, is het wenselijk dat de langsparkeerstrook aan de bermzijde wordt opgelost. Hierdoor komen oa. de grachtenpanden meer in het zicht. Aan de west- en zuidzijde van de gracht (oa.Loodsgracht,Molengracht en Westgracht) hebben de bewoners echter de voorkeur uitgesproken voor een langsparkeerstrook aan de woningzijde.
De Spoorstraat en de Beatrixstraat zijn de belangrijkste verbindende (wandel)routes tussen het stadshart en Willemsoord. Beide straten zijn gedeeltelijk onderdeel van het kernwinkelgebied, hier zijn de straten autovrij. Ondanks deze opdeling in het gebruik van deze straten, is het van belang dat de inrichting consequent wordt doorgezet door de gehele straat. De inrichting en het straatprofiel moeten dus zodanig zijn, dat het verschillend gebruik toestaat.
De kwaliteitsslag in het winkelgebied houdt niet alleen een herinrich-ting van de openbare ruimte in. De overkapping is reeds verwijderd. Daarnaast moeten uitstallingen en reclameuitingen worden beperkt en gevels worden opgeknapt. Het wonen boven winkels moet worden gesimuleerd. Door een nieuwe bestrating van gebakken klinkers sluit het winkelgebied aan op de rest van het stadshart. De klinkerbestrating past zowel bij de historische panden als de panden met een eigen-tijdse architectuur. Door het planten van (veel) bomen, het creëren van zitplekken en door een indirecte (sfeer)verlichting in de avond wordt de verblijfskwaliteit van het winkelgebied verbeterd.
De woonbuurt kent een zeer fijnmazig weefsel met smalle straatjes. De breedte van de straat is met name bepalend voor het gebruik ervan. Ondanks dat het gebruik per straat verschilt (wel/geen auto en/ofparkeerstrook), zal elke straat de indeling krijgen van een traditionele straat met aan weerszijden van de “rijbaan” een molgoot, trottoirband en een trottoir. Bijvoetgangersgebieden wordt de inrichting a niveau aangelegd.
Het straatbeeld wordt groener door het planten van bomen in straten,op open plekken en op parkeerterreinen. Geveltuintjes verzachten en vergroenen de overgang tussen bestrating en gevels.
De verbindende wandelroute tussen het stationsgebied en het Mars-diep loopt door het stadspark. De bomen bieden langs deze route geborgenheid en beschutting tot aan de zeewering. Het stadspark biedt een groen welkom in de stad voor de treinreiziger.
Het stadspark is door de maat en vorm geen traditioneel stadspark. Als gevolg van de beschikbare ruimte is het stadspark een langgerekt park. De kwaliteit van het stadspark wordt dan ook door de lengte van het park bepaald. Een continue, eenduidige inrichting over de gehele lengte van het stadspark moet ervoor zorgen dat het als één groot park ervaren wordt.
Het ontwerp voor het stadspark is geïnspireerd op de omgeving van Den Helder, dat gekenmerkt wordt door de nabijheid van de zee en de sterke zuidwestenwind. De scheve bomen in het stadspark refereren naar de scheefgewaaide bomen in het omliggende landschap. Het meubilair bestaat hoofdzakelijk uit hout, wat past bij het maritieme karakter van de stad. Een haag rondom het gehele park bendrukt de samenhang van het langgerekte park.
Voor het stadspark is een gebiedseigen, integraal landschapsont-werp opgesteld.Dat wil zeggen dat alle objecten en elementen in het stadspark op elkaar zijn afgestemd zijn.Daarmee wijkenze afvan de standaard elementen in de rest van het stadshart.
2.2 basismodel voor straatprofiel
De kleurstelling en afwerking van de bestratingsmaterialen zijn als volgt:
Kleur van de gebakken klinkers:
2.4 basisprincipe voor detaillering
De samenhang in de openbare ruimte zal verbeteren door:
Naast de verblijfskwaliteit van de openbare ruimte is de veiligheid van de gebruiker van de openbare ruimte erg belangrijk. Daarom is het van belang dat verkeerssituaties duidelijk zijn. Teveel informatie leidt af. Daarom zijn heldere detaillering en een beperkt materiaalgebruik belangrijk.
Het is bijvoorbeeld aan te bevelen dat de lijn van de trottoirband recht wordt doorgezet,zonder onderbrekingen of uitstulpingen. Een strakke lijn van de band levert een rustig en duidelijk straatbeeld op. Verkeerstechische maatregelen worden uitgevoerd in het materiaal van de rijbaan, aangevuld met een witte bijpassende steen (maat, materiaal,etc.). Uitgangspunten zijn dus eenvoud en consequente toepassing in detaillering en materiaalkeuze.
2.5 beelden materialisering en detaillering
Hieronder wordt per deelgebied aangegeven aan welke kenmerken de openbare verlichting moet voldoen.
3.2 sfeerverlichting en aanlichten van objecten
Aanvullend op de functionele verlichting zijn er andere vormen van verlichting die het avondbeeld van de stad verlevendigen,zoals sfeerverlichting en het aanlichten van objecten en panden.Hiervoor geldt onder andere dat deze verlichting geen onderdeel is van de functionele verlichting, en dat deze niet aangesloten op het netwerk van de openbare verlichting. Hieronder is aanvullend daarop een aantal uitgangs-punten geformuleerd.
Voor het straatmeubilair is gekozen voor toepassing van materialen in materiaal-eigen kleur. Grijstinten en hout zijn beeldbepalend voor het straatmeubilair. Daarnaast moet het meubilair technisch goed functioneren en beheer- en gebruiksvriendelijk zijn.
Onderstaand staatmeubilair vormt de standaard voor het gehele stadshart.Het stadspark heeft een eigen landschapsontwerp, het meubilair in het stadspark wijken dan ook afvan de standaardisering.
De herinrichting van op termijn de gehele openbare ruimte in het stadshart zal zowel van positieve als van negatieve invloed zijn op de beheerbudgetten.
Aan de ene kant komt er door de herinrichting meer samenhang en eenheid in de openbare ruimte,waardoor het beheer effi ciënter ingezet kan worden. Aan de andere zijde houdt bijvoorbeeld de klinkerbestrating in, dat er een meer intensieve onkruidbestrijding nodig is.
Daarnaast moet het ambitieniveau van het beheer van de openbare ruimte geactualiseerd worden. De gemeenteraad heeft ervoor gekozen om de openbare ruimte in het stadshart op basisniveau te onderhouden, met uitzondering van het winkelgebied. Deze zou op hoog niveau beheerd moeten worden. De financiële middelen hiervoor zijn echter (nog) niet beschikbaar, waardoor het onderhoudsniveau van de openbare ruimte nog niet voldoet aan de kwaliteitsnormen uit de vastgestelde kwaliteitscatalogus. Het beheerniveau voor het stadshart staat nu op laag en voor het winkelgebied op basis.
Op basis van het Uitwerkingsplan Stadshart verandert de omvang van het winkelgebied en wordt het stadspark aangelegd. Voor beide gebieden is het wenselijk dat hier het ambitieniveau “hoog”wordt aangehouden. Ook hier zal in de beheerbudgetten rekening mee gehouden moeten worden.
De vervolgstap van dit elementenboek is dat er een fi nanciële paragraafwordt opgesteld voor het beheer van de openbare ruimte in het stadshart. De doelstelling is om deze beheerparagraafvast te laten stellen door de gemeenteraad, zodat de beheerbudgetten ook in de toekomst beschikbaar zullen zijn.
1.INLEIDING ........................................................................................................................... 1
1.1. Spoedeisende werkzaamheden ................................................................................................... 2
DEEL A: ALGEMENE EN PROCEDURELE INFORMATIE ......................................................... 3
2.BEGRIPPENLIJST .................................................................................................................. 3
2.1. Partijen ......................................................................................................................................... 3
2.2. Rolverdeling .................................................................................................................................. 3
2.3. Begripsbeschrijvingen .................................................................................................................. 4
2.4. Verwijzingen ................................................................................................................................. 8
3.BEREIKBAARHEID, VERKEERSMAATREGELEN, OVERLASTBEPERKING............................. 9
3.1. Bereikbaarheid aangrenzende gebouwen ................................................................................... 9
3.2. Maatregelen in het belang van het verkeer ............................................................................... 10
3.3. Maatregelen ten behoeve van de overlastbeperking ................................................................ 11
4.COMMUNICATIE, MELDINGEN EN BREEKVERBOD ........................................................ 13
4.1. Communicatie op de graaflocatie, (bouw)overleg ..................................................................... 13
4.2. Melding aanvang en einde werk ................................................................................................ 14
4.3. Breekverbod ...............................................................................................................................14
5.AANSPRAKELIJKHEID, SCHADE, VERZEKERINGEN EN VEILIGHEID .............................. 16
5.1. Aansprakelijkheid ....................................................................................................................... 16
5.2. Schade ........................................................................................................................................ 16
5.2.1. Vergoeding van (herstel)kosten ............................................................................................. 18
5.3. Verzekeringen............................................................................................................................. 19
5.4. Veiligheid en Calamiteiten ......................................................................................................... 20
5.4.1. Besluit bodemkwaliteit ........................................................................................................... 21
5.5. Peilen en hoofdafmetingen ........................................................................................................ 22
5.6. Grondwaterstanden en bronbemaling ....................................................................................... 22
6.HANDHAVING ................................................................................................................. 24
DEEL B: (TECHNISCHE) EISEN / VOORSCHRIFTEN ............................................................ 26
7.RICHTLIJNENTEN BEHOEVE VAN DE (TRACÉ) ENGINEERING ....................................... 26
7.1. Tracé inspectie t.b.v. de aanleg van kabels en/of leidingen ...................................................... 26
7.2. Tracé bepaling t.b.v. de aanleg van kabels en/of leidingen ....................................................... 26
7.2.1. Horizontale ligging .................................................................................................................. 27
7.2.2. Aanvullende eisen horizontale ligging .................................................................................... 28
7.2.3. Verticale ligging ...................................................................................................................... 28
7.2.4. Aanvullende eisen voor verticale ligging ................................................................................ 29
8.VOORWAARDEN EN TECHNISCHE EISEN T.A.V. DE UITVOERING ................................ 30
8.1. Werkafspraken en voorwaarden m.b.t. de uitvoering ............................................................... 30
8.2. Eisen t.a.v. opbreken en (indien van toepassing) herstellen open verharding .......................... 32
8.3. Eisen t.a.v. opbreken en (indien van toepassing) herstellen gesloten verhardingen ................ 33
8.4. Eisen t.a.v. opbreken en herstellen bermen en gazons ............................................................. 34
8.5. Weg-, water- of boomkruising d.m.v. persen, (gestuurd) boren of baggeren ........................... 35
8.6. Eisen t.a.v. de graaf- en grondwerkzaamheden ......................................................................... 36
8.7. Eisen t.a.v. de kabel- en/of leidingwerkzaamheden .................................................................. 38
8.8. Werken in of met (voormalig) verontreinigde grond ................................................................. 40
9.WERKEN AAN OF NABIJ GROENVOORZIENINGEN ...................................................... 42
9.1. Werkafspraken en voorwaarden m.b.t. groenvoorzieningen .................................................... 42
9.2. Werken nabij bomen (tevens rooi en herplant) ......................................................................... 42
9.3. Opname en (indien van toepassing) herstellen heesters en beplanting ................................... 43
10.BIJLAGEN .......................................................................................................................... 44
10.1. Standaarddwarsprofiel ........................................................................................................... 44
10.2. Boombescherming op bouwlocaties ...................................................................................... 45
10.3. Instructie gebruik digitaal registratiesysteem ........................................................................ 46
Binnen de gemeente Den Helder verleent het college van burgemeester en wethouders, veder het college, instemming voor werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van ondergrondse infrastructuren (kabels en/of leidingen), conform de geldende Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren (AVOI). De mandatering van medewerkers van de gemeente voor de afhandeling van de instemmingsaanvragen en handhaving van het beleid is vastgelegd in de mandaatregeling van de gemeente.De instemmingverlening heeft als doel zorg te dragen voor de veiligheid, de beperking van overlast, het voorkomen van schade en het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte.
Als beheerder van de openbare ruimte voert de gemeente de regie en coördinatie bij de aanleg van kabels en/of leidingen van netbeheerders. Voor een goede uitoefening van deze taken heeft de gemeente uitvoeringsvoorschriften vastgelegd in het Handboek Kabels & Leidingen van de gemeente Den Helder (verder het Handboek).
Het Handboek is van toepassing in alle gevallen waarin de gemeente toestemming heeft verleend voor werkzaamheden ten behoeve van de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en/of leidingen in de openbare ruimte van de gemeente Den Helder.
In dit Handboek zijn onder andere uniforme richtlijnen, voorwaarden en eisen gesteld ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering van voornoemde werkzaamheden.
Het Handboek bestaat uit twee hoofdthema's:
Rangbepaling van wetten, verordeningen en het Handboek:
1.1. SPOEDEISENDE WERKZAAMHEDEN
Let op: Ook in geval van spoedeisende werkzaamheden of calamiteiten dienen alle aspecten uit dit Handboek zoveel als mogelijk in acht genomen en/of opgevolgd te worden. Indien dit vanwege het spoedeisende karakter van de werkzaamheden niet mogelijk is dient dit direct bij de gemeente gemeld te worden. In sommige artikelen is apart omschreven hoe te handelen bij spoedeisende werkzaamheden.
DEEL A:ALGEMENEEN PROCEDURELE INFORMATIE
De begripsbepalingen van de AVOI zijn van toepassing tenzij daarvan nadrukkelijk wordt afgeweken door het bepaalde in dit hoofdstuk.
In de praktijk is het zo dat er een rolverdeling kan bestaan tussen de netbeheerder en de grondroerder. En soms worden die twee rollen door één en dezelfde partij vervuld.
De gemeente zal in het algemeen veel zaken rechtstreeks afhandelen met de grondroerder, maar alleen de netbeheerder is zowel financieel, operationeel als juridisch aansprakelijk en verantwoordelijk voor het (doen) opvolgen van de bepalingen in dit Handboek.
De gemeente behoudt zich desondanks wel het recht voor om in dringende gevallen ook handhavingsmaatregelen rechtstreeks met de grondroerder af te handelen en de netbeheerder daarvan zo snel als mogelijk in kennis te stellen.
In dit Handboek wordt op diverse onderdelen verwezen naar normen en richtlijnen die van toepassing zijn op de uit te voeren werkzaamheden.
Hieronder een beknopte omschrijving:
NEN (Nederlands Normalisatie instituut)
De NEN helpt bedrijven en andere partijen om onderling heldere en toepasbare afspraken te maken. NEN draagt bij aan veiligheid, gezondheid, milieu en innovatie. Bedrijfsleven en andere partijen maken in normcommissies zelf afspraken over producten en werkwijzen. NEN bemiddelt in het afwegen van de verschillende belangen en zorgt voor neutrale procesbegeleiding. NEN biedt direct toegang tot Europese (NEN-EN) en mondiale normalisatieplatforms.
NPR (Nederlandse Praktijk Richtlijnen)
De NPR geeft toelichting op en aanwijzingen voor het verantwoord gebruik van de NEN- (nationaal) en NEN-EN (Europees) normen.
CROW (oorspronkelijk: Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek)
CROW is het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze stichting zonder winstoogmerk ontwikkelt, verspreidt en beheert praktisch toepasbare kennis voor beleidsvoorbereiding, planning, ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud. Dat gebeurt in de vorm van handleidingen, richtlijnen en aanbevelingen en in samenwerking met alle belanghebbende partijen, waaronder Rijk, provincies, gemeenten, adviesbureaus, uitvoerende bouwbedrijven in de grond-, water- en wegenbouw, toeleveranciers en vervoerorganisaties.
RAW (Rationalisatie en Automatisering in de Grond-, Water- en Wegenbouw)
De RAW-systematiek, beheerd en onderhouden door CROW, is sinds jaar en dag de standaard voor bestekken in de grond-, water- en wegenbouw (GWW). Bij de meeste werken in de GWW wordt de systematiek gevolgd.
Alle relevante (technische) eisen uit de meest recente Standaard RAW bepalingen voor o.a. grondwerken, groenvoorzieningen, sleuf- en sleufloze technieken en leiding- en kabelwerk zijn leidend betreffende de uitvoeringsmethodiek.
VCA (Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Aannemers)
VCA is bedoeld om aannemers veiliger te laten werken en het aantal ongevallen te verminderen. VCA biedt een concrete en praktische invulling van wettelijke regelingen of vult deze aan. Elke VCA gecertificeerde aannemer voldoet aantoonbaar aan een aantal verplichtingen uit de Arbowet.
3. BEREIKBAARHEID, VERKEERSMAATREGELEN, OVERLASTBEPERKING
3.1. BEREIKBAARHEID AANGRENZENDE GEBOUWEN
De werkzaamheden dienen qua tijd en uitvoeringswijze zodanig te worden gepland dat de bereikbaarheid van woningen, bedrijven, winkels en overige gebouwen (verder: objecten) voor (mindervalide) voetgangers, (brom) fietsers, gemotoriseerd (bestemmings-)verkeer en hulp- en afvalophaaldiensten -in overleg met de betrokkenen- altijd zo veel mogelijk in stand gehouden wordt. Dit geldt ook in doodlopende straten of openbare woonerven.
Indien het onvermijdelijk is dat een straat toch volledig afgesloten moet worden, dient dit tenminste vier (4) werkweken voor aanvang van de werkzaamheden afgestemd te worden met de coördinator. Na goedkeuring van de coördinator zullen de hulpdiensten en de OV- en buurtbusdiensten tenminste drie (3) werkweken voor aanvang van de werkzaamheden geÔnformeerd worden door de gemeente over de wegafsluiting. De vooraankondigingsborden dienen een (1) werkweek van tevoren aan beide zijden van de af te sluiten weg door de grondroerder geplaatst te worden;
Ter plaatse van de toegang en (nood)uitgang van objecten dient een goede toegankelijkheid geboden te worden voor voetgangers, inclusief (brom)fietsen die aan de hand meegevoerd worden en mindervalide voetgangers die vaak worden begeleid door hulpmiddelen zoals rollators, rolstoelen en scootmobiles. Hierbij is het toepassen van stevige en goed zichtbare loopplanken een minimaal vereiste. De loopplanken dienen vlak en aansluitend aan elkaar geplaatst te worden.
met de betrokkenen, aanwonenden of andere belanghebbenden geen overeenstemming kan worden bereikt over de beperking van de bereikbaarheid;
dient de grondroerder tijdig, minimaaltwee (2) werkwekenvooraf, te overleggen met de toezichthouder zodat tijdig afspraken gemaakt kunnen worden om de juiste maatregelen te nemen.
3.2. MAATREGELEN IN HET BELANG VAN HET VERKEER
Als de gemeente het noodzakelijk acht, bijvoorbeeld wanneer vanwege werkzaamheden een belangrijke verkeersweg moet worden afgesloten, kan de gemeente de grondroerder verplichten om de werkzaamheden zo veel mogelijk in de weekeinden, avonduren of 's nachts uit te voeren. Indien een straat volledig afgesloten moet worden dient dit tenminste vier (4) werkweken voor aanvang van de werkzaamheden afgestemd te worden met de coördinator, na goedkeuring van de coördinator zullen de hulpdiensten hierover tenminste drie (3) werkweken voor aanvang van de werkzaamheden geïnformeerd worden door de gemeente.
Tijdens de verkeersspits (7.30 u. tot 9.00 u. en 16.00 u. tot 18.00 u.) mogen geen werkzaamheden op of langs hoofdwegen of gebiedsontsluitingswegen plaatsvinden. Indien de grondroerder aantoonbaar zorgt voor een goede verkeersdoorstroming en verkeersafwikkeling kan met de toezichthouder anders worden overeengekomen.
Ten behoeve van de bereikbaarheid voor gemotoriseerd (bestemmings-)verkeer kan toepassing van tijdelijke verkeersmaatregelen en/of aanbrengen tijdelijke verkeersvoorzieningen (zoals rijplaten, tijdelijke waterkruisingen of doorsteken door groenstroken en dergelijke) noodzakelijk zijn. Bermen, gazons en boomspiegels dienen altijd beschermd te worden tegen spoorvorming.
De vereiste verkeersmaatregelen t.b.v. omleidingen of t.b.v. werkzaamheden bij hoofdwegen, kruispunten, voet- en fietspaden, e.d. dient de grondroerder vast te leggen in een gedetailleerd verkeers-, werk-, en tijdsplan en dit ter goedkeuring voor te leggen aan de gemeente. Dit dient tenminste twee (2)werkwekenvoor aanvang van de werkzaamheden te gebeuren.
Als de door de grondroerder uit te voeren werkzaamheden begeleid dienen te worden door tijdelijke verkeersregelinstallaties (VRI), dan dient de grondroerder dit vooraf te melden bij de gemeente. Binnen twee (2) werkdagen na melding wordt dit door de toetsende afdeling van de gemeente beoordeeld. Aanwijzingen e.d. van die afdeling moeten door de grondroerder worden opgevolgd voordat de tijdelijke VRI in gebruik wordt genomen.
De verkeersvoorzieningen mogen maximaal 72 uur voor aanvang van de werkzaamheden, met de voor- of beeldzijde afgedraaid van het verkeer, worden aangebracht. De verkeersvoorzieningen mogen niet aan bijvoorbeeld lichtmasten worden bevestigd en mogen het zicht op de overige bebording en het zicht van eventuele camera's niet ontnemen. De verkeersvoorzieningen dienen op de dag van aanvang van de werkzaamheden met de voor- of beeldzijde naar het verkeer te worden geplaatst.
De grondroerder zorgt voor een regelmatige en voldoende controle op de instandhouding van de verkeersvoorzieningen, ook buiten de normale werktijden en zorgt, indien van toepassing, voor een zo spoedig mogelijk herstel. Dit geldt eventueel ook voor de door de gemeente geplaatste verkeersvoorzieningen. Eventuele aanwijzingen van een toezichthouder met betrekking tot verkeersmaatregelen dienen meteen te worden opgevolgd.
3.3. MAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN DE OVERLASTBEPERKING
Het is niet toegestaan om op zaterdagen, zondagen en nationale feest- en gedenkdagen of wanneer er een evenement plaatsvindt (zie ook artikel 4.3, breekverbod) geplande werkzaamheden uit te voeren in de openbare ruimte. De sleuf, inclusief verharding, moet volledig afgewerkt zijn en er mag geen puin en/of afval meer binnen de werkomgeving aanwezig zijn.
Op vrijdag of de dag voorafgaande aan een nationale feest- of gedenkdag of een vakantieperiode van de grondroerder moet om uiterlijk 12.00 uur het graven van sleuven en het trekken/leggen van kabels en/of leidingen, enzovoorts worden gestaakt. De sleuf moet worden aangevuld en verdicht en de verharding moet weer worden aangebracht. Uiterlijk om 17.00 uur moeten alle werkzaamheden gereed zijn en de werkomgeving moet opgeruimd zijn.
Het derde lid van dit artikel is overeenkomstig van toepassing op de dag voorafgaande aan alle namens de gemeente vergunde evenementen (kermis, (jaar)markt, enzovoorts, inclusief de opbouw- en afbreekperiode) op de evenementenlocatie en de directe omgeving daarvan en in winkelgebieden op de dag(en) waarop de koopavond(en) worden gehouden.
De grondroerder dient alles te doen wat verwacht mag worden en wat redelijkerwijs mogelijk is om hinder als gevolg van bij voorbeeld lawaai, stank, modder, en dergelijke veroorzaakt door voertuigen, machines, apparaten, enzovoorts tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De grondroerder dient daarbij te voldoen aan alle wettelijke kaders en regelgeving op dat gebied. De Euronormen en milieuzones dienen gerespecteerd te worden.
Indien de grondroerder bij hoge uitzondering door de gemeente wordt toegestaan of verplicht om op zaterdagen, zondagen, nationale feestdagen of 's avonds c.q. 's nachts te werken is grondroerder verplicht alle nadere aanwijzingen van de gemeente op te volgen en zelf zorg te dragen voor eventuele benodigde aanvullende vergunningen of ontheffingen.
4. COMMUNICATIE, MELDINGEN EN BREEKVERBOD
4.1. COMMUNICATIE OP DE GRAAFLOCATIE, (BOUW)OVERLEG
Namens de grondroerder dient er altijd een contactpersoon op het werk aanwezig te zijn. De naam en het mobiele telefoonnummer van de contactpersoon moet bij alle betrokken partijen bekend zijn. De contactpersoon moet controleren en verifiëren of de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens de tracétekeningen en de gemaakte afspraken, alsmede dat de uitvoering conform het instemmingsbesluit verloopt.
De grondroerder dient bij alle bouwvergaderingen die worden gehouden de coördinator en/of toezichthouder uit te nodigen. Van deze vergaderingen dient de grondroerder notulen op te maken en deze binnen vijf (5) werkdagen naar de deelnemers toe te sturen. Deze notulen zullen op de gebruikelijke wijze worden beoordeeld en vastgesteld door de vergadering.
Bij (grootschalige) projecten die een bovengemiddelde impact hebben op de openbare ruimte en de veiligheid van de leefomgeving kan er op initiatief van de gemeente op regelmatige tijden een voortgangsoverleg met alle betrokken partijen worden vereist. Van deze vergaderingen zal de gemeente notulen opmaken en deze binnen redelijke termijn naar de deelnemers toesturen. Deze notulen zullen op de gebruikelijke wijze worden beoordeeld en vastgesteld door de vergadering.
Voorafgaand aan de werkzaamheden dient de grondroerder de belanghebbenden en omwonenden schriftelijk op de hoogte te stellen met een bewonersbrief. Deze brief dient minimaal vijf (5) werkdagen -tien (10) werkdagen bij bedrijventerreinen- voor de start van de werkzaamheden bezorgd te zijn. De gemeente kan vragen om deze bewonersbrief voorafgaand aan de bezorging aan haar te overhandigen ter toetsing.
In de bewonersbrief wordt in ieder geval informatie gegeven over:
4.2. MELDING AANVANG EN EINDE WERK
De grondroerder dient de aanvang van zijn werkzaamheden uiterlijk twee (2) werkdagen van tevoren bij de gemeente te melden, met opgave van graaflocaties en uitvoeringsdatum.Voor de melding dient gebruik te worden gemaakt van daartoe door het college vastgestelde (digitale) formulieren en/of registratiesysteem. Dit geldt tevens voor werkzaamheden waarvoor door de gemeente reeds een instemmingsbesluit is afgegeven.
Zodra de werkzaamheden zijn uitgevoerd dient de grondroerder na (gezamenlijke) oplevering de werkzaamheden gereed te melden bij de gemeente.Voor de melding dient gebruik te worden gemaakt van daartoe door het college vastgestelde (digitale) formulieren en/of registratiesysteem. De werkzaamheden zijn gereed wanneer:
In geval van spoedeisende werkzaamheden of calamiteiten mag het werk, als het niet anders kan, zonder voorafgaande kennisgeving worden uitgevoerd. Wel dienen de activiteiten telefonisch doorgegeven te worden aan de piketdienst van degemeente (zie artikel 1.1). Zodra de mogelijkheid zich voordoet, maar uiterlijk binnen een (1) werkdagna aanvang van het werk dienen de werkzaamheden via de reguliere weg bij de gemeente gemeld te worden.Indien voor spoedeisende werkzaamheden c.q. calamiteiten een wegafsluiting noodzakelijk is, dienen de hulpdiensten per direct ingelicht te worden door de grondroerder.
De gemeente kan een breekverbod instellen bij weersomstandigheden waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast voor de bewoners en/of schade voor de gemeente kan leiden. Bijvoorbeeld bij vorst, maar ook bij wateroverlast, zware sneeuwval of ijzel. Onder andere breuk van vastgevroren bestratingmateriaal en/of niet goed kunnen verdichten van de ondergrond wordt voorkomen door het instellen van het breekverbod.
Tijdens alle door de gemeente vergunde evenementen (kermis, (jaar)markt, enzovoorts, inclusief de opbouw- en afbreekperiode) is het breekverbod op de evenementenlocatie en de directe omgeving daarvan altijd van kracht. De grondroerder dient hiermee rekening te houden en dient daartoe tijdig de evenementenkalender op te vragen bij de gemeente. Na afloop van het evenement kan de grondroerder zijn werkzaamheden op de gebruikelijke wijze hervatten.
Behoudens het bepaalde in het derde lid van dit artikel geeft de gemeente in alle gevallen aan wanneer het breekverbod van toepassing is en de gemeente geeft tijdig of in ieder geval één werkdag van te voren aan wanneer het breekverbod weer is opgeheven. De grondroerder dient zich aan het breekverbod te houden en de werkzaamheden mogen na beëindiging van het breekverbod pas weer worden hervat.
5. AANSPRAKELIJKHEID, SCHADE, VERZEKERINGEN EN VEILIGHEID
De aanleg, instandhouding en de opruiming van kabels en/of leidingen moet geschieden op een zodanige wijze dat het beheer van kabels en/of leidingen van andere netbeheerders niet in gevaar wordt gebracht of zonder noodzaak wordt bemoeilijkt. Als hiermee in strijd wordt gehandeld neemt de grondroerder maatregelen ten aanzien van de betreffende kabels en/of leidingen, waaronder zo nodig het verplaatsen daarvan, om aan die strijdigheid direct een einde te maken.
De grondroerder is aansprakelijk voor alle schade aan gemeente-eigendommen die het gevolg zijn van het (ver)leggen, verwijderen, repareren en dergelijke van kabels en/of leidingen. Bij gecombineerde kabel- en/of leidingaanleg zijn de deelhebbende netbeheerders hoofdelijk aansprakelijk tegenover de gemeente.
Wordt er desondanks schade aan eigendommen van de gemeente of derden (bijvoorbeeld: kabels en leidingen van andere netbeheerders, verkeersborden, eigendommen van particulieren, bodemverontreiniging tijdens het werk, enzovoorts) toegebracht dan dient de grondroerder dit zo spoedig mogelijk, in elk geval binnen 24 uur, schriftelijk door te geven aan de toezichthouder en/of aan belanghebbende derden.
Schades die de gemeente als gevolg van kabel- en/of leidingwerkzaamheden lijdt dienen door de grondroerder hersteld c.q. vergoed te worden. De situatie van de ondergrond, de verharding (inclusief bijzondere (sier)bestrating) en groenvoorzieningen dient teruggebracht te worden in de oorspronkelijke staat. De gemeente accepteert geen verslechtering.
Indien binnen vijf (5) jaar na groot onderhoud of herinrichting van openbare gronden een grondroerder werkzaamheden moet uitvoeren, dient voorafgaand aan de werkzaamheden met de coördinator overlegd te worden over de wijze waarop de grondroerder de vereiste kwaliteit wil bereiken en kan garanderen. Indien de door de gemeente gewenste duurzame kwaliteit niet kan worden gegarandeerd kan de gemeente eisen dat de kabels en/of leidingen via een ander tracé worden gelegd of dat de verharding over een grotere of volle breedte opnieuw wordt gelegd.
Niet alle schades die de gemeente als gevolg van kabel- en/of leidingwerkzaamheden lijdt kunnen door de vastgestelde hersteltarieven worden gedekt. Dit is het geval bij:
aantasting van de (ecologische) kwaliteit van de groeiplaats.
In deze gevallen kunnen al vóór aanvraag van het instemmingsbesluit specifieke afspraken tussen de gemeente en de grondroerder worden gemaakt. Afhankelijk van de omvang van het werk kan in de voorwaarden "het 1e jaaronderhoud groen" en/of "inboet beplanting na het 1e groeiseizoen" tegen een marktconform tarief worden voorgeschreven. De gemaakte afspraken worden vastgelegd in het instemmingsbesluit.
De schade aan bomen wordt achteraf vastgesteld op basis van de Richtlijnen NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen). De grondroerder wordt aansprakelijk gesteld voor deschade. In geval van schade aan of noodzakelijke vervanging van groenvoorzieningen zal de gemeente voor herstel c.q. vervanging zorg dragen.
Schade die ontstaat buiten de werkomgeving:
Van schade die ontstaat buiten de werkomgeving van de grondroerder is sprake als ten gevolge van werkzaamheden schade ontstaat aan materialen, lichtmasten, verkeersregelinstallaties(VRI's), geparkeerde auto's en dergelijke. Voor zover het gemeentelijke eigendommen betreft, zal de gemeente deze schade verhalen op grondroerder. Afhankelijk van de specifieke situatie kan het wenselijk zijn dat er voorafgaand aan de werkzaamheden een gezamenlijke (toezichthouder en grondroerder) schouw van de werkomgeving plaatsvindt. De bevindingen dienen vastgelegd te worden.
Verborgen gebreken is de definitie voor buitenproportionele verzakking van opgeleverd en goedgekeurd hersteld straatwerk. In dergelijke gevallen heeft de grondroerder een werkweek na eerste aanzegging van de gemeente de tijd om de verharding opnieuw te herstellen. Indien de grondroerder niet tijdig voor herstel zorgt zal de gemeente dit zelf (laten) doen. Als norm voor "buitenproportioneel" wordt een verzakking aangehouden van meer dan 0,03 m, welke zich binnen één jaar na het eerste herstel voordoet ( = CROW-norm voor "ernstige schade").
5.2.1. VERGOEDING VAN (HERSTEL)KOSTEN
Indien vooraf tussen de gemeente en de grondroerder de afspraak is gemaakt dat de gemeente zelf zorg draagt voor de herstelwerkzaamheden (van verharding en/of groenvoorziening) zal de gemeente de marktconforme kosten in rekening brengen bij de grondroerder. Hierin is dan inbegrepen een onderhoudstermijn van twaalf (12) maanden door de gemeente.
Indien de gemeente conform hoofdstuk 6 van dit Handboek handhavend moet optreden worden alle kosten die daaruit voortvloeien in rekening gebracht bij de grondroerder. De gemeente zal, indien zij dit nodig acht, bij in gebreke blijven van grondroerder zelf noodzakelijke (herstel)werkzaamheden uit (laten) voeren. Dit zal dit tegen marktconforme tarieven geschieden. De gemeente zal de grondroerder hiervan schriftelijk op de hoogte brengen.
Alle (extra) kosten 1 die door de grondroerder (of de gemeente) gemaakt moeten worden vanwege werkzaamheden m.b.t. kabels en/of leidingen, calamiteiten en/of een gevolg zijn van de voorwaarden en eisen die zijn opgenomen in de AVOI, het instemmingsbesluit en dit Handboek komen altijd voor rekening van de grondroerder c.q. de netbeheerder.
Rij - of voertuigen waarvoor een verzekeringsplicht krachtens de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (WAM) geldt, dienen overeenkomstig de voorschriften van de WAM, alsmede tegen het werkrisico verzekerd te zijn. Alleen door de in de vorige zin bedoelde verzekering gedekte rij - of voertuigen mogen voor het werk worden gebruikt.
5.4. VEILIGHEID EN CALAMITEITEN
Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden (bijvoorbeeld bij extreem lage of hoge gevoelstemperaturen mogen werknemers niet doorwerken). De voorschriften die op dit gebied van kracht zijn (zie: www.arboportaal.nl) moeten op het werk beschikbaar zijn en de betrokken werknemers dienen volledig geïnstrueerd te worden. Tevens dienen alle (onder)aannemers VCA gecertificeerd te zijn. De grondroerder is verantwoordelijk voor de naleving hiervan.
Conform de vereisten uit de VCA en de Arbowet dient er in de meeste gevallen voor de aanvang van de werkzaamheden een Veiligheids-, Gezondheids- en Milieuplan (V G&M plan) te zijn opgesteld door de grondroerder. Wanneer er geen VG&M plan wordt opgesteld door de grondroerder dient de grondroerder aan de gemeente voorafgaand aan de werkzaamheden onderbouwd aan te geven waarom er geen VG&M plan wordt opgesteld. In het VG&M plan moet, indien van toepassing, minimaal het volgende zijn opgenomen:
De toezichthouder kan vanuit de publieke taakstelling van de gemeente controleren of het werk veilig wordt uitgevoerd. De toezichthouder is bevoegd om bij onveilige situaties correctieve maatregelen af te dwingen en/of de werkzaamheden stil te leggen. Dit geldt ook als er onveilige situaties aan een bestaand net of netwerk van een netbeheerder worden geconstateerd.
oor werkzaamheden in de bodem is de Wet bodembescherming (Wbb) onverkort van toepassing. Bij het werken in of met verontreinigde grond zijn die wettelijke kaders van belang. Het CROW heeft hiervoor de richtlijn 'Werken in of met verontreinigde grond en/of verontreinigd (grond)water'' (publicatie 132) en aanvullend daarop de richtlijn ''Kabels en leidingen in verontreinigde grond"' (publicatie 307) uitgebracht. Om aan de vigerende wet- en regelgeving te voldoen dient de grondroerder altijd te werken volgens deze richtlijnen, inclusief eventuele recente aanvullingen.
Onder andere via de websites www.bodemloket.nl (initiatief van gemeenten, provincies en het Rijk) en/of www.rwsleefomgeving.nl (Rijkswaterstaat) is te achterhalen waar zich verontreinigde of verdachte locaties bevinden.
De grondroerder zorgt zelf voor eventueel nader onderzoek en zorgt ervoor dat de juiste noodzakelijke (beschermings-)maatregelen worden voorgeschreven voor het werken in of nabij elke verontreinigde grondlocatie. Dit betekent dat voldoende bekend moet zijn wat de gevaren inhouden. Hetgeen kan worden bereikt door middel van gedegen onderzoek voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden. De grondroerde dient de risico's die te verwachten zijn en per locatie de werkwijze die gehanteerd dient te worden t.a.v. de veiligheid en gezondheid van de medewerkers vast te leggen in het VG&M plan (zie ook artikel 5.4 tweede lid).
Het op de graaflocatie aangeven van peilen en hoofdafmetingen door de toezichthouder beperkt zich tot het eenmalig aangeven van hoofdmeetpunten en eventueel extra punten in bochten en dergelijke. De grondroerder kan daarna zelf door middel van eenvoudig meetwerk, zowel qua horizontale als verticale maatvoering, het tracé in detail uitzetten. De gemeente treedt slechts toetsend c.q. controlerend op. Het gewenste tijdstip van aanwijzing dient door de grondroerder tenminste één week van te voren aan de toezichthouder kenbaar gemaakt te worden.
Bij de aanleg van kabels en/of leidingen in een nieuwbouwplan, waarbij (nog) geen woningen enzovoorts aanwezig zijn om als vast punt voor maatvoering te dienen, zal de gemeente een aantal maten middels piketpaaltjes en/of krijtmarkeringen aangeven. Dit geldt alleen voor gronden die eigendom zijn van de gemeente. Bij graafwerk in particulier eigendom dient de grondroerder met betreffende grondeigenaar en/of projectontwikkelaar rechtstreeks afspraken te maken, de gemeente is hierin geen partij.
5.6. GRONDWATERSTANDEN EN BRONBEMALING
Indien naar inzicht van de grondroerder bronbemaling noodzakelijk is om de werkzaamheden uit te kunnen voeren dient de grondroerder zelf te zorgen voor de noodzakelijke vergunning. Voor het onttrekken van grondwater en voor lozing op het oppervlaktewater is in veel gevallen een watervergunning van een Waterschap, Hoogheemraadschap of Polderdistrict nodig.
Bij het verlagen van de grondwaterstand binnen de wortelzone van te handhaven bomen of beplanting, dienen in het groeiseizoen eventueel beschermende maatregelen te worden genomen voor de beplanting. De grondroerder dient in overleg met de toezichthouder de beplanting water te geven. Hiervoor dient leidingwater te worden gebruikt. Er mag geen bronneringswater of oppervlaktewater voor worden gebruikt.
Indien blijkt dat werknemers van de grondroerder en/of haar (onder)aannemers zich niet houdenaan de gemaakte afspraken of zij zich op de werkvloer onbehoorlijk en/of overlast gevend gedragen of dat er zich tijdens de uitvoering onregelmatigheden voordoen of dat de werkzaamheden niet naar behoren worden uitgevoerd, kan de gemeente van de grondroerder eisen dat dit personeel de toegang tot het werk wordt ontzegd.
DEEL B: (TECHNISCHE) EISEN / VOORSCHRIFTEN
7. RICHTLIJNEN TEN BEHOEVE VAN DE (TRACÉ)ENGINEERING
7.1. TRACÉ INSPECTIE T.B.V. DE AANLEG VAN KABELS EN/OF LEIDINGEN
De grondroerder dient het beoogde tracé waarop de voorgenomen werkzaamheden uitgevoerd moeten gaan worden vooraf te inspecteren en dient te onderzoeken of de werkzaamheden (verkeers-)technisch uitvoerbaar zijn ten aanzien van de aanwezige wegen, waterlopen, voetpaden, kademuren, viaducten, tunnels,spoorwegen, (waterkerende) dijken, overige kabels en/of leidingen, bomen, wegmeubilair, taluds en gebouwen. De grondroerder dient bij de aanvraag van het instemmingsbesluit de gemeente ervan te overtuigen dat de werkzaamheden technisch uitvoerbaar zijn en dat de bereikbaarheid van bestaande kabels en/of leidingen wordt gewaarborgd.
De grondroerder dient in de engineeringsfase te inventariseren welke overige netbeheerders belangen hebben in het beoogde tracé en deze tijdig te informeren over de voorgenomen werkzaamheden en de gegevens over de aard en ligging van betreffende kabels en/of leidingen opte vragen. Daartoe dient de grondroerder een oriÎntatiemelding te doen bij het Kadaster- sectie Klic. De grondroerder geeft de overige netbeheerders de gelegenheid tot reactie waarbij de netbeheerders zelf kunnen toetsen of de voorgenomen werkzaamheden geen belemmering zijn voor een ongestoorde exploitatie van hun kabels en/of leidingen. Zo nodig kunnen zij in overleg treden met de grondroerder teneinde nadere afspraken te maken.
De grondroerder dient zelf te inventariseren of er, behalve het instemmingsbesluit, voor bepaalde uit te voeren activiteiten eventueel een omgevingsvergunning noodzakelijk is bijvoorbeeld voor het graafwerk in een gebied met landschappelijke of cultuurhistorische waarde (al dan niet met nadere voorschriften in het kader van de bescherming van monumentale of archeologische waarden), het kappen van bomen, het oprichten/plaatsen van bovengrondse voorzieningen, bouwketen of portakabins, materiaalcontainers, parkeren van voertuigen, enzovoorts. Tevens dient de grondroerder alle voor het werk benodigde vergunningen, ontheffingen enzovoorts die noodzakelijk zijn vanuit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) aan te vragen.
7.2. TRACÉ BEPALING T.B.V. DE AANLEG VAN KABELS EN/OF LEIDINGEN
Bij de tracébepaling van kabels en/of leidingen zijn twee aspecten van belang:
Het doel van het vooraf bepalen van deze liggingen is:
Binnen het kabel- en leidingentracé worden de kabels en/of leidingen qua horizontale maatvoering volgens een vaste volgorde ten opzichte van elkaar ingedeeld. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat de afstand tussen leidingen en kabels ten minste 0,25 m bedraagt. De horizontale indeling is weergegeven in het standaarddwarsprofiel, zie Hoofdstuk 10, bijlage 10.1.
Handholes en/of distributiepunten mogen niet aangebracht worden in kabel- en leidingtracés, rijbanen, parkeerplaatsen, uitwegen, op kruisingen, ter plaatse van de in- en/of uitritten van percelen en binnen een afstand van 3,00 m vanaf bomen. De handholes en/of distributiepunten dienen bij voorkeur geplaatst te worden in voetpaden, bermen of groenvoorzieningen. In overleg met de toezichthouder kunnen andere afspraken worden gemaakt over deze voorschriften.
Handholes en/of distributiepunten mogen niet aangebracht worden in kabel- en leidingtracés, rijbanen, parkeerplaatsen, uitwegen, op kruisingen, ter plaatse van de in- en/of uitritten van percelen en binnen een afstand van 3,00 m vanaf bomen. De handholes en/of distributiepunten dienen bij voorkeur geplaatst te worden in voetpaden, bermen of groenvoorzieningen. In overleg met de toezichthouder kunnen andere afspraken worden gemaakt over deze voorschriften.
7.2.2. AANVULLENDE EISEN HORIZONTALE LIGGING
Werkzaamheden aan of bij bomen of andere groenvoorzieningen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Hiermee moet bij de engineering terdege rekening gehouden worden en waar mogelijk dienen bij voorkeur alternatieve routes gekozen te worden. Is het werken aan of bij bomen of andere groenvoorzieningen toch onvermijdelijk dan dient er eerst overleg met de coördinator gevoerd te worden.
Bij wegkruisingen bij gescheiden rijbanen en/of fietspaden met tussenliggende groenstroken dient de mantelbuis (indien mogelijk) uit één lengte te bestaan. De mantelbuizen mogen alleen worden aangebracht buiten de tangentpunten van de aansluitende bochten van wegen, niet in de kruisingsvlakken van wegen.
Als het onvermijdelijk is dat er in de nabijheid van bomen en/of andere groenvoorzieningen moet worden gewerkt, moet de grondroerder er rekening mee houden dat er een aantal voorzorgsmaatregelen getroffen dient te worden (Hoofdstuk 9 ) dat schade aan de betreffende boom, groenvoorziening en aan de te leggen kabel en/of leiding voorkomt. Indien de afstand tot de bomen minder is dan bepaald in artikel 7.2.1, derde lid, dienen er in ieder geval beschermende maatregelen toegepast te worden of er moeten (gestuurde) boringen worden gemaakt.
7.2.4. AANVULLENDE EISEN VOOR VERTICALE LIGGING
Bij boringen/persingen, in welke vorm ook, is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse. De minimale verticale afstand ten opzichte van de te kruisen kabels en/of leidingen bedraagt ten minste 0,50 m, waarbij de te boren/persen leiding onder de bestaande leiding dient te worden gevoerd. Genoemde minimale verticale afstand dient aantoonbaar te worden gegarandeerd om afwijkingen tijdens de uitvoering op te vangen.
Kabels en/of leidingen mogen alleen onder een overbouwing (balkon, enzovoorts) van de openbare ruimte worden gesitueerd indien een goede bereikbaarheid van de kabels en/of leidingen blijvend gewaarborgd is. Bij calamiteiten is het noodzakelijk dat er snel gehandeld kan worden. Het verdient de voorkeur om als minimale verticale afstand tussen de onderzijde van de overbouwing en het ter plaatse vastgestelde uitgiftepeil minimaal 2,50 m te hanteren, zodat er altijd voldoende werkruimte is voor mechanisch- en ander materieel.
Kabels en/of leidingen mogen alleen boven een onderbouwing (kelder, duiker, koppelbalken van funderingen, enzovoorts) van de openbare ruimte worden gesitueerd indien er voldoende gronddekking boven de kabels en/of leidingen en voldoende tussenruimte tussen de bovenkant van de onderbouwing en de kabels en/of leidingen blijvend gewaarborgd is. Het verdient de voorkeur om als minimale verticale afstand tussen de bovenzijde van de onderbouwing en het ter plaatse vastgestelde uitgiftepeil ten minste 2,00 m te hanteren.
8. VOORWAARDEN EN TECHNISCHE EISEN T.A.V. DE UITVOERING
8.1. WERKAFSPRAKEN EN VOORWAARDEN M.B.T. DE UITVOERING
De grondroerder dient ervoor te zorgen dat een afschrift en/of een digitale versie van het instemmingsbesluit of het meldingsformulier inclusief de tekening(en), het Handboek, alsmede de afschriften van de toestemmingen van derden inclusief de voorwaarden en de gegevens van de Klic-melding op de graaflocatie aanwezig zijn; deze dienen desgevraagd aan de coördinator en/of toezichthouder getoond te worden.
De grondroerder dient zich te houden aan de CROW-richtlijn en (onder andere) '͞Zorgvuldig graafproces'', ''Combineren van onder- en bovengrondse infrastructuur met bomen'' en ''Kabels en leidingen rond wateren en waterkeringen'' (respectevelijk de publicaties 250, 280 en 308) alsmede de AVOI, Handboek- en WION bepalingen, inclusief eventuele recente aanvullingen.
Indien het voor aanvang bekend is dat er kabels en/of leidingen van meerdere netbeheerders in, in de directe nabijheid of aansluitend aan een te roeren tracé gelegd of gerooid moeten worden dienen deze werkzaamheden zoveel mogelijk gecombineerd, maar in ieder geval aansluitend aan elkaar in een werkgang, uitgevoerd te worden.De grondroerder(s) moet(en) dit als zodanig onderling of met de betreffende netbeheerder(s) en met de coördinator afstemmen (combiwerk).
De gemeente kan ervoor kiezen om de open verharding in (g edeelten van) de openbare ruimte in eigen beheer te (laten) herstellen. Afspraken hierover worden voor aanvang van het werk gemaakt. In deze gevallen zorgt de grondroerder ervoor dat de opgebroken verhardingsmaterialen onder handbereik langs het tracé worden opgetast. De grondroerder herstelt de sleuf, inclusief verdichting en brengt het zandbed voor de bestrating aan.
Tijdens het werk dienen alle (bestratings-)materialen (zo mogelijk) naast de sleuf opgetast te worden, in ieder geval binnen de wegafzetting. Zand, grond en eventueel funderingsmateriaal dient gescheiden te worden ontgraven, gescheiden te worden opgeslagen en gescheiden te worden teruggebracht in de sleuf.
Als er direct naast de sleuf geen ruimte is dient de plaats van tijdelijke opslag van (bestratings-) materialen vooraf in overleg met de toezichthouder te worden bepaald. Na beëindiging van het werk (of op eerste aanzegging van de gemeente) dienen deze (bestratings-)materialen te worden verwijderd. Indien van toepassing dient de ondergrond te worden hersteld in de staat zoals vooraf aanwezig was.
Alle (bestratings-)materialen dienen onbeschadigd herplaatst te worden. De grondroerder dient bij beschadiging zelf te zorgen voor herstel en/of vervangend (bestratings-)materiaal. Uitzondering hierop zijn situaties waarbij tijdens gezamenlijke vooropname van het tracé met de toezichthouder nadere afspraken zijn gemaakt over het leveren van (bestratings-)materiaal door de gemeente. Deze (bestratings-)materialen kunnen in overleg afgehaald worden op de gemeentewerf aan de Ambachtsweg 25 in Den Helder.
Nadat de werkzaamheden gereed zijn dient het tracé volledig hersteld te zijn en de werkomgeving dient opgeruimd achtergelaten te worden. Bermen en onverharde grond dienen vrij van stenen en dergelijke en indien van toepassing ingezaaid te zijn. Al het overtollige puin, grond, zand, beplantingsresten en/of afval van de werkzaamheden dient afgevoerd te worden naar een erkende, gecertificeerde verwerker. Er mag ook geen zand of vuil achterblijven in (mol)goten, lijnafwatering en straat- en trottoirkolken (indien nodig dient de grondroerder deze te reinigen). Eventueel gemaakte bronneringsgaten dienen weer opgevuld te worden. De werkomgeving moet worden opgeleverd in tenminste de oorspronkelijke staat. De grondroerder en toezichthouder leveren het tracÈ gezamenlijk op. Het opleverdocument wordt door beide partijen ondertekend.
De bepalingen in artikel 7.2.1 t/m 7.2.4 zijn tevens van toepassing voor de uitvoering. Indien tijdens de uitvoering afgeweken wordt van het ingestemde tracé (in horizontale of verticale zin) dient dit altijd vooraf goedgekeurd te worden door de toezichthouder. De grondroerder stuurt daarna binnen vijf (5) werkdagen een gewijzigde tracÈtekening met afwijkingsrapport naar de gemeente ten behoeve van het instemmingsdossier.
8.2. EISEN T.A.V. OPBREKEN EN (INDIEN VAN TOEPASSING) HERSTELLEN OPEN VERHARDING
Wegkruisingen in wegen met een open verharding met een (gebonden) puinfundering of met een waterdoorlatende verharding en -fundering opbouw dienen altijd gerealiseerd te worden door middel van een persing of (gestuurde) boring conform artikel 8.5. Tenzij met de toezichthouder anders wordt overeengekomen.
Wegkruisingen in wegen met een open verharding met een zandfundering mogen in open ontgraving (in 2 gedeelten) gerealiseerd worden. Ter plaatse van de wegkruising dient een mantelbuis gelegd te worden waardoorheen de kabel en/of leiding moet worden gevoerd. De mantelbuis dient minimaal 0,50 m (bij kabels) of 1 m (bij leidingen) aan weerszijden van het te kruisen vlak door te lopen. Tenzij met de toezichthouder anders wordt overeengekomen.
Indien tijdens het opbreken van open verharding elementen breken of beschadigen dient de grondroerder deze zelf te vervangen door elementen van gelijke samenstelling en hoedanigheid. Indien voorradig kunnen deze eventueel worden geleverd door de gemeente. Indien tijdens een vooropname gezamenlijk (toezichthouder en grondroerder) geïnventariseerd is dat een verharding van een nog op te breken tracé een bovengemiddeld aantal (> 5%) gebroken of beschadigde elementen bevat kan het vervangende materiaal mogelijk door de gemeente beschikbaar worden gesteld. Hierover dienen afspraken gemaakt te worden met de toezichthouder.
Lijnafwatering heeft vaak een fundering van (stamp)beton of gestabiliseerd zand en mag nooit worden verwijderd. De lijnafwatering inclusief funderingsconstructie moet intact blijven. Ook trottoirbanden die gefundeerd zijn mogen nooit verwijderd worden. Wanneer een lijnafwatering of een gefundeerde trottoirband gekruist moet worden dient over de toe te passen werkwijze overlegd te worden met de toezichthouder.
Het opbreken en herstellen van bijzondere (sier)bestrating (onder andere natuursteen en gepolijste tegels) kan een specifieke werkwijze vereisen. Om ervoor te zorgen dat het zichtoppervlak van het bestratingsmateriaal niet wordt beschadigd dient de grondroerder de nodige beschermende maatregelen te nemen waarbij aanwijzingen van de toezichthouder altijd opgevolgd dienen te worden.
Bij herbestrating dienen de elementen onderling en ten opzichte van de ongeroerde elementen even hoog te zijn gestraat. Binnen het terug aangebrachte straatwerk mogen geen oneffenheden voorkomen. Het straatwerk dient onder hetzelfde profiel en verband te worden gestraat als voor de werkzaamheden aanwezig was. Er mogen geen klinkers op z'n kant terug gestraat worden. ͘Elementen kleiner dan een halve tegel of klinker mogen niet worden gebruikt.
Uitgevoerd straatwerk dient schoongeveegd afgetrild te worden en moet daarna, meerdere keren en met tussenpozen van minimaal 24 uur, ingeveegd worden met schoon brekerzand (bij klinkers), schoon straatzand (bij tegels) of schoon split (bij gebakken bestratingmateriaal). Alle voegen in het straatwerk dienen in de eindsituatie voldoende met de ter plaatse toe te passen voegvulling te zijn gevuld. Een teveel aan voegruimte dient verdeeld te worden (schiften) over de sleufbreedte.
8.3. EISEN T.A.V. OPBREKEN EN (INDIEN VAN TOEPASSING) HERSTELLEN GESLOTEN VERHARDINGEN
Het is in beginsel verboden ontgravingen te verrichten in wegen met een gesloten verharding. Behoudens in het geval wanneer er in deze wegen al kabels en/of leidingen aanwezig zijn diemoeten worden gerepareerd of dat er aansluitingen op moeten worden gemaakt. In die gevallen wordt er gewerkt met voorafgaande (schriftelijke) toestemming van de gemeente.
Vervolgens dient het asfalt (indien noodzakelijk) met behulp van een compressor te worden verwijderd.
De vrijgekomen materialen moeten (voor zover dit mogelijk is) worden gescheiden naar:
Beide moeten worden afgevoerd conform de CROW publicatie 210:
'Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt'.
Indien van toepassing dient de grondroerder zelf voor de benodigde afvalstroomnummers te zorgen. Een kopie van de acceptatie- of stortbonnen van een erkend en gecertificeerd verwerkingsbedrijf dient direct overhandigd te worden aan de coördinator of toezichthouder.
Sleuven of montage- c.q. lasgaten in de asfaltverharding moeten nadat de kabels en/of leidingen zijn gelegd, over de volle breedte worden opgevuld en verdicht en de oorspronkelijke funderingsconstructie moet worden hersteld met menggranulaat 0/31,5. De ondergrond van de fundering en de fundering dient na verdichting te voldoen aan de technische eisen uit de meest recente Standaard RAW bepalingen.
De te herstellen asfaltsleuf of het montage- c.q. lasgat moet tonrond dichtgestraat worden in een zandbed van tenminste 50 mm brekerzand met betonstenen (BSS KF 80mm dik, zo mogelijk in de kleur van het aanwezige asfalt) in elleboogverband op een wijze die geen gevaar oplevert. De bovenzijde van de stenen dienen gelijk te liggen met het ingezaagde asfalt. De stenen dienen vlak ten opzichte van elkaar te worden gestraat. Indien er vooraf afspraken met de toezichthouder zijn gemaakt kunnen de betonstenen mogelijk worden afgehaald op de gemeentewerf, Ambachtsweg 25 in Den Helder.
Indien het dichtstraten van een sleuf of montage- c.q. lasgat niet op deugdelijke wijze wordt uitgevoerd kan dat tot gevolg hebben dat de aansluitende verhardingen als gevolg van het gebruik door het verkeer verzakken en/of beschadigen. Dergelijke schade dient door de grondroerder te worden hersteld totdat het definitieve asfaltherstel heeft plaatsgevonden.
8.4. EISEN T.A.V. OPBREKEN EN HERSTELLEN BERMEN EN GAZONS
In bermen waar gras aanwezig is en waar het steken van regelmatige zoden niet mogelijk is, dient de sleufbedekking (graspollen e.d.) te worden afgevoerd. Nadat de kabels en/of leidingen zijn gelegd en de sleuf tot op de juiste hoogte is aangevuld en verdicht dient de berm, vrij van stenen en dergelijke, gefreesd en ingezaaid te worden met een door de gemeente goedgekeurd grasmengsel.
8.5. WEG-, WATER- OF BOOMKRUISING D.M.V. PERSEN, (GESTUURD) BOREN OF BAGGEREN
Indien bij een wegkruising de aanleg van kabels en/of leidingen door middel van een persing of (gestuurde) boring onder het wegdek wordt gerealiseerd, dient dit haaks op de wegas minimaal 1 m uit de tangentpunten en zodanig uitgevoerd te worden dat er geen verzakking of bolling in de verharding kan optreden. De persing of (gestuurde) boring dient bij voorkeur voorafgaand aan het graven van de sleuf voor het hoofdtracé gerealiseerd te worden. Het aanbrengen van een (stalen) mantelbuis is daarbij verplicht, tenzij met de toezichthouder anders wordt overeengekomen.
Bij een kruising van een watergang moet de aanleg van kabels en/of leidingen door middel van een (gestuurde) boring of door in baggeren onder de bodem van de watergang worden gerealiseerd. Een minimale gronddekking van 1,00 m ten opzichte (van de ontwerpdiepte) van de bodem van de watergang is daarbij vereist (zie artikel 7.2.4, tweede en derde lid). De realisatie van de kruising van de watergang dient bij voorkeur voorafgaand aan het graven van de sleuf voor het hoofdtracé gerealiseerd te worden.
Na realisatie van de kruising van de watergang moeten, indien van toepassing, de taluds weer in de oorspronkelijke staat teruggebracht worden. Op de oevers kan de ligging van de kruising van de watergang gemarkeerd worden. Indien de toezichthouder het noodzakelijk acht moet er op het in- en uittredepunt van een in gebaggerde kruising van een watergang een beschoeiing aangebracht worden.
Indien een boomkruising middels een zogenaamde boomboring met een mantelbuis wordt uitgevoerd dient de mantelbuis in ieder geval onder de wortelzone van de boom door aangebracht te worden. Aan de uitvoeringseisen (o.a. verticale maatvoering) van de boring en de materiaalkeuze van de mantelbuis kunnen door de gemeente nadere eisen gesteld worden. De boring dient bij voorkeur voorafgaand aan het graven van de sleuf voor het hoofdtracÈ gerealiseerd te worden.
De toe te passen methode van het realiseren van een weg-, water- of boomkruising behoeft vooraf de goedkeuring van de gemeente. Ongestuurde raketboringen in de openbare ruimte zijn niet toegestaan (t enzij met de toezichthouder anders wordt overeengekomen) en bij het kruisen van een watergang kan toepassing van een (gestuurde) boring worden vereist, bijvoorbeeld om hinder voor het scheepvaartverkeer te voorkomen.
8.6. EISEN T.A.V. DE GRAAF- EN GRONDWERKZAAMHEDEN
Te ontgraven grond, zand, teelaarde, funderingsmateriaal, enzovoort moet gescheiden ontgraven, vervoerd en/of in depot gezet of aangevuld worden. Het opbreken van een waterdoorlatende verharding en -fundering opbouw vereist vaak een speciale werkwijze die afgestemd moet worden met de toezichthouder. De aanwijzingen van de toezichthouder dienen altijd opgevolgd te worden.
Nadat de kabels en/of leidingen gelegd zijn moet de sleuf worden aangevuld en verdicht. Alle werkzaamheden dienen bij voorkeur in een droge sleuf plaats te vinden. Om de oorspronkelijke profielopbouw van de ondergrond zo optimaal mogelijk te herstellen moet het uitgegraven materiaal, vrij van stenen en dergelijke, over de volle breedte van de sleuf laagsgewijs en met zorg in de juiste volgorde terug in de sleuf worden gebracht. De dikten van grond-, fundering- en zandlaag en/of de laag teelaarde dienen gelijk te zijn aan de oorspronkelijke laagdikten. Bermen en groenstroken dienen met voldoende overhoogte aangevuld te worden. Bevroren grond en/of zand, sneeuw, (groen)afval en puin mag niet worden verwerkt in de aanvulling.
De sondeerwaarde van de aanvullingen onder verhardingen en in wegbermen dient na verdichting minstens 90% te bedragen van de oorspronkelijke sondeerwaarde, zoals deze voorafgaand aan de graafwerkzaamheden op de sleuf of op korte afstand naast de sleuf wordt aangetroffen. Er moet gestreefd worden naar een minimale sondeerwaarde van 4 MPa.
De controle op het aanvullen en verdichten van de sleuven dient plaats te vinden door of namens de grondroerder. De grondroerder dient de verdichtingswaarden te meten en vast te leggen. Indien de toezichthouder hierom vraagt dient de grondroerder deze gegevens te overleggen. De toezichthouder voert steekproeven uit.
Indien de oorzaak is, dat de uitgekomen grond niet voor aanvulling/verdichting geschikt is dient deze afgevoerd te worden. De grondroerder dient dan nieuwe voor aanvulling benodigde grond en/of zand op het werk te leveren en opnieuw te verwerken. Daarna vindt wederom een controle door de toezichthouder plaats.
8.7. EISEN T.A.V. DE KABEL- EN/OF LEIDINGWERKZAAMHEDEN
Van de gemaakte proefsleuven en de maatvoeringen van de daarin aangetroffen kabels en/of leidingen houdt de grondroerder een actuele registratie bij die op eerste aanzeggen aan de coördinator of toezichthouder wordt overhandigd. Indien afwijkingen van het vigerende standaarddwarsprofiel dan wel het door gemeente aangewezen standaard tracé worden geconstateerd zal de grondroerder in overleg met de coördinator of toezichthouder voor de te leggen kabel of leiding een nieuw tracé bepalen.
Er mogen geen kabels en/of leidingen, handholes en/of distributiepunten of andere (bovengrondse) voorzieningen boven bestaande kabels en/of leidingen geplaatst worden waardoor deze niet meer bereikbaar zijn voor onderhoud, reparatie en dergelijke. Indien de toezichthouder constateert óf dat op een later moment blijkt dat dit toch het geval is dan dient de grondroerder die fout binnen vijf (5) werkdagen te herstellen. Indien er geen andere oplossing mogelijk is kan bij uitzondering, in overleg met en met goedkeuring van de betreffende netbeheerder onder voorwaarden en/of door het nemen van (beschermende) maatregelen, eventueel een afwijkende ligging worden geaccepteerd.
Markeringen die ten behoeve van de maatvoering van kabels en/of leidingen of ter aanduiding van kruisingen van watergangen (zinkers) worden aangebracht dienen op een deugdelijke wijze geplaatst en/of bevestigd te worden en altijd goed zichtbaar te zijn. Indien de markeringen in de loop der tijd niet meer voldoen aan de bij plaatsing gestelde eisen moeten deze op eerste aanzegging van de gemeente worden hersteld of op initiatief van de netbeheerder worden verwijderd.
Kabels en/of leidingen die tijdens de werkzaamheden blijvend buiten gebruik worden gesteld of kabels en/of leidingen die de afgelopen 10 jaar niet in gebruik zijn geweest dienen zoveel mogelijk gelijktijdig met de uit te voeren werkzaamheden te worden verwijderd, of -na overleg- op een door de gemeente aan te geven tijdstip. Het betreft hier kabels en/of leidingen die in eigendom en beheer zijn bij dezelfde netbeheerder namens of door wie de werkzaamheden worden uitgevoerd.
Tijdelijk aan te brengen voorzieningen (zoals bij voorbeeld damwanden, sleufbekisting, enzovoort) ten behoeve van werkzaamheden aan kabels en/of leidingen in de openbare ruimte dienen de goedkeuring te hebben van de coördinator. Deze tijdelijke voorzieningen dienen na het voltooien van de werkzaamheden te worden verwijderd. Tenzij in overleg met de coördinator anders wordt besloten.
Voorbereide huisaansluitingen, waarbij de voor de huisaansluiting bedoelde buis of kabel op de benodigde lengte in de openbare grond wordt opgeborgen (vooral bij CAI en FttX) moeten zo strak mogelijk worden opgerold, gebundeld en verticaal op de juiste diepte onder een beschermende voorziening evenwijdig aan en tegen de perceelgrens worden weggezet.
De exacte locaties van handholes en/of distributiepunten en bovengrondse voorzieningen dienen in overleg met de toezichthouder bepaald te worden. Conform het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel dient vooraf vastgesteld te worden of de gekozen locatie vrij is van overige kabels en/of leidingen. Indien de toezichthouder constateert óf dat op een later moment blijkt dat een handhole c.q. distributiepunt of bovengrondse voorziening bezwarend is geplaatst dient de grondroerder deze binnen vijf (5) werkdagen te verplaatsen.
Bij plaatsing van bovengrondse voorzieningen van grotere afmeting in of nabij een groenvoorziening kan de gemeente nadere eisen stellen. Er kan bijvoorbeeld aanplant van extra groenvoorziening gewenst zijn om de bovengrondse voorziening zoveel als mogelijk aan het zicht te onttrekken. Deze extra voorwaarden worden door de gemeente zoveel mogelijk opgenomen in het instemmingsbesluit, echter de aanwijzingen van de coördinator of toezichthouder dienen eveneens altijd te worden opgevolgd.
Het deksel van handholes en/of distributiepunten die op maaiveldniveau worden geplaatst dient minimaal te voldoen aan verkeersklasse D400(NEN-EN 124) en altijd gelijk te liggen met de aanwezige bestrating of (berm)verharding. Aanwezige elementenverharding rond de handhole dient geknipt te worden in het bestaande verband. Indien een handhole door verzakking op enig moment niet meer gelijk ligt met de bestrating of (berm)verharding dient de netbeheerder dit op eerste aanzegging van de gemeente te herstellen.
Nadat alle werkzaamheden gereed zijn, dient de grondroerder de ligging gegevens van de kabels en/of leidingen, inclusief (voorbereide) huisaansluitingen, handholes en/of distributiepunten en bovengrondse voorzieningen (digitaal) in te meten en deze op een revisietekening digitaal beschikbaar te hebben voor raadpleging door derden (conform WION).
8.8. WERKEN IN OF MET (VOORMALIG) VERONTREINIGDE GROND
De grondroerder dient de werknemers volledig te instrueren over de in het VG&M plan (zie ook artikel 5.4 en 5.4.1) voorgeschreven (beschermings-)maatregelen bij het werken in of nabij een verontreinigde grondlocatie. De grondroerder dient ervoor te zorgen dat de voorgeschreven (beschermings-) maatregelen worden nageleefd.
Indien er tijdens graafwerkzaamheden onverwacht het vermoeden is over de aanwezigheid van mogelijk verontreinigde grond moeten de werkzaamheden direct tot nader order worden gestaakt. Hiervan dient direct melding gemaakt te worden bij de afdeling KAM (kwaliteit, arbeids-omstandigheden en milieu) van de betreffende grondroerder en bij de toezichthouder van de gemeente.
Het werken in de grond valt onder andere onder de Wet bodembescherming, de grondroerder dient aan te tonen dat de vereiste procedures zijn doorlopen, alvorens tot afvoer wordt overgegaan. De correspondentie (stortbonnen enzovoorts) met de betrokken instanties c.q. bedrijven dient te worden overhandigd aan de coördinator.
Indien de gemeente als initiatiefnemer van een project te maken krijgt met (voormalig) verontreinigde grond zal zij die maatregelen nemen die noodzakelijk zijn vanwege wetgeving (conform de Wbb) en vanwege eventueel aanvullende eisen die de gemeente zelf of het bevoegd gezag stelt in het kader van het betreffende project. Een en ander is afhankelijk van de werkzaamheden die de gemeente als initiatiefnemer gaat uitvoeren c.q. de aard van de wijziging van het bodemgebruik die de gemeente op de onderhavige locatie beoogt. De gemeente is niet verantwoordelijk voor en geeft geen invulling aan kwaliteitseisen, aanvullend op de Wbb, die netbeheerders zelf stellen ten aanzien van hun netstructuur in relatie tot (voormalig) verontreinigde grond of grond met een bepaalde bodemkwaliteitsklasse.
9. WERKEN AAN OF NABIJ GROENVOORZIENINGEN
9.1. WERKAFSPRAKEN EN VOORWAARDEN M.B.T. GROENVOORZIENINGEN
In relatie tot werkzaamheden ten behoeve van kabels en/of leidingen kan het noodzakelijk zijn dat er tevens werkzaamheden (verwijderen of snoeien) aan groenvoorzieningen moeten worden uitgevoerd. Dit kan voorafgaand aan of tijdens de werkzaamheden van de grondroerder nodig zijn, maar het kan ook binnen de onderhoudstermijn van de werkzaamheden van de grondroerder vallen. De afspraken daarover dienen vooraf met de toezichthouder te worden gemaakt.
9.2. WERKEN NABIJ BOMEN (TEVENS ROOI EN HERPLANT)
Bij het passeren van bomen moeten door de grondroerder voorzorgsmaatregelen worden getroffen die schade aan de betreffende boom voorkomt. De maatregelen en aanwijzingen zijn aangegeven op de poster Stadswerk (Hoofdstuk 10, bijlage 10.2), in de meest recente Standaard RAW bepalingen door het Norminstituut Bomen (KBB) en in de Bomenbeheerplan van de gemeente. Wanneer er toch een boom wordt beschadigd dient dit direct gemeld te worden bij de toezichthouder.
In het wortelgestel van bomen mag slechts bij hoge uitzondering handmatig worden gegraven, dit is echter alleen toegestaan met goedkeuring van de toezichthouder. Wortels dikker dan 25 mm in diameter mogen nooit worden verwijderd of beschadigd. Wortels kleiner dan 25 mm dienen te worden verwijderd door middel van zagen zonder de wortels te breken of eraan te trekken. Ontgraven wortels dienen te worden beschermd tegen uitdrogen, vorst en beschadiging.
Als ten gevolge van de werkzaamheden een boom zoveel schade oploopt dat deze gerooid moet worden dient de grondroerder dit direct te melden bij de toezichthouder. De grondroerder dient dan (indien vereist) alsnog een omgevingsvergunning kap bij de gemeente aan te vragen. Het herplanten van bomen wordt verzorgd door de gemeente.
Indien de grondroerder toestemming krijgt van de gemeente om een boom te rooien dient de grondroerder tevens de stobben te verwijderen en af te voeren en het ontstane gat laagsgewijs met grond aan te vullen en te verdichten. Tenslotte dient er een laag teelaarde te worden aangebracht. De grond dient op een zodanige wijze te worden afgewerkt dat er na inklinking sprake is van een vlakke aansluiting op de ongeroerde grond. Reservering voor inklinking mag max. 10 cm bedragen. Inzaaien dient te geschieden conform artikel 8.4 vierde lid.
9.3. OPNAME EN (INDIEN VAN TOEPASSING) HERSTELLEN HEESTERS EN BEPLANTING
10.2. BOOMBESCHERMING OP BOUWLOCATIES
10.3. INSTRUCTIE GEBRUIK DIGITAAL REGISTRATIESYSTEEM
Voor het aanvragen van instemmingbesluiten en het melden van kleine werken dienen in MOOR gedaan te worden. Voor instructie ga naar www.opbrekingen.nl.
1 Algemene Bepalingen van technische aard 3
1.1 Tekeningen, berekeningen en schema’s 3
1.4 Keuring, beproeving en oplevering 5
1.5 Certificering CE-Markering 6
2 Werktuigbouwkundige installaties 7
2.8 Luiken en veiligheidsrooster 12
3 Elektrotechnische installaties 14
3.1 Schakel- en verdeelinrichting 14
3.6 Signalering en alarmering- algemeen 22
3.7 Coördinatie werken nutsbedrijven 23
4.2 (Betonnen) pompput met afdekplaat 23
4.3 Eisen voor plaatsing putten en luiken 24
5 Bijlage tekening opbouwluik 25
7 Bijlage elektrisch schema 27
Dit Programma van Eisen (verder te noemen PvE) is opgesteld voor de nieuwbouw en renovatie van rioolgemalen in de gemeente Den Helder.
Hierin worden de administratieve procedures en in te dienen documenten omschreven, evenals de algemene bepalingen waaraan voldaan dient te worden bij de voorbereiding en uitvoering ten aanzien van de werken.
Tevens worden de uniforme eisen aan de rioolgemalen omschreven, waaraan de gemalen voor wat betreft voorbereiding en uitvoering ten aanzien van de civieltechnische, werktuigbouwkundige en elektrotechnische werken moeten voldoen. Hierbij is vermeld aan welke eisen voor wat betreft aantallen en locatie van pompen, appendages e.d. de rioolgemalen ten minste dienen te voldoen.
De gemeente Den Helder wil in verband met het zo efficiënt mogelijk uit kunnen voeren van het onderhoud aan - en het beheer van rioolgemalen, zoveel mogelijk uniformiteit in de werking en uitvoering van die rioolgemalen.
De in dit PvE genoemde merken, types of fabrikanten dienen te worden gelezen met de aanvulling “of gelijkwaardig”. De gelijkwaardigheid van materialen, onderdelen en appendages worden, met in achtneming van het bepaalde in de ARW 2005 punt 2.5.2, beoordeeld op de navolgende criteria:
- Uitwisselbaarheid met reeds bestaande gemalen in de gemeente Den Helder;
- Bedieningsgemak voor het onderhoudspersoneel in dienst van de gemeente Den Helder;
- Voorraadbeheer van de gemeente Den Helder.
Daar waarin dit document “opdrachtgever” staat, dient te worden gelezen: Gemeente Den Helder, Afdeling: Team Openbare Ruimte.
1. Algemene Bepalingen van technische aard
1.1 Tekeningen, berekeningen en schema's
De aannemer werkt de door de opdrachtgever aangegeven wijzigingen bij en dient deze tekeningen nogmaals digitaal in. De goedkeuring door de opdrachtgever van de tekeningen en de daarin onder haar goedkeuring aangebrachte wijzigingen ontheffen de aannemer niet van zijn verantwoordelijkheid voor de door hem verrichte ontwerparbeid en van zijn verplichtingen om het werk naar de uit de overeenkomst voortvloeiende eisen uit te voeren en tijdig te voltooien.
1.3.2 Bedienings- en Onderhoudsvoorschriften
Onder bedienings- en onderhoudsvoorschriften wordt verstaan een samenstel van voorschriften voor bediening, onderhoud en revisie van de door de aannemer (onderaannemer/toeleverancier) geleverde installatie en/of onderdelen daarvan. De bedienings- en onderhoudsvoorschriften uitvoeren conform de gebruikershandleiding als omschreven in de Machinerichtlijn (richtlijn 06/42/EG).
1.3.3 Documentatie betreffende EMC markeringen
Voor alle in aanmerking komende geïnstalleerde onderdelen geldt dat de aannemer een conformiteitverklaring betreffende EMC-richtlijnen als apart document moet archiveren. Deze originele documenten moeten gerubriceerd verzameld worden in aparte ringmappen welke tegelijkertijd met de overige documentatie ter goedkeuring moeten worden ingediend en op verzoek ter beschikking stellen aan de opdrachtgever.
1.4 Keuring, beproeving en oplevering
1.5 Certificering CE-Markering
2 Werktuigbouwkundige installaties
2.3.1 Uitvoering leidingen algemeen
2.3.1.2 Ondersteuningsconstructies
2.3.3 Uitvoering RVS leidingen
2.3.4 Uitvoering roestvast stalen leidingen
2.4.1 Schuifafsluiters in de persleiding (inwendig)
2.4.2 Spindelafsluiters (vrijverval rioolleiding)
De spindelafsluiters uitvoeren met niet-stijgende RVS AISI 316 spindels en tot vlak onder het betonnen dek middels een RVS spindelverlenging AISI 316 aanbrengen. De spindelverlenging draaibaar fixeren met een RVS beugel met een kunststof geleidebus. Bediening schuif vanaf het betonnen dek door middel van een mede tot de levering behorende RVS T-sleutel met een lengte van ca. 1 meter.
2.8 Luiken en veiligheidsrooster
3 Elektrotechnische installaties
3.1 Schakel- en verdeelinrichting
De stuurstroombedrading in schakel- en verdeelinrichtingen uitvoeren in soepel VMDS-draad (1 mm2 tot 6 A, daarboven VDS) draad, minimaal 1,5 mm2. Voor het aansluiten op de apparatuur en de klemmen gebruik maken van draadbusjes, klemkabelschoenen of stiften. Doorgeluste bedrading per klem in één kabelschoen onderbrengen, zodat bij los nemen de verbinding naar andere onderdelen niet verbroken wordt.
Ampèremeters dienen bij nominaal bedrijf in het derde kwadrant van de schaaleindwaarde behoudens de overstroom aan te wijzen en voorzien van een schaalverdeling die zo goed mogelijk is aangepast aan de nominale stroom van het verbruikende toestel. Bij aansluiting van motoren ampèremeters met een overstroomschaal toepassen, gedimensioneerd afhankelijk van de wijze van inschakelen van de motor.
De overstroomschaal als volgt uitvoeren:
De sluiting van deuren met een hoogte van meer dan 1.000 mm uitvoeren met een 3-punts espagnolet sluiting, met grendels van robuust profielstaal. De bediening van de sluiting in overleg met de directie te bepalen en samenhangende met de ruimte waarin de kast wordt opgesteld en de gekozen beschermingsgraad.
3.1.2.1 Buitenopstellingskasten voor gemalen
3.1.3 Kunststof schakel- en verdeelinrichting
03.1.4.1 Onderstation- adressering / Telemetrie
Het onderstation dient te worden aangesloten volgens onderstaande lijst. Ter informatie is de configuratie van een ‘standaard’ 2-pompsgemaal hieronder weergegeven. Indien bij gemalen enkele voorwaarden niet aanwezig zijn, dan deze in de ‘standaard’ software uitschakelen.
Analoge ingangen: zie elektrische schema
Digitale ingangen: zie elektrische schema
Analoge uitgangen: zie elektrische schema
Bij een meervoudig pomp installatie moet er een APP 900 met touchscreen display geplaatst worden.
Het onderstation dient geleverd en geprogrammeerd te worden door Xylem Water Solutions Nederland B.V.
Naast het programmeren van het onderstation behoort tevens het configureren en programmeren in Aquaview.
3.1.5 Uitvoering niveaumetingen
3.1.5.1 Hydrostatische drukopnemers
Daar waar dit bijvoorbeeld uit het oogpunt van trillingen, verhoogde temperatuur en bevestigingsmogelijkheid van kabels gewenst is, motoren, niveaumeetelektroden, temperatuur- en drukcontacten, vlotters, verwarmingselementen en dergelijke aan te sluiten door middel van een soepele kabel (RMcLz) tot aan de werkschakelaar respectievelijk een in de nabijheid aan te brengen klemmenkast.
3.3.3 Thermische beveiligingen
3.3.4.1 Schakelaars en contactdozen
In deze verbinding een losneembare messing vertinde koppeling opnemen, uit te voeren als doorverbindingsstrip. Indien ten behoeve van de aarding elektroden moeten worden toegepast, geldt het navolgende: De aardelektroden bestaat uit elektrolytisch koperen draad met een doorsnede van tenminste 50 mm2.
Bij alle onderdelen van de installaties gegraveerde kunststof tekstplaten aanbrengen. De tekstplaten van kunststof vervaardigen met ingegraveerde tekst. Hiervoor dient de installateur een voorstel bij de directie in te dienen. De tekstplaten op en in kasten voor binnenopstelling met kunststof spreidnieten bevestigen; voor buiten en in niet droge ruimten met RVS plaatschroeven, kwaliteit A4.
3.5.2.2 Schakel- en verdeelinrichtingen en bedieningspanelen
Bij alle onderdelen buiten de hiervoor genoemde schakel- en verdeelinrichtingen c.a. eveneens tekstplaten worden aanbrengen zoals bij motoren, werk- en stuurstroomschakelaars, klemmenkasten en dergelijke, voorzien van aanduidingen en coderingen volgens schema's en installatietekeningen. Uitvoering conform onder lid 3.5.2.1 beschreven.
3.6 Signalering en alarmering- algemeen
3.7 Coördinatie werken nutsbedrijven
Voor oplevering moet een goedgekeurd inspectierapport met een certificaat digitaal overhandigd worden. De installatie moet door een onafhankelijk en door de opdrachtgever goedgekeurde instantie keuren conform NEN 3140 of NEN 1010. De bij inspectie naar voren komende gebreken dienen op kosten van de aannemer te worden verholpen voor de oplevering.
De afmetingen van de pompput zodanig kiezen dat de berging, tussen inslagpeil (b.o.b. aanvoerriool) en uitslagpeil van de pomp, minimaal 1/20 X de pompcapaciteit bedraagt en maximaal 8 X per uur aanslaan van de pomp bij een (door de gemeente aangegeven) DWA aanvoer. Bij deze rekening houdend met nazuig van volume.
4.3 Eisen voor plaatsing putten en luiken
De locatie van het toegangsluik dient bij voorkeur niet in de rijweg of in het trottoir te zijn gelegen, indien niet anders overleg beheerder riolering. Naast het toegangsluik voldoende berijdbare ruimte aanleggen door middel van BSS stenen om onderhoudswerkzaamheden met een servicewagen met kraan te kunnen verrichten. Een en ander in overleg en ter goedkeuring van de gemeente Den Helder.
Onder andere kosten van: specifiek herstel van bijzondere (sier)bestrating; extra werkzaamheden t.b.v. het herstel van straatwerk jonger dan vijf (5) jaar; de uitvoering van het Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandigheden; verwijderen van verlaten kabels op verzoek van de gemeente; verwijderen van graffiti, posters, enzovoort, van bovengrondse voorzieningen; het aanbrengen van anti graffitivoorzieningen op bovengrondse voorzieningen; extra aan te planten groen nabij bovengrondse voorzieningen t.b.v. inpassing in de omgeving; noodzakelijke werkzaamheden aan groenvoorzieningen en bomen; vervanging en herplanten van groenvoorzieningen en bomen; het afvoeren, tijdelijke opslag en terugplaatsen van bouwstoffen; inboet en het leveren van extra bouwstoffen; afvoeren incl. de stortingskosten van (vervuilde) grond, puin, vrijgekomen asfaltmaterialen; definitief herstel asfaltverhardingen; leveren, aanbrengen en opruimen van tijdelijke (verkeers-)voorzieningen en verkeersmaatregelen en bronbemaling; herstel van verborgen gebreken; het opnieuw aanbrengen c.q. aanwijzen van peilen en hoofdafmetingen; het nemen van maatregelen t.a.v. de bereikbaarheid van andere kabels en/of leidingen of percelen; het tijdelijk verwijderen en terugplaatsen van bovengrondse obstakels (lichtmasten, verkeersborden); gevolgen voortvloeiend uit het breekverbod; verzekeringen; enz.